Inhoudsopgave
Artikel 6 Bedrijf – Openbaar nut
Artikel 14 Recreatie - Dagrecreatie
Artikel 15 Recreatie – Jachthaven
Artikel 16 Recreatie – Volkstuinen
Artikel 21 Woongebied – De Wei
Artikel 22 Woongebied – Het Park
Artikel 23 Woongebied – Het Riet
Artikel 24 Woongebied – Het Wold
Artikel 25 Woongebied – Het Dorp
Artikel 27 Waarde – Archeologie 1
Artikel 28 Waarde – Archeologie 2
Artikel 29 Waarde – Archeologie 3
Artikel 30 Waarde – Archeologie 4
Artikel 33 Waterstaat – Waterkering
Artikel 34 Waterstaat – Waterstaatkundige functie
Artikel 35 Anti–dubbeltelregel
Artikel 36 Algemene gebruiksregels
Artikel 37 Algemene aanduidingsregels
Artikel 38 Algemene afwijkingsregels
Artikel 39 Algemene wijzigingsregels
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS
HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
a. plan:
het Veegplan Blauwestad van de gemeente Oldambt;
b. bestemmingsplan:
de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1895.18BP0006-0401 met de bijbehorende regels;
c. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
d. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
e. aan huis verbonden beroep:
een beroep, dat in of bij een woonhuis woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten en waarbij het woonhuis de woning de uitstraling van de woonfunctie behoudt;
f. aan- of uitbouw:
een gebouw, dat als een afzonderlijke ruimte is aangebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
g. agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren;
h. archeologisch deskundige:
een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie;
i. archeologisch onderzoek:
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of graven en/of begeleiden) verricht door een daartoe bevoegde instantie;
j. archeologisch onderzoeksgebied:
een gebied met een daaraan toegekende hoge archeologische verwachting vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
k. archeologische verwachtingswaarde:
een aan een gebied toegekende waarde die aangeeft dat ter plaatse de trefkans op archeologische vondsten hoog is;
l. archeologische waarde:
waarde die aan een gebied is toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
m. archeologisch waardevol gebied:
een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
n. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
o. bed and breakfast:
een horecagelegenheid, die met behoud van de woonfunctie door ten minste de hoofdbewoner in een woning wordt uitgeoefend en die voorziet in het verstrekken van nachtverblijf voor maximaal vier personen voor korte tijd, waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten ondergeschikt is;
p. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep c.q. een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
q. bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
r. bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
s. beperkt kwetsbaar object:
een object als bedoeld in artikel 1, lid 1b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
st. bestaande:
-
het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
-
het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
tu. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
uv. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
vw. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
wx. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
xy. bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
yz. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
zaa. bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
aabb. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
bbcc. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
ccdd. bijgebouw:
een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, daaronder begrepen een overkapping;
ddee. café-restaurant:
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken en het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse en/of het exploiteren van zaalaccommodatie;
eeff. carport:
een overkapping, al dan niet aangebouwd aan een ander bouwwerk, bestaande uit een ruimte van lichte constructie, die van boven geheel of gedeeltelijk is afgesloten c.q. afgedekt en die van ten hoogste twee aaneen gebouwde wanden is voorzien;
ffgg. dagrecreatie:
recreatief gebruik van gronden voor een periode niet langer dan een dag;
gghh. dagrecreatief medegebruik:
een dagrecreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit dagrecreatief gebruik is toegestaan;
hhii. dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
iijj. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
jjkk. dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten;
kkll. dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:
een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf;
llmm. erf:
een al dan niet bebouwd perceel, of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en voor zover de bestemming deze inrichting niet verbiedt;
mmnn.evenement:
een tijdelijke activiteit (in de openlucht) al dan niet in tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, vermaak, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden;
nnoo. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
oopp. gebruiksgerichte paardenhouderij:
paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden en het geven van instructies aan derden;
ppqq. geluidzoneringplichtige inrichting:
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;
qqrr. grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;
rrss. hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
sstt. horecabedrijf:
een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
ttuu. kampeermiddel:
1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;
een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
uuvv. kap:
een dak met een zekere helling;
vvww. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
de bedrijvigheid, genoemd in de bij deze regels behorende Lijst met kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door haar beperkte omvang in of bij een woonhuis woning, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
xx. kleinschalige verblijfsrecreatie:
het houden van een kampeerterrein voor ten hoogste 15 kampeerplaatsen al dan niet in combinatie met bijbehorende ondergeschikte dagrecreatieve voorzieningen, zoals ondergeschikte horeca, ondergeschikte detailhandel en het verhuren van kano’s;
yy. kwetsbaar object:
een object als bedoeld in artikel 1, lid 1l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
wwzz. maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
xxaaa. nieuw te bouwen:
bebouwing die niet kan worden aangemerkt als die niet bestaande bebouwing;
yybbb.normaal onderhoud:
onderhoudswerkzaamheden, als het vervangen van bestrating en dergelijke, die niet leiden tot verstoring van de ongeroerde bodem;
zzccc.ondergeschikte detailhandel:
detailhandel die qua oppervlakte en qua functie ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit van een niet-detailhandelsbedrijf;
ddd. paardenbak:
een door middel van afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;
aaaeee.peil:
-
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
- de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
- de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
-
voor water;
- het gemiddelde waterniveau gedurende een jaar ten opzichte van het Normaal Amsterdams Peil (NAP); tevens de waterstand die zo veel mogelijk wordt gehandhaafd en die wordt vastgelegd in een peilbesluit;
bbbfff.prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
cccggg.risicovolle inrichting:
een inrichting waarvoor ofwel op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen ofwel op grond van het Vuurwerkbesluit vanwege de verwerking of opslag van verpakt of onverpakt professioneel vuurwerk, al dan niet in samenhang met consumentenvoorwerk, een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
dddhhh.seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichtingen wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
eeeiii.silo:
een bouwwerk ten behoeve van agrarische opslagdoeleinden;
fffjjj.talud:
natuurlijke en kunstmatige glooiing van terreinen en van aardwerken;
gggkkk.twee aaneen:
twee woonhuizen woningen (of twee andere gebouwen) die tegen elkaar zijn aan gebouwd of slechts worden gescheiden door een gezamenlijke muur;
hhhlll.voorgevel:
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan de weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
iii. voorgevelbouwgrens:
de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat indien een bouwvlak gericht is op meerdere wegen of is gericht op meerdere openbare ruimtes, de bouwgrens die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
jjjmmm.voorgevelrooilijn:
1. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:
- de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
2. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als bedoeld onder 1 aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
- bij een wegbreedte van ten minste 15 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg;
- bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg;
- bij een wegbreedte tussen de 10 m en de 15 m, de lijn gelegen op een afstand, die gelijk is aan de wegbreedte, uit de as van de weg;
kkknnn.watergebonden bedrijfsactiviteiten:
een activiteit die ter uitoefening van het beroep of bedrijf noodzakelijkerwijs op het water plaatsvindt en met het water een aanwijsbare en vanzelfsprekende binding heeft;
lllooo.woongebouw:
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;
mmm.woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;
nnnppp.woonschip:
elk drijvend of anderszins geheel of in hoofdzaak in het water geplaatst voorwerp, dat uitsluitend of in hoofdzaak als woning gebezigd of tot woning bestemd is, ook indien het nog in aanbouw is;
oooqqq.woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel een daarmee gelijk te stellen samenhangende groep van personen;
ppprrr.zorgboerderij:
een voorziening in hoofdzaak gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren door personen die niet zelfstandig kunnen werken en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
a. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
b. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel de snijlijn van een dakvlak en een evenwijdig aan de noklijn gelegen gevelvlak van een gebouw tot het peil;
c. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
d. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
e. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
f. de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:
de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen ten hoogste 1,5 m bedraagt.
HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen ten behoeve van:
1. agrarische bedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering met inbegrip van houtteelt;
2. bedrijfswoningen;
3. paardenfokkerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘paardenfokkerij’;
4. zorgboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘zorgboerde-rij’;
b. de opwekking van elektriciteit door middel van (co-)vergisting ten behoeve van bedrijven genoemd onder a, voor zover:
- bij de exploitatie van een dergelijke installatie voor ten minste 50% gebruik wordt gemaakt van mest of co-substraten afkomstig uit het eigen bedrijf, dan wel dat het product van de vergisting, waaronder begrepen restproduct, voor minimaal 50% wordt ingezet binnen het eigen agrarische bedrijf;
- de capaciteit niet meer bedraagt dan 100 ton per dag;
c. agrarisch cultuurgrond;
d. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning;
met de daarbij behorende:
e. tuinen, erven en terreinen;
f. parkeervoorzieningen;
g. groenvoorzieningen;
h. wegen, straten en paden;
i. nutsvoorzieningen;
j. water;
k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder silo's.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Voor het bouwen van de bedrijfsgebouwen en inpandige bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
a. een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. per bouwvlak is ten hoogste één bedrijf toegestaan;
c. de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste 4 6 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte, indien deze meer bedraagt;
d. de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 14 m bedragen, dan wel de ter plaatse aangeduide maximum bouwhoogte;
e. de dakhelling van een gebouw zal ten minste 20° bedragen;
f. per agrarisch bedrijf zal ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ waarvoor geldt dat de bouw van een bedrijfswoning niet is toegestaan;
g. de maximale inhoud van een bedrijfswoning bedraagt 1.000 m³.
3.2.2 Voor het bouwen van voor niet-inpandige bedrijfswoningen geldt het volgende:
a. een niet-inpandige bedrijfswoning zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. de goothoogte van een bedrijfswoning zal ten hoogste 4 m bedragen, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
c. de bouwhoogte van een bedrijfswoning zal ten hoogste 9 m bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
d. de dakhelling van een bedrijfswoning zal ten minste 20° en ten hoogste 60° bedragen;
e. de maximale inhoud van een bedrijfswoning bedraagt 1.000 m³.
3.2.3 Voor bebouwing ten behoeve van het gebruik als bedoeld in lid 3.1, sub b (vergisting) gelden de volgende regels:
a. de inhoud van bouwwerken ten behoeve van deze functie mag niet meer bedragen dan 2.500 m³, dan wel de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
b. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 6 m exclusief de afdekking.
3.2.4 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:
a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en carports zullen ten minste 3 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning c.q. in of achter het verlengde daarvan worden gebouwd;
b. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen bij een bedrijfswoning zal ten hoogste 70 m² bedragen, dan wel niet meer dan de oppervlakte aan bestaande aan- en uitbouwen of bijgebouwen indien deze meer bedraagt;
c. de goothoogte van een aan- of uitbouw, een bijgebouw zal ten hoogste 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de goothoogte van een bestaande aan- of uitbouw of een bestaand bijgebouw indien deze meer bedraagt;
d. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw zal ten hoogste 5,5 m bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van een bestaande aan- of uitbouw of een bestaand bijgebouw indien deze meer bedraagt.
3.2.5 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. de hoogte van mestsilo's inclusief kap zal ten hoogste 8 6 m bedragen;
c. de hoogte van overige bouwwerken ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering zal ten hoogste 15 m bedragen;
d. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag voor (het verlengde van) de voorgevel ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m bedragen indien op een erf of perceel al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
d. voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw of het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen en daarachter niet meer dan 2 m mag bedragen;
e. de hoogte van andere bouwwerken ten behoeve van de agrarische bedrijven buiten het bouwvlak de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3 m bedragen;
f. met uitzondering van bestaande silo’s die buiten het bouwvlak zijn gelegen, mogen silo’s uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
g. het oprichten van lichtmasten ten behoeve van paardenbakken is niet toegestaan.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a. de verkeersveiligheid;
b. de sociale veiligheid;
c. de milieusituatie;
d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
e. aansluiting aan de omliggende woningen in de omgeving.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
a. het bepaalde in lid 3.2.1, sub a en worden toegestaan dat gebouwen gedeeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:
- de oppervlakte van het buiten het bouwvlak gebouwde gedeelte van het hoofdgebouw niet meer dan 10% van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het hoofdgebouw bedraagt;
b. het bepaalde in lid 3.2.4, sub a en worden toegestaan dat een aan- of uitbouw of een bijgebouw minder dan 3 m achter, dan wel voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning c.q. het verlengde daarvan wordt gebouwd.
c. het bepaalde in lid 3.2.5, sub g, onder 4 ten behoeve van het oprichten van lichtmasten bij paardenbakken, met dien verstande dat:
a. het aantal lichtmasten niet meer bedraagt dan vier;
b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6 m;
c. de verlichting uitsluitend mag worden gebruikt tussen 7.00 uur en 23.00 uur;
d. de verlichting maximaal 60 LUX/m² mag produceren, gemeten 1 m boven de bodem van de bak;
e. de lichtbundel door afscherming volledig wordt gericht op de bak.
3.4.2 De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
a. het straat- en bebouwingsbeeld;
b. de verkeersveiligheid;
c. de sociale veiligheid;
d. de milieusituatie;
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
3.5.2 Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 3.5.1 wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van een bedrijfswoning als zelfstandige woning;
b. het gebruik van bijgebouwen bij een bedrijfswoning voor zelfstandige bewoning;
c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van intensieve veehouderijbedrijven;
d. het opwekken van elektriciteit door middel van (co-)vergisting van mest en andere biomassa met een capaciteit van meer dan 100 ton per dag;
e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
f. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens deze bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
g. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
h. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het opslaan van mest voor zover deze gronden en bouwwerken buiten een bouwvlak zijn gelegen. Van deze regels is uitgezonderd het bestaande gebruik van gronden en bouwwerken voor het opslaan van mest buiten een bouwvlak;
i. het toepassen van naar buiten uitstralende stalverlichting tenzij wordt voldaan aan de volgende voorwaarde:
1. de lichtsterkte bedraagt niet meer dan 150 LUX/m²;
2. de onder 1 geldende beperking geldt niet wanneer de stal wordt voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling tussen 20.00 uur en 06.00 uur met ten minste 90% reduceren.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, worden afgeweken van:
a. het bepaalde in lid 3.65.2, sub e juncto lid 3.65.1 en worden toegestaan dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van de uitoefening detailhandel in agrarische streekproducten, mits:
- de verkoopvloeroppervlakte ten hoogste 10% van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen bedraagt, met een maximum van 60 m²;
b. het bepaalde in lid 3.65.2, sub g juncto lid 3.65.1 en worden toegestaan dat de gronden worden gebruikt als standplaats voor kampeermiddelen, mits:
- het aantal standplaatsen per bouwperceel ten hoogste 15 zal bedragen.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in een bestemming Bedrijf, Horeca of Wonen indien de bestaande oppervlakte van de gebouwen niet wordt vergroot en de bestaande hoofdvorm van die gebouwen, blijkend uit de goot- en nokhoogte, dakhelling en nokrichting, in stand wordt gehouden,
met dien verstande dat de bestaande hoofdvorm niet gehandhaafd dient te worden indien vanwege de slechte staat van de gebouwen handhaving hiervan niet meer mogelijk is, in welke geval vervangende bebouwing mag worden opgericht tot maximaal de oppervlakte van de bestaande bebouwing op het perceel en noodzakelijk ten behoeve van de nieuwe functie op het bouwperceel, en met dien verstande dat de oppervlakte van de totale bebouwing niet meer dan 300 m2 mag bedragen binnen het door de provincie Groningen bij omgevingsverordening aangewezen buitengebied.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen ten behoeve van:
1. bedrijven die zijn genoemd in de Staat van bedrijven onder de categorieën 1 en 2, met uitzondering van geluidzoneringplichtige en risicovolle inrichtingen;
2. bestaande bedrijven uitsluitend in de bestaande omvang, voor zover deze niet vallen onder a;
3. dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen;
4. één bedrijfswoning per bedrijf, uitsluitend voor zover bestaand;
b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning;
c. tuinen, erven en terreinen;
d. parkeervoorzieningen;
e. groenvoorzieningen;
f. wegen, straten en paden;
g. nutsvoorzieningen;
h. water;
i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Voor het bouwen van de in lid 4.1, sub a, onder 1 tot en met 4 genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
a. een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. per bouwvlak is ten hoogste één bedrijf toegestaan;
c. de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste 4 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte, indien deze meer bedraagt;
d. de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 8,5 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt;
d. de dakhelling van een gebouw zal ten minste 20° bedragen;
e. de dakhelling van een gebouw zal ten hoogste 60° bedragen;
f. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - afwijkende oppervlakte’ mag de oppervlakte van de gebouwen ten hoogste 20% worden uitgebreid ten opzichte van de bestaande oppervlakte.
4.2.2 Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
a. een bedrijfswoning zal binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b. per bedrijf zal ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ waarvoor geldt dat de bouw van een bedrijfswoning niet is toegestaan.
4.2.3 Voor het bouwen van voor niet-inpandige bedrijfswoningen geldt het volgende:
a. een niet-inpandige bedrijfswoning zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. de goothoogte van een bedrijfswoning zal ten hoogste 6 m bedragen, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
c. de bouwhoogte van een bedrijfswoning zal ten hoogste 9 m bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
d. de dakhelling van een bedrijfswoning zal ten hoogste 60° bedragen;
e. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 600 m³.
4.2.4 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:
a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en carports zullen ten minste 3 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning c.q. in of achter het verlengde daarvan worden gebouwd;
b. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen bij een bedrijfswoning zal ten hoogste 70 m² bedragen, dan wel niet meer dan de oppervlakte aan bestaande aan- en uitbouwen en bijgebouwen indien deze meer bedraagt;
c. de goothoogte van een aan- of uitbouw, een bijgebouw zal ten hoogste 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de goothoogte van de bestaande aan- of uitbouw of het bestaande bijgebouw indien deze meer bedraagt;
d. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw zal ten hoogste 5,5 m bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van de bestaande aan- of uitbouw of het bestaande bijgebouw indien deze meer bedraagt.
4.2.5 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag voor (het verlengde van) de voorgevel ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m bedragen indien op een erf of perceel al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
a. voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw of het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen en daarachter niet meer dan 2 m mag bedragen;
b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a. de verkeersveiligheid en parkeerdruk;
b. de sociale veiligheid;
c. de milieusituatie;
d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
e. aansluiting aan de omliggende woningen in de omgeving;
f. een goede landschappelijke inpassing.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
a. het bepaalde in lid 4.2.1, sub a en lid 4.2.2, sub a en worden toegestaan dat de gebouwen gedeeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:
- de oppervlakte van het buiten het bouwvlak gebouwde gedeelte van het hoofdgebouw niet meer dan 10% van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het hoofdgebouw bedraagt;
b. het bepaalde in 4.2.1. sub f indien de bestaande hoofdvorm niet gehandhaafd kan blijven vanwege de slechte staat van de gebouwen, in welke geval vervangende bebouwing mag worden opgericht tot maximaal de oppervlakte van de bestaande bebouwing op het perceel en noodzakelijk ten behoeve van de nieuwe functie op het bouwperceel;
c. het bepaalde in lid 4.2.4, sub a en worden toegestaan dat een aan- of uitbouw of een bijgebouw minder dan 3 m achter, dan wel voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning c.q. het verlengde daarvan wordt gebouwd.
4.4.2 De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
a. het straat- en bebouwingsbeeld;
b. de verkeersveiligheid;
c. de sociale veiligheid;
d. de milieusituatie;
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
4.5.2 Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 4.5.1 wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van een bedrijfswoning als zelfstandige woning;
b. het gebruik van bijgebouwen bij een bedrijfswoning voor zelfstandige bewoning;
c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
e. de vestiging van bars, automatenhallen en discotheken.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, worden afgeweken van:
a. het bepaalde in lid 4.1, sub a, onder 1 juncto lid 4.5.1 en worden toegestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk zijn te stellen met bedrijven die zijn genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven onder de voor de betreffende gronden toegestane categorieën, dan wel bedrijven die in categorie 3.1 zijn genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, mits:
- het geen geluidzoneringplichtige en/of risicovolle inrichtingen betreft;
b. het bepaalde in lid 4.5.2, sub c juncto lid 4.5.1 en worden toegestaan dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van de uitoefening van productiegebonden detailhandel.
Artikel 5 Bedrijf - Manege
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen ten behoeve van:
1. manege met bijbehorende voorzieningen;
2. één bedrijfswoning per bedrijf, uitsluitend voor zover bestaand;
b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning;
c. tuinen, erven en terreinen;
d. parkeervoorzieningen;
e. groenvoorzieningen;
f. wegen, straten en paden;
g. nutsvoorzieningen;
h. water;
i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Voor de manege aan de Oostereinde 26 te Winschoten geldt dat tevens verkoop van sierbestratingen en showterrein, een evenementenhal (ten behoeve van beurs/paardensport), een kleinschalig ruiterhotel en restaurant, kleinschalige detailhandel tot maximaal 50 m² verkoopoppervlakte en maximaal drie
chalets - zijnde onderkomens voor gasten van meerdaagse evenementen bij de manege - zijn toegestaan.
Binnen de bestemming zijn tevens bestaande paardenbakken begrepen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Voor het bouwen van de in lid 5.1, sub a, onder 1 en 2 genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
a. een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. per bouwvlak is ten hoogste één bedrijf toegestaan;
c. de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste 4 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte, indien deze meer bedraagt;
d. de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 8,5 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt;
d. de dakhelling van een gebouw zal ten minste 20° bedragen;
e. de dakhelling van een gebouw zal ten hoogste 60° bedragen.
5.2.2 Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
a. een bedrijfswoning zal binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b. per bedrijf zal ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd.
5.2.3 Voor het bouwen van voor niet-inpandige bedrijfswoningen geldt het volgende:
a. een niet-inpandige bedrijfswoning zal binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b. de goothoogte van een bedrijfswoning zal ten hoogste 6 m bedragen, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
c. de bouwhoogte van een bedrijfswoning zal ten hoogste 9 m bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
d. de dakhelling van een bedrijfswoning zal ten hoogste 60° bedragen;
e. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 600 m³.
5.2.4 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:
a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen zullen ten minste 3 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning c.q. in of achter het verlengde daarvan worden gebouwd;
b. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning zal ten hoogste 70 m² bedragen, dan wel niet meer dan de oppervlakte aan bestaande aan- en uitbouwen en bijgebouwen indien deze meer bedraagt;
c. de goothoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw zal ten hoogste 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de goothoogte van de bestaande aan- of uitbouw of het bestaande bijgebouw indien deze meer bedraagt;
d. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw zal ten hoogste 5,5 m bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van de bestaande aan- of uitbouw of het bestaande bijgebouw indien deze meer bedraagt.
5.2.5 Voor het bouwen van chalets bij de manege aan de Oostereinde 26 te Winschoten gelden de volgende regels:
a. er mogen maximaal drie chalets worden gebouwd;
b. de chalets worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;
c. de bouwhoogte van een chalet zal ten hoogste 3 m bedragen;
d. de oppervlakte per chalet zal ten hoogste 75 m2 bedragen.
5.2.6 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. paardenbakken worden binnen het bouwvlak opgericht;
b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag voor (het verlengde van) de voorgevel ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m bedragen indien op een erf of perceel al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
b. voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw of het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen en daarachter niet meer dan 2 m mag bedragen;
c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a. de verkeersveiligheid;
b. de sociale veiligheid;
c. de milieusituatie;
d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
e. aansluiting aan de omliggende woningen in de omgeving.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
a. het bepaalde in lid 5.2.1, sub a en lid 5.2.2, sub a en worden toegestaan dat de gebouwen gedeeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:
- de oppervlakte van het buiten het bouwvlak gebouwde gedeelte van het hoofdgebouw niet meer dan 10% van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het hoofdgebouw bedraagt;
b. het bepaalde in lid 5.2.4, sub a en worden toegestaan dat een aan- of uitbouw of een bijgebouw minder dan 3 m achter, dan wel voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning c.q. het verlengde daarvan wordt gebouwd.
5.4.2 De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
a. het straat- en bebouwingsbeeld;
b. de verkeersveiligheid;
c. de sociale veiligheid;
d. de milieusituatie;
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
5.5.2 Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 5.5.1 wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van een bedrijfswoning als zelfstandige woning;
b. het gebruik van bijgebouwen bij een bedrijfswoning voor zelfstandige bewoning;
c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
e. de vestiging van bars, automatenhallen en discotheken;
f. opslag van goederen buiten gebouwen anders dan opgenomen in de bestemmingsomschrijving;
g. het gebruik van chalets bij de manege aan de Oostereinde 26 te Winschoten ten behoeve van permanente bewoning of zelfstandig recreatief gebruik.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, worden afgeweken van:
a. het bepaalde in lid 5.1, sub a, onder 1 juncto lid 5.5.1 en worden toegestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk zijn te stellen met bedrijven die zijn genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven onder de voor de betreffende gronden toegestane categorieën, mits:
- het geen geluidzoneringplichtige en/of risicovolle inrichtingen betreft;
b. het bepaalde in lid 5.5.2, sub c juncto lid 5.5.1 en worden toegestaan dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van de uitoefening van productiegebonden detailhandel.
Artikel 6 Bedrijf – Openbaar nut
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'bedrijf - openbaar nut' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. terreinen en bouwwerken ten behoeve van de energievoorziening, en naar de aard daarmee gelijk te stellen nutsvoorzieningen;
b. een gasdrukmeet- en regelstation , ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – gasdrukmeet- en regelstation’;
met de daarbij behorende:
bc. gebouwen;
cd. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder een affakkelinstallatie;
de. groenvoorzieningen;
ef. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
fg. water;
met dien verstande dat:
gh. in de bestemming niet zijn begrepen geluidszoneringplichtige, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven en bedrijfswoningen.
6.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen worden binnen het bouwvlak gerealiseerd, indien geen bouwvlak aanwezig is, bedraagt de afstand van gebouwen tot de as van de weg minimaal 15 m, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – gasdrukmeet- en regelstation’ gebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak zijn toegestaan;
2. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen zal ten hoogste de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
3. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 5,50 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
4. in afwijking van het bepaalde onder 3 mag de bouwhoogte van gebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – gasdrukmeet- en regelstation’ niet meer bedragen dan 5 m.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – gasdrukmeet- en regelstation’ mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer bedragen dan 3,5 m en de bouwhoogte van overige bouwwerken , geen gebouwen zijnde, niet meer dan 6 m;
2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde waaronder een affakkelinstallatie, mag niet meer dan 5 m bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
a. de verkeersveiligheid;
b. de sociale veiligheid;
c. een goede milieusituatie;
d. een goede woonsituatie;
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
Artikel 7 Bos
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bos en bebossing;
b. dagrecreatieve voorzieningen;
c. groenvoorzieningen;
d. bestaande paden;
e. nutsvoorzieningen;
f. water;
met de daarbij behorende:
g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
h. parkeer- en groenvoorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Op de gronden met deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
7.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m;
b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3 m bedragen.
7.3 Specifieke gebruiksregels
7.3.1 Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
7.3.2 Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 7.3.1 wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, niet zijnde bouwwerken, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanleggen of verharden van voet- ruiter- of fietspaden, picknick of visplaatsen;
- het aanleggen van dagrecreatieve parkeervoorzieningen met toeleidende wegen.
b. Het onder a bedoelde verbod is niet van toepassing voor zover de werkzaamheden betrekking hebben op het normale onderhoud en beheer.
c. De omgevingsvergunning moet worden geweigerd indien de werkzaamheden onevenredig afbreuk doen aan de in lid 1 omschreven doeleinden.
Artikel 8 Gemengd
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen ten behoeve van:
1. een havenkantoor;
2. een café-restaurant, met dien verstande dat voor deze functie ten hoogste een oppervlakte van 400 m² mag worden gebruikt;
3. een informatiecentrum met de daarbij behorende verkoopruimten, kantoren, vergaderruimten en presentatieruimten;
b. een uitkijktoren;
met de daarbij behorende:
c. erven en terreinen;
d. parkeervoorzieningen;
e. wegen, straten en paden;
f. groenvoorzieningen;
g. water, bermen en oevers;
h. speelvoorzieningen;
i. openbare nutsvoorzieningen;
j. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
k. water.
In de bestemming zijn bedrijfswoningen niet begrepen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Voor het bouwen van genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
a. gebouwen mogen worden gebouwd tot een oppervlakte van ten hoogste het aangegeven maximale bebouwingspercentage ter plaats van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’, met dien verstande dat de oppervlakte van de uitkijktoren niet meer mag bedragen dan 25 m²;
b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 6 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van de uitkijktoren niet meer dan 15 m mag bedragen.
8.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 3 m mag bedragen.
Artikel 9 Groen
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groenvoorzieningen en bermstroken;
b. water;
c. bruggen en waterstaatkundige voorzieningen;
d. dijken en taluds;
e. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
f. gebouwen;
fg. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In de bestemming zijn gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, gemalen en andere bouwwerken, waaronder andere bouwwerken ten behoeve van waterbeheersing en nutsvoorzieningen, begrepen.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Voor het bouwen van de in lid 9.1 genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
a. gebouwen ten behoeve van waterbeheersing en bediening van kunstwerken bedragen maximaal 45 m³;
b. de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 3 m bedragen.
9.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, geldt de volgende regel:
- de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 6 m bedragen.
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
a. de verkeersveiligheid;
b. de sociale veiligheid;
c. een goede milieusituatie;
d. een goede woonsituatie;
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
f. aansluiting aan de omliggende woningen in de omgeving;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
9.4 Specifieke gebruiksregels
9.4.1 Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
9.4.2 Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 9.4.1 wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 10 Horeca
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen ten behoeve van:
1. een hotel en restaurant;
2. bowlingbaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bowlingbaan’;
3. bedrijfswoningen;
met dien verstande dat de uiterlijke verschijningsvorm van gebouwen dient te worden gehandhaafd ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’;
met de daarbij behorende:
b. tuinen, erven en terreinen;
c. parkeervoorzieningen;
d. groenvoorzieningen;
e. wegen, straten en paden;
f. nutsvoorzieningen;
g. water;
h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Voor het bouwen van de in lid 10.1, onder sub a genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
a. een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. het aantal bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste het bestaande aantal bedrijfswoningen;
c. de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste 4 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte, indien deze meer bedraagt;
d. de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 8,5 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt;
e. de minimale dakhelling bedraagt 20°;
f. de maximale dakhelling bedraagt 60°;
g. de maximale inhoud van een bedrijfswoning bedraagt 600 m³.
h. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - afwijkende oppervlakte’ mag de oppervlakte van de gebouwen ten hoogste 20% worden uitgebreid ten opzichte van de bestaande oppervlakte;
i. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met e geldt voor gebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ dat de bestaande maatvoering van de bebouwing gehandhaafd dient te blijven.
10.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag voor (het verlengde van) de voorgevel ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m bedragen indien op een erf of perceel al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
a. voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw of het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen en daarachter niet meer dan 2 m mag bedragen;
b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a. verschijningsvorm van de gebouwen, ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’;
b. de verkeersveiligheid;
c. de sociale veiligheid;
d. de milieusituatie; en
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
f. aansluiting aan de omliggende woningen in de omgeving.
10.4 Afwijken van de bouwregels
10.4.1 Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- het bepaalde in lid 10.2.1, sub a en worden toegestaan dat gebouwen gedeeltelijk buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:
1. de oppervlakte van het buiten het bouwvlak gebouwde gedeelte van het hoofdgebouw niet meer dan 10% van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het hoofdgebouw bedraagt.
10.4.2 De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
a. het straat- en bebouwingsbeeld;
b. de verkeersveiligheid;
c. de sociale veiligheid;
d. de milieusituatie;
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
10.5 Specifieke gebruiksregels
10.5.1 Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
10.5.2 Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 10.5.1 wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
b. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
10.5 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
- het bepaalde in lid 10.5.2, sub a juncto lid 10.5.1 en worden toegestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de uitoefening van detailhandel bij een horecabedrijf in de vorm van voedings- en genotmiddelen die ter plaatse worden gebruikt ten behoeve van de uitoefening van een horecabedrijf, mits:
- de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de uitoefening van het horecabedrijf.
Artikel 11 Maatschappelijk
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. maatschappelijke voorzieningen;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – reïntegratiebedrijf’ horeca in de vorm van een brasserie, detailhandel en een naaiatelier zijn toegestaan ten behoeve van de re-integratie van in het reïntegratiebedrijf werkzame personen;
met dien verstande dat de uiterlijke verschijningsvorm van gebouwen dient te worden gehandhaafd ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’;
met de daarbij behorende:
c. bestaande dienstwoningen;
d. wegen en paden;
e. parkeervoorzieningen;
f. groenvoorzieningen;
g. sport- en speelvoorzieningen;
h. nutsvoorzieningen;
i. water;
j. tuinen, erven en terreinen;
k. geluidwerende voorzieningen;
l. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In de bestemming is tevens ondergeschikte horeca begrepen.
Incidentele en periodieke evenementen op sport- en speelterreinen zijn tevens in de bestemming begrepen.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Voor het bouwen van de in lid 11.1, sub a genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
a. een gebouw wordt uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
b. de goothoogte van een gebouw zal ten hoogste 9,5 m bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte, indien deze meer bedraagt;
c. de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 13 m bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte, indien deze meer bedraagt;
d. per maatschappelijke instelling is ten hoogste het bestaande aantal dienstwoningen toegestaan;
e. de inhoud van een dienstwoning bedraagt ten hoogste 600 m³, dan wel de bestaande inhoud, indien deze meer bedraagt;
f. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met e geldt voor gebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ dat de bestaande maatvoering van de bebouwing gehandhaafd dient te blijven.
11.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag voor (het verlengde van) de voorgevel ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m bedragen indien op een erf of perceel al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
a. voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw of het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen en daarachter niet meer dan 2 m mag bedragen;
b. de bouwhoogte van schoorsteenpijpen bedraagt maximaal de bestaande bouwhoogte;
c. de hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a. verschijningsvorm van de gebouwen, ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’;
b. de verkeersveiligheid;
c. de sociale veiligheid;
d. de milieusituatie;
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
f. aansluiting aan de omliggende woningen in de omgeving.
11.4 Specifieke gebruiksregels
11.4.1 Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
11.4.2 Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 11.4.1 wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige horecabedrijven;
b. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
11.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat:
- de gronden tevens worden bestemd voor dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen.
Artikel 12 Natuur
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
beheer, onderhoud en herstel van de ter plaatse aanwezige natuurlijke waarden van water, oeverstroken, moeras en rietland en bosbeplanting;
-
dagrecreatie, parkeervoorzieningen ten behoeve van dagrecreanten en ontsluitingen voor gemotoriseerd verkeer van dagrecreatie- en parkeervoorzieningen;
-
waterrecreatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘recreatie’;
-
natuurbegraafplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘begraafplaats’;
-
waterstaatkundige voorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
dijken en taluds;
-
water.
Bij de aanleg van voet-, fiets- en ruiterpaden met een recreatieve functie, wordt een afstand van minimaal 50 m van de gronden met de bestemming Woongebied – 4 Het Wold aangehouden.
In de bestemming is de oprichting van een loop- fietsbrug ten behoeve van langzaamverkeer ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer – zoekgebied langzaamverkeer route’ mede begrepen.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
a. de oppervlakte van de gebouwen zal ten hoogste 10 m² bedragen;
b. de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt.
12.2.2 Voor het bouwen van een loop-fietsbrug ten behoeve van langzaamverkeer geldt dat:
a. de brug uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer – zoekgebied langzaamverkeer route’ mag worden gebouwd;
b. de maximale breedte 8 m bedraagt;
c. de maximale bouwhoogte 30 m bedraagt.
12.2.3 Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
- de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3 m bedragen.
12.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving met dien verstande dat het gebruik als natuurbegraafplaats ter plaatse van de aanduiding ‘begraafplaats’ uitsluitend is toegestaan indien wordt voldaan aan de volgende gebruiksregels:
a. het aantal graven bedraagt maximaal 1.000;
b. de plaatsing van grafaanduidingen, gedenktekens, grafmonumenten en overige daarmee gelijk te stellen objecten, vindt slechts plaats met gebruikmaking van natuurlijke, onbewerkte, noch machinaal, noch handmatig vormgegeven materialen die van nature in het gebied voorkomen, zoals zwerfstenen, boomstammen, boomwortels of takken;
c. er mogen alleen ongelakte, ongeverfde en niet ter bestendiging geprepareerde palen van houtsoorten die van nature in het gebied voorkomen worden gebruikt die passen in de bestaande natuurlijke setting van planten, struiken of bomen.
d. de palen genoemd onder c. mogen machinaal of handmatig vormgegeven zijn;
e. op grafaanduidingen, gedenktekens en grafmonumenten en de palen genoemd onder c mogen plaatjes worden bevestigd met een maximale grootte van 10 bij 5 cm;
f. de plaatjes genoemd onder c. mogen uitsluitend worden gelakt met milieuvriendelijke lak op waterbasis;
g. een onder c. genoemde paal mag eenmalig met plantaardige olie worden behandeld indien op de paal een gedenkplaatje als bedoeld onder e wordt aangebracht;
h. de grafkisten of lijkomhulsels die bij het begraven worden gebruikt bestaan slechts uit geheel biologisch afbreekbaar materiaal, dat geen metalen of kunststoffen bevat, met uitzondering van bevestigingsmaterialen, deze mogen bestaan uit ijzer;
i. het onder elkaar aanleggen van graven is niet toegestaan.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, niet zijnde bouwwerken, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanleggen of verharden van voet- ruiter- of fietspaden, picknick of visplaatsen;
- het aanleggen van dagrecreatieve parkeervoorzieningen met toeleidende wegen.
b. Het onder a bedoelde verbod is niet van toepassing voor zover de werkzaamheden betrekking hebben op het normale onderhoud en beheer.
c. De omgevingsvergunning moet worden geweigerd indien de werkzaamheden onevenredig afbreuk doen aan de in lid 1 omschreven doeleinden, dan wel in strijd zijn met de doelstellingen die zijn gesteld ter realisering en instandhouding van de Ecologische Hoofdstructuur ter plaatse.
Artikel 13 Recreatie
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. dagrecreatie, waaronder stranden, lig- en speelweiden;
b. horeca in de vorm van een café-restaurant of soortgelijke dagrecreatie ondersteunende horeca;
met de daarbij behorende:
c. wegen en paden;
d. parkeervoorzieningen;
e. groenvoorzieningen;
f. nutsvoorzieningen;
g. water.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van beheer en onderhoud, schuil- en toiletgelegenheden en een kiosk gelden de volgende regels:
a. de gezamenlijk bebouwde oppervlakte zal ten hoogste 250 m2 per bestemmingsvlak bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
b. de goot- en bouwhoogte van een gebouw zal respectievelijk ten hoogste 4 m en 7 m bedragen.
13.2.2 Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van horeca geldt dat:
a. uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van bestaande horecagelegenheden;
b. de bestaande gebouwen met ten hoogste 10% mogen worden uitgebreid met dien verstande dat bij de situering van gebouwen en terrassen de afstand tot woningen en andere geluidgevoelige bebouwing ten minste de afstand 100 m bedraagt;
c. de goot- en bouwhoogte van een gebouw zal respectievelijk ten hoogste 4 m en 7 m bedragen.
13.2.3 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag ten hoogste 1 m bedragen;
b. de hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3 m bedragen.
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a. een goede woonsituatie;
b. de verkeersveiligheid;
c. de sociale veiligheid;
d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
e. aansluiting aan de omliggende woningen in de omgeving.
13.4 Afwijken van de bouwregels
13.4.1 Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
a. het bepaalde in lid 13.2.1 en 13.2.2 voor het verhogen van de toegestane goot- en/of bouwhoogte met maximaal 15%;
b. het bepaalde in 13.2.2 ten behoeve van de bouw van nieuwe gebouwen voor horeca met een bedrijfsvloeroppervlakte van ten hoogste 500 m2 mits bij de situering van gebouwen de afstand tot woningen en andere geluidgevoelige bebouwing ten minste 100 m bedraagt, dan wel wordt gemotiveerd aan de hand van de actuele brochure Bedrijven en milieuzonering van de VNG dat een kortere afstand kan worden aangehouden.
13.4.2 De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
a. het straat- en bebouwingsbeeld;
b. de verkeersveiligheid;
c. de sociale veiligheid;
d. de milieusituatie;
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
13.5 Specifieke gebruiksregels
13.5.1 Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
13.5.2 Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 13.5.1 wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
13.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan straat- en bebouwingsbeeld, de woon- en milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen ten behoeve van:
- een hotel met een maximale bedrijfsvloeroppervlakte van 1.000 m² en een restaurant met een maximale bedrijfsvloeroppervlakte van 500 m²;
- de vestiging van detailhandel en kleinschalige bedrijvigheid voorover gerelateerd aan de recreatie of watersport.
Tussen de bebouwing ten behoeve van horeca en/of watersportbedrijf en bestaande woningen, bedrijfspercelen moet een afstand van minimaal 100 m in acht worden genomen, dan wel wordt gemotiveerd aan de hand van de actuele brochure Bedrijven en milieuzonering van de VNG dat een kortere afstand kan worden aangehouden.
Artikel 14 Recreatie - Dagrecreatie
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. dagrecreatie en groen, waaronder stranden, lig- en speelweiden;
met de daarbij behorende:
b. wegen en paden;
c. groenvoorzieningen;
d. nutsvoorzieningen;
e. water.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag ten hoogste 1 m bedragen;
b. de hoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3 m bedragen.
14.2.2 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Artikel 15 Recreatie – Jachthaven
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'recreatie - jachthaven' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. jachthaven met bijbehorende voorzieningen;
b. waterrecreatie en waterhuishouding;
c. camperplaatsen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – camperplaatsen’, met dien verstande dat het aantal camperplaatsen niet meer bedraagt dan 10;
met dien verstande dat het aantal ligplaatsen per jachthaven niet meer bedraagt dan het bestaande aantal vermeerderd met 10%, dan wel indien een nieuwe haven nog moet worden aangelegd het aantal ligplaatsen niet meer bedraagt dan 99.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van beheer en onderhoud en sanitaire voorzieningen gelden de volgende regels:
a. de gezamenlijk bebouwde oppervlakte zal ten hoogste 250 m2 bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
b. de goot- en bouwhoogte van een gebouw zal respectievelijk ten hoogste 4 m en 7 m bedragen.
15.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen;
b. de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3 m bedragen.
Artikel 16 Recreatie – Volkstuinen
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'recreatie - volkstuinen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. volkstuinen;
b. voet- en fietspaden;
c. verkeer en verblijfsvoorzieningen;
d. waterstaatkundige voorzieningen;
e. groenvoorzieningen;
f. openbare nutsvoorzieningen.
16.2 Bouwregels
16.2.1 Voor het bouwen van gebouwen voor openbare nutsvoorzieningen geldt dat de inhoud per gebouwtje niet meer dan 10 m² bedraagt.
16.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedraagt.
Artikel 17 Verkeer
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wegen met ten hoogste twee rijstroken;
b. parkeerstroken, picknickplaatsen en groenvoorzieningen;
c. sloten, bermen en beplanting;
d. nutsvoorzieningen;
e. water en waterstaatkundige voorzieningen;
f. andere verkeersvoorzieningen zoals straatmeubilair, viaducten, tunnels en aquaducten;
waarbij wordt gestreefd naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het verkeer;
met de daarbij behorende:
g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In de bestemming is de aanleg van ten hoogste twee rijstroken met uitzondering van de rijksweg A7, die ten hoogste vier rijstroken mag omvatten, begrepen.
17.2 Bouwregels
17.2.1 Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd. Hiervoor gelden de volgende regels:
a. de oppervlakte per gebouw mag niet meer dan 30 m2 bedragen;
b. de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.
17.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
- de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 6 m bedragen.
17.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de aansluiting aan de omliggende woningen in de omgeving, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
17.4 Specifieke gebruiksregels
17.4.1 Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
17.4.2 Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 17.4.1 wordt in ieder geval gerekend:
- het aanleggen van wegen en paden of anderszins inrichten van het bestemmingsvlak in afwijking van de bestaande wegenstructuur.
17.5 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 17.4.2 juncto lid 17.4.1 en worden toegestaan dat wordt afgeweken van de bestaande wegenstructuur, mits:
- hierdoor geen onevenredige verslechtering van de geluidssituatie optreedt.
Artikel 18 Verkeer – Verblijf
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'verkeer - verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
b. parkeervoorzieningen;
c. afvalvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
d. erven en terreinen;
e. wegen, straten en paden;
f. groenvoorzieningen;
g. bermen en oevers;
h. openbare nutsvoorzieningen;
i. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
en het daarbij behorende:
j. water.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Voor het bouwen van gebouwen uitsluitend ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
a. de oppervlakte per gebouw mag niet meer dan 20 m² bedragen;
b. de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.
18.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
- de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 7 m bedragen;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
Artikel 19 Water
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. water en oeverstroken, met een natuurfunctie en een functie voor het scheepvaartverkeer, de waterrecreatie en de waterhuishouding;
b. bruggen en voorzieningen ten behoeve van bediening van kunstwerken;
c. openbare nutsvoorzieningen;
d. dijken en taluds;
e. waterberging;
met de daarbij behorende:
f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers en steigers.
In de bestemming is de oprichting van een loop- fietsbrug ten behoeve van langzaamverkeer ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer – zoekgebied langzaamverkeer route’ mede begrepen.
19.2 Bouwregels
19.2.1 Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd die hoogwaterbestendig zijn.
19.2.2Voor het bouwen van een loop-fietsbrug ten behoeve van langzaamverkeer geldt dat:
a. de brug uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer – zoekgebied langzaamverkeer route’ mag worden gebouwd;
b. de maximale breedte 8 m bedraagt;
c. de maximale bouwhoogte 10 m bedraagt.
19.2.3 Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en kunstwerken gelden de volgende regels:
a. de oppervlakte per gebouw mag niet meer dan 50 m² bedragen;
b. de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.
19.2.4 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
- de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 7 m bedragen.
19.3 Specifieke gebruiksregels
19.3.1 Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
19.3.2 Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 19.3.1, wordt in ieder geval gerekend:
- het innemen van ligplaatsen voor woonschepen.
Artikel 20 Wonen
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. woonhuizen wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
b. kinderopvang, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – kinderopvang’;
c. uitvaartbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – kleinschalig’;
d. bed & breakfast, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bed & breakfast’;
e. theetuin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – theetuin’;
f. zorgopvang, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – zorg’;
g. recreatief medegebruik;
h. kleinschalige verblijfsrecreatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – minicamping’;
i. paardenfokkerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘paardenfokkerij’;
j. zorgboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘zorgboerde-rij’;
met dien verstande dat de uiterlijke verschijningsvorm van gebouwen dient te worden gehandhaafd ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’;
hk. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en carports;
il. nutsvoorzieningen;
jm. water en waterberging, uitsluitend voor zover het bestaande waterberging betreft;
met de daarbij behorende:
kn. tuinen en erven;
lo. wegen en paden;
mp. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In de bestemming is het innemen van een ligplaats voor woonschepen niet toegestaan.
20.2 Bouwregels
20.2.1 Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
b. het aantal woningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal, met uitzondering van de woningen ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’, waarvoor geldt dat maximaal dat aangegeven aantal mag worden gebouwd;
c. de woningen zullen vrijstaand, twee aaneen, dan wel aaneengesloten worden gebouwd, uitsluitend overeenkomstig de bestaande situatie, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – nieuwbouwlocatie’;
d. de afstand tot de weg bedraagt ten minste 20 m, dan wel de bestaande afstand, indien deze afstand minder is;
e. de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 3,5 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt, en met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ de goothoogte 4,5 m mag bedragen;
f. de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 8,5 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt en met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ de bouwhoogte 9,5 m mag bedragen;
g. de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° bedragen, indien de dakhelling van een bestaande gebouw minder bedraagt dan 30°, mag bij uitbreiding en/of verbouw de bestaande dakhelling als minimum worden aangehouden;
h. de inhoud van een woning bedraagt ten hoogste 600 750 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud, indien deze meer bedraagt;
i. de afstand van een hoofdgebouw c.q. een blok van aaneen gebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens zal ten minste 3 m bedragen, indien de afstand van het bestaande gebouw tot de erfscheiding minder dan 3 m bedraagt, mag bij uitbreiding en/of verbouw deze afstand als minimum afstand worden aangehouden;
j. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met e geldt voor gebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ dat de bestaande maatvoering van de bebouwing gehandhaafd dient te blijven.
k. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - afwijkende oppervlakte’ bedraagt de oppervlakte van hoofdgebouwen en de gebouwen genoemd onder 20.2.3 niet meer dan 300 m2 per bouwperceel, dan wel de bestaande oppervlakte indien die meer bedraagt;
l. in afwijking van het bepaalde onder d, g, h, i, j en k gelden de volgende regels voor de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – nieuwbouwlocatie’:
a. de hoofdgebouwen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
b. het bepaalde onder a, b, c, e en f is onverkort van toepassing op de nieuwbouwwoningen.
20.2.2Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – zorg’ gelden de volgende regels:
a. er mogen maximaal twee gebouwen worden gebouwd;
b. de maximale oppervlakte per gebouw bedraagt 55 m2;
c. in afwijking van hetgeen bepaald onder b bedraagt de maximale oppervlakte van gebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – zorg’ aan de Niesoordlaan 137 maximaal 175 m2.
20.2.3Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en carports gelden de volgende regels:
a. aan- en uitbouwen, losstaande bergingen en carports slechts worden gebouwd 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van een woning;
b. de goothoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
c. de bouwhoogte niet meer dan 5,5 m mag bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van carports maximaal 3,5 m bedraagt;
d. het oppervlak aan- en uitbouwen en losstaande bergingen per woning niet meer mag bedragen dan 70 m² met in achtneming van het gestelde in 20.2.1 onder k1.
20.2.4 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag voor (het verlengde van) de voorgevel ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m bedragen indien op een erf of perceel al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
a. voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw of het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen en daarachter niet meer dan 2 m mag bedragen;
b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.
20.3 Nadere eisen
20.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a. verschijningsvorm van de gebouwen, ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’;
b. een goede woonsituatie;
c. de verkeersveiligheid;
d. de sociale veiligheid;
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
f. aansluiting aan de omliggende woningen in de omgeving.
20.4 Afwijken van de bouwregels
20.4.1 Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
a. het bepaalde in lid 20.2.1, sub e ten behoeve van een hogere goothoogte tot een maximum goothoogte van 5,50 m;
b. het bepaalde in lid 20.2.3, sub e en f ten behoeve van uitbreiding of verbouw van bestaande gebouwen met een hogere goot- en/of bouwhoogte dan 3,5 m respectievelijk 8,5 m voor een goot en/of bouwhoogte die maximaal 1 m hoger is dan de bestaande goot- en/of bouwhoogte;
c. het bepaalde in lid 20.2.3, onder a en worden toegestaan dat een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een carport minder dan 3 m achter, dan wel voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan wordt gebouwd;
d. het bepaalde in lid 20.2.3, onder d en wordt toegestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 200 m², mits:
1. de oppervlakte van het betreffende bouwperceel ten minste 800 1.000 m² bedraagt;
2. het betreffende perceel een landelijke ligging heeft;
3. de vergroting noodzakelijk is ten behoeve van watersport-gerelateerde ontwikkelingen.
20.4.2 De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
a. het straat- en bebouwingsbeeld;
b. de verkeersveiligheid;
c. de sociale veiligheid;
d. de milieusituatie;
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
20.5 Specifieke gebruiksregels
20.5.1 Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
20.5.2 Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 20.5.1 wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden beroep c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte:
1. meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op een bouwperceel;
2. meer bedraagt dan 50 m²;
b. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
20.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, worden afgeweken van het bepaalde in lid 20.5.2 juncto 20.5.1 en worden toegestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt voor bed & breakfast of theetuin.
Artikel 21 Woongebied – De Wei
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'woongebied – 1De Wei' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
b. recreatief medegebruik;
c. wegen en paden;
d. water, oevers en waterberging, uitsluitend voor zover het bestaande waterberging betreft;
e. bruggen en waterstaatkundige voorzieningen;
f. dijken, taluds;
g. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en carports;
h. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
i. tuinen en erven;
j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In de bestemming is het innemen van een ligplaats voor woonschepen niet toegestaan.
21.2 Bouwregels
21.2.1 Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen woningen worden gebouwd;
b. het aantal nieuw te bouwen woningen bedraagt ten hoogste 50;
c. de woningen zullen vrijstaand worden gebouwd;
d. de goothoogte en bouwhoogte van de woningen bedraagt maximaal 9 m respectievelijk 12 m;
e. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen per woning bedraagt ten hoogste 75 m2;
f. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen bedragen ten hoogste 4 m respectievelijk 7 m, dan wel de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw indien deze lager zijn;
g. de gezamenlijke oppervlakte van de aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw;
h. in uitzondering op het gestelde in de vorige twee leden bedraagt de bouwhoogte van carports ten hoogste 3,5 m;
i. carports worden achter de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd vrijstaande bijgebouwen, aangebouwde bijgebouwen en carports worden achter de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd;
j. de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan 80%;
k. de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt minimaal 3 m 20% van de kavelbreedte, dan wel bedraagt niet minder dan de bestaande afstand, indien deze minder is.
21.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag voor (het verlengde van) de voorgevel ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m bedragen indien op een erf of perceel al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
a. voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw of het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen en daarachter niet meer dan 2 m mag bedragen;
b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.
21.3 Nadere eisen
21.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a. een goede woonsituatie;
b. de verkeersveiligheid;
c. de sociale veiligheid;
d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
e. aansluiting aan de omliggende woningen in de omgeving.
21.4 Afwijken van de bouwregels
21.4.1 Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
het bepaalde in lid 21.2.1, sub e en wordt toegestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 110 m², mits:
1. de oppervlakte van het betreffende bouwperceel ten minste 1.000 m² bedraagt;
2. het betreffende perceel een landelijke ligging heeft;
3. de vergroting noodzakelijk is ten behoeve van een aan huis verbonden beroep, hobbymatige c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, dan wel ten behoeve van voorzieningen voor mensen met een beperking.
21.4.2 De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
a. het straat- en bebouwingsbeeld;
b. de verkeersveiligheid;
c. de sociale veiligheid;
d. de milieusituatie;
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
21.5 Specifieke gebruiksregels
21.5.1 Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
21.5.2 Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 21.5.1 wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden beroep c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte:
1. meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op een bouwperceel;
2. meer bedraagt dan 50 m²;
c. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 22 Woongebied – Het Park
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'woongebied – 2Het Park' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
b. recreatief medegebruik;
c. wegen en paden;
d. water, oevers en waterberging, uitsluitend voor zover het bestaande waterberging betreft;
e. bruggen en waterstaatkundige voorzieningen;
f. dijken en taluds;
g. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en carports;
h. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
i. tuinen en erven;
j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In de bestemming is het innemen van een ligplaats voor woonschepen niet toegestaan.
22.2 Bouwregels
22.2.1Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen woningen worden gebouwd;
b. de afstand tussen de voorgevel van het hoofdgebouw en de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens bedraagt minimaal 8 m en maximaal 10 m;
c. het aantal nieuw te bouwen woningen bedraagt ten hoogste 20;
d. de woningen zullen uitsluitend vrijstaand worden gebouwd;
e. de goot- en bouwhoogte van de woningen bedragen minimaal 3,3 m, indien gebouwd wordt in één bouwlaag bedraagt de bouwhoogte maximaal 5 m. indien gebouwd wordt in één bouwlaag, bedraagt de goothoogte van woningen minimaal 3,3 m en de bouwhoogte maximaal 5 m. Indien gebouwd wordt in twee bouwlagen, bedraagt de goothoogte minimaal 6,3 m en maximaal 8 m en de bouwhoogte maximaal 12 m;
f. de dakhelling van de hoofdgebouwen bedragen minimaal 15° en maximaal 60°, met dien verstande dat alle gebouwen op een bouwperceel dezelfde dakhelling hebben;
g. de afstand van de hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 20% van de kavelbreedte;
h. de voorgevels van de hoofdgebouwen grenzend aan een hoofdontsluitingsweg worden in rechte lijn evenwijdig aan de hoofdontsluitingsweg gebouwd.
22.2.2 Voor het bouwen van bijgebouwen en carports gelden de volgende regels:
a. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen per woning bedraagt ten hoogste 75 m²;
b. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen bedragen ten hoogste 4 m respectievelijk 7 m, dan wel de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw indien deze lager zijn;
c. de bouwhoogte van carports bedraagt ten hoogste 3,5 m;
d. vrijstaande bijgebouwen, aangebouwde bijgebouwen en carports worden achter de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd;
e. de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan 80%;
f. de gezamenlijke oppervlakte van de aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw;
22.2.3 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag voor (het verlengde van) de voorgevel ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m bedragen indien op een erf of perceel al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
a. voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw of het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen en daarachter niet meer dan 2 m mag bedragen;
b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.
22.3 Nadere eisen
22.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a. een goede woonsituatie;
b. de verkeersveiligheid;
c. de sociale veiligheid;
d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
e. aansluiting aan de omliggende woningen in de omgeving.
22.4 Afwijken van de bouwregels
22.4.1 Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
a. het bepaalde in artikel 22.2.1, onder d voor de realisatie van twee-aaneengebouwde woningen;
b. het bepaalde in artikel 22.2.1, sub e en f voor het bouwen van een platte afdekking tot een hoogte van maximaal 9 m;
c. het bepaalde in lid 22.2.2, sub a en worden toegestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 110 m², mits:
1. de oppervlakte van het betreffende bouwperceel ten minste 1.000 m² bedraagt;
2. het betreffende perceel een landelijke ligging heeft;
3. de vergroting noodzakelijk is ten behoeve van een aan huis verbonden beroep, hobbymatige c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, dan wel ten behoeve van voorzieningen voor mensen met een beperking.
22.4.2 De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
a. het straat- en bebouwingsbeeld;
b. de verkeersveiligheid;
c. de sociale veiligheid;
d. de milieusituatie;
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
22.5 Specifieke gebruiksregels
22.5.1 Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
22.5.2 Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 22.5.1 wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden beroep c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte:
1. meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op een bouwperceel;
2. meer bedraagt dan 50 m²;
c. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 23 Woongebied – Het Riet
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'woongebied – 3Het Riet' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
b. wegen en paden;
c. water, oevers en waterberging, uitsluitend voor zover het bestaande waterberging betreft;
d. bruggen en waterstaatkundige voorzieningen;
e. recreatief medegebruik, mede ter plaatse van de aanduiding ‘recreatie’;
f. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en carports;
g. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
h. tuinen en erven;
i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ten behoeve van dagrecreatie ter plaatse van de aanduiding ‘recreatie’ zijn tevens steigers in de bestemming begrepen.
In de bestemming is het innemen van een ligplaats voor woonschepen niet toegestaan.
23.2 Bouwregels
23.2.1 Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen woningen worden gebouwd;
-
het aantal nieuw te bouwen woningen bedraagt ten hoogste 60;
-
de woningen zullen vrijstaand worden gebouwd;
-
de goot- en bouwhoogte van de woningen bedragen respectievelijk maximaal 5,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
-
de kavelgrootte van de woningen bedraagt ongeveer 800 m²;
-
de aaneengebouwde woningen hoofdgebouwen worden op of ten minste 3 5 m uit de zijdelingse perceelgrens gebouwd;
-
de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan 30%.
23.2.2 Voor het bouwen van bijgebouwen en carports gelden de volgende regels:
a. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen per woning bedraagt ten hoogste 100 m²;
b. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen bedragen ten hoogste respectievelijk 4 m en 7 m, dan wel de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw indien deze lager zijn;
c. de bouwhoogte van carports bedraagt ten hoogste 3,5 m;
d. gezamenlijke oppervlakte van de aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw;
e. carports worden achter de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd vrijstaande bijgebouwen, aangebouwde bijgebouwen en carports worden achter de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd;
f. de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan 30%.
23.2.3 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag voor (het verlengde van) de voorgevel ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m bedragen indien op een erf of perceel al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
a. voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw of het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen en daarachter niet meer dan 2 m mag bedragen;
-
de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.
23.3 Nadere eisen
23.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a. een goede woonsituatie;
b. de verkeersveiligheid;
c. de sociale veiligheid;
d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
e. aansluiting aan de omliggende woningen in de omgeving.
23.4 Afwijken van de bouwregels
23.4.1 Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
a. het bepaalde in artikel 23.2.1, sub d voor het bouwen van een platte afdekking tot een hoogte van maximaal 9 m;
b. het bepaalde in lid 23.2.2, sub a, en wordt toegestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 110 m², mits:
1. de oppervlakte van het betreffende bouwperceel ten minste 1.000 m² bedraagt;
2. het betreffende perceel een landelijke ligging heeft;
3. de vergroting noodzakelijk is ten behoeve van een aan huis verbonden beroep, hobbymatige c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, dan wel ten behoeve van voorzieningen voor mensen met een beperking.
23.4.2 De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
a. het straat- en bebouwingsbeeld;
b. de verkeersveiligheid;
c. de sociale veiligheid;
d. de milieusituatie;
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
23.5 Specifieke gebruiksregels
23.5.1 Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
23.5.2 Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 23.5.1 wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden beroep c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte:
1. meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op een bouwperceel;
2. meer bedraagt dan 50 m²;
c. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 24 Woongebied – Het Wold
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'woongebied – 4Het Wold' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
b. recreatief medegebruik;
c. wegen en paden;
d. water en oevers, met een natuurfunctie en een functie voor scheepvaartverkeer, de waterrecreatie en de waterhuishouding en als waterberging, uitsluitend voor zover het bestaande waterberging betreft;
e. bruggen en waterstaatkundige voorzieningen;
f. natuurgebied, inclusief water met een overwegende natuurfunctie, bos, riet- en moerasland;
g. dijken en taluds;
h. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en carports;
i. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
j. tuinen en erven;
k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met dien verstande dat:
l. ter plaatse van de aanduiding ‘tuin’ de gronden uitsluitend bestemd zijn voor tuinen.
In de bestemming is het innemen van een ligplaats voor woonschepen niet toegestaan.
In de bestemming is voor bouwpercelen die grenzen aan bevaarbaar water het innemen van een vaste ligplaats per bouwperceel ten behoeve van een recreatievaartuig begrepen.
24.2 Bouwregels
24.2.1 Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen woningen worden gebouwd;
b. het aantal nieuw te bouwen woningen bedraagt ten hoogste 10;
c. per bouwperceel mag ten hoogste één woning worden gebouwd;
d. de inhoud van hoofdgebouwen bedraagt niet meer dan 3.000 m3 bedragen;
e. de woningen zullen uitsluitend vrijstaand worden gebouwd;
f. de bouwhoogte van de hoofdgebouwen bedraagt 10 m, met dien verstande dat voor een oppervlakte van maximaal 25 m² de bouwhoogte maximaal 15 m mag bedragen;
24.2.2 Voor het bouwen van bijgebouwen en carports gelden de volgende regels:
a. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen per woning bedraagt ten hoogste 75 m²;
b. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedragen respectievelijk ten hoogste 4 m en 7 m, dan wel de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw indien deze lager zijn;
c. de bouwhoogte van carports bedraagt ten hoogste 3,5 m;
d. de gezamenlijke oppervlakte van de aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw;
e. carports worden achter de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd vrijstaande bijgebouwen, aangebouwde bijgebouwen en carports worden achter de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd.
24.2.3 Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en kunstwerken voor de waterbeheersing geldt dat de oppervlakte per gebouw niet meer dan 10 m2 bedraagt.
24.2.4 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag voor (het verlengde van) de voorgevel ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m bedragen indien op een erf of perceel al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
a. voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw of het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen en daarachter niet meer dan 2 m mag bedragen;
b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 6 m bedragen.
24.3 Nadere eisen
24.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a. een goede woonsituatie;
b. de verkeersveiligheid;
c. de sociale veiligheid;
d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
e. aansluiting aan de omliggende woningen in de omgeving.
24.4 Afwijken van de bouwregels
24.4.1 Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 24.2.2, sub a en worden toegestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 110 m², mits:
1. de oppervlakte van het betreffende bouwperceel ten minste 1.000 m² bedraagt;
2. het betreffende perceel een landelijke ligging heeft;
3. de vergroting noodzakelijk is ten behoeve van een aan huis verbonden beroep, hobbymatige c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, dan wel ten behoeve van voorzieningen voor mensen met een beperking.
24.4.2 De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
a. het straat- en bebouwingsbeeld;
b. de verkeersveiligheid;
c. de sociale veiligheid;
d. de milieusituatie;
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
24.5 Specifieke gebruiksregels
24.5.1 Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
24.5.2 Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 24.5.1 wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden beroep c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte:
1. meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op een bouwperceel;
2. meer bedraagt dan 100 m²;
c. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 25 Woongebied – Het Dorp
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'woongebied – 5Het Dorp' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
b. recreatief medegebruik;
c. wegen en paden;
d. water, oevers en waterberging, uitsluitend voor zover het bestaande waterberging betreft;
e. bruggen en waterstaatkundige voorzieningen;
f. dijken, taluds;
g. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en carports;
h. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
i. tuinen en erven;
j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In de bestemming is het innemen van een ligplaats voor woonschepen niet toegestaan.
25.2 Bouwregels
25.2.1 Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a. als hoofdgebouw mogen woonhuizen woningen en woongebouwen worden gebouwd;
b. het aantal te bouwen woningen bedraagt ten hoogste 95;
c. de goothoogte en bouwhoogte van de gebouwen, niet zijnde vrijstaande bijgebouwen, bedraagt maximaal 9 m respectievelijk 12 m;
d. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen bij woonhuizen woningen bedraagt ten hoogste 75 m2;
e. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen bij woonhuizen woningen bedragen ten hoogste 4 m respectievelijk 7 m, dan wel de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw indien deze lager zijn;
f. de gezamenlijke oppervlakte van de aangebouwde bijgebouwen bij woonhuizen woningen bedraagt ten hoogste 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw;
g. in uitzondering op het gestelde in de vorige twee leden bedraagt de bouwhoogte van carports ten hoogste 3,5 m;
h. carports worden achter de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd vrijstaande bijgebouwen, aangebouwde bijgebouwen en carports worden achter de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd;
i. de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan 80%.
25.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag voor (het verlengde van) de voorgevel ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m bedragen indien op een erf of perceel al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
a. voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw of het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen en daarachter niet meer dan 2 m mag bedragen;
b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.
25.3 Nadere eisen
25.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
a. een goede woonsituatie;
b. de verkeersveiligheid;
c. de sociale veiligheid;
d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
e. aansluiting aan de omliggende woningen in de omgeving.
25.4 Afwijken van de bouwregels
25.4.1 Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 25.2.1, sub d en wordt toegestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 110 m², mits:
1. de oppervlakte van het betreffende bouwperceel ten minste 1.000 m² bedraagt;
2. het betreffende perceel een landelijke ligging heeft;
3. de vergroting noodzakelijk is ten behoeve van een aan huis verbonden beroep, hobbymatige c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, dan wel ten behoeve van voorzieningen voor mensen met een beperking.
25.4.2 De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
a. het straat- en bebouwingsbeeld;
b. de verkeersveiligheid;
c. de sociale veiligheid;
d. de milieusituatie;
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
25.5 Specifieke gebruiksregels
25.5.1 Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
25.5.2 Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 25.5.1 wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden beroep c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte:
1. meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op een bouwperceel;
2. meer bedraagt dan 50 m²;
c. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 26 Leiding – Gas
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘leiding – gas’ aangewezen gronden zijn naast de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen, met een breedte van 4 m ter weerszijden van een ondergrondse aardgastransportleiding mede bestemd voor.
26.2 Bouwregels
a. Op of in de in lid 26.1 bedoelde gronden met de bestemming Leiding - Gas, mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
b. De oppervlakte en de bouwhoogte van een bouwwerk mag niet meer dan respectievelijk 10 m2 en 3 m bedragen.
26.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden op of in de in lid 26.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, ter plaatse van de in lid 26.1 bedoelde gronden, de volgende werken, niet zijnde bouwwerken, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
- het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
- het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels drainage, leidingen, met uitzondering van hoofdaardgastransportleidingen) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
- het indrijven van voorwerpen in de bodem;
- diepploegen;
- het aanbrengen van gesloten verhardingen;
- het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
- het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
- het plaatsen van onroerende objecten, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
26.4 Uitzonderingsregels
Het verbod als bedoeld in lid 26.3 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
26.5 Toetsingscriterium bij vergunningverlening
De werken en/of werkzaamheden bedoeld in lid 26.3 zijn slechts toelaatbaar indien er voor zover dit niet strijdig is met de belangen van de leidingen.
26.6 Adviesprocedure
Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning (lid 26.3) te beslissen, wint het bevoegd gezag tijdig schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leidingen niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.
Artikel 27 Waarde – Archeologie 1
27.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘waarde – archeologie 1’ aangewezen gronden zijn naast de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
27.2 Bouwregels
a. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m² moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
b. Indien uit het in lid 27.2, onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 27.2, sub b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
27.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
- het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden;
- het woelen, mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking dieper dan 40 cm;
- het graven of dempen van watergangen;
- het dempen van kolken;
- het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 40 cm;
- het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 100 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verbandhoudende constructies, installaties en/of apparatuur;
- het permanent verlagen van het waterpeil.
b. Een vergunning als bedoeld in 27.3, onder a, wordt slechts verleend indien:
1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
- een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
- een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
c. Het verbod als bedoeld in 27.3, onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die:
- het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
27.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
a. de dubbelbestemming gebieden van archeologische en cultuurhistorischewaarde (Waarde – Archeologie 1) te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
b. aan gronden alsnog de medebestemming gebieden van archeologische en cultuurhistorische waarde (Waarde – Archeologie 1) waarde toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 28 Waarde – Archeologie 2
28.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘waarde – archeologie 2’ aangewezen gronden zijn naast de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
28.2 Bouwregels
a. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
b. Indien uit het in lid 28.2, onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 28.2, onder b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
28.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
- het ontgronden, afgraven, egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 100 m²;
- het woelen, mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking over een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 40 cm;
- het graven of dempen van watergangen;
- het dempen van kolken;
- het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 40 cm;
- het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 100 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur.
b. Een vergunning als bedoeld in 28.3, onder a wordt slechts verleend indien:
1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
- een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
- een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
c. Het verbod als bedoeld in lid 28.3, onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die:
- te maken hebben met de aanleg van systematische drainage in percelen waar een cultuurlandschappelijk lijnelement doorheen loopt;
- het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
28.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
a. de dubbelbestemming gebieden van archeologische en cultuurhistorische waarde (Waarde – Archeologie 2) te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
b. aan gronden alsnog de medebestemming gebieden van archeologische en cultuurhistorische waarde (Waarde – Archeologie 2) waarde toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 29 Waarde – Archeologie 3
29.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘waarde – archeologie 3’ aangewezen gronden zijn naast de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen bestemd voor behoud van archeologische (verwachtings)waarden.
29.2 Bouwregels
a. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 200 m², moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
b. Indien uit het in lid 29.2, onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien het bevoegd gezag voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 29.2, onder b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
29.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
- het ontgronden, afgraven, egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m²;
- het woelen, mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking over een oppervlakte groter dan 200 m² en dieper dan 45 cm;
- het graven of dempen van watergangen;
- het dempen van kolken;
- het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 100 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
- het permanent verlagen van het waterpeil.
b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 29.3 wordt slechts verleend indien:
1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
- een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
- een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
c. Het verbod als bedoeld in 29.3, onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die:
- het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
29.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
a. de dubbelbestemming gebieden van archeologische en cultuurhistorische waarde (Waarde – Archeologie 3) te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
b. aan gronden alsnog de medebestemming gebieden van archeologische en cultuurhistorische waarde (Waarde – Archeologie 3) waarde toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 30 Waarde – Archeologie 4
30.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘waarde – archeologie 4’ aangewezen gronden zijn naast de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen bestemd voor behoud van archeologische (verwachtings)waarden.
30.2 Bouwregels
a. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
b. Indien uit het in lid 30.2, onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 30.2, onder b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
30.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
- het ontgronden, afgraven, egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan het aanwezige kleipakket;
- het woelen, mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking over een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan het aanwezige kleipakket;
- het graven of dempen van watergangen;
- het dempen van kolken;
- het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 100 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
- het permanent verlagen van het waterpeil.
b. Een vergunning als bedoeld in 30.3, onder a wordt slechts verleend indien:
1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
- een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
- een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
c. Het verbod als bedoeld in 30.3, onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die:
- het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
30.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
a. de dubbelbestemming gebieden van archeologische en cultuurhistorische waarde (Waarde – Archeologie 4) te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
b. aan gronden alsnog de medebestemming gebieden van archeologische en cultuurhistorische waarde (Waarde – Archeologie 4) waarde toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 31 Waarde - Groen
31.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘waarde – groen’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de opbouw, het behoud en het herstel van de aan de gronden eigen landschappelijke en cultuurhistorische waarden in de vorm van het behoud van de bestaande wegbeplanting en inrichting van de daarmee samenhangende slingertuinen.
31.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, indien hierdoor kan worden voorkomen dat afbreuk wordt gedaan aan de in lid 31.1 omschreven waarden, nadere eisen stellen ten aanzien van de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
31.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning binnen de in lid 31.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanbrengen of rooien van bomen, houtgewas en laanbeplanting;
- het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies.
31.4 Uitzonderingsregels
Het verbod als bedoeld in lid 31.3 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die noodzakelijk zijn in verband met de gebruikelijke onderhoudswerkzaamheden, dan wel van ondergeschikte aard zijn en reeds in uitvoering zijn op het moment van het verkrijgen van rechtskracht van het plan.
31.5 Toetsingscriterium bij vergunningverlening
De omgevingsvergunning moet worden geweigerd, indien door het verlenen van de vergunning onevenredige afbreuk zou worden gedaan aan de in lid 31.1 omschreven specifieke ruimtelijke kenmerken en waarden.
De omgevingsvergunning voor de werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 31.3 kan slechts worden verleend indien de noodzaak daarvoor is aangetoond en herplanting is gewaarborgd.
31.6 Specifieke gebruiksregels
31.6.1 Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
31.6.2 Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 31.6.1 wordt in elk geval gerekend:
- het gebruik waardoor afbreuk wordt gedaan aan het behoud van de bestaande wegbeplanting en inrichting van de daarmee samenhangende slingertuinen.
Artikel 32 Waarde – Landschap
32.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘waarde – landschap’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de opbouw, het behoud en het herstel van de aan de gronden eigen landschappelijke en cultuurhistorische waarden in de vorm van het reliëf en de herkenbaarheid van de glaciale heuvels en ruggen.
32.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, indien hierdoor kan worden voorkomen dat afbreuk wordt gedaan aan de in lid 32.1 omschreven waarden, nadere eisen stellen ten aanzien van de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
32.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning binnen de in lid 32.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanbrengen of rooien van bomen, houtgewas een laanbeplanting;
- het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie of telecommunicatieleidingen of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies.
32.4 Uitzonderingsregels
Het verbod als bedoeld in lid 32.3 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die noodzakelijk zijn in verband met de gebruikelijke onderhoudswerkzaamheden, dan wel van ondergeschikte aard zijn en reeds in uitvoering zijn op het moment van het verkrijgen van rechtskracht van het plan.
32.5 Toetsingscriterium bij vergunningverlening
De omgevingsvergunning moet worden geweigerd, indien door het verlenen van de vergunning onevenredige afbreuk zou worden gedaan aan de in lid 32.1 omschreven specifieke ruimtelijke kenmerken en waarden.
32.6 Specifieke gebruiksregels
32.6.1 Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
32.6.2 Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, zoals bedoeld in lid 32.6.1 wordt in elk geval gerekend
- het diepploegen, egaliseren en afschuiven van de gronden.
Artikel 33 Waterstaat – Waterkering
33.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘waterstaat – waterkering’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van een waterkering en waterhuishoudkundige voorzieningen .
33.2 Bouwregels
a. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2,5 m bedragen.
33.3 Afwijken van de bouwregels
Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de beschermingszone, welke mogen worden gebouwd ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemming(en), zijn uitsluitend toelaatbaar indien en voor zover zij geen afbreuk doen aan de waterkerende functie. Over een vergunning om te bouwen in de beschermingszone van een waterkering moet vooraf overleg worden gevoerd met de waterbeheerder.
33.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen, waartoe onder meer wordt gerekend:
- het vergraven, afgraven, ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
- het aanleggen, verbreden en dempen van water;
2. het aanbrengen van drainage;
3. het aanbrengen van kabels en leidingen;
4. het verlagen van het waterpeil.
b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
1. het normale onderhoud betreffen;
2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
3. de aanleg van waterhuishoudkundige voorzieningen.
c. De omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien het behoud de waterkerende functie is gewaarborgd en nadat met de waterbeheerder overleg is gevoerd.
Artikel 34 Waterstaat – Waterstaatkundige functie
34.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘waterstaat – waterstaatkundige functie’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor deze gronden aangewezen bestemming mede bestemd voor een sluizencomplex en een wateruitlaat.
34.2 Bouwregels
a. Op deze gronden mogen gebouwen worden gebouwd met een oppervlakte van ten hoogste 50 m².
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 8 m bedragen.
HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS
Artikel 35 Anti–dubbeltelregel
Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 36 Algemene gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met de bestemmingen wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder wordt begrepen:
a. het gebruik van gronden en bouwwerken als seksinrichting;
b. het gebruik van de gronden ten behoeve van ruiterpaden, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – zoekgebied ruiterpad’.
Artikel 37 Algemene aanduidingsregels
Geluidzone – Industrie
37.1 Bouwregels
De ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone – industrie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege industrielawaai op geluidsgevoelige gebouwen.
Voor het bouwen van gebouwen geldt dat een op grond van de basisbestemming toelaatbaar geluidsgevoelig gebouw of een uitbreiding van een geluidsgevoelig gebouw niet mag worden gebouwd.
37.2 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 37.1 en toestaan dat nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of uitbreidingen van geluidsgevoelige gebouwen worden gebouwd, mits de geluidsbelasting vanwege de industrie van de gevels van deze geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.
37.3 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden niet-geluidsgevoelige gebouwen te gebruiken als geluidsgevoelige gebouwen.
37.4 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 37.3 en toestaan dat niet-geluidsgevoelige gebouwen worden gebruikt als geluidsgevoelig gebouw, mits de geluidsbelasting vanwege de industrie van de gevels van deze geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde.
Overige zone – zoekgebied ruiterpad
37.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanleggen van ruiterpaden ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – zoekgebied ruiterpad.
b. De onder a bedoelde vergunning kan slechts worden verleend indien geen significante aantasting plaatsvindt aan het areaal aan bos/ en natuurgebied en aan de actuele natuurlijke en landschappelijke waarden.
Veiligheidszone –Gasdrukmeet- en regelstation
37.5 Bouwregels
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, gelden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone – gasdrukmeet- en regelstation’ de volgende regels:
a. er mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd dan wel worden gevestigd , gerekend vanaf 15 m vanaf de bouwgrens van het gasdrukmeet- en regelstation;
b. de bouw of vestiging van beperkt kwetsbare objecten is niet toegestaan binnen een afstand van 4 m vanaf de bouwgrens van het gasdrukmeet- en regelstation, met uitzondering van gebouwen die vallen onder de bestemming ‘Bedrijf-Openbaar nut.
37.6 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt begrepen:
a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kwetsbare objecten, met uitzondering van het bestaande vergunde gebruik;
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor beperkt kwetsbare objecten binnen een afstand van 4 m vanaf de bouwgrens van het gasdrukmeet- en regelstation, met uitzondering van gebouwen die vallen onder de bestemming ‘Bedrijf-Openbaar nut’.
37.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding ‘veiligheidszone – gasdrukmeet- en regelstation’ wordt verwijderd, mits de betreffende activiteiten ter plaatse zijn beëindigd.
Veiligheidszone - Bevi
37.8 Bouwregels
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, mogen op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone - bevi’ geen kwetsbare objecten worden gebouwd in die zin dat deze bouwregel niet van toepassing is op bestaande kwetsbare objecten.
37.9 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
a. de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' wordt verwijderd, indien de risicovolle activiteit ter plaatse is beëindigd;
b. de aanduiding ‘veiligheidszone - bevi’ voor een risicovolle inrichting wordt gewijzigd (verkleind), mits:
-
voor de risicovolle inrichting een vergunning is verleend ingevolge de Wet algemenen bepalingen omgevingsrecht is verleend of gewijzigd;
-
de ligging van de zone is afgestemd op de met deze vergunning corresponderende veiligheidsafstand ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
-
zich binnen de gewijzigde zone geen kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten bevinden.
Artikel 38 Algemene afwijkingsregels
38.1 Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, worden afgeweken van:
a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
b. de bestemmingsregels en worden toegestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven, mits:
- de geluidbelasting van geluidgevoelige gebouwen niet meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde, dan wel een verkregen hogere waarde;
c. de bestemmingsregels en worden toegestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
d. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en worden toegestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10 m, met uitzondering van reclamemasten, van welke de hoogte ten hoogste 6 m mag bedragen en met uitzondering van mestsilo’s;
e. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en worden toegestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van antennemasten wordt vergroot tot ten hoogste 40 m, mits:
1. de noodzaak tot de plaatsing van een antennemast wordt aangetoond;
2. bij de plaatsing van een antennemast wordt aangesloten bij bestaande verticale elementen, zoals bestaande masten of anderszins bestaande bouwwerken;
met dien verstande dat bij plaatsing van antennemasten in de Ecologische Hoofdstructuur de hoogte van een antennemast maximaal 5 m mag bedragen;
f. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en worden toegestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:
1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
2. de hoogte leidt tot een hoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw zal bedragen;
g. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
- de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
- de bouwhoogte van reclamemasten niet meer dan 6 m bedraagt;
- de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 15 m bedraagt;
h. het bepaalde in het plan en toestaan dat gronden of bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - ontheffingsgebied’ mogen worden gebruikt ten behoeve van evenementen, met dien verstande dat maximaal 3 evenementen met een duur van meer dan 2 dagen tot een maximum van 15 dagen per evenement per jaar mogen worden gehouden;
i. het bepaalde in de regels en toestaan dat er in de bestemmingen woongebied 1 t/m 5 Woongebied – De Wei, Woongebied – Het Park, Woongebied – Het Riet, Woongebied – Het Wold en Woongebied – Het Dorp meer woningen worden gebouwd dan in de bouwregels van die bestemmingen is aangegeven, met dien verstande dat het totaal aantal nieuw te bouwen woningen in deze bestemmingen niet meer mag bedragen dan 250.
38.2 De in lid 38.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing;
- de woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 39 Algemene wijzigingsregels
a. Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid, de archeologische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat:
1. de bestemming ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied 1’ wordt gewijzigd naar de bestemming Bos en/of Natuur, mits:
a. de gronden kunnen worden verworven, dan wel beschikbaar zijn voor natuurontwikkeling;
b. de omvang van het gebied dat voor natuurontwikkeling beschikbaar is, voldoende is om een beheersbare eenheid te voeren;
c. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van de artikelen 7 en/of 12 van toepassing zijn;
2. de bestemming ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied 2’ wordt gewijzigd ten behoeve van natuurontwikkeling met dagrecreatieve functies naar de bestemming Natuur, mits:
1. de gronden kunnen worden verworven, dan wel beschikbaar zijn voor natuurontwikkeling;
2. de omvang van het gebied dat voor natuurontwikkeling beschikbaar is, voldoende is om een beheersbare eenheid te voeren;
3. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 12 van toepassing zijn;
3. de bestemming ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied 3’ wordt gewijzigd ten behoeve van vestiging van hotels, cafés en restaurants en bedrijven, met dien verstande dat:
1. de vestiging van bars, automatenhallen en discotheken is uitgesloten;
2. uitsluitend bedrijven zijn toegestaan zoals genoemd in de Staat van bedrijven en ambachtelijke-, nijverheids-, reparatie- verhuur en overige dienstverlenende bedrijven, welke naar aard toelaatvaar zijn;
4. de bestemming Agrarisch ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied 4’ wordt gewijzigd naar de bestemmingen Bos, Groen, Verkeer - Verblijf, Water en/of Wonen - Woongebouw, mits:
1. het aantal te bouwen woningen en het soort woningen in het te realiseren woongebouw in overeenstemming zijn met het, op het moment van wijziging, vigerende gemeentelijk en provinciaal woningbouwbeleid;
12. het te realiseren woongebouw herkenbaar en markant wordt vormgegeven;
23. er voldoende parkeergelegenheden op eigen terrein worden gerealiseerd;
34. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van de in betrokken bestemmingen en de in de bijlage 2 opgenomen regels betreffende de bestemming Wonen - Woongebouw zo veel mogelijk van overeenkomstige toepassing zijn;
65. de bestemming ter plaatse van de aanduiding ‘wro- zone – wijzigingsgebied 5’ wordt gewijzigd ten behoeve van wonen met zorg-, paramedische en sociaal-culturele voorzieningen in een groene natuurlijke omgeving;
76. de bestemming ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied 6’ wordt gewijzigd ten behoeve van, zorgwoningen, horeca, aan recreatie gebonden detailhandel en kleinschalige aan recreatie gebonden bedrijvigheid, met dien verstande dat tussen de bebouwing ten behoeve horeca, detailhandel en bedrijvigheid en de (zorg)woningen of andere geluidgevoelige bebouwing een afstand van minimaal 100 m in acht worden genomen, dan wel wordt gemotiveerd aan de hand van de actuele brochure Bedrijven en milieuzonering van de VNG dat een kortere afstand kan worden aangehouden;
87. de bestemming Agrarisch ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied 7’ wordt gewijzigd ten behoeve van kleinschalige watergebonden bedrijvigheid, zoals een werf, watersportwinkel en bedrijfswoning;
98. de bestemming ter plaatse van de aanduiding ‘wro- zone – wijzigingsgebied 8’ wordt gewijzigd ten behoeve van:
1. detailhandelsbedrijven die gericht zijn op recreatieve en natuurfuncties van de Blauwestad mits:
- het bedrijfsoppervlak van enig detailhandelsbedrijf niet meer bedraagt dan 500 m2 en;
- het totaal bedrijfsvloeroppervlak voor dit type detailhandel niet meer bedraagt dan 2.500 m2;
2. ten hoogste 1 met de woonfunctie samenhangende kleinschalige supermarkt met een oppervlakte van ten hoogste 500 m2;
3. een camperstandplaats;
9. de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingszone – wijzigingsgebied’ wordt gewijzigd in de bestemming Maatschappelijk ten behoeve van zorgdoeleinden.
Bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheden zoals opgenomen in sub 1 tot en met 8 geldt dat bij het wijzigen de VNG richtlijn bedrijven en milieuzonering wordt gehanteerd.
b. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, gemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en andere bouwwerken van openbaar nut, tot een maximum inhoud van 400 m³ en een maximum bouwhoogte van 4 m.
Artikel 40 Overige regels
40.1 Nadere eisen beeldkwaliteitsplannen
Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen nadere eisen stellen aan de bouw van bouwwerken zodat deze in overeenstemming zijn met de door de gemeenteraad vastgestelde beeldkwaliteitsplannen De Wei (22 juni 2005), Het Park (20 november 2006), Het Riet (12 november 2006) en Het Wold (6 februari 2008).
40.2 Van toepassing verklaring
Dit plan is een aanvulling op het bestemmingsplan Blauwestad, vastgesteld door de gemeenteraad op 26 juni 2013, met dien verstande dat:
a. de regels van Blauwestad, vastgesteld door de gemeenteraad op 26 juni 2013 zijn herzien voor zover is aangeven in vetgedrukt rood en doorhalingen;
b. ter plaatse van de in dit plan opgenomen bestemmingen, de verbeelding van het bestemmingsplan Blauwestad, vastgesteld door de gemeenteraad op 26 juni 2013, voor zover het betreft de enkelbestemming wordt vervangen. Eventuele dubbelbestemmingen en aanduidingen zoals opgenomen in het bestemmingsplan Blauwestad, vastgesteld door de gemeenteraad op 26 juni 2013, blijven met uitzondering van het bepaalde onder c wel van toepassing;
c. de verbeelding van dit plan een aanpassing is op de verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied van 20 maart 2013 in de zin dat de dubbelbestemming Leiding – Gas de betreffende dubbelbestemming uit het bestemmingsplan Blauwestad van 26 juni 2013 geheel vervangt;
d. de verbeelding van dit plan een aanpassing is in de verbeelding van het bestemmingsplan Blauwestad, vastgesteld door de gemeenteraad op 26 juni 2013 in de zin dat de aanduidingen die zijn opgenomen een aanvulling zijn op de verbeelding van het bestemmingsplan van 26 juni 2013.
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Artikel 41 Overgangsrecht
A Overgangsrecht bouwwerken
1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
B Overgangsrecht gebruik
1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 42 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: ‘Regels van het Veegplan Blauwestad’.