Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bedrijventerreinen Winschoten
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1895.02BP7001-0402

Artikel 9 Bedrijventerrein - 4.1

9.1. Bestemmingsomschrijving
 
De voor “bedrijventerrein – 4.1” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. gebouwen ten behoeve van bedrijven behorende tot 2 tot en met categorie 4.1 van de in de bijlage 1 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ bedrijfswoningen. 
en daarbij behorende:
  1. niet zelfstandige kantoorfuncties;
  2. niet zelfstandige detailhandel, niet zijnde detailhandel in voedings- en genotsmiddelen, welke als een ondergeschikt onderdeel van een bedrijf valt aan te merken;
  3. wegen en paden;
  4. tuinen, erven en terreinen;
  5. (gebouwen ten behoeve van) nutsvoorzieningen;
  6. groenvoorzieningen en waterlopen;
  7. parkeervoorzieningen;
  8. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.  
Onder de bedrijfsactiviteiten is het vervaardigen en/of de opslag en/of detailhandel van vuurwerk niet begrepen.
 
In de bestemming zijn risicovolle inrichtingen niet begrepen.
  
 
9.2. Bouwregels
 
9.2.1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. er wordt uitsluitend gebouwd ten behoeve van het binnen deze bestemming toegestane gebruik;
  2. het realiseren van nieuw te bouwen bedrijfswoningen is niet toegestaan, behoudens ter vervanging van een bestaande bedrijfswoning;
  3. de gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen' enkel bijgebouwen zijn toegestaan;
  4. bedrijfswoningen dienen in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden opgericht;
  5. indien op een bouwperceel een bedrijfswoning aanwezig is, dienen de overige bedrijfsgebouwen tenminste 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van de bedrijfswoning te worden opgericht;
  6. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedragen niet meer dan respectievelijk 4 en 9 meter, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  7. de goot- en bouwhoogte van overige gebouwen bedragen niet meer dan de hoogte genoemd op de verbeelding, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  8. het bebouwingspercentage van het binnen een bouwvlak gelegen gedeelte van een bouwperceel zal ten hoogste 80% bedragen, dan wel ten hoogste het op de verbeelding aangegeven percentage;
  9. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens bedraagt minimaal 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt.  
9.2.2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. behoudens erf- en terreinafscheidingen dienen bouwwerken, geen gebouw zijnde, binnen het bouwvlak te worden opgericht;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt niet meer dan 9 meter met dien verstande dat:
    1. de hoogte van reclamemasten niet meer mag bedragen dan 6 meter;
    2. de hoogte van antennemasten niet meer mag bedragen dan 15 meter;
  3. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,5 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 2 meter mag bedragen, dan wel de bestaande hoogte indien deze hoger is.
  
9.3. Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, een goede milieusituatie, een goede woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  
 
9.4. Afwijking van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. lid 9.2.1 onder i en toestaan dat tot maximaal 1 uit de zijdelingse dan wel achterste perceelsgrens bebouwing wordt opgericht;
  2. lid 9.2.2 onder b en toestaan dat antennemasten worden opgericht tot een maximale hoogte van 30 meter.
 
9.5. Specifieke gebruiksregels
 
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 2, 3.1, 3.2 en 4.1;
  2. het gebruik van een bedrijfswoning als zelfstandige woning;
  3. het gebruik van bijgebouwen bij een bedrijfswoning voor bewoning. 
 
9.6. Afwijking van de gebruiksregels
 
9.6.1. Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de milieusituatie, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.5. onder a en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die weliswaar niet zijn genoemd, dan wel moeilijk inschaalbaar zijn in de krachtens dit artikel toelaatbare categorieën van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten of behoren tot een categorie anders dan de in lid 9.5. onder a genoemde, doch naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid niet bezwaarlijker zijn te achten dan de wel genoemde inrichtingen in de voornoemde categorieën, mits het geen risicovolle inrichtingen betreft.
 
9.6.2. Bij een afwijking, als bedoeld in lid 9.6.1. dient in ieder geval aangetoond te worden dat de geluidsproductie van de toegestane hogere bedrijfsactiviteit niet groter is dan voor een categorie 4.1 inrichting mag worden verwacht en past binnen de door de gemeenteraad van Winschoten vastgestelde geluidszone industrielawaai.
  
 
9.7. Wijzigingsbevoegdheid
 
9.7.1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat:
  1. de aanduiding “bedrijfswoning” wordt verwijderd, mits de betreffende functie ter plaatse is beëindigd;
  2. de wijziging betrekking heeft op het alsnog toestaan van risicovolle inrichtingen, dan wel uitbreiding van bestaande risicovolle inrichtingen, met dien verstande dat:
    1. wordt voldaan aan de relevante bepalingen uit het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI);
    2. de risicocontour PR 10-6 binnen de eigen terreingrens is gelegen dan wel binnen een op de verbeelding aan te brengen ‘veiligheidszone’ met inachtneming van het bepaalde in artikel 28;
    3. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.