Inhoudsopgave
Artikel 4 Agrarisch met waarden
Artikel 6 Agrarisch - Paardenhouderij
Artikel 9 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 10 Bedrijf - Zoutwinning
Artikel 12 Cultuur en ontspanning
Artikel 13 Cultuur en ontspanning - seksinrichting
Artikel 18 Recreatie - Dagrecreatie
Artikel 19 Recreatie - Jachthaven
Artikel 20 Recreatie - Verblijfsrecreatie
Artikel 24 Verkeer - Landingsbaan
Artikel 25 Verkeer - Railverkeer
Artikel 28 Wonen - Buitenplaats
Artikel 29 Wonen - Woonboerderij
Artikel 30 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 31 Leiding - Leidingstrook
Artikel 32 Waarde – Archeologie 1
Artikel 33 Waarde – Archeologie 2
Artikel 34 Waarde – Archeologie 3
Artikel 35 Waarde – Archeologie 4
Artikel 36 Waarde - Beschermd Dorpsgezicht
Artikel 37 Waarde - Cultuurhistorie
Artikel 38 Waarde – Landschap – Groen lint
Artikel 39 Waarde - Geomorfologie
Artikel 40 Waterstaat - Noodbergingsgebied
Artikel 41 Waterstaat - Waterkering
Artikel 42 Anti-dubbeltelregel
Artikel 43 Algemene aanduidingsregels
Artikel 44 Algemene afwijkingsregels
Artikel 45 Algemene wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1. plan:
het bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening 2014 met identificatienummer NL.IMRO.1895.01BP0005-0401 van de gemeente Oldambt;
2. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1895.01BP0001-0402 met de bijbehorende regels;
3. aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
4. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
5. aanduidingsgrens:
de grens van de aanduiding indien het een vlak betreft;
6. aan huis gebonden beroep of bedrijf:
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate wordt behouden;
7. afsluiterlocatie:
een (eventueel fysiek) afgebakend terrein waarop/waarin zich een installatie bevindt, met als doel het kunnen afsluiten van hogedruk aardgastransportleidingen in geval van onderhoudswerkzaamheden en/of calamiteiten;
78. agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door het houden van dieren, waaronder tot een capaciteit van 100 ton per dag tevens wordt begrepen co-vergisting ten behoeve van energieopwekking;
89. archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;
910. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
101. bebouwingspercentage:
een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
112. bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bestemd voor (het gezin van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
123. belemmerde zonebelemmeringenstrook:
zone ter bescherming van gasleidingen of andere nutsvoorzieningen waarbinnen op grond van een zakelijk recht niet gebouwd mag worden;
134. beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden
145. bestaand:
a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
b. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende Beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de Beheersverordening, of een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 onder a sub 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
156. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
167. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
178. bijgebouw:
een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist, tenzij in de regels anders is bepaald;
189. biomassavergisting:
het bedrijfsmatig produceren van duurzame energie door het bewerken van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw (inclusief plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval;
1920. boerderijwinkel:
verkooppunt waar voornamelijk agrarische producten van het eigen bedrijf en streekproducten worden verkocht;
201. bos:
bos gericht op houtproductie, natuurbehoud, recreatie en/of kwaliteit van het landschap, waarbij de verschijningsvorm als bos primair is;
212. bosbouw:
het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;
223. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, het vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
234. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
245. bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;
256. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
267. bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
278. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
289. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
2930. carport:
overkapping, bedoeld voor het stallen van een auto;
301. cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;
312. dagrecreatie:
een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft;
323. dak:
elke bovenbeëindiging van een gebouw;
334. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
345. erf:
een al dan niet omheind stuk grond dat in ruimtelijk opzicht direct behorende bij, in functioneel opzicht is ingericht ten dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning of een ander gebouw dat in beginsel behoort tot het perceel waarop de woning of het andere gebouw is geplaatst, zoals dat kan blijken uit de kadastrale gegevens en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;
356. evenement:
een voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak die in de openbare ruimte wordt gehouden;
367. gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
378. gebruik:
het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;
389. gebruiksgerichte paardenhouderij:
paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden en het geven van instructies aan derden;
3940. geluidgevoelig object:
een woning of een ander gebouw of object waarvoor ingevolge artikel 82 van de Wet geluidhinder bij Algemene Maatregel van Bestuur de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting is aangegeven;
41. geurgevoelig object:
gebouw dat is bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf, zoals dat is gedefinieerd in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij;
402. grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijf bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;
413. habitattoets:
toets als bedoeld in artikel 6 van de Habitatrichtlijn. Deze toets kan bestaan uit de volgende stappen:
a. nagaan of de activiteit significante effecten kan hebben op de speciale beschermingszone (voortoets);
b. een passende beoordeling in geval is geconstateerd dat sprake kan zijn van significante gevolgen;
424. hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwvlak of bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
435. horecabedrijf:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
446. houtteelt:
het telen van hout gericht op uitsluitend de productie als onderdeel van een agrarisch bedrijf;
457. huishouden:
een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren;
468. intensieve veehouderij:
niet-grondgebonden agrarisch bedrijf dat zelfstandig of als neventak (nagenoeg) geheel in gebouwen varkens, pluimvee, vleeskalveren of pelsdieren houdt;
479. kampeermiddelen:
een mobiel en/of demontabel kampeermiddel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
4850. kampeerplaats:
een stuk grond van maximaal 100 m² voor het plaatsen van één kampeermiddel met bijzettentjes van maximaal 6 m²;
4951. kap:
een geheel of gedeeltelijk niet-horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuinhellende dakschilden;
502. kas:
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;
513. kleinschalige verblijfsrecreatie:
het houden van een kampeerterrein voor ten hoogste 15 kampeerplaatsen al dan niet in combinatie met bijbehorende ondergeschikte dagrecreatieve voorzieningen zoals ondergeschikte horeca, ondergeschikte detailhandel en het verhuren van kano’s;
524. kwekerij:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of op detailhandel en groothandel in ter plaatse geproduceerde producten;
535. kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico, dan wel een risicoafstand is bepaald, die in acht genomen moet worden;
546. landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
557. LOFAR-radiotelescoop:
radiotelescoop hoofdzakelijk gericht op ontvangst van signalen uit het heelal en daarnaast te gebruiken voor ander wetenschappelijk onderzoek met behulp van geofoons, infrageluidskast en infrasoundsensoren, welke ook via een glasvezelnetwerk zijn verbonden met een centrale computer in Groningen;
568. longeercirkel:
ruimte in de vorm van een cirkel, waarin een paard onder begeleiding specifieke training kan worden gegeven;
579. maatschappelijke doeleinden:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, sportvoorzieningen en recreatieve voorzieningen, kinderopvang en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen;
5860. manege:
paardenhouderij die is gericht op het bieden van paardrijmogelijkheden (inclusief instructie) aan derden, al dan niet in combinatie met stallingsruimte voor paarden van derden en al dan niet met een horecavoorziening die is gericht op het verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van het manegebedrijf;
5961. mantelzorg
het bieden van zorg aan een naaste;
602. mestopslagplaats:
een aarden put bekleed met folie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven en wordt omgeven door een grondwal ten behoeve van de opslag van drijfmest;
613. mestsilo:
een constructie van beton, hout of staal bekleed met folie of beton, dan wel een gemetselde constructie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven ten behoeve van de opslag van mest. Onder een mestsilo wordt niet begrepen een mestkelder, zijnde een volledig ondergrondse bak, die is gecombineerd met een gebouw;
624. mestvergistingsinstallatie (co-vergisting):
installatie voor het produceren van duurzame energie door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichts-procenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen, inclusief installaties voor opslag en bewerking van het biogas, en voor- tussen- en na opslag van mest;
635. mobiel kampeermiddel:
een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan of enig ander onderkomen met de bedoeling deze te plaatsen op een kleinschalig kampeerterrein gedurende ten hoogste 3 aansluitende maanden per kampeerseizoen;
646. natuurbeschermingswettoets:
een toets waarbij is onderzocht of op voorhand redelijkerwijs is te verwachten dat een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, indien vereist, zal worden verleend;
657. natuurlijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
668. objecten voor minder zelfredzame personen:
Objecten zoals basisscholen en scholen voor bijzonder onderwijs, zorginstellingen, bejaardenhuizen, ziekenhuizen, kinderdagopvang, aanleunwoningen bij zorginstellingen of bejaardenhuizen, dagverblijfplaatsen voor minder zelfredzame personen (bijvoorbeeld sociale werkvoorziening), cellencomplexen of daarmee gelijkgestelde inrichtingen;
679. ondergeschikte horeca:
horeca die uitsluitend gericht is op het verstrekken van dranken en/of etenswaren op een wijze die ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de hoofdfunctie van een perceel;
6870. opgaande vormen van hout-, boom- en fruitteelt:
Bomen en struiken die, gerekend vanaf het maaiveld, normaal gesproken een grotere hoogte bereiken dan 1,5 m;
6971. overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een voor mensen toegankelijke overdekte ruimte vormt en dat geheel of gedeeltelijk door ten hoogste één wand is omsloten;
702. paardenbak:
een door middel van afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;
713. paardenpension/paardenstalling:
het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen en te weiden; onder paardenpension en/of paardenstalling worden geen maneges verstaan;
724. peil:
a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
735. permanente bewoning:
de bewoning van een recreatiewoning als hoofdverblijf;
746. productiegerichte paardenhouderij:
grondgebonden paardenhouderij die is gericht op het fokken van paarden en het bieden van leefruimte aan opgroeiende paarden;
757. prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
768. recreatiewoning:
een permanent aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, die het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond;
779. risicovolle inrichting:
een inrichting, waarvoor ofwel op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, ofwel op grond van het Vuurwerkbesluit een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
7880. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
7981. sleufsilo:
een onafgedekte constructie van beton, dan wel een gemetselde constructie ten behoeve van de opslag van kuilvoer;
802. tijdstip van beëindiging van een bepaald gebruik:
1. het tijdstip waarop een gebouw is gesloopt, dan wel vanwege bouwkundige gebreken het gebruik ingevolge de Woningwet dient te worden gestaakt;
2. het tijdstip waarop gronden en/of een gebouw met de bijbehorende grond kennelijk in gebruik zijn genomen voor een andere functie dan in het bestemmingsplan voor de betreffende gronden in de bestemmingsomschrijving is aangegeven;
813. trekkershutten
een kleinschalig gebouw, bestaande uit een lichte constructie, dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor kortdurend recreatief nachtverblijf;
824. uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
835. vast kampeermiddel:
een stacaravan, trekkershut of ander recreatief verblijf op een kampeerterrein, welke naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond (plaatsgebonden) en daardoor als bouwwerk is aan te merken;
86. voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen:
gebouwen die, na 14 december 1994, blijvend zijn of worden onttrokken aan het bedrijfsmatig gebruik waarvoor deze oorspronkelijk zijn opgericht en/of zijn bestemd;
847. voorgevel:
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan de weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
858. woning:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en uitsluitend bestemd voor de huisvesting van één huishouden;
869. zorgboerderij:
een bedrijf waar zorgactiviteiten gecombineerd worden met agrarische activiteiten. Er wordt op kleine schaal opvang geboden aan zorgvragers die op therapeutische basis meehelpen en/of aanwezig zijn bij (onderdelen van) hoofdzakelijk agrarische werkzaamheden en eventueel bij de zorgboerderij verblijven of wonen.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
1. dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel de snijlijn van een dakvlak en een evenwijdig aan de noklijn gelegen gevelvlak van een gebouw tot het peil;
3. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
4. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
5. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
6. lengte, breedte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren;
7. afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
vanaf enig punt van een gebouw tot de zijdelingse grens van een bouwperceel;
8. de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.;
9. de hoogte van een mestbassin:
vanaf het peil gerekend vanaf de teen van de grondwal tot het hoogste punt van de grondwal.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. uitoefening van het agrarisch bedrijf;
b. een mestopslagplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
c. een mestsilo, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'silo';
d. agrarische cultuurgrond;
e. dagrecreatieve voorzieningen;
f. een minicamping, ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’;
g. een gebruiksgerichte paardenhouderij, ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’;
fh. hondendressuur, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van sport – hondendressuur’;
gi. waterlopen, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, groenvoorzieningen, straten en paden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met dien verstande dat:
1. in het doel 'uitoefening van het agrarisch bedrijf' niet zijn begrepen:
- opgaande vormen van hout-, boom- en fruitteelt, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bomenteelt', waarop hout- en boomteelt wel zijn toegestaan;
- kassen en tunnelkassen;
- het oprichten en/of aanbrengen van mestopslagplaatsen, mestsilo's en sleufsilo's tenzij de gronden nader zijn aangeduid als bedoeld onder b en/of c;
2. voor mestopslagplaatsen als bedoeld onder b geldt dat:
- de oppervlakte niet meer dan 750 m² bedraagt, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
- de inhoud niet meer dan 2.500 m³ bedraagt, dan wel de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
- deze hoofdzakelijk moeten worden gebruikt ten behoeve van alleen bestemd is voor de agrarische bedrijfsvoering van het bedrijf op diens gronden de mestopslag is gesitueerd;
3. het doel 'dagrecreatieve voorzieningen' is beperkt tot de inrichting en het gebruik van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, de inrichting van visoevers en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
4. voor de minicamping ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’ gelden de volgende voorwaarden:
- chalets, trekkershutten of stacaravans zijn niet toegestaan;
- de oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt maximaal 50 m²;
- het aantal kampeerplaatsen is beperkt tot 15.
45. uitsluitend bestaande paardenbakken in de bestemming zijn begrepen.
3.2 Bouwregels
a. Bebouwing ten dienste van de bedrijfsmatige uitoefening van het agrarisch bedrijf
1. Ten behoeve van de bedrijfsmatige uitoefening van het agrarisch bedrijf mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd tot een maximale bouwhoogte van 3 m, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
2. In afwijking van het bepaalde onder 1 mogen geen sleufsilo's worden gebouwd.
Ten behoeve van de bedrijfsmatige uitoefening van het agrarisch bedrijf mogen geen gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest en veevoer worden gebouwd, met uitzondering van:
1. mestsilo’s, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘silo’ en mestopslagplaatsen ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’;
2. terreinafscheidingen tot een maximale bouwhoogte van 1 m.
b. Bebouwing ten dienste van mestsilo
1. Ter plaatse van de aanduiding 'silo' is een mestsilo toegestaan, met dien verstande dat:
a. de inhoud niet meer bedraagt dan 2.500 m³, dan wel de bestaande inhoud, indien deze meer bedraagt;
b. de bouwhoogte ten hoogste 6 m bedraagt exclusief de afdekking;
c. deze mestopslagplaats in hoofdzaak is bestemd voor gebruik binnen voor de agrarische bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf op diens gronden de mestopslag is gesitueerd;
c. Bebouwing ten dienste van overige doeleinden
1. Ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding is het bouwen beperkt tot een maximale oppervlakte van 50 m² per gebouw, dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt. De maximale bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m, dan wel ten hoogste de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
2. Ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ mag geen bedrijfswoning worden opgericht ten behoeve van de daar gevestigde paardenhouderij.
23. Ten behoeve van de hondendressuur mag ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van sport - hondendressuur’ binnen het bouwvlak één gebouw worden opgericht. De maximale bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m, dan wel ten hoogste de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
34. Voor de overige doeleinden is het bouwen beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 3 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
SLEUFSILO'SMESTOPSLAGEN BUITEN HET BOUWPERCEEL
a. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning ten behoeve van afwijking van het bepaalde in lid 3.2, sub a onder 1 verlenen voor de bouw van sleufsilo’s mestopslagplaatsen in de vorm van foliemestbassins buiten het agrarisch bouwperceel met de bijbehorende bouwwerken, mits: , met dien verstande dat:
1. de milieuregelgeving zich niet tegen de aanleg verzet;
2. de archeologische beleidskaart in ogenschouw wordt genomen;
3. de mestbassins uitsluitend in de gebieden zoals aangegeven op de in de bijlagen opgenomen beleidskaart Zoekgebied mestbassins worden geplaatst, waarbij aansluiting zal worden gezocht met bestaande infrastructuur, niet zijnde recreatieve fietspaden;
4. de mestbassins in de Reiderwolderpolder, Carel Coenraadpolder, Stadspolder en Kroonpolder in de cultuurhistorische boerderijlinten worden geplaatst, met dien verstande dat plaatsing van mestbassins niet aan de overzijde van deze boerderijlinten worden gesitueerd;
5. de afstand tussen het mestbassin tot oppervlaktewater ten minste 5 m bedraagt;
6. de afstand tussen het mestbassin en de bestemming Bos of de bestemming Natuur minimaal 250 m bedraagt;
7. de afstand tussen het mestbassin en de ontsluitingswegen minimaal 20 m bedraagt;
8. de afstand tussen het mestbassin en markante plekken en karakteristieke of monumentale gebouwen minimaal 250 m bedraagt;
9. ten hoogste twee mestbassins worden geclusterd, waarbij de afstand tussen clusters mestbassins en/of niet geclusterde bassins minimaal 500 m bedraagt;
10. de mestopslag alleen bestemd is voor de agrarische bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf op diens gronden de vergunningaanvraag betrekking heeft;
11. de inhoud van het mestbassin niet meer bedraagt dan 2.500 m3;
12. de hoogte van het mestbassin ten hoogste 2 m bedraagt, met dien verstande dat in de Wiede Leegte de hoogte ten hoogste 1,5 m bedraagt;
13. objectief wordt aangetoond dat:
-
de mestopslag op grond van milieuhygiënische belemmeringen binnen het bouwperceel of daarop aansluitend niet mogelijk is of;
-
noodzakelijk is om aantoonbare structurele verkeersoverlast te voorkomen dan wel te beperken als reële alternatieve ontsluitingsroutes ontbreken;
14. het mestbassin landschappelijk wordt ingepast, waarbij wordt voldaan aan de criteria, zoals opgenomen in de notitie Mestopslagplaatsen in het buitengebied (bijlage 7) en inpassing op een verantwoorde wijze plaatsvindt; over de landschappelijke aanvaardbaarheid van de locatie en de wijze van inpassing wordt advies ingewonnen bij (de landschapsarchitect van) de Stichting Libau te Groningen; afwijking van een uitgebracht negatief advies behoeft een bijzondere rechtvaardiging en een daartoe strekkende overtuigende motivering;
15. de nakoming van eventueel te stellen voorwaarden aan de landschappelijke inpassing van de opslagvoorziening voor mest op de veldkavel wordt geborgd door aan de omgevingsvergunning een voorwaarde te verbinden die ertoe strekt dat de betrokken voorziening uitsluitend mag worden opgericht of aangelegd indien de erfbeplanting vóór een nader te bepalen datum na het verlenen van de omgevingsvergunning overeenkomstig het bij de vergunning gevoegde beplantingsplan wordt aangelegd en vervolgens in stand wordt gehouden gedurende de periode dat hetgeen gebouwd is feitelijk aanwezig is.
1. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
2. de inhoud niet meer bedraagt dan 2.500 m³; 3. bedrijfseconomische, planologische, dan wel milieuhygiënische redenen voor plaatsing buiten de bestemming Agrarisch - Bedrijf, Agrarisch - Paardenhouderij of Sport - Manege aanwezig zijn.
AGRARISCHE HOBBY'S
b. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning ten behoeve van afwijking van het bepaalde in lid 3.2, sub a verlenen voor het realiseren van extra stalruimte bij woningen ten behoeve van de uitoefening van een agrarische hobby, met dien verstande dat:
1. de bij de betreffende woning behorende oppervlakte cultuurgrond minimaal 20.000 m2 bedraagt;
2. dient te worden gebouwd in de onmiddellijke nabijheid van de eigen woning;
3. de oppervlakte maximaal 75 m² bedraagt;
4. de bouwhoogte ten hoogste 3,5 m bedraagt.
MESTSILO'S
c. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning ten behoeve van afwijking van het bepaalde in lid 3.2, sub b verlenen voor de bouw van mestsilo's op andere gronden dan die ter plaatse van de aanduiding 'silo', met dien verstande dat een dergelijke omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend wanneer:
1. de milieuregelgeving zich niet tegen de bouw van de mestsilo verzet;
2. de landschappelijke inpassing op een verantwoorde wijze plaatsvindt;
3. de afstand tot sloten waarop een Keur van het waterschap van toepassing is, ten minste 5 m bedraagt;
4. de afstand tot gronden met de bestemming Bos of Natuur minimaal 250 m bedraagt;
5. de mestsilo in hoofdzaak is bestemd voor gebruik binnen de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf op diens gronden de silo wordt geplaatst;
6. wordt aangetoond dat binnen een bouwperceel met de bestemming Agrarisch - Bedrijf onvoldoende ruimte beschikbaar is, dan wel dat milieuhygiënische, planologische of logistieke knelpunten een belemmering opleveren voor plaatsing van een mestsilo binnen die bestemming;
7. deze betrekking heeft op een mestsilo met een inhoud van niet meer dan 2.500 m³ en een bouwhoogte van niet meer dan 6 m (exclusief afdekking).
dc. Het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld onder a en b mag:
1. geen negatieve invloed hebben op het milieu en de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
2. geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelings- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen.
AFSTEMMING ARCHEOLOGIE
ed. Voor zover een omgevingsvergunning als bedoeld onder a en b gepaard gaat met bodemingrepen dieper dan 40 cm en voor de betreffende gronden tevens sprake is van een dubbelbestemming Waarde – Archeologie 1, 2, 3 of 4, dient te worden voldaan aan de bepalingen van deze dubbelbestemming. ,wordt de vergunning niet eerder verleend dan nadat uit een archeologisch (voor)onderzoek in de vorm van een bureaustudie en/of uit die bureaustudie volgend nader veldonderzoek is gebleken dat zich geen archeologische waarden bevinden in het gebied waarop de aanvraag voor een omgevingsvergunning betrekking heeft.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Onder met dit bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in elk geval begrepen:
a. het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden;
b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
EVENEMENTEN
a. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van afwijking van de krachtens deze bestemming geldende regels een omgevingsvergunning verlenen voor evenementen.
MESTOPSLAGPLAATSEN
b. Burgemeester en wethouders kunnen voor het realiseren van nieuwe mestopslagplaatsen in de vorm van foliemestbassins een omgevingsvergunning ten behoeve van afwijking van het bepaalde in lid 3.1, onder b verlenen met dien verstande dat omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend indien:
1. de milieuregelgeving zich niet tegen de aanleg verzet;
2. de archeologische beleidskaart in ogenschouw wordt genomen;
3. de mestbassins uitsluitend in de gebieden zoals aangegeven op de in de bijlagen opgenomen kaart Zoekgebied mestbassins worden geplaatst, waarbij aansluiting zal worden gezocht met bestaande infrastructuur, niet zijnde recreatieve fietspaden;
4. de mestbassins in de Reiderwolderpolder, Carel Coenraadpolder, Stadspolder en Kroonpolder in de cultuurhistorische boerderijlinten worden geplaatst, met dien verstande dat plaatsing van mestbassins niet aan de overzijde van deze boerderijlinten worden gesitueerd;
5. de afstand tussen het mestbassin tot oppervlaktewater ten minste 5 m bedraagt;
6. de afstand tussen het mestbassin en de bestemming Bos of de bestemming Natuur minimaal 250 m bedraagt;
7. de afstand tussen het mestbassin en de ontsluitingswegen minimaal 20 m bedraagt;
8. de afstand tussen het mestbassin en markante plekken en karakteristieke of monumentale gebouwen minimaal 250 m bedraagt;
9. ten hoogste twee mestbassins worden geclusterd, waarbij de afstand tussen clusters mestbassins en/of niet geclusterde bassins minimaal 500 m bedraagt;
10. de mestopslag alleen bestemd is voor de agrarische bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf op diens gronden de vergunningaanvraag betrekking heeft;
11. de inhoud van het mestbassin niet meer bedraagt dan 2.500 m3;
12. de hoogte van het mestbassin ten hoogste 2 m bedraagt, met dien verstande dat in de Wiede Leegte de hoogte ten hoogste 1,5 m bedraagt;
13. objectief wordt aangetoond dat:
-
de mestopslag op grond van milieuhygiënische belemmeringen binnen het bouwperceel of daarop aansluitend niet mogelijk is of;
-
noodzakelijk is om aantoonbare structurele verkeersoverlast te voorkomen dan wel te beperken als reële alternatieve ontsluitingsroutes ontbreken;
14. het mestbassin landschappelijk wordt ingepast, waarbij wordt voldaan aan de criteria zoals opgenomen in de notitie Mestopslagplaatsen in het buitengebied (bijlage 7) en inpassing op een verantwoorde wijze plaatsvindt; over de landschappelijke aanvaardbaarheid van de locatie en de wijze van inpassing wordt advies ingewonnen bij (de landschapsarchitect van) de Stichting Libau te Groningen; afwijking van een uitgebracht negatief advies behoeft een bijzondere rechtvaardiging en een daartoe strekkende overtuigende motivering;
15. de nakoming van eventueel te stellen voorwaarden aan de landschappelijke inpassing van de opslagvoorziening voor mest op de veldkavel wordt geborgd door aan de omgevingsvergunning een voorwaarde te verbinden die ertoe strekt dat de betrokken voorziening uitsluitend mag worden opgericht of aangelegd indien de erfbeplanting vóór een nader te bepalen datum na het verlenen van de omgevingsvergunning overeenkomstig het bij de vergunning gevoegde beplantingsplan wordt aangelegd en vervolgens in stand wordt gehouden gedurende de periode dat hetgeen gebouwd is feitelijk aanwezig is.
- de oppervlakte niet meer bedraagt dan 750 m²;
- de inhoud niet meer bedraagt dan 2.500 m³;
- de afstand tot sloten waarop de Keur van het waterschap van toepassing is minimaal 5 m bedraagt;
- deze mestopslagplaats in hoofdzaak is bestemd voor gebruik binnen de agrarische bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf op diens gronden de mestopslag is gesitueerd;
- de afstand tot gronden met de bestemming Bos of Natuur minimaal 250 m bedraagt;
- milieuregelgeving zich niet tegen de plaatsing verzet;
- aangetoond wordt dat vanwege milieuhygiënische, dan wel planologische of logistieke redenen plaatsing binnen de bestemming Agrarisch - Bedrijf, Agrarisch - Paardenhouderij of Sport - Manege niet mogelijk is.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen, zoals wandel- en fietspaden, picknickplaatsen en parkeervoorzieningen;
2. het aanleggen van mestopslagplaatsen in de vorm van foliemestbassins.
b. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningen worden aangevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
c. Voor zover de omgevingsvergunning onder a gepaard gaat met bodemingrepen dieper dan 40 cm en voor de betreffende gronden tevens sprake is van een dubbelbestemming Waarde – Archeologie 1, 2, 3 of 4, dient te worden voldaan aan de bepalingen van deze dubbelbestemming. , wordt deze vergunning niet eerder verleend dan nadat uit een archeologisch (voor)onderzoek in de vorm van een bureaustudie en/of uit die bureaustudie volgend nader veldonderzoek is gebleken dat zich geen archeologische waarden bevinden in het gebied waarop de vergunning betrekking heeft.
d. Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
e. De sub a, onder 2 bedoelde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien:
1. de milieuregelgeving zich niet tegen de aanleg verzet;
2. de archeologische beleidskaart in ogenschouw wordt genomen;
3. de mestbassins uitsluitend in de gebieden zoals aangegeven op de in de bijlagen opgenomen kaart Zoekgebied mestbassins worden geplaatst, waarbij aansluiting zal worden gezocht met bestaande infrastructuur, niet zijnde recreatieve fietspaden;
4. de mestbassins in de Reiderwolderpolder, Carel Coenraadpolder, Stadspolder en Kroonpolder in de cultuurhistorische boerderijlinten worden geplaatst, met dien verstande dat plaatsing van mestbassins niet aan de overzijde van deze boerderijlinten worden gesitueerd;
5. de afstand tot oppervlaktewater ten minste 5 m bedraagt;
6. de afstand tussen de mestopslag en de bestemming Bos of de bestemming Natuur minimaal 250 m bedraagt;
7. de afstand tussen het mestbassin en de ontsluitingswegen minimaal 20 m bedraagt;
8. de afstand tussen de mestopslag en markante plekken en karakteristieke of monumentale gebouwen minimaal 250 m bedraagt;
9. ten hoogste twee mestbassins worden geclusterd, de afstand tussen clusters mestbassins en/of niet geclusterde bassins bedraagt minimaal 500 m;
10. de mestopslag alleen bestemd is voor de agrarische bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf op diens gronden de vergunningaanvraag betrekking heeft;
11. de inhoud van het mestbassin niet meer bedraagt dan 2.500 m3;
12. de hoogte van het bassin ten hoogste 2 m bedraagt, met dien verstande dat in de Wiede Leegte de hoogte ten hoogste 1,5 m bedraagt;
13. objectief wordt aangetoond dat:
-
de mestopslag op grond van milieuhygiënische belemmeringen binnen het bouwperceel of daarop aansluitend niet mogelijk is of;
-
noodzakelijk is om aantoonbare structurele verkeersoverlast te voorkomen dan wel te beperken als reële alternatieve ontsluitingsroutes ontbreken;
14. het mestbassin landschappelijk wordt ingepast, waarbij wordt voldaan aan de criteria zoals opgenomen in de notitie Mestopslagplaatsen in het buitengebied (bijlage 7) en inpassing op een verantwoorde wijze plaatsvindt; over de landschappelijke aanvaardbaarheid van de locatie en de wijze van inpassing wordt advies ingewonnen bij (de landschapsarchitect van) de Stichting Libau te Groningen; afwijking van een uitgebracht negatief advies behoeft een bijzondere rechtvaardiging en een daartoe strekkende overtuigende motivering;
15. de nakoming van eventueel te stellen voorwaarden aan de landschappelijke inpassing van de opslagvoorziening voor mest op de veldkavel wordt geborgd door aan de omgevingsvergunning een voorwaarde te verbinden die ertoe strekt dat de betrokken voorziening uitsluitend mag worden opgericht of aangelegd indien de erfbeplanting vóór een nader te bepalen datum na het verlenen van de omgevingsvergunning overeenkomstig het bij de vergunning gevoegde beplantingsplan wordt aangelegd en vervolgens in stand wordt gehouden gedurende de periode dat hetgeen gebouwd is feitelijk aanwezig is.
- de milieuregelgeving zich niet tegen de aanleg van de mestopslagplaats verzet;
- de landschappelijke inpassing op een verantwoorde wijze plaatsvindt;
- de afstand tot sloten waarop een Keur van het waterschap van toepassing is, ten minste 5 m bedraagt;
- de afstand tussen de mestopslagplaats en de bestemming Bos of Natuur minimaal 250 m bedraagt;
- de mestopslagplaats in hoofdzaak bestemd is voor gebruik binnen de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf op diens gronden de vergunningaanvraag betrekking heeft;
- de oppervlakte van het mestbassin niet meer bedraagt dan 750 m² en de inhoud niet meer bedraagt dan 2.500 m³;
- wordt aangetoond dat binnen het bouwvlak onvoldoende ruimte is of dat milieuhygiënische knelpunten, dan wel planologische of logistieke redenen een belemmering opleveren voor plaatsing binnen de bestemming Agrarisch - Bedrijf, Agrarisch - Paardenhouderij of Sport - Manege.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
UITBREIDING OPPERVLAK BOUWPERCEEL
a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming te wijzigen in de bestemming Agrarisch - Bedrijf, Agrarisch - Paardenhouderij, dan wel Sport - Manege ten behoeve van de uitbreiding van een bouwperceel tot een maximale omvang van 20.000 m2, met dien verstande dat:
1. aan de wijziging alleen wordt meegewerkt wanneer binnen het bestaande bouwperceel onvoldoende ruimte aanwezig is om de noodzakelijke bedrijfsuitbreiding te kunnen realiseren;
2. aan de wijziging alleen wordt meegewerkt wanneer door middel van een bedrijfsontwikkelingsplan wordt aangetoond dat vergroting uit het oogpunt van de toekomstige bedrijfsvoering nodig is;
3. aan de wijziging alleen wordt meegewerkt wanneer een bedrijfsontwikkelingsplan en landschappelijk inpassingsplan worden opgesteld voor het gehele bedrijf, waarin de beoogde uitbreiding van het bouwperceel wordt gemotiveerd vanuit de volgende randvoorwaarden:
a. de historisch gegroeide landschapsstructuur moet worden gerespecteerd;
b. er wordt voldoende afstand in acht genomen tot ruimtelijke elementen;
c. er is sprake van een goede infrastructurele ontsluiting;
d. er is sprake van een zorgvuldige en evenwichtige ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
e. de erfinrichting wordt afgestemd op het zorgvuldig inpassen in het landschapstype;
f. voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen op het bouwperceel dienen te worden gesaneerd;
g. het gebruik voor de nieuwe bestemming is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen is uitgevoerd en in stand gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
h. het woon- en leefklimaat van direct omwonenden mag niet onevenredig worden aangetast;
i. er wordt rekening gehouden met het aspect nachtelijke uitstraling;
j. er wordt rekening gehouden met het aspect duurzame ontwikkeling.
4. na wijziging de bepalingen van de artikelen 5, 6, dan wel 21 van overeenkomstige toepassing zijn;
5. het besluit tot wijziging niet eerder wordt genomen dan nadat er een overeenkomst is gesloten over de uitbreiding en de landschappelijke inpassing hiervan.
b. Voor zover de wijziging kan leiden tot bodemingrepen dieper dan 40 cm en voor de betreffende gronden tevens sprake is van een dubbelbestemming Waarde – Archeologie 1, 2, 3 of 4, dient te worden voldaan aan de bepalingen van deze dubbelbestemming. , wordt niet eerder besloten tot wijziging van de bestemming, dan nadat uit een archeologisch (voor)onderzoek in de vorm van een bureaustudie en/of uit die bureaustudie volgend nader veldonderzoek is gebleken dat de activiteiten die door de wijziging mogelijk worden gemaakt niet leiden tot onevenredige aantasting van eventueel aanwezige archeologische waarden.
Artikel 4 Agrarisch met waarden
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. uitoefening van het agrarisch bedrijf;
b. een mestopslagplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
c. een mestsilo, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'silo';
d. een parkeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’;
e. cultuurgrond;
f. dagrecreatieve voorzieningen;
g. een fietspad, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer – fietspad’;
h. LOFAR-radiotelescoop, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – radiotelescoop’;
i. waterlopen, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, groenvoorzieningen, straten en paden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
alsmede voor:
j. behoud van cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden met dien verstande dat:
1. voor zover de gronden ter plaatse nader zijn aangeduid met 'overige zone - dijkenlandschap' het bepaalde onder j door middel van behoud en herstel van de volgende kenmerken wordt nagestreefd:
- recht wegenpatroon;
- afwisseling tussen groene transparante ontginningslinten en open agrarisch achterland;
- dijkcoupures;
- duisternis;
- waardevolle dorpssilhouetten;
- grootschalige tot zeer grootschalige open gebieden;
- toenemende grootschaligheid richting Dollard;
- plaatselijke reeksen puntsgewijze verdichtingen in de vorm van boerderijen met erfbeplantingen of boomgaarden;
- lijnvormige verdichtingen voornamelijk langs de randen van het gebied;
- vlakke ligging;
- hoofdzakelijk grote akkerbouwpercelen;
- cultuurhistorisch en architectonisch waardevolle bebouwing in de vorm van Oldambtster boerderijen, arbeidershuisjes, bruggen, sluizen en gemalen;
- bebouwing voornamelijk langs (voormalige) dijken;
2. voor zover de gronden ter plaatse nader zijn aangeduid met 'wegdorpenlandschap' het bepaalde onder j door middel van behoud en herstel van de volgende kenmerken wordt nagestreefd:
- grootschalig open gebied, begrensd door lintbebouwing;
- voornamelijk lijnvormige verdichtingen;
- hoofdstructuur van vlakke zandruggen met wegdorpen, overgaand in grootschalige akkerbouwgebieden;
- landschappelijk waardevolle wegen met zware wegbeplantingen;
- waardevolle dorpssilhouetten;
- eenzijdig bebouwingslint Nieuw-Beerta;
- reliëf op de overgang naar de zeekleipolders;
- vestingen, (villa)boerderijen en waardevolle erfbeplanting;
- duisternis;
- afwisselingen tussen open en besloten gebieden;
- cultuurhistorisch en architectonisch waardevolle bebouwing in de vorm van Oldambtster boerderijen, arbeidershuisjes, bruggen, sluizen en gemalen;
- groot contrast tussen openheid en verdichting;
3. voor zover de gronden ter plaatse nader zijn aangeduid met 'veenkoloniaal landschap' het bepaalde onder j door middel van behoud en herstel van de volgende kenmerken wordt nagestreefd:
- geen nederzettingen;
- grootschalige openheid;
- verdichting in de vorm van het Emergobos;
- verspreide bebouwing;
- duisternis;
- puntsgewijze verdichting en verdichtingen langs wegen;
en met dien verstande dat:
1. het doel 'dagrecreatie' is beperkt tot de inrichting en het gebruik van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, de inrichting van visoevers en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
2. voor mestopslagplaatsen als bedoeld onder b geldt dat:
- de oppervlakte niet meer dan 750 m² bedraagt, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
- de inhoud niet meer dan 2.500 m³ bedraagt, dan wel de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
- deze hoofdzakelijk moeten worden gebruikt ten behoeve van alleen bestemd is voor de agrarische bedrijfsvoering van het bedrijf op diens gronden de mestopslag is gesitueerd;
3. in het doel 'uitoefening van het agrarisch bedrijf' niet zijn begrepen:
- opgaande vormen van hout-, boom- en fruitteelt, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bomenteelt', waarop hout- en boomteelt wel zijn toegestaan;
- kassen en tunnelkassen;
- het oprichten en/of aanbrengen van mestopslagplaatsen, mestsilo's en sleufsilo's tenzij de gronden nader zijn aangeduid als bedoeld onder b en/of c;
4. uitsluitend bestaande paardenbakken in de bestemming zijn begrepen.
4.2 Bouwregels
a. Bebouwing ten dienste van de bedrijfsmatige uitoefening van het agrarisch bedrijf
Ten behoeve van de bedrijfsmatige uitoefening van het agrarisch bedrijf mogen uitsluitend geen gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest en veevoer worden gebouwd, met uitzondering van: tot een maximale bouwhoogte van 3 m, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
1. mestsilo’s, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘silo’ en mestopslagplaatsen ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’;
2. erf- en terreinafscheidingen tot een maximale bouwhoogte van 1 m.
b. Bebouwing ten dienste van mestsilo
1. Ter plaatse van de aanduiding 'silo' is een mestsilo toegestaan, met dien verstande dat:
a. de inhoud niet meer bedraagt dan 2.500 m³, dan wel de bestaande inhoud, indien deze meer bedraagt;
b. de bouwhoogte ten hoogste 6 m bedraagt exclusief de afdekking;
c. deze mestopslagplaats in hoofdzaak is bestemd voor gebruik binnen de agrarische bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf op diens gronden de mestopslag is gesitueerd;
c. Bebouwing ten dienste van overige doeleinden
1. Ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding is het bouwen beperkt tot een maximale oppervlakte van 50 m² per gebouw, dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt. De maximale bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m, dan wel ten hoogste de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
2. Voor de overige doeleinden is het bouwen beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 3 m, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' de askophoogte van een windturbine ten hoogste 20 m mag bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
SLEUFSILO'SMESTOPSLAGEN BUITEN HET BOUWPERCEEL
a. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning ten behoeve van afwijking van het bepaalde in lid 4.2, sub a onder 1 verlenen ten behoeve van de bouw van sleufsilo's mestopslagen in de vorm van foliemestbassins buiten het agrarisch bouwperceel, mits: , met dien verstande dat:
- de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
- de inhoud niet meer bedraagt dan 2.500 m³;
- bedrijfseconomische, planologische, dan wel milieuhygiënische redenen voor plaatsing buiten de bestemming Agrarisch - Bedrijf, Agrarisch - Paardenhouderij of Sport - Manege aanwezig zijn;
- de kwaliteit van natuur en landschap niet onevenredig wordt aangetast.
1. de milieuregelgeving zich niet tegen de aanleg verzet;
2. de archeologische beleidskaart in ogenschouw wordt genomen;
3. de mestbassins uitsluitend in de gebieden zoals aangegeven op de in de bijlagen opgenomen kaart Zoekgebied mestbassins worden geplaatst, waarbij aansluiting zal worden gezocht met bestaande infrastructuur, niet zijnde recreatieve fietspaden;
4. de mestbassins in de Reiderwolderpolder, Carel Coenraadpolder, Stadspolder en Kroonpolder in de cultuurhistorische boerderijlinten worden geplaatst, met dien verstande dat plaatsing van mestbassins niet aan de overzijde van deze boerderijlinten worden gesitueerd;
5. de afstand tot oppervlaktewater ten minste 5 m bedraagt;
6. de afstand tussen de mestopslag en de bestemming Bos of de bestemming Natuur minimaal 250 m bedraagt;
7. de afstand tussen het mestbassin en de ontsluitingswegen minimaal 20 m bedraagt;
8. de afstand tussen de mestopslag en markante plekken en karakteristieke of monumentale gebouwen minimaal 250 m bedraagt;
9. ten hoogste twee mestbassins worden geclusterd, de afstand tussen clusters mestbassins en/of niet geclusterde bassins bedraagt minimaal 500 m;
10. de mestopslag alleen bestemd is voor de agrarische bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf op diens gronden de vergunningaanvraag betrekking heeft;
font-weight:bold11. de inhoud van het mestbassin niet meer bedraagt dan 2.500 m3;
12. de hoogte van het bassin ten hoogste 2 m bedraagt, met dien verstande dat in de Wiede Leegte de hoogte ten hoogste 1,5 m bedraagt;
13. objectief wordt aangetoond dat:
-
de mestopslag op grond van milieuhygiënische belemmeringen binnen het bouwperceel of daarop aansluitend niet mogelijk is of;
-
noodzakelijk is om aantoonbare structurele verkeersoverlast te voorkomen dan wel te beperken als reële alternatieve ontsluitingsroutes ontbreken;
14. het mestbassin landschappelijk wordt ingepast, waarbij wordt voldaan aan de criteria zoals opgenomen in de notitie Mestopslagplaatsen in het buitengebied (bijlage 7) en inpassing op een verantwoorde wijze plaatsvindt; over de landschappelijke aanvaardbaarheid van de locatie en de wijze van inpassing wordt advies ingewonnen bij (de landschapsarchitect van) de Stichting Libau te Groningen; afwijking van een uitgebracht negatief advies behoeft een bijzondere rechtvaardiging en een daartoe strekkende overtuigende motivering;
15. de nakoming van eventueel te stellen voorwaarden aan de landschappelijke inpassing van de opslagvoorziening voor mest op de veldkavel wordt geborgd door aan de omgevingsvergunning een voorwaarde te verbinden die ertoe strekt dat de betrokken voorziening uitsluitend mag worden opgericht of aangelegd indien de erfbeplanting vóór een nader te bepalen datum na het verlenen van de omgevingsvergunning overeenkomstig het bij de vergunning gevoegde beplantingsplan wordt aangelegd en vervolgens in stand wordt gehouden gedurende de periode dat hetgeen gebouwd is feitelijk aanwezig is.
AGRARISCHE HOBBY'S
b. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning ten behoeve van afwijking van het bepaalde in lid 4.2, sub a verlenen voor het realiseren van extra stalruimte bij woningen ten behoeve van de uitoefening van een agrarische hobby, met dien verstande dat:
- de bij de betreffende woning behorende oppervlakte cultuurgrond minimaal 20.000 m2 bedraagt;
- dient te worden gebouwd in de onmiddellijke nabijheid van de eigen woning;
- de oppervlakte maximaal 75 m² bedraagt;
- de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedraagt.
MESTSILO'S
c. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning ten behoeve van afwijking van het bepaalde in lid 4.2, sub b verlenen voor de bouw van mestsilo's opi andere gronden dan die ter plaatse van de aanduiding 'silo', met dien verstande dat een dergelijke omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend wanneer:
1. de milieuregelgeving zich niet tegen de bouw van de mestsilo verzet;
2. de landschappelijke inpassing op een verantwoorde wijze plaatsvindt;
3. de afstand tot sloten waarop een Keur van het waterschap van toepassing is, ten minste 5 m bedraagt;
4. de afstand tot gronden met de bestemming Bos of Natuur minimaal 250 m bedraagt;
5. de mestsilo in hoofdzaak voor gebruik binnen de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf op diens gronden de silo wordt geplaatst bestemd is;
6. wordt aangetoond dat binnen een bouwperceel met de bestemming Agrarisch - Bedrijf onvoldoende ruimte beschikbaar is, dan wel dat milieuhygiënische, planologische of logistieke knelpunten een belemmering opleveren voor plaatsing van een mestsilo binnen die bestemming;
7. deze betrekking heeft op een mestsilo met een inhoud van niet meer dan 2.500 m³ en een bouwhoogte van niet meer dan 6 m (exclusief afdekking).
dc. De onder a en b bedoelde omgevingsvergunningen mogen:
1. geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 4.1, onder j omschreven waarden;
2. geen negatieve invloed hebben op het milieu en de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
3. geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelings- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen.
AFSTEMMING ARCHEOLOGIE
ed. Voor zover de omgevingsvergunning onder a en b gepaard gaat met bodemingrepen en voor de betreffende gronden tevens sprake is van een dubbelbestemming Waarde – Archeologie 1, 2, 3 of 4, dient te worden voldaan aan de bepalingen van deze dubbelbestemming. dieper dan 40 cm, wordt de vergunning niet eerder verleend dan nadat uit een archeologisch (voor)onderzoek in de vorm van een bureaustudie en/of uit die bureaustudie volgend nader veldonderzoek is gebleken dat zich geen archeologische waarden bevinden in het gebied waarop de vergunning betrekking heeft.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Onder met dit bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in elk geval begrepen:
a. het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden;
b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
EVENEMENTEN
a. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van afwijking van de krachtens deze bestemming geldende regels een omgevingsvergunning verlenen voor evenementen.
MESTOPSLAGPLAATSEN
b. Burgemeester en wethouders kunnen voor het realiseren van nieuwe mestopslagplaatsen in de vorm van mestfoliebassins een omgevingsvergunning ten behoeve van afwijking van het bepaalde in lid 4.1, onder b verlenen met dien verstande dat omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend indien:
1. de milieuregelgeving zich niet tegen de aanleg verzet;
2. de archeologische beleidskaart in ogenschouw wordt genomen;
3. de mestbassins uitsluitend in de gebieden zoals aangegeven op de in de bijlagen opgenomen kaart Zoekgebied mestbassins worden geplaatst, waarbij aansluiting zal worden gezocht met bestaande infrastructuur, niet zijnde recreatieve fietspaden;
4. de mestbassins in de Reiderwolderpolder, Carel Coenraadpolder, Stadspolder en Kroonpolder in de cultuurhistorische boerderijlinten worden geplaatst, met dien verstande dat plaatsing van mestbassins niet aan de overzijde van deze boerderijlinten worden gesitueerd;
5. de afstand tot oppervlaktewater ten minste 5 m bedraagt;
6. de afstand tussen de mestopslag en de bestemming Bos of de bestemming Natuur minimaal 250 m bedraagt;
7. de afstand tussen het mestbassin en de ontsluitingswegen minimaal 20 m bedraagt;
8. de afstand tussen de mestopslag en markante plekken en karakteristieke of monumentale gebouwen minimaal 250 m bedraagt;
9. ten hoogste twee mestbassins worden geclusterd, de afstand tussen clusters mestbassins en/of niet geclusterde bassins bedraagt minimaal 500 m;
10. de mestopslag alleen bestemd is voor de agrarische bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf op diens gronden de vergunningaanvraag betrekking heeft;
11. de inhoud van het mestbassin niet meer bedraagt dan 2.500 m3;
12. de hoogte van het bassin ten hoogste 2 m bedraagt, met dien verstande dat in de Wiede Leegte de hoogte ten hoogste 1,5 m bedraagt;
13. objectief wordt aangetoond dat:
-
de mestopslag op grond van milieuhygiënische belemmeringen binnen het bouwperceel of daarop aansluitend niet mogelijk is of;
-
noodzakelijk is om aantoonbare structurele verkeersoverlast te voorkomen dan wel te beperken als reële alternatieve ontsluitingsroutes ontbreken;
14. het mestbassin landschappelijk wordt ingepast, waarbij wordt voldaan aan de criteria zoals opgenomen in de notitie Mestopslagplaatsen in het buitengebied (bijlage 7) en inpassing op een verantwoorde wijze plaatsvindt; over de landschappelijke aanvaardbaarheid van de locatie en de wijze van inpassing wordt advies ingewonnen bij (de landschapsarchitect van) de Stichting Libau te Groningen; afwijking van een uitgebracht negatief advies behoeft een bijzondere rechtvaardiging en een daartoe strekkende overtuigende motivering;
15. de nakoming van eventueel te stellen voorwaarden aan de landschappelijke inpassing van de opslagvoorziening voor mest op de veldkavel wordt geborgd door aan de omgevingsvergunning een voorwaarde te verbinden die ertoe strekt dat de betrokken voorziening uitsluitend mag worden opgericht of aangelegd indien de erfbeplanting vóór een nader te bepalen datum na het verlenen van de omgevingsvergunning overeenkomstig het bij de vergunning gevoegde beplantingsplan wordt aangelegd en vervolgens in stand wordt gehouden gedurende de periode dat hetgeen gebouwd is feitelijk aanwezig is.
- de oppervlakte niet meer bedraagt dan 750 m²;
- de inhoud niet meer bedraagt dan 2.500 m³;
- de afstand tot sloten waarop de Keur van het waterschap van toepassing is minimaal 5 m bedraagt;
- deze mestopslagplaats in hoofdzaak is bestemd voor gebruik binnen de agrarische bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf op diens gronden de mestopslag is gesitueerd;
- de afstand tot gronden met de bestemming Bos of Natuur minimaal 250 m bedraagt;
- milieuregelgeving zich niet tegen de plaatsing verzet;
- aangetoond wordt dat vanwege milieuhygiënische dan wel planologische of logistieke redenen plaatsing binnen de bestemming Agrarisch - Bedrijf, Agrarisch - Paardenhouderij of Sport - Manege niet mogelijk is.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen, zoals wandel- en fietspaden, picknickplaatsen en parkeervoorzieningen;
2. het aanbrengen of verwijderen van lijnvormige beplantingen, waaronder begrepen waardevolle wegbeplantingen;
3. egaliseren en diepploegen;
4. het aanleggen van ondergrondse leidingen;
5. het aanleggen van mestopslagplaatsen in de vorm van foliemestbassins.
b. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
c. De sub a bedoelde omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 4.1, onder j omschreven waarden.
d. Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
e. Voor zover de omgevingsvergunning onder a gepaard gaat met bodemingrepen en voor de betreffende gronden tevens sprake is van een dubbelbestemming Waarde – Archeologie 1, 2, 3 of 4, dient te worden voldaan aan de bepalingen van deze dubbelbestemming. dieper dan 40 cm, wordt de vergunning niet eerder verleend dan nadat uit een archeologisch (voor)onderzoek in de vorm van een bureaustudie en/of uit die bureaustudie volgend nader veldonderzoek is gebleken dat zich geen archeologische waarden bevinden in het gebied waarop de vergunning betrekking heeft.
f. De sub a, onder 5 bedoelde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien:
1. de milieuregelgeving zich niet tegen de aanleg verzet;
2. de archeologische beleidskaart in ogenschouw wordt genomen;
3. de mestbassins uitsluitend in de gebieden zoals aangegeven op de in de bijlagen opgenomen kaart Zoekgebied mestbassins worden geplaatst, waarbij aansluiting zal worden gezocht met bestaande infrastructuur, niet zijnde recreatieve fietspaden;
4. de mestbassins in de Reiderwolderpolder, Carel Coenraadpolder, Stadspolder en Kroonpolder in de cultuurhistorische boerderijlinten worden geplaatst, met dien verstande dat plaatsing van mestbassins niet aan de overzijde van deze boerderijlinten worden gesitueerd;
5. de afstand tot oppervlaktewater ten minste 5 m bedraagt;
6. de afstand tussen de mestopslag en de bestemming Bos of de bestemming Natuur minimaal 250 m bedraagt;
7. de afstand tussen het mestbassin en de ontsluitingswegen minimaal 20 m bedraagt;
8. de afstand tussen de mestopslag en markante plekken en karakteristieke of monumentale gebouwen minimaal 250 m bedraagt;
9. ten hoogste twee mestbassins worden geclusterd, de afstand tussen clusters mestbassins en/of niet geclusterde bassins bedraagt minimaal 500 m;
10. de mestopslag alleen bestemd is voor de agrarische bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf op diens gronden de vergunningaanvraag betrekking heeft;
11. de inhoud van het mestbassin niet meer bedraagt dan 2.500 m3;
12. de hoogte van het bassin ten hoogste 2 m bedraagt, met dien verstande dat in de Wiede Leegte de hoogte ten hoogste 1,5 m bedraagt;
13. objectief wordt aangetoond dat:
-
de mestopslag op grond van milieuhygiënische belemmeringen binnen het bouwperceel of daarop aansluitend niet mogelijk is of;
-
noodzakelijk is om aantoonbare structurele verkeersoverlast te voorkomen dan wel te beperken als reële alternatieve ontsluitingsroutes ontbreken;
14. het mestbassin landschappelijk wordt ingepast, waarbij wordt voldaan aan de criteria zoals opgenomen in de notitie Mestopslagplaatsen in het buitengebied (bijlage 7) en inpassing op een verantwoorde wijze plaatsvindt; over de landschappelijke aanvaardbaarheid van de locatie en de wijze van inpassing wordt advies ingewonnen bij (de landschapsarchitect van) de Stichting Libau te Groningen; afwijking van een uitgebracht negatief advies behoeft een bijzondere rechtvaardiging en een daartoe strekkende overtuigende motivering;
15. de nakoming van eventueel te stellen voorwaarden aan de landschappelijke inpassing van de opslagvoorziening voor mest op de veldkavel wordt geborgd door aan de omgevingsvergunning een voorwaarde te verbinden die ertoe strekt dat de betrokken voorziening uitsluitend mag worden opgericht of aangelegd indien de erfbeplanting vóór een nader te bepalen datum na het verlenen van de omgevingsvergunning overeenkomstig het bij de vergunning gevoegde beplantingsplan wordt aangelegd en vervolgens in stand wordt gehouden gedurende de periode dat hetgeen gebouwd is feitelijk aanwezig is.
- de milieuregelgeving zich niet tegen de aanleg van de mestopslagplaats verzet;
- de landschappelijke inpassing op een verantwoorde wijze plaatsvindt;
- de afstand tot sloten waarop een Keur van het waterschap van toepassing is, ten minste 5 m bedraagt;
- de afstand tussen de mestopslagplaats en de bestemming Bos of Natuur minimaal 250 m bedraagt;
- de mestopslagplaats in hoofdzaak bestemd is voor gebruik binnen de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf op diens gronden de vergunningaanvraag betrekking heeft;
- de oppervlakte van het mestbassin niet meer bedraagt dan 750 m² en de inhoud niet meer bedraagt dan 2.500 m³;
- wordt aangetoond dat binnen het bouwvlak onvoldoende ruimte is of dat milieuhygiënische knelpunten, dan wel planologische of logistieke redenen een belemmering opleveren voor plaatsing binnen de bestemming Agrarisch - Bedrijf, Agrarisch - Paardenhouderij of Sport - Manege.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
UITBREIDING OPPERVLAK BOUWPERCEEL
a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de bestemming te wijzigen in de bestemming Agrarisch - Bedrijf, Agrarisch - Paardenhouderij, dan wel Sport - Manege ten behoeve van de uitbreiding van een bouwperceel tot een maximale omvang van 20.000 m2 , met dien verstande dat:
1. aan de wijziging alleen wordt meegewerkt wanneer binnen het bestaande bouwperceel onvoldoende ruimte aanwezig is om de noodzakelijke bedrijfsuitbreiding te kunnen realiseren;
2. aan de wijziging alleen wordt meegewerkt wanneer door middel van een bedrijfsontwikkelingsplan wordt aangetoond dat vergroting uit oogpunt van de toekomstige bedrijfsvoering nodig is;
3. aan de wijziging alleen wordt meegewerkt wanneer een bedrijfsontwikkelingsplan en landschappelijk inpassingsplan worden opgesteld voor het gehele bedrijf, waarin de beoogde uitbreiding van het bouwperceel wordt gemotiveerd vanuit de volgende randvoorwaarden:
a. de historisch gegroeide landschapsstructuur moet worden gerespecteerd;
b. er wordt voldoende afstand in acht genomen tot ruimtelijke elementen;
c. er is sprake van een goede infrastructurele ontsluiting;
d. er is sprake van een zorgvuldige en evenwichtige ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
e. de erfinrichting wordt afgestemd op het zorgvuldig inpassen in het landschapstype;
f. voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen op het bouwperceel dienen te worden gesaneerd;
g. het gebruik voor de nieuwe bestemming is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen is uitgevoerd en in stand gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
h. het woon- en leefklimaat van direct omwonenden mag niet onevenredig worden aangetast;
i. er wordt rekening gehouden met het aspect nachtelijke uitstraling;
j. er wordt rekening gehouden met het aspect duurzame ontwikkeling;
4. na wijziging de bepalingen van artikel 5, 6, dan wel 21 van overeenkomstige toepassing zijn.
b. Een besluit tot wijziging als bedoeld onder a wordt niet genomen indien de wijziging leidt tot een onevenredige aantasting van de waarden zoals genoemd in lid 4.1 onder j.
c. Voor zover de wijziging kan leiden tot bodemingrepen en voor de betreffende gronden tevens sprake is van een dubbelbestemming Waarde – Archeologie 1, 2, 3 of 4, dient te worden voldaan aan de bepalingen van deze dubbelbestemming. dieper dan 40 cm, wordt niet eerder besloten tot wijziging van de bestemming, dan nadat uit een archeologisch (voor)onderzoek in de vorm van een bureaustudie en/of uit die bureaustudie volgend nader veldonderzoek is gebleken dat de activiteiten die door de wijziging mogelijk worden gemaakt niet leiden tot onevenredige aantasting van eventueel aanwezige archeologische waarden.
Artikel 5 Agrarisch - Bedrijf
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'agrarisch - bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat intensieve veehouderijen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij', en met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bomenteelt’ tevens de uitoefening van een bomenkwekerij is toegestaan;
b. de opwekking van elektriciteit door middel van (co-)vergisting, voor zover:
- bij de exploitatie van een dergelijke installatie voor ten minste 50% gebruik wordt gemaakt van mest of co-substraten afkomstig uit het eigen bedrijf, dan wel dat het product van de vergisting, waaronder begrepen restproduct, voor minimaal 50% wordt ingezet binnen het eigen agrarische bedrijf;
- de capaciteit niet meer bedraagt dan 100 ton per dag;
c. bedrijfswoningen;
d. cultuurgrond;
e. bedrijfsgebouwen;
f aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
g. tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, groenvoorzieningen, straten en paden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
h. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
en tevens voor:
i. een dienstverlenend bedrijf (paardenfluisteraar), uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘dienstverlening’;
j. beplanting bestaande uit opgaand en streekeigen groen ter plaatse van de aanduiding ‘groen’;
k. een horecabedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’;
l. voorzieningen ten behoeve van de naastgelegen jachthaven in de vorm van ondergeschikte horecavoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘jachthaven’;
m. een gebruiksgerichte paardenhouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’;
n. ten hoogste één recreatiewoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘recreatiewoning’;
o. een biomassavergistingsinstallatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – biomassavergisting’;
p. een galerie met daaraan ondergeschikte horeca, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – galerie’;
q. een groepsaccommodatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch- groepsaccommodatie’;
r. een kaasboerderij met bijbehorende ondergeschikte horeca en detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - kaasboerderij’;
s. een metaalbewerkingsbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - metaalbewerking’;
t. de inrichting van de gronden ten behoeve van waterberging voor minimaal 1.150 m3 op het perceel Kerkelaan 4 te Midwolda;
met dien verstande dat in het doel 'uitoefening van het agrarisch bedrijf':
1. de inpandige opslag van caravans, boten en daarmee gelijk te stellen goederen is inbegrepen voor zover deze functie ondergeschikt is aan de agrarische bedrijfsvoering;
2. paardenbakken zijn inbegrepen voor zover deze worden gebruikt ten behoeve van de uitoefening van het agrarisch bedrijf en met dien verstande dat:
a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 800 m²;
b. de afstand tussen de paardenbak en de woning van derden minimaal 30 m bedraagt;
c. de paardenbak achter de achtergevel van de bedrijfswoning dient te worden gerealiseerd;
d. de hoogte van de omheining niet meer dan 2 m bedraagt;
3. kleinschalige verblijfsrecreatie is inbegrepen in de vorm van:
a. minicampings, met dien verstande dat deze uitsluitend zijn toegestaan voor zover deze staan vermeld op de bij deze regels behorende lijst met bestaande minicampings en voor zover deze voldoen aan de voorwaarden zoals genoemd in lid 5.6, sub b;
b. bed and breakfast met ten hoogste twee kamers, dan wel het bestaande aantal kamers indien dat meer bedraagt;
4. kleinschalige aan de agrarische bedrijfsvoering ondergeschikte detailhandel in ambachtelijke, agrarische en/of aan de agrarische sector gelieerde producten op een inpandige vloeroppervlakte van ten hoogste 120 m2, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – boerderijwinkel’ een boerderijwinkel is toegestaan overeenkomstig de bestaande oppervlakte.
5.2 Bouwregels
a. Bebouwing ten dienste van de bedrijfsmatige uitoefening van het agrarisch bedrijf
1. Ten behoeve van de uitoefening van het agrarisch bedrijf is bebouwing toegestaan, met dien verstande dat:
a. de omvang van het bouwperceel in landbouwontwikkelingsgebied niet meer mag bedragen dan 15.000 m2 en in verwevingsgebied niet meer dan 10.000 m2; de gebouwen dienen zoveel mogelijk aaneengesloten te worden gebouwd;
b. in afwijking van het bepaalde onder a geldt voor de navolgende agrarische bedrijven – volgend uit de maatwerkbenadering en de in dat kader gevoerde keukentafelgesprekken – de volgende maximale omvang van het bouwperceel:
- Hoofdstraat 8 te Beerta: 19.000 m2;
- Polderweg 15 te Oostwold: 20.000 m2
- Polderweg 21 te Oostwold: 17.000 m2;
- Polderweg 25 a te Oostwold: 20.000 m2;
- Scheemderzwaag 17 te Scheemda: 15.000 m2;
- Ulsderweg 2 te Beerta: 40.000 m2;
- Ulsderweg 37 te Beerta: 20.000 m2;
- Weg Finsterwolderhamrik 20 te Finsterwolde: 15.000 m2;
- Westbaan 11 te Finsterwolde: 25.000 m2;
c. alleen bebouwing binnen het bouwperceel is toegestaan;
d. uitsluitend de bestaande stallen zijn toegestaan;
e. een uitzondering op het bepaalde onder d geldt voor het oprichten van nieuwe gebouwen ten behoeve van het houden van vee onder de voorwaarde dat dit uitsluitend is toegestaan indien is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakemissie van het betreffende bedrijf;
f. binnen de bestemming geen kassen en binnenrijbanen mogen worden gebouwd;
g. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' de stalvloeroppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij ten hoogste:
1. de bestaande oppervlakte bedraagt ter plaatse van de witte gebieden op de als bijlage bij deze regels opgenomen ‘gebiedenkaart intensieve veehouderij’;
2. ten hoogste 7.500 m2 bedraagt, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is ter plaatse van de groene gebieden op de als bijlage bij deze regels opgenomen ‘gebiedenkaart intensieve veehouderij’;
h. in afwijking van het bepaalde onder g geldt voor de navolgende agrarische bedrijven – volgend uit de maatwerkbenadering en de in dat kader gevoerde keukentafelgesprekken - de volgende maximale stalvloeroppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij:
-
D.H. Vinkesweg 1 te Westerlee: 7.500 m2
- Hoofdstraat 8 te Beerta: 7.693 m2;
-
Polderweg 21 te Oostwold: 8.415 m2;
-
Polderweg 25a te Oostwold: 8.656 m2;
-
Ulsderweg 2 te Beerta: 11.316 m2;
-
Westbaan 11 te Finsterwolde: 11.966 m2;
i. ter plaatse van de aanduiding ‘aantal bedrijven’ het daar aangegeven aantal bedrijven is toegestaan.
2. Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels ten aanzien van de maatvoering:
a. de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste respectievelijk 6 m 5 m en 14 m bedragen, dan wel de bestaande goot- en/of bouwhoogte indien deze meer bedragen;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ mag, in afwijking van de beperkingen als gevolg van de ‘vrijwaringszone – molenbiotoop’, een bedrijfsgebouw met een bouwhoogte van 10,5 m worden gebouwd;
c. de dakhelling moet minimaal 20° bedragen, dan wel ten minste de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt.
3. Voor bebouwing ten behoeve van het gebruik als bedoeld in lid 5.1, sub b (co-vergisting) gelden de volgende regels:
a. de inhoud van bouwwerken ten behoeve van deze functie mag niet meer bedragen dan 2.500 m³, dan wel de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
b. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 6 m exclusief de afdekking.
4. Binnen de bestemming mag de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 5 m bedragen, dan wel de bestaande hoogte indien deze hoger is, met dien verstande dat:
a. de bouwhoogte van opslagsilo’s ten hoogste 13 m 12 m mag bedragen;
b. het oprichten van lichtmasten ten behoeve van paardenbakken niet is toegestaan;
c. windmolens mogen worden gebouwd met een askophoogte van ten hoogste 15 m.
b. Bebouwing ten dienste van bedrijfswoningen
HOOFDGEBOUW
1. Per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer bedraagt.
2. In afwijking van het bepaalde onder 1 is geen bedrijfswoning toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'.
3. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – tweede bedrijfswoning toegestaan’ is de bouw van een tweede bedrijfswoning toegestaan.
4. De bedrijfswoningen op de percelen Nieuwlandseweg 5 en 6 en Kerkelaan 4 worden uitsluitend binnen het bouwperceel gebouwd; de afstand van de voorgevel van de bedrijfswoning tot de naar de weg gekeerde perceelgrens bedraagt ten minste:
- 40 m op de percelen Nieuwlandseweg 5 en 6 te Midwolda;
- 20 m op het perceel Kerkelaan 4 te Midwolda.
5. Voor gebouwen ten behoeve van de woonfunctie gelden de volgende regels ten aanzien van de maatvoering:
a. de oppervlakte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 200 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is;
b. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning bedragen respectievelijk maximaal 6 m en 10 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
c. de dakhelling van een bedrijfswoning moet ten minste 30° bedragen, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt;
d. de totale oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de woonfunctie bedraagt maximaal 70 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
e. de goot- en bouwhoogte van aanbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de woonfunctie bedragen respectievelijk maximaal 3 m en 6 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
f. indien een aanbouw of bijgebouw wordt voorzien van een kap, bedraagt de dakhelling ten minste 30°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
g. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning bedraagt ten minste 4 m, dan wel de bestaande afstand indien deze kleiner is;
BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE
6. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. carports zullen op ten minste 1 m achter de gevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat:
1. voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte voor de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning niet meer dan 1 m mag bedragen en daarachter niet meer dan 2 m mag bedragen;
2. de hoogte van vlaggenmasten niet meer mag bedragen dan 6 m.
c. Bebouwing ten dienste van recreatiewoningen
1. Ter plaatse van de aanduiding ‘recreatiewoning’ is ten hoogste één recreatiewoning toegestaan.
2. De oppervlakte van een recreatiewoning bedraagt, inclusief aanbouwen en bijgebouwen, ten hoogste 100 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
3. De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk maximaal 3,5 m en 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
4. De dakhelling van een recreatiewoning moet ten minste 30° bedragen, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt.
5. Voor het overige zijn de bebouwingsbepalingen ten behoeve van bedrijfswoningen van lid 5.2 sub b onder 3 en 4 zijn van overeenkomstige toepassing.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de duisternis;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de architectonische, cultuurhistorische en/of situatieve waarde zoveel mogelijk in stand wordt gehouden.
5.4 Afwijken van de bouwregels
a. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van:
-
het bepaalde in artikel 5.2, sub a, onder 1d en e voor het bouwen van stallen, mits is aangetoond dat er geen significant negatieve gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie;
2. het bepaalde in lid 5.2, sub a, onder 1f voor het oprichten van kassen, met dien verstande dat:
a. de goothoogte niet meer bedraagt dan 4,5 m;
b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 7 m;
c. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 400 m²;
d. uit een erfinrichtingsplan moet blijken op welke wijze de kassen in het omringende landschap worden ingepast; het gebruik van de kassen is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en in stand gehouden conform het erfinrichtingsplan;
e. maatregelen worden genomen waardoor lichtuitstraling zoveel mogelijk wordt voorkomen;
3. het bepaalde in lid 5.2, sub a, onder 1f voor het bouwen van een binnenrijbaan, met dien verstande dat:
a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.200 m²;
b. de goothoogte en de bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 9 m;
c. de noodzaak voor de agrarische bedrijfsvoering wordt aangetoond door middel van een bedrijfsplan;
d. uit een erfinrichtingsplan moet blijken op welke wijze de binnenrijbaan in het omringende landschap wordt ingepast het gebruik van de binnenrijbaan is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en in stand gehouden conform het erfinrichtingsplan;
4. het bepaalde in lid 5.2, sub a, onder 1g ten behoeve van een vergroting van de stalvloeroppervlakte voor intensieve veehouderijen, uitsluitend indien:
a. het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’;
b. dit noodzakelijk is in verband met eisen op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;
c. het aantal gehouden dieren niet toeneemt ten opzichte van het aantal dieren genoemd in de milieuvergunning, zoals deze bestond op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan.
5. het bepaalde in lid 5.2, sub a, onder 2a ten behoeve van een hogere goothoogte, met dien verstande dat de goothoogte niet meer dan 6 m mag bedragen;
6. het bepaalde in lid 5.2, sub a, onder 2b ten behoeve van een dakhelling kleiner dan 20o;
7. het bepaalde in lid 5.2, sub a, onder 4b ten behoeve van het oprichten van lichtmasten bij paardenbakken, met dien verstande dat:
a. het aantal lichtmasten niet meer bedraagt dan vier;
b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6 m;
c. de verlichting uitsluitend mag worden gebruikt tussen 7.00 uur en 23.00 uur;
d. de verlichting maximaal 60 LUX/m² mag produceren, gemeten 1 m boven de bodem van de bak;
e. de lichtbundel door afscherming volledig wordt gericht op de bak;
8. het bepaalde in lid 5.2, sub b, onder 5a ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:
a. de maximaal toegestane oppervlakte met ten hoogste 100 m² mogen worden overschreden;
b. de zorgbehoefte overtuigend dient te zijn aangetoond middels een indicatiestelling door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ);
c. bijgebouwen waarin de mantelzorg wordt ondergebracht qua ligging een ruimtelijke eenheid dienen te vormen met de bedrijfswoning.
b. De onder a bedoelde omgevingsvergunningen mogen:
1. voor zover het bestemmingsvlak is gelegen in een gebied dat voor het overige is bestemd voor Agrarisch met waarden geen onevenredige afbreuk doen aan de waarden die voor het betreffende gebied zijn omschreven;
2. geen negatieve invloed hebben op het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
3. geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen.
5.5 Specifieke gebruiksregels
Onder met dit bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in elk geval begrepen:
a. het gebruik van bestaande gebouwen, niet zijnde stallen, voor het houden van vee;
b. het gebruik van meer dan één bouwlaag voor het houden van vee ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’;
c. het opwekken van elektriciteit door middel van (co-)vergisting van mest met een capaciteit van meer dan 100 ton per dag;
d. het toepassen van naar buiten uitstralende stalverlichting tenzij wordt voldaan aan de volgende voorwaarde:
1. de lichtsterkte bedraagt niet meer dan 150 LUX/m²;
2. de onder 1 geldende beperking geldt niet wanneer de stal wordt voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling tussen 20.00 uur en 06.00 uur met ten minste 90% reduceren;
e. het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
g. het gebruik van gronden voor de in de bestemmingsomschrijving beschreven doeleinden, indien niet is voldaan aan de volgende voorwaarde:
- het aanleggen, aanplanten en in stand houden van beplanting bestaande uit opgaande en streekeigen groen, ter plaatse van de aanduiding ‘groen’ met het oog op een goede waarborging van de landschappelijke inpassing (zoals omschreven in het erfinrichtingsplan).
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
VEESTALLEN
-
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van het bepaalde in lid 5.5, sub a voor het gebruik van bestaande gebouwen voor het houden van vee, mits is aangetoond dat er geen significant negatieve gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie.
MINICAMPINGS
b. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van het bepaalde in lid 5.1 onder 3a en toestaan dat minicampings worden gevestigd op percelen die niet voorkomen op de als bijlage bij deze regels opgenomen lijst met bestaande minicampings, met dien verstande dat aan het verlenen van een dergelijke omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden gesteld:
- de afstand tussen de perceelgrens van het meest nabijgelegen kampeerterrein of terrein voor kleinschalig kamperen bedraagt minimaal 500 m;
- de afstand tussen het kleinschalig kampeerterrein en de erfgrens van woningen van derden bedraagt minimaal 50 m;
- het kleinschalig kampeerterrein dient te grenzen aan de woning/bedrijfsbebouwing van de betreffende beheerder;
- de oppervlakte van het terrein voor kleinschalig kamperen bedraagt minimaal 0,5 ha;
- chalets, trekkershutten of stacaravans zijn niet toegestaan op kleinschalige kampeerterreinen;
- de oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt maximaal 50 m²;
- het aantal kampeerplaatsen is beperkt tot 15;
- vergunning wordt uitsluitend verleend voor percelen gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - verwevingsgebied’.
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
FUNCTIEWIJZIGING VRIJGEKOMEN VRIJKOMENDE (AGRARISCHE) BEDRIJVEN BEDRIJFSGEBOUWEN
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan, voor zover het betreft vrijkomende (agrarische) bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven bij beëindiging van het agrarisch bedrijf, wijzigen:
a. ten behoeve van een woonfunctie, mits het aantal wooneenheden per voormalig agrarisch bedrijf niet meer dan twee bedraagt en met dien verstande dat:
- de oppervlakte van het te splitsen hoofdgebouw minimaal 180 m² bedraagt;
- de splitsing past binnen de door Gedeputeerde Staten vastgestelde nieuwbouwruimte;
- na wijziging de bepalingen van artikelen 27 of 29 van overeenkomstige toepassing zijn;
b. ten behoeve van sociale, culturele, medische, maatschappelijke en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, een kinderboerderij, een kampeerboerderij, dan wel naar de aard en de omvang daarmee gelijk te stellen functies;
c. ten behoeve van bedrijven genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, categorieën 1 en 2 van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering'(2009) van de VNG ofwel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven;
met dien verstande dat:
- de functies genoemd onder b en c uitsluitend zijn toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
- de functies genoemd onder b en c uitsluitend plaats mogen vinden binnen de bestaande gebouwen, met dien verstande dat bedrijfsactiviteiten (niet zijnde buitenopslag) kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf;
- gebouwen die onderdeel uitmaken van voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen niet mogen worden vergroot, de bestaande verschijningsvorm en maatvoering behouden blijft, er geen nieuwe gebouwen worden opgericht en gebouwen niet geheel of nagenoeg geheel worden veranderd;
- de maatvoering van de bestaande bebouwing wat betreft goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte behouden blijft;
- landschappelijk verstorende bebouwing dient te worden afgebroken;
- geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;
- op basis van een inpassings- en beplantingsplan zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
- de genoemde functies met gebruikmaking van een nieuwe wijzigingsprocedure, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, onderling uitwisselbaar zijn;
- de bestemming ook weer kan worden gewijzigd naar een agrarisch bedrijf.
Toetsingscriterium
Een besluit tot wijziging wordt niet genomen indien de wijziging een negatieve invloed heeft op de ontwikkelings- en/of gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen.
Artikel 6 Agrarisch - Paardenhouderij
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'agrarisch - paardenhouderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van een gebruiksgerichte paardenhouderij, met de daarbij behorende voorzieningen zoals een stapmolen, longeercirkel en paardenbak;
b. bedrijfswoningen;
c. cultuurgrond;
d. bedrijfsgebouwen;
e aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
f. tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, groenvoorzieningen, straten en paden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
g. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
met dien verstande dat in het doel 'uitoefening van een gebruiksgerichte paardenhouderij':
1. de inpandige opslag van caravans, boten en daarmee gelijk te stellen goederen is begrepen;
2. de opwekking van elektriciteit door middel van (co-)vergisting niet is begrepen;
3. paardenbakken zijn begrepen, met dien verstande dat:
a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 800 m²;
b. de afstand tussen de paardenbak en de woning van derden minimaal 30 m bedraagt;
c. de paardenbak achter de achtergevel van de bedrijfswoning dient te worden gerealiseerd;
d. de hoogte van de omheining niet meer dan 2 m bedraagt;
4. uitsluitend bestaande binnenrijbanen zijn begrepen;
5. kleinschalige verblijfsrecreatie is inbegrepen in de vorm van:
a. minicampings, met dien verstande dat deze uitsluitend zijn toegestaan voor zover deze staan vermeld op de bij deze regels behorende lijst met bestaande minicampings en voor zover deze voldoen aan de voorwaarden zoals genoemd in lid 6.6;
b. bed and breakfast met ten hoogste twee kamers, dan wel het bestaande aantal kamers indien dat meer bedraagt.
6.2 Bouwregels
a. Bebouwing ten dienste van de bedrijfsmatige uitoefening van een gebruiksgerichte paardenhouderij
1. Ten behoeve van de uitoefening van een gebruiksgerichte paardenhouderij is bebouwing toegestaan, met dien verstande dat:
a. binnen de bestemming geen kassen en binnenrijbanen mogen worden gebouwd.
2. Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels ten aanzien van de maatvoering:
a. de totale vloeroppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing mag eenmalig met ten hoogste 20% worden vergroot;
ab. de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste respectievelijk 5 m en 14 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en/of bouwhoogte indien deze meer bedragen;
bc. de dakhelling moet minimaal 20° bedragen, dan wel ten minste de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
d. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met c geldt voor gebouwen die onderdeel uitmaken van voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen dat deze niet mogen worden vergroot, de bestaande verschijningsvorm en maatvoering behouden blijft, er geen nieuwe gebouwen worden opgericht en gebouwen niet geheel of nagenoeg geheel worden veranderd.
3. Binnen het bouwperceel mag de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 5 m bedragen, met dien verstande dat het oprichten van lichtmasten ten behoeve van paardenbakken niet is toegestaan.
b. Bebouwing ten dienste van bedrijfswoningen
HOOFDGEBOUW
1. Per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer bedraagt.
2. Voor gebouwen ten behoeve van de woonfunctie gelden de volgende regels ten aanzien van de maatvoering:
a. de oppervlakte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 200 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is;
b. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning bedragen respectievelijk maximaal 6 m en 10 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
c. de dakhelling van een bedrijfswoning moet ten minste 30° bedragen, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt;
d. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met c geldt voor gebouwen die onderdeel uitmaken van voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen dat deze niet mogen worden vergroot, de bestaande verschijningsvorm en maatvoering behouden blijft, er geen nieuwe gebouwen worden opgericht en gebouwen niet geheel of nagenoeg geheel worden veranderd;
e. de totale oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de woonfunctie bedraagt maximaal 70 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
f. de goot- en bouwhoogte van aanbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de woonfunctie bedragen respectievelijk maximaal 3 m en 6 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
g. indien een aanbouw of bijgebouw wordt voorzien van een kap, bedraagt de dakhelling ten minste 30°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
h. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning bedraagt ten minste 4 m, dan wel de bestaande afstand indien deze kleiner is.
BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE
3. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. carports zullen op ten minste 1 m achter de gevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat:
1. voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte voor de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning niet meer dan 1 m mag bedragen en daarachter niet meer dan 2 m mag bedragen;
2. de hoogte van vlaggenmasten niet meer mag bedragen dan 6 m.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de duisternis;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de architectonische, cultuurhistorische en/of situatieve waarde zoveel mogelijk in stand wordt gehouden.
6.4 Afwijken van de bouwregels
a. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van:
1. het bepaalde in lid 6.2, sub a, onder 1a voor het bouwen van een binnenrijbaan, met dien verstande dat:
a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.200 m²;
b. de goothoogte en de bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 9 m;
c. de dakhelling niet minder dan 20o mag bedragen;
d. de noodzaak voor de agrarische bedrijfsvoering wordt aangetoond door middel van een bedrijfsplan;
e. uit een erfinrichtingsplan moet blijken op welke wijze de binnenrijbaan in het omringende landschap wordt ingepast; het gebruik van de binnenrijbaan is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en in stand gehouden conform het erfinrichtingsplan;
2. het bepaalde in lid 6.2, sub a, onder 3 ten behoeve van het oprichten van lichtmasten bij paardenbakken, met dien verstande dat:
a. het aantal lichtmasten niet meer bedraagt dan vier;
b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 6 m;
c. de verlichting uitsluitend mag worden gebruikt tussen 7.00 uur en 23.00 uur;
d. de verlichting maximaal 60 LUX/m² mag produceren, gemeten 1 m boven de bodem van de bak;
e. de lichtbundel door afscherming volledig wordt gericht op de bak;
3. het bepaalde in lid 6.2, sub a, onder 2a ten behoeve van een hogere goothoogte, met dien verstande dat de goothoogte niet meer dan 6 m mag bedragen.
b. De onder a bedoelde omgevingsvergunningen mogen:
1. voor zover het bestemmingsvlak in een gebied gelegen is dat tot Agrarisch met waarden is bestemd, geen onevenredige afbreuk doen aan de waarden die voor het betreffende gebied zijn omschreven;
2. geen negatieve invloed hebben op het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
3. geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen.
6.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van het bepaalde in lid 6.1, onder 5 en toestaan dat minicampings worden gevestigd op percelen die niet voorkomen op de als bijlage bij deze regels opgenomen Lijst met bestaande minicampings, met dien verstande dat aan het verlenen van een dergelijke omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden gesteld:
- de afstand tussen de perceelgrens van het meest nabijgelegen kampeerterrein of terrein voor kleinschalig kamperen bedraagt minimaal 500 m;
- de afstand tussen het kleinschalig kampeerterrein en de erfgrens van woningen van derden bedraagt minimaal 50 m;
- het kleinschalige kampeerterrein dient te grenzen aan de woning/bedrijfsbebouwing van de betreffende beheerder;
- de oppervlakte van het terrein voor kleinschalig kamperen bedraagt minimaal 0,5 ha;
- chalets, trekkershutten of stacaravans zijn niet toegestaan op kleinschalige kampeerterreinen;
- de oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt maximaal 50 m²;
- het aantal kampeerplaatsen is beperkt tot 15;
- vergunning wordt uitsluitend verleend voor percelen gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - verwevingsgebied’.
6.7 Wijzigingsbevoegdheid
FUNCTIEWIJZIGING VRIJGEKOMEN (AGRARISCHE) BEDRIJVEN BEDRIJFSGEBOUWEN
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan, voor zover het betreft voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven die ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestemd zijn als Agrarisch - Paardenhouderij, wijzigen:
a. ten behoeve van een woonfunctie, mits het aantal wooneenheden per voormalig agrarisch bedrijf niet meer dan twee bedraagt en met dien verstande dat:
- de oppervlakte van het te splitsen hoofdgebouw minimaal 180 m² bedraagt;
- de splitsing past binnen de door Gedeputeerde Staten vastgestelde nieuwbouwruimte;
- na wijziging de bepalingen van artikelen 27 of 29 van overeenkomstige toepassing zijn;
b. ten behoeve van sociale, culturele, medische, maatschappelijke en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, een kinderboerderij, een kampeerboerderij, dan wel naar de aard en de omvang daarmee gelijk te stellen functies;
c. ten behoeve van bedrijven genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, categorieën 1 en 2 van de publicatie Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de VNG ofwel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven;
met dien verstande dat:
- de functies genoemd onder b en c uitsluitend zijn toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
- de functies genoemd onder b en c zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de bestaande gebouwen, met dien verstande dat bedrijfsactiviteiten (niet zijnde buitenopslag) kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf;
- gebouwen die onderdeel uitmaken van voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen niet mogen worden vergroot, de bestaande verschijningsvorm en maatvoering behouden blijft, er geen nieuwe gebouwen worden opgericht en gebouwen niet geheel of nagenoeg geheel worden veranderd;
- de maatvoering van de bestaande bebouwing wat betreft goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte behouden blijft;
- landschappelijk verstorende bebouwing dient te worden afgebroken;
- geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;
- op basis van een inpassings- en beplantingsplan zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
- de genoemde functies met gebruikmaking van een nieuwe wijzigingsprocedure, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, onderling uitwisselbaar zijn;
- de bestemming ook weer kan worden gewijzigd naar een agrarisch bedrijf.
Toetsingscriterium
Een besluit tot wijziging wordt niet genomen indien de wijziging een negatieve invloed heeft op de ontwikkelings- en/of gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen.
Artikel 7 Bedrijf
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven;
b. bedrijven die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan legaal aanwezig zijn;
c. een autosloperij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – autosloperij;
d. een boerderijwinkel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – boerderijwinkel;
e. een grasdrogerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - grasdrogerij';
f. een loonbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf';
g. een proefboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – proefboerderij’;
h. een transportbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf';
i. Een ambachtelijk constructiebedrijf voor metalen hekwerken, alsmede het opslaan van consumentenvuurwerk, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - vuurwerk';
j. een horecabedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’;
k. een grootschalige openbare nutsvoorziening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';
l. een verkooppunt van motorbrandstoffen met lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
m. een windturbine, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘windturbine’;
n. bedrijfsgebouwen;
o. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
p. tuinen, erven, terreinen, watergangen, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, groenvoorzieningen, straten en paden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
q. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
met dien verstande dat:
- de inpandige opslag van caravans, boten en daarmee gelijk te stellen goederen in de bestemming is begrepen;
- ondergeschikte detailhandel in de bestemming is begrepen voor zover het de verkoop betreft van ambachtelijke, agrarische of aan de agrarische sector gelieerde producten en de vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 60 m2.
In de bestemming zijn seksinrichtingen niet begrepen en zijn geluidzoneringplichtige bedrijven en risicovolle bedrijven uitsluitend overeenkomstig de bestaande situatie begrepen.
7.2 Bouwregels
a. Bebouwing ten dienste van bedrijf
1. De oppervlakte aan bedrijfsgebouwen mag ten hoogste de bestaande oppervlakte aan gebouwen bedragen met dien verstande dat:
a. de totale vloeroppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing eenmalig met ten hoogste 20% mag worden vergroot;
1. Voor bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels ten aanzien van de maatvoering:
a. de totale vloeroppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing mag eenmalig met ten hoogste 20% worden vergroot;
b. de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste respectievelijk 4 m en 14 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en/of bouwhoogte indien deze meer bedragen;
c. de dakhelling moet minimaal 20° bedragen, dan wel ten minste de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
d. in afwijking van het bepaalde onder a en b tot en met c geldt voor gebouwen die onderdeel uitmaken van voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen dat deze niet mogen worden vergroot, de bestaande verschijningsvorm en maatvoering van die gebouwen gehandhaafd dient te behouden blijft, er geen nieuwe gebouwen worden opgericht en gebouwen niet geheel of nagenoeg geheel worden veranderd.
2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.
b. Bebouwing ten dienste van bedrijfswoningen
HOOFDGEBOUW
1. Per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer bedraagt.
2. In afwijking van het bepaalde onder 1 is geen bedrijfswoning toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'.
3. Voor gebouwen ten behoeve van de woonfunctie gelden de volgende regels ten aanzien van de maatvoering:
a. de oppervlakte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 200 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is;
b. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning bedragen respectievelijk maximaal 6 m en 10 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
c. de dakhelling van een bedrijfswoning moet ten minste 30° bedragen, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt;
d. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met c geldt voor gebouwen die onderdeel uitmaken van voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen dat deze niet mogen worden vergroot, de bestaande verschijningsvorm en maatvoering behouden blijft, er geen nieuwe gebouwen worden opgericht en gebouwen niet geheel of nagenoeg geheel worden veranderd;
e. de totale oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de woonfunctie bedraagt maximaal 70 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
f. de goot- en bouwhoogte van aanbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de woonfunctie bedragen respectievelijk maximaal 3 m en 6 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
g. indien een aanbouw of bijgebouw wordt voorzien van een kap, bedraagt de dakhelling ten minste 30°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
h. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning bedraagt ten minste 4 m, dan wel de bestaande afstand indien deze kleiner is.
BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE
4. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. carports zullen op ten minste 1 m achter de gevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat:
1. voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte voor de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning niet meer dan 1 m mag bedragen en daarachter niet meer dan 2 m mag bedragen;
2. de hoogte van vlaggenmasten niet meer mag bedragen dan 6 m;
3. voor windturbines geldt dat de ashoogte ten hoogste 15 m mag bedragen.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de duisternis;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing, met dien verstande dat van de panden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de architectonische, cultuurhistorische en/of situatieve waarde zoveel mogelijk in stand wordt gehouden.
7.4 Afwijken van de bouwregels
UITBREIDING BEDRJFSGEBOUWEN
a. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning ten behoeve van afwijking van het bepaalde in lid 7.2, sub a, onder 1a verlenen voor een grotere uitbreiding van de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat:
1. voor het overige de maten van artikel 7.2, sub a, onder 1 van toepassing blijven;
2. het bedrijfseconomische, dan wel milieuhygiënische belang van vergroting van het bouwperceel wordt aangetoond door middel van een bedrijfsplan;
3. uit een erfinrichtingsplan moet blijken op welke wijze de uitbreiding in het omringende landschap wordt ingepast; het gebruik van de bedrijfsgebouwen is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en in stand gehouden conform het erfinrichtingsplan.
b. De onder a bedoelde omgevingsvergunningen mogen:
1. voor zover het bestemmingsvlak in een gebied gelegen is dat tot Agrarisch met waarden bestemd is geen onevenredige afbreuk doen aan de waarden die voor het betreffende gebied zijn omschreven;
2. geen negatieve invloed hebben op het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
3. geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen.
7.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- het gebruik van gronden voor het opslaan van autowrakken en aanverwante materialen tot een hoogte hoger dan 6 m;
- het gebruik van gronden en bouwwerken voor de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijven onder de milieucategorieën 1 en 2.
7.6 Afwijken van de gebruiksregels
BEDRIJVEN NIET GENOEMD IN DE STAAT VAN BEDRIJVEN
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning ten behoeve van afwijking van het bepaalde in lid 7.5 verlenen voor de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in de Staat van bedrijven onder de categorieën 1 en 2, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijk gesteld met de bedrijven welke wel zijn genoemd in de Staat van bedrijven, onder de categorieën 1 en 2.
7.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – autosloperij’ de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1. het rooien en/of kappen van beplantingen ter plaatse.
b. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
c. het in sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
1. het normale onderhoud betreffen;
2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan;
3. noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare voorzieningen.
d. De onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de beeldkwaliteit van het omliggende gebied/landschap daardoor niet wordt geschaad.
7.8 Wijzigingsbevoegdheid
FUNCTIEWIJZIGING VRIJGEKOMEN (AGRARISCHE) BEDRIJFSGEBOUWEN
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan, voor zover het voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven betreft die ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestemd zijn als Bedrijf, wijzigen:
a. ten behoeve van een woonfunctie, mits het aantal wooneenheden per voormalig (agrarisch) bedrijf niet meer dan twee bedraagt en met dien verstande dat:
- de oppervlakte van het te splitsen hoofdgebouw minimaal 180 m² bedraagt;
- de splitsing past binnen de door Gedeputeerde Staten vastgestelde nieuwbouwruimte;
- na wijziging de bepalingen van artikelen 27 of 29 van overeenkomstige toepassing zijn;
b. ten behoeve van sociale, culturele, medische, maatschappelijke en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, een kinderboerderij, een kampeerboerderij, dan wel naar de aard en de omvang daarmee gelijk te stellen functies;
met dien verstande dat:
- de functie genoemd onder b uitsluitend is toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
- de functies genoemd onder b uitsluitend mogen plaatsvinden binnen de bestaande gebouwen;
- gebouwen die onderdeel uitmaken van voormalige bedrijfsgebouwen niet mogen worden vergroot, de bestaande verschijningsvorm en maatvoering behouden blijft, er geen nieuwe gebouwen worden opgericht en gebouwen niet geheel of nagenoeg geheel worden veranderd;
- landschappelijk verstorende bebouwing dient te worden afgebroken;
- geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;
- op basis van een inpassings- en beplantingsplan zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
- de genoemde functies met gebruikmaking van een nieuwe wijzigingsprocedure, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, onderling uitwisselbaar zijn;
- de bestemming ook weer kan worden gewijzigd naar een agrarisch bedrijf.
Toetsingscriterium
Een besluit tot wijziging wordt niet genomen indien de wijziging een negatieve invloed heeft op de ontwikkelings- en/of gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen.
Artikel 8 Bedrijf - Gas
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'bedrijf - gas' aanwezen gronden zijn bestemd voor:
a. gasdrukmeet- en regelstations, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – gasdrukmeet- en regelstation’;
b. een gascompressorstation;
c. gasexportstations;
d. het opsporen van delfstoffen;
e. het winnen en/of behandelen van delfstoffen;
f. bouwwerken en andere werken;
g. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
h. groenvoorzieningen;
i. water.
8.2 Bouwregels
a. Bebouwing ten dienste van de gaslocatie
1. Voor gebouwen geldt een bebouwingspercentage van maximaal 30% van het bestemmingsvlak, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
2. De bouwhoogte van de gebouwen mag ten hoogste 10 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt. In afwijking hiervan bedraagt de hoogte van een gasaflaatsysteem ten behoeve van het afblazen niet meer dan 30 m. Indien dit gasaflaatsysteem ten behoeve van het afblazen onderdeel uitmaakt van een gebouw, mag de totale bouwhoogte van dit gebouw met schoorsteen niet meer dan 30 m bedragen.
3. Onder gebouwen zijn bedrijfswoningen niet begrepen.
4. De afstand tot de perceelgrens bedraagt ten minste 3 m.
5. De bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 15 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen en bovengrondse leidingen niet meer dan 3 m mag bedragen.
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de duisternis;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
8.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 9 Bedrijf - Nutsvoorziening
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'bedrijf - nutsvoorziening' aanwezen gronden zijn bestemd voor:
a. een rioolwaterzuiveringsinstallatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘waterzuiveringsinstallatie’;
b. een gasafsluitervoorziening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – afsluiterlocatie’;
c. bouwwerken en andere werken;
d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
e. groenvoorzieningen;
f. water.
9.2 Bouwregels
a. Bebouwing ten dienste van de nutsvoorziening
1. Binnen de bestemming zijn uitsluitend de bestaande gebouwen toegestaan.
2. De bouwhoogte van de gebouwen bedraagt:
a. 15 m ten behoeve van de rioolwaterzuiveringsinstallatie;
b. 4 m ten behoeve van afsluiterlocatie;
dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte.
3. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan:
a. 15 m ten behoeve van de rioolwaterzuiveringsinstallatie;
b. 3,5 m ten behoeve van erf- en terreinafscheidingen.
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
9.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 10 Bedrijf - Zoutwinning
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'bedrijf - zoutwinning' aanwezen gronden zijn bestemd voor:
a. installaties ten behoeve van zoutwinning;
b. bouwwerken en andere werken;
c. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
d. groenvoorzieningen;
e. water.
10.2 Bouwregels
a. Bebouwing ten dienste van de zoutwinning
1. Binnen de bestemming zijn uitsluitend de bestaande gebouwen toegestaan.
2. De goot- en bouwhoogte van de gebouwen mogen respectievelijk maximaal 3,5 m en 9 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen.
3. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen, niet meer dan 3 m mag bedragen.
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
10.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 11 Bos
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bos, bebossing en bosbouw;
b. dagrecreatieve voorzieningen;
c. waterlopen, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, groenvoorzieningen, straten en paden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met dien verstande dat het doel 'dagrecreatieve voorzieningen' is beperkt tot de inrichting en het gebruik van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, de inrichting van visoevers en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.
11.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende regel:
- er mogen geen gebouwen worden gebouwd.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. er mogen uitsluitend bouwwerken voor openbaar nut worden gebouwd;
2. de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 m bedragen.
11.3 Omgevingsvergunning voor een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1. het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;
2. het rooien en/of kappen van beplantingen, tenzij de Boswet van toepassing is;
3. het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten en/of het verkleinen van het doorstromingsprofiel en het aanbrengen en verwijderen van dammen en stuwen.
b. Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap, met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
c. De onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor:
1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer betreffen;
2. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.
d. De onder a bedoelde omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 10.1 11.1 omschreven waarden.
Artikel 12 Cultuur en ontspanning
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. een museum ter plaatse van de aanduiding 'museum';
b. een bedrijfswoning;
c. gebouwen;
d. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
e. tuinen, erven, terreinen, watergangen, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, groenvoorzieningen, straten en paden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
12.2 Bouwregels
a. Bebouwing ten dienste van cultuur en ontspanning
1. De oppervlakte van de bestaande gebouwen mag eenmalig met maximaal 20% worden vergroot.
2. De goot- en bouwhoogte van de gebouwen mogen respectievelijk maximaal 3,5 m en 9 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer bedragen.
3. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.
b. Bebouwing ten dienste van bedrijfswoningen
1. Per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer bedraagt.
2. Voor gebouwen ten behoeve van de woonfunctie gelden de volgende regels ten aanzien van de maatvoering:
a. de oppervlakte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 200 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is;
b. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning bedragen respectievelijk maximaal 6 m en 10 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
c. de dakhelling van een bedrijfswoning moet ten minste 30° bedragen, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt;
d. de totale oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de woonfunctie bedraagt maximaal 70 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
e. de goot- en bouwhoogte van aanbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de woonfunctie bedragen respectievelijk maximaal 3 m en 6 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
f. indien een aanbouw of bijgebouw wordt voorzien van een kap, bedraagt de dakhelling ten minste 30°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
g. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning bedraagt ten minste 4 m, dan wel de bestaande afstand indien deze kleiner is.
BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE
4. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. carports zullen op ten minste 1 m achter de gevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat:
1. voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte voor de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning niet meer dan 1 m mag bedragen en daarachter niet meer dan 2 m mag bedragen;
2. de hoogte van vlaggenmasten niet meer mag bedragen dan 6 m.
c. Bebouwing ten dienste van overige doeleinden
Voor de overige doeleinden is het bouwen beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 3 m.
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van de bebouwing.
12.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 13 Cultuur en ontspanning - seksinrichting
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'cultuur en ontspanning - seksinrichting' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. een seksinrichting;
b. bedrijfsgebouwen;
c. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
d. tuinen, erven, terreinen, watergangen, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, groenvoorzieningen, straten en paden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
13.2 Bouwregels
a. Bebouwing ten dienste van cultuur en ontspanning
1. De oppervlakte van de bestaande bedrijfsgebouwen mag eenmalig met maximaal 10% worden vergroot.
2. De goot- en bouwhoogte van de gebouwen mogen respectievelijk maximaal 3,5 m en 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte bedragen, indien deze meer bedragen.
3. Onder gebouwen zijn bedrijfswoningen niet begrepen.
4. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.
b. Bebouwing ten dienste van overige doeleinden
Voor de overige doeleinden is het bouwen beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 3 m.
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van de bebouwing.
13.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
- het gebruik van gronden, gebouwen en bouwwerken ten behoeve van bewoning.
13.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in Wonen wanneer de gronden niet langer ten behoeve van een seksinrichting worden gebruikt.
Na wijziging zijn de bepalingen van artikel 26 27 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 14 Groen
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groenvoorzieningen;
b. waterlopen, openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, speelvoorzieningen, paden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
14.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende regel:
- er mogen geen gebouwen worden gebouwd.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
- de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.
Artikel 15 Horeca
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. horecabedrijven;
b. bedrijfswoningen;
c. tuinen, erven, terreinen, watergangen, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, groenvoorzieningen, straten en paden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
15.2 Bouwregels
a. Bebouwing ten dienste van horeca
1. De oppervlakte van de bestaande gebouwen mag eenmalig met maximaal 20% worden vergroot.
2. De goot- en bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van horecabedrijven mogen respectievelijk maximaal 3,5 m en 9 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
3. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.
4. in afwijking van het bepaalde onder 1 en 2 geldt voor gebouwen die onderdeel uitmaken van voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen dat deze niet mogen worden vergroot, de bestaande verschijningsvorm en maatvoering behouden blijft, er geen nieuwe gebouwen worden opgericht en gebouwen niet geheel of nagenoeg geheel worden veranderd. van die gebouwen gehandhaafd dient te blijven
b. Bebouwing ten dienste van bedrijfswoningen
HOOFDGEBOUW
1. Per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer bedraagt.
2. Voor gebouwen ten behoeve van de woonfunctie gelden de volgende regels ten aanzien van de maatvoering:
a. de oppervlakte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 200 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is;
b. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning bedragen respectievelijk maximaal 6 m en 10 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
c. de dakhelling van een bedrijfswoning moet ten minste 30° bedragen, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt;
d. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met c geldt voor gebouwen die onderdeel uitmaken van voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen dat deze niet mogen worden vergroot, de bestaande verschijningsvorm en maatvoering behouden blijft, er geen nieuwe gebouwen worden opgericht en gebouwen niet geheel of nagenoeg geheel worden veranderd.
e. de totale oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de woonfunctie bedraagt maximaal 70 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
f. de goot- en bouwhoogte van aanbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de woonfunctie bedragen respectievelijk maximaal 3 m en 6 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
g. indien een aanbouw of bijgebouw wordt voorzien van een kap, bedraagt de dakhelling ten minste 30°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
h. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning bedraagt ten minste 4 m, dan wel de bestaande afstand indien deze kleiner is.
BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE
3. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. carports zullen op ten minste 1 m achter de gevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat:
1. voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte voor de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning niet meer dan 1 m mag bedragen en daarachter niet meer dan 2 m mag bedragen;
2. de hoogte van vlaggenmasten niet meer mag bedragen dan 6 m.
15.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van de bebouwing.
15.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 16 Maatschappelijk
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. religieuze, medische, sociale, culturele instellingen en onderwijsinstellingen met bijbehorende gebouwen;
b. bedrijfswoningen;
c. tuinen, erven, terreinen, watergangen, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, groenvoorzieningen, straten en paden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
d. een begraafplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';
e. een educatieboerderij (Swieneparredies), uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dierenasiel';
f. een kerk, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘kerk’;
g. een pensionstal en zorgboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – dierenopvang’;
h. een verenigingsgebouw voor een motorclub, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verenigingsleven';
i. een zorgboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij';
j. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
Kleinschalige verblijfsrecreatie is inbegrepen in de vorm van een minicamping, met dien verstande dat deze uitsluitend is toegestaan voor zover deze is vermeld op de bij deze regels behorende Lijst met bestaande minicampings.
Voor de minicampings gelden de volgende voorwaarden:
- de afstand tussen de perceelgrens van het meest nabijgelegen kampeerterrein of terrein voor kleinschalig kamperen bedraagt minimaal 500 m;
- de afstand tussen het kleinschalig kampeerterrein en de erfgrens van woningen van derden bedraagt minimaal 50 m;
- het kleinschalig kampeerterrein dient te grenzen aan de woning/bedrijfsbebouwing van de betreffende beheerder;
- de oppervlakte van het terrein voor kleinschalig kamperen bedraagt minimaal 0,5 ha;
- chalets, trekkershutten of stacaravans zijn niet toegestaan op kleinschalige kampeerterreinen;
- de oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt maximaal 50 m²;
- het aantal kampeerplaatsen is beperkt tot 15.
16.2 Bouwregels
a. Bebouwing ten dienste van maatschappelijke voorzieningen
1. Ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen mag de oppervlakte van de bestaande gebouwen eenmalig met maximaal 20% worden vergroot. In afwijking hiervan bedraagt de oppervlakte van de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' maximaal 50 m².
2. Indien ter plaatse een bouwvlak is aangegeven, dient te worden gebouwd binnen het bouwvlak.
3. De goot- en bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen mogen respectievelijk maximaal 3,5 m en 9 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen. In afwijking hiervan bedraagt de bouwhoogte van de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' maximaal 6 m, dan wel ten hoogste de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
4. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.
5. in afwijking van het bepaalde onder 1 en 3 geldt voor gebouwen die onderdeel uitmaken van voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen dat deze niet mogen worden vergroot, de bestaande verschijningsvorm en maatvoering behouden blijft, er geen nieuwe gebouwen worden opgericht en gebouwen niet geheel of nagenoeg geheel worden veranderd. van die gebouwen gehandhaafd dient te blijven.
6. In afwijking van het bepaalde onder 1 mag de oppervlakte ter plaatse van Blijhamsterweg 45, te Winschoten ten hoogste 13.150 m2 bedragen en mag het gebouw worden afgedekt met een platte afdekking, deels bestaande uit één laag, deels uit twee lagen en deels als drie lagen. In afwijking van het bepaalde onder 3 mag de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ niet meer bedragen dan is aangegeven.
b. Bebouwing ten dienste van bedrijfswoningen
HOOFDGEBOUW
1. Per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer bedraagt.
2. In afwijking van het bepaalde onder 1 is geen bedrijfswoning toegestaan ter plaatse van de aanduidingen ‘kerk’, 'begraafplaats' en 'verenigingsleven'.
3. Voor gebouwen ten behoeve van de woonfunctie gelden de volgende regels ten aanzien van de maatvoering:
a. de oppervlakte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 200 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is;
b. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning bedragen respectievelijk maximaal 6 m en 10 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
c. de dakhelling van een bedrijfswoning moet ten minste 30° bedragen, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt;
d. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met c geldt voor gebouwen die onderdeel uitmaken van voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen dat deze niet mogen worden vergroot, de bestaande verschijningsvorm en maatvoering behouden blijft, er geen nieuwe gebouwen worden opgericht en gebouwen niet geheel of nagenoeg geheel worden veranderd.
e. de totale oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de woonfunctie bedraagt maximaal 70 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
f. de goot- en bouwhoogte van aanbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de woonfunctie bedragen respectievelijk maximaal 3 m en 6 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
g. indien een aanbouw of bijgebouw wordt voorzien van een kap, bedraagt de dakhelling ten minste 30°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
h. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning bedraagt ten minste 4 m, dan wel de bestaande afstand indien deze kleiner is.
BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE
4. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. carports zullen op ten minste 1 m achter de gevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat:
1. voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte voor de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning niet meer dan 1 m mag bedragen en daarachter niet meer dan 2 m mag bedragen;
2. de hoogte van vlaggenmasten niet meer mag bedragen dan 6 m.
16.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing, met dien verstande dat van de panden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de architectonische, cultuurhistorische en/of situatieve waarde zoveel mogelijk in stand wordt gehouden.
16.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
16.5 Wijzigingsbevoegdheid
FUNCTIEWIJZIGING VRIJGEKOMEN (AGRARISCHE) BEDRIJFSGEBOUWEN
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan, voor zover het voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven betreft die ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestemd zijn als Maatschappelijk, wijzigen:
a. ten behoeve van een woonfunctie, mits het aantal wooneenheden per voormalig agrarisch bedrijf niet meer dan twee bedraagt en met dien verstande dat:
- de oppervlakte van het te splitsen hoofdgebouw minimaal 180 m² bedraagt;
- de splitsing past binnen de door Gedeputeerde Staten vastgestelde nieuwbouwruimte;
- na wijziging de bepalingen van artikelen 27 of 29 van overeenkomstige toepassing zijn;
b. ten behoeve van andere sociale, culturele, medische, maatschappelijke en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, een kinderboerderij, een kampeerboerderij, dan wel naar de aard en de omvang daarmee gelijk te stellen functies;
c. ten behoeve van bedrijven genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, categorieën 1 en 2 van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering (2009) van de VNG ofwel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven;
met dien verstande dat:
- de functies genoemd onder b en c uitsluitend zijn toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
- de functies genoemd onder b en c uitsluitend mogen plaatsvinden binnen de bestaande gebouwen, met dien verstande dat bedrijfsactiviteiten (niet zijnde buitenopslag) kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf;
- gebouwen die onderdeel uitmaken van voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen niet mogen worden vergroot, de bestaande verschijningsvorm en maatvoering behouden blijft, er geen nieuwe gebouwen worden opgericht en gebouwen niet geheel of nagenoeg geheel worden veranderd;
- landschappelijk verstorende bebouwing dient te worden afgebroken;
- geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;
- op basis van een inpassings- en beplantingsplan zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
- de genoemde functies met gebruikmaking van een nieuwe wijzigingsprocedure, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, onderling uitwisselbaar zijn;
- de bestemming ook weer kan worden gewijzigd naar een agrarisch bedrijf.
Toetsingscriterium
Een besluit tot wijziging wordt niet genomen indien de wijziging een negatieve invloed heeft op de ontwikkelings- en/of gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen.
Artikel 17 Natuur
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden;
b. trekkershutten uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - trekkershutten';
c. dagrecreatief medegebruik, met de/het daarbij behorende:
- bouwwerken en andere werken;
- openbare nutsvoorzieningen;
- verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
- water.
17.2 Bouwregels
a. Op de gronden mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd in de vorm van trekkershutten, waarvoor geldt dat:
- trekkershutten uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - trekkershutten';
- het totale aantal trekkershutten ten hoogste 7 mag bedragen;
- de oppervlakte van een trekkershut ten hoogste 25 m² mag bedragen;
- de bouwhoogte van een trekkershut ten hoogste 4 m mag bedragen.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat:
- de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt;
- deze uitsluitend mogen worden opgericht indien dit noodzakelijk is voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden.
17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen, zoals wandel- en fietspaden, picknickplaatsen en parkeervoorzieningen;
2. het aanleggen van ondergrondse leidingen;
3. het aanbrengen van lijnvormige beplantingen;
4. egaliseren en diepploegen;
5. het graven en dempen van sloten;
6. ophogen.
b. De onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.
c. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
d. De onder a bedoelde omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 16.1 17.1 omschreven waarden.
e. Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
f. Voor zover de omgevingsvergunning onder a gepaard gaat met bodemingrepen en voor de betreffende gronden tevens sprake is van een dubbelbestemming Waarde – Archeologie 1, 2, 3 of 4, dient te worden voldaan aan de bepalingen van deze dubbelbestemming. dieper dan 40 cm, wordt de omgevingsvergunning niet eerder verleend dan nadat uit een archeologisch (voor)onderzoek in de vorm van een bureaustudie en/of het uit die bureaustudie volgend nader veldonderzoek is gebleken dat zich geen archeologische waarden bevinden in het gebied waarop de omgevingsvergunningaanvraag betrekking heeft.
Artikel 18 Recreatie - Dagrecreatie
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'recreatie - dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van speel- en ligweiden, speelvoorzieningen, strand, water, bos, voet- en fietspaden, wegen voor de ontsluiting van de voorzieningen, parkeervoorzieningen, picknickvoorzieningen en kinderboerderijen;
b. aan de functie ondergeschikte horeca;
c. sportvoorzieningen in de vorm van een ijsbaan en een tennisbaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'sport';
d. verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van een camping met ten hoogste 50 standplaatsen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein', waaronder begrepen trekkershutten.
18.2 Bouwregels
a. De oppervlakte van de bestaande gebouwen mag eenmalig met maximaal 20% worden vergroot.
b. De goot- en bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van dagrecreatieve voorzieningen mogen respectievelijk maximaal 3,5 m en 9 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
c. In afwijking van het bepaalde onder a en b geldt voor gebouwen die onderdeel uitmaken van voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen dat deze niet mogen worden vergroot, de bestaande verschijningsvorm en maatvoering behouden blijft, er geen nieuwe gebouwen worden opgericht en gebouwen niet geheel of nagenoeg geheel worden veranderd. de bestaande maatvoering van die gebouwen gehandhaafd dient te blijven.
d. In afwijking van het bepaalde onder a tot en met c geldt voor de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘sport’ dat de gezamenlijke oppervlakte aan gebouwen ten behoeve van de tennisbaan en ijsbaan en bijbehorende ondergeschikte horecavoorzieningen maximaal 400 m² mag bedragen, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte respectievelijk maximaal 3 m en 5,5 m mogen bedragen.
e. Ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’ geldt dat de oppervlakte en bouwhoogte van een trekkershut respectievelijk ten hoogste 25 m² en 4 m mogen bedragen.
f. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt, met dien verstande dat de bouwhoogte van speeltoestellen maximaal 6 m mag bedragen.
18.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het verontdiepen van de Beertsterplas.
b. De onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.
c. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan als één vergunningaanvraag behandeld.
d. Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het waterschap, met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundig advies.
Artikel 19 Recreatie - Jachthaven
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'recreatie - jachthaven' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. een jachthaven (Reiderhaven te Beerta)met ten hoogste 75 ligplaatsen met bijbehorende voorzieningen waaronder botenhuizen, alsmede:
b. het stallen van boten;
- ondergeschikte horecavoorzieningen;
- verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van ten hoogste 10 recreatiewoningen ter plaatse van de aanduiding ‘recreatiewoning’;
c. een jachthaven (gemeentelijke jachthaven te Beerta) met ten hoogste 28 ligplaatsen met bijbehorende voorzieningen waaronder botenhuizen.
19.2 Bouwregels
a. Bebouwing ten dienste van een jachthaven
1. Er mogen gebouwen worden gebouwd ten behoeve van voorzieningen voor een jachthaven, waaronder sanitaire gebouwen en bijbehorende ondergeschikte horecavoorzieningen.
2. De oppervlakte aan gebouwen ten behoeve van voorzieningen gericht op de uitoefening van de functie van de jachthaven, opslag van boten en de agrarische bedrijfsvoering mag ten hoogste de bestaande oppervlakte aan bebouwing vermeerderd met ten hoogste 300 m² bedragen.
3. De oppervlakte van een botenhuis ten behoeve van meerdere boten mag ten hoogste 1.200 m2 bedragen.
4. De goot- en bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van de jachthaven mogen respectievelijk ten hoogste 3 m en 5,5 m bedragen.
5. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.
6. Ten behoeve van de jachthaven mogen steigers worden gebouwd tot een totale gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 550 m2.
b. Bebouwing ten dienste van een recreatiewoning
1. De oppervlakte van een recreatiewoning bedraagt, inclusief aanbouwen en bijgebouwen, ten hoogste 60 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
2. De goot- en bouwhoogte van gebouwen bedragen ten hoogste respectievelijk maximaal 3,5 m en 9 m.
3. De dakhelling van een recreatiewoning moet ten minste 30° bedragen, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt.
BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE
4. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.
5. In afwijking van het bepaalde onder 2 en 3 geldt voor gebouwen die onderdeel uitmaken van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen dat de bestaande maatvoering van die gebouwen gehandhaafd dient te blijven.
6. In afwijking van het bepaalde onder a en b geldt voor gebouwen die onderdeel uitmaken van voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen dat deze niet mogen worden vergroot, de bestaande verschijningsvorm en maatvoering behouden blijft, er geen nieuwe gebouwen worden opgericht en gebouwen niet geheel of nagenoeg geheel worden veranderd.
c. Bebouwing ten dienste van bedrijfswoningen
HOOFDGEBOUW
1. Per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan.
2. Voor gebouwen ten behoeve van de woonfunctie gelden de volgende regels ten aanzien van de maatvoering:
a. de oppervlakte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 200 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is;
b. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning bedragen respectievelijk maximaal 6 m en 10 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
c. de dakhelling van een bedrijfswoning moet ten minste 30° bedragen, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt;
d. de totale oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de woonfunctie bedraagt maximaal 70 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
e. de goot- en bouwhoogte van aanbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de woonfunctie bedragen respectievelijk maximaal 3 m en 6 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
f. indien een aanbouw of bijgebouw wordt voorzien van een kap, bedraagt de dakhelling ten minste 30°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
g. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning bedraagt ten minste 4 m, dan wel de bestaande afstand indien deze kleiner is.
BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE
3. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. carports zullen op ten minste 1 m achter de gevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat:
1. voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte voor de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning niet meer dan 1 m mag bedragen en daarachter niet meer dan 2 m mag bedragen;
2. de hoogte van vlaggenmasten niet meer mag bedragen dan 6 m.
19.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- de permanente bewoning van recreatiewoningen, trekkershutten en/of chalets.
Artikel 20 Recreatie - Verblijfsrecreatie
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'recreatie - verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. kampeervoorzieningen (camping);
b. trekkershutten;
c. voorzieningen gericht op dienstverlening en beheer van kampeervoorzieningen, waaronder één bedrijfswoning per bedrijf is begrepen;
d. sport- en speelvoorzieningen en (vaar)recreatieve voorzieningen;
e. een recreatiewoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning';
f. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
met bijbehorende gebouwen, andere bouwwerken parkeervoorzieningen, wegen, voet- en fietspaden en nutsvoorzieningen.
20.2 Bouwregels
a. Bebouwing ten dienste van kampeerterreinen
1. Per kampeerterrein zijn toilet- en beheergebouwen toegestaan tot een maximale oppervlakte van in totaal 150 m².
2. Per kampeerterrein zijn ten hoogste vijf trekkershutten toegestaan, waarvan de oppervlakte en bouwhoogte respectievelijk maximaal 25 m² en 4 m per trekkershut mogen bedragen.
3. De bouwhoogte van toilet- en beheergebouwen bedraagt ten hoogste 6 m.
4. De goothoogte bedraagt ten hoogste 3 m.
5. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte voor de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning niet meer dan 1 m mag bedragen en daarachter niet meer dan 2 m mag bedragen.
b. Bebouwing ten dienste van een recreatiewoning
1. De oppervlakte van een recreatiewoning bedraagt, inclusief aanbouwen en bijgebouwen, ten hoogste 100 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
2. De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk maximaal 3,5 m en 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
3. De dakhelling van een recreatiewoning moet ten minste 30° bedragen, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt.
BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE
4. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 1 m mag bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de recreatiewoning of het verlengde daarvan ten hoogste 2 m mag bedragen.
c. Bebouwing ten dienste van bedrijfswoningen
HOOFDGEBOUW
1. Per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer bedraagt.
2. Voor gebouwen ten behoeve van de woonfunctie gelden de volgende regels ten aanzien van de maatvoering:
a. de oppervlakte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 200 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is;
b. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning bedragen respectievelijk maximaal 6 m en 10 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
c. de dakhelling van een bedrijfswoning moet ten minste 30° bedragen, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt;
d. de totale oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de woonfunctie bedraagt maximaal 70 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
e. de goot- en bouwhoogte van aanbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de woonfunctie bedragen respectievelijk maximaal 3 m en 6 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
f. indien een aanbouw of bijgebouw wordt voorzien van een kap, bedraagt de dakhelling ten minste 30°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
g. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning bedraagt ten minste 4 m, dan wel de bestaande afstand indien deze kleiner is.
BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE
3. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. carports zullen op ten minste 1 m achter de gevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat:
1. voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte voor de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning niet meer dan 1 m mag bedragen en daarachter niet meer dan 2 m mag bedragen;
2. de hoogte van vlaggenmasten niet meer mag bedragen dan 6 m.
20.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
b. het bebouwingsbeeld;
c. de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van sport- en speeltoestellen indien deze een grotere hoogte dan 3 m hebben.
20.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- de permanente bewoning van recreatiewoningen, trekkershutten en/of chalets.
Artikel 21 Sport
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. sport- en speelterrein met de daarbij behorende voorzieningen;
b. terreinen, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, groenvoorzieningen, straten en paden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
21.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
1. De oppervlakte aan gebouwen mag ten hoogste 300 m² bedragen.
2. De goot- en bouwhoogte van mogen respectievelijk ten hoogste 3 m en 5,5 m bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte van lichtmasten en ballenvangers mag ten hoogste 18 m bedragen;
2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
3. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m.
Artikel 22 Sport - Manege
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'sport - manege' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. een manegebedrijf met de daarbij behorende voorzieningen behorende bij een manegebedrijf, zoals een stapmolen, longeercirkel en één of meer binnenrijbanen;
b. bedrijfswoningen;
c. cultuurgrond;
d. bedrijfsgebouwen;
e aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
f. tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, groenvoorzieningen, straten en paden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
g. water en watergangen;
h. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
met dien verstande dat onder de uitoefening van het manegebedrijf:
1. de inpandige opslag van caravans, boten en daarmee gelijk te stellen goederen is begrepen;
2. de opwekking van elektriciteit door middel van (co-)vergisting niet is begrepen;
3. paardenbakken zijn begrepen, met dien verstande dat:
a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 1.200 m²;
b. de afstand tussen de paardenbak en de woning van derden minimaal 30 m bedraagt;
c. de paardenbak achter de achtergevel van de bedrijfswoning dient te worden gerealiseerd;
d. de hoogte van de omheining niet meer dan 2 m bedraagt;
4. kleinschalige verblijfsrecreatie is inbegrepen in de vorm van:
a. minicampings, met dien verstande dat deze uitsluitend zijn toegestaan voor zover deze staan vermeld op de bij deze regels behorende Lijst met bestaande minicampings en voor zover deze voldoen aan de voorwaarden zoals genoemd in lid 22.6;
b. bed and breakfast met ten hoogste twee kamers, dan wel het bestaande aantal kamers indien dat meer bedraagt.
22.2 Bouwregels
a. Bebouwing ten dienste van manege
1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a. de oppervlakte van de bestaande gebouwen mag eenmalig met maximaal 20% worden vergroot;
b. de goot- en de bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 4 m en 14 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
c. in afwijking van het bepaalde onder a en b geldt voor gebouwen die onderdeel uitmaken van voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen dat deze niet mogen worden vergroot, de bestaande verschijningsvorm en maatvoering behouden blijft, er geen nieuwe gebouwen worden opgericht en gebouwen niet geheel of nagenoeg geheel worden veranderd;
d. de gezamenlijke vloeroppervlakte van ruimten binnen gebouwen ten behoeve van aan de functie gebonden ondergeschikte horeca, waaronder wordt begrepen een keuken, bar met zitruimte en opslagruimte ten behoeve van de kantine, mag niet meer dan 200 m² bedragen.
2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag ten hoogste 12 m bedragen.
3. In afwijking van het bepaalde onder 2 geldt voor lichtmasten ten behoeve van paardenbakken dat:
a. de bouwhoogte ten hoogste 6 m mag bedragen.
b. het aantal lichtmasten per paardenbak ten hoogste vier bedraagt;
c. lichtmasten moeten voldoen aan de eis dat deze ten hoogste 60 lux/m² mogen produceren, gemeten op 1 m boven de bodem van de bak;
d. de lichtbundel door middel van afscherming uitsluitend op de paardenbak gericht mag zijn;
e. deze slechts mogen worden gebruikt tussen 07.00 uur en 23.00 uur.
b. Bebouwing ten dienste van bedrijfswoningen
HOOFDGEBOUW
1. Per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer bedraagt.
2. Voor gebouwen ten behoeve van de woonfunctie gelden de volgende regels ten aanzien van de maatvoering:
a. de oppervlakte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 200 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is;
b. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning bedragen respectievelijk maximaal 6 m en 10 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
c. de dakhelling van een bedrijfswoning moet ten minste 30° bedragen, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt;
d. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met c geldt voor gebouwen die onderdeel uitmaken van voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen dat deze niet mogen worden vergroot, de bestaande verschijningsvorm en maatvoering behouden blijft, er geen nieuwe gebouwen worden opgericht en gebouwen niet geheel of nagenoeg geheel worden veranderd;
e. de totale oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de woonfunctie bedraagt maximaal 70 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
f. de goot- en bouwhoogte van aanbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de woonfunctie bedragen respectievelijk maximaal 3 m en 6 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
g. indien een aanbouw of bijgebouw wordt voorzien van een kap, bedraagt de dakhelling ten minste 30°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
h. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning bedraagt ten minste 4 m, dan wel de bestaande afstand indien deze kleiner is.
BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE
3. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. carports zullen op ten minste 1 m achter de gevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat:
1. voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte voor de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning niet meer dan 1 m mag bedragen en daarachter niet meer dan 2 m mag bedragen;
2. de hoogte van vlaggenmasten niet meer mag bedragen dan 6 m.
22.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing, met dien verstande dat van de panden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de architectonische, cultuurhistorische en/of situatieve waarde zoveel mogelijk in stand wordt gehouden.
22.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van het bepaalde in lid 22.2, sub a, onder 1a voor een grotere uitbreiding, met dien verstande dat uit een erfinrichtingsplan moet blijken op welke wijze de vergroting van de oppervlakte van de gebouwen in het omringende landschap worden ingepast; het gebruik van de bedrijfsgebouwen is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en in stand gehouden conform het erfinrichtingsplan.
22.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde manegebedrijf;
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
22.6 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van het bepaalde in lid 22.1, onder 4 en toestaan dat minicampings worden gevestigd op percelen die niet voorkomen op de als bijlage bij deze regels opgenomen Lijst met bestaande minicampings, met dien verstande dat aan het verlenen van een dergelijke omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden gesteld:
- de afstand tussen de perceelgrens van het meest nabijgelegen kampeerterrein of terrein voor kleinschalig kamperen bedraagt minimaal 500 m;
- de afstand tussen het kleinschalig kampeerterrein en de erfgrens van woningen van derden bedraagt minimaal 50 m;
- het kleinschalig kampeerterrein dient te grenzen aan de woning/bedrijfsbebouwing van de betreffende beheerder;
- de oppervlakte van het terrein voor kleinschalig kamperen bedraagt minimaal 0,5 ha;
- chalets, trekkershutten of stacaravans zijn niet toegestaan op kleinschalige kampeerterreinen;
- de oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt maximaal 50 m²;
- het aantal kampeerplaatsen is beperkt tot 15;
- vergunning wordt uitsluitend verleend voor percelen gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - verwevingsgebied’.
22.7 Wijzigingsbevoegdheid
FUNCTIEWIJZIGING VRIJGEKOMEN (AGRARISCHE) BEDRIJVEN BEDRIJFSGEBOUWEN
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan, voor zover het betreft voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven die ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestemd zijn als Sport - Manege, wijzigen:
a. ten behoeve van een woonfunctie, mits het aantal wooneenheden per voormalig agrarisch bedrijf niet meer dan twee bedraagt en met dien verstande dat:
- de oppervlakte van het te splitsen hoofdgebouw minimaal 180 m² bedraagt;
- de splitsing past binnen de door Gedeputeerde Staten vastgestelde nieuwbouwruimte;
- na wijziging de bepalingen van artikelen 27 of 29 van overeenkomstige toepassing zijn;
b. ten behoeve van sociale, culturele, medische, maatschappelijke en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, een kinderboerderij, een kampeerboerderij, dan wel naar de aard en de omvang daarmee gelijk te stellen functies;
c. ten behoeve van bedrijven genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, categorieën 1 en 2 van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering'(2009) van de VNG ofwel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven;
met dien verstande dat:
- de functies genoemd onder b en c uitsluitend zijn toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
- de functies genoemd onder b en c uitsluitend plaats mogen vinden binnen de bestaande gebouwen, met dien verstande dat bedrijfsactiviteiten (niet zijnde buitenopslag) kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf;
- gebouwen die onderdeel uitmaken van voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen niet mogen worden vergroot, de bestaande verschijningsvorm en maatvoering behouden blijft, er geen nieuwe gebouwen worden opgericht en gebouwen niet geheel of nagenoeg geheel worden veranderd;
- de bestaande verschijningsvorm en maatvoering van de voormalige bedrijfsgebouwen behouden blijft;
- landschappelijk verstorende bebouwing dient te worden afgebroken;
- geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;
- op basis van een inpassings- en beplantingsplan zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
- de genoemde functies met gebruikmaking van een nieuwe wijzigingsprocedure, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, onderling uitwisselbaar zijn;
- de bestemming ook weer kan worden gewijzigd naar een agrarisch bedrijf.
Toetsingscriterium
Een besluit tot wijziging wordt niet genomen indien de wijziging een negatieve invloed heeft op de ontwikkelings- en/of gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen.
Artikel 23 Verkeer
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wegen, straten en hierbij behorende bermen;
b. bruggen en kunstwerken;
c. bermen, watergangen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, groenvoorzieningen, straten en paden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
d. windturbines, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'windturbine';
met dien verstande dat:
1. van de in de bestemming begrepen wegen het aantal rijstroken ten hoogste twee mag bedragen, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is;
2. de inrichting van de wegen, straten, voet- en fietspaden hoofdzakelijk is gericht op de afwikkeling van verkeer;
3. het aantal windturbines ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' maximaal 14 bedraagt.
23.2 Bouwregels
a. Met uitzondering van abri's mogen op of in deze gronden geen gebouwen worden gebouwd.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- de hoogte van palen en masten mag ten hoogste 12 m bedragen. In afwijking hiervan bedraagt de ashoogte van een windturbine maximaal 20 m;
- de hoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag ten hoogste 15 m bedragen.
23.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing voor zover het windturbines betreft.
23.4 Afwijking van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning ten behoeve van afwijking van het bepaalde in lid 22.2 23.2, sub b verlenen voor de bouw van windturbines met een ashoogte van ten hoogste 40 m, met dien verstande dat het aantal turbines dan ten hoogste zes mag bedragen.
Artikel 24 Verkeer - Landingsbaan
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'verkeer - landingsbaan' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. een vliegstrip met bijbehorende gebouwen en bouwwerken;
b. aan de functie ondergeschikte horeca;
alsmede voor andere bouwwerken en terreinen, waaronder begrepen bouwwerken ten behoeve van de waterbeheersing.
24.2 Bouwregels
a. Bebouwing ten dienste van landingsbaan
Voor het bouwen van bouwwerken binnen de bestemming gelden de volgende bebouwingsregels:
1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
2. de afstand van gebouwen tot de weg bedraagt ten minste 10 m;
3. de goot- en bouwhoogte van een gebouw bedragen ten hoogste respectievelijk 4 m en 8 m, dan wel de bestaande hoogte indien deze hoger is, met dien verstande dat voor 30% van de gebouwen de goothoogte ten hoogste 6 m mag bedragen;
4. de oppervlakte aan gebouwen bedraagt maximaal 75% van het bouwvlak;
5. de dakhelling van de bedrijfsgebouwen bedraagt minimaal 20°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
6. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 10 m, met dien verstande dat voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte niet meer dan 2 m mag bedragen;
7. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
24.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
24.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- het gebruik van gebouwen ten behoeve van een bedrijfswoning;
- het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden anders dan ten behoeve van de landingsbaan;
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 25 Verkeer - Railverkeer
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'verkeer - railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- spoorwegvoorzieningen;
met de daarbij behorende wegen, straten, overige verharding, groenvoorzieningen, bermstroken, waterlopen, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
25.2 Bouwregels
a. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen;
2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 m bedragen.
Artikel 26 Water
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. water in de vorm van sloten, vaarten, kanalen en andere waterpartijen;
b. waterplas, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van water – diepe waterplas’;
c. oeverstroken, dijken, kaden en paden;
d. waterstaatkundige werken zoals sluizen, gemalen, bruggen en steigers;
e. gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken en gemalen;
f. behoud en versterking van de cultuurhistorische en/of landschappelijke waarde van waterlopen;
g. een watermolen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - watermolen';
met dien verstande dat het beloop en het profiel van de karakteristieke waterlopen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van water - karakteristieke waterloop’, alsmede de laagten die vanuit de natuurlijke oorsprong met de waterlopen samenhangen of hebben samengehangen, worden gehandhaafd en de herkenbare verkaveling zichtbaar blijft.
26.2 Bouwregels
a. Ten behoeve van de bestemmingen mogen uitsluitend gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken en gemalen worden gebouwd, waarvan de inhoud en bouwhoogte respectievelijk 50 m³ en 4 m mogen bedragen. In afwijking hiervan bedraagt de bouwhoogte ter plaats van de aanduiding 'specifieke vorm van water - watermolen' maximaal 15 m.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen. In afwijking hiervan bedraagt de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, ten hoogste 15 m.
26.3 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval begrepen:
-
het verleggen van de karakteristieke waterlopen en het wijzigen van het profiel van deze waterlopen;
-
het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden;
c. het gebruik van de gronden voor het aanleggen van woonboten of andere vaartuigen die gericht zijn op (semi-)permanent verblijf;
d. het dempen en het geheel of gedeeltelijk verondiepen van de waterplas ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - diepe waterplas'.
26.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1. het verontdiepen van waterpartijen;
2. het diepploegen, ophogen en egaliseren en afschuiven van de laagten die vanuit de natuurlijke oorsprong met de karakteristieke waterlopen samenhangen of hebben samengehangen en van de herkenbare verkavelingsstructuur die daarmee samenhangt.
b. De onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.
c. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan als één vergunningaanvraag behandeld.
d. Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het waterschap, met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundig advies.
e. De omgevingsvergunning moet worden geweigerd, indien door het verlenen van de vergunning onevenredige afbreuk zou worden gedaan aan de in lid 25.1 26.1 omschreven specifieke ruimtelijke kenmerken en waarden.
Artikel 27 Wonen
27.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
b. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’;
c. een kringloopwinkel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van detailhandel – kringloopwinkel’;
d. een koffie- en theeschenkerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van horeca – koffie- en theeschenkerij’;
e. kinderopvang, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – kinderopvang;’
f. het opslaan van landbouwmachines en –materialen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – agrarische opslag’;
g. een constructiebedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – constructiebedrijf’;
h. een galerie met daaraan ondergeschikte horeca, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – galerie’;
i. een geluidsstudio, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – geluidsstudio’;
j. een souvenirwinkel, een terras en het gebruik van de gemeenschappelijke ruimte voor recreatie en aan de minicamping gerelateerde activiteiten, uitsluitend ter plaatse van het perceel Kostverloren 11;
k. tuinen, erven, terreinen, watergangen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, groenvoorzieningen, straten en paden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
l. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm wordt nagestreefd ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
met dien verstande dat in het doel 'wonen':
1. de uitoefening van aan huis verbonden beroepen en bedrijven is inbegrepen, met dien verstande dat:
a. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
b. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep of bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
c. maximaal 30% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep of bedrijf met een maximum van 50 m²;
d. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep of bedrijf uitoefent;
e. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu mag opleveren, dan wel geen afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de omringende woonomgeving, hetgeen betekent dat:
- de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
- behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep of bedrijf, geen detailhandel mag plaatsvinden;
- het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
f. bedrijfsactiviteiten bovendien uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of zijn gelijk te stellen met de categorieën 1 en 2 als vermeld in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven;
2. kleinschalige verblijfsrecreatie is inbegrepen in de vorm van:
a. minicampings, met dien verstande dat deze uitsluitend zijn toegestaan voor zover deze staan vermeld op de bij deze regels behorende lijst met bestaande minicampings en voor zover deze voldoen aan de voorwaarden zoals genoemd in lid 27.6 sub b, met dien verstande dat op het adres Kostverloren 11 te Finsterwolde ten hoogste drie trekkershutten zijn toegestaan met een oppervlakte en bouwhoogte van respectievelijk 25 m2 en 4 m;
b. een recreatiewoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘recreatiewoning’;
c. bed and breakfast met ten hoogste twee kamers, dan wel het bestaande aantal kamers indien dat meer bedraagt;
3. paardenbakken niet zijn inbegrepen.
27.2 Bouwregels
a. Bouwregels voor hoofdgebouwen
HOOFDGEBOUW
1. Het aantal woningen bedraagt per bestemmingsvlak ten hoogste één, tenzij op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden’ een ander aantal wordt weergegeven.
2. De naar de weg gekeerde gevel van een woning dient op een afstand van ten minste 10 m van de weg te worden gesitueerd, dan wel de bestaande afstand indien deze kleiner is.
3. De oppervlakte van een woning bedraagt niet meer dan 200 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is.
4. De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk maximaal 5 m en 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
5. De dakhelling van een woning moet ten minste 30° bedragen, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt.
6. In afwijking van het bepaalde onder 3 tot en met 5 geldt voor gebouwen die onderdeel uitmaken van voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen dat deze niet mogen worden vergroot, de bestaande verschijningsvorm en maatvoering behouden blijft, er geen nieuwe gebouwen worden opgericht en gebouwen niet geheel of nagenoeg geheel worden veranderd.
7. Het bouwen van een woning is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘wonen uitgesloten’.
b. Bouwregels voor aan-, uitbouwen en bijgebouwen
AANBOUWEN EN BIJGEBOUWEN
1. De goot- en bouwhoogte van aanbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de woonfunctie bedragen respectievelijk maximaal 3 m en 5,5 m, dan wel ten hoogste de bestaande hoogten indien deze meer bedragen.
2. De oppervlakte van aanbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 70 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
3. Indien een aanbouw of bijgebouw wordt voorzien van een kap, bedraagt de dakhelling ten minste 30°, dan wel de bestaande dakhelling voor zover deze minder bedraagt.
4. De afstand van een aan-, uitbouw of bijgebouw tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw bedraagt minimaal 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze kleiner is.
5. De afstand van een aan-, uitbouw of bijgebouw tot de zijdelings perceelgrens bedraagt minimaal 1, dan wel de bestaande afstand indien deze kleiner is.
c. Bouwregels voor bouwwerken geen gebouwen zijnde
BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. carports zullen op ten minste 1 m achter de gevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat:
1. voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw of het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen en daarachter niet meer dan 2 m mag bedragen;
2. de hoogte van vlaggenmasten niet meer mag bedragen dan 6 m.
27.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing, met dien verstande dat van de panden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de architectonische, cultuurhistorische en/of situatieve waarde zoveel mogelijk in stand wordt gehouden.
27.4 Afwijken van de bouwregels
a. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijken van:
1. het bepaalde in lid 27.2, sub b onder 2 ten behoeve van vergroting van de totale oppervlakte aan aan-, uitbouwen en bijgebouwen tot ten hoogste 110 m², mits:
a. de oppervlakte van het betreffende bouwperceel ten minste 1.000 m² bedraagt;
b. de vergroting noodzakelijk is ten behoeve van een aan huis verbonden beroep, hobbymatige c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, dan wel ten behoeve van gehandicaptenvoorzieningen;
c. de totale oppervlakte aan gebouwen inclusief het hoofdgebouw niet groter wordt dan 300 m2;
2. het bepaalde in lid 27.2, sub a onder 3 en sub b onder 2 ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:
a. de maximaal toegestane oppervlakten met ten hoogste 100 m² mogen worden overschreden;
b. de zorgbehoefte overtuigend dient te zijn aangetoond middels een indicatiestelling door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ);
c. bijgebouwen waarin de mantelzorg wordt ondergebracht qua ligging een ruimtelijke eenheid dienen te vormen met de woning;
d. de totale oppervlakte aan gebouwen inclusief het hoofdgebouw niet groter wordt dan 300 m2;
3. het bepaalde onder lid 27.2, sub c onder b ten behoeve van de bouw van lichtmasten tot een hoogte van ten hoogste 6 m.
b. De onder a bedoelde omgevingsvergunningen mogen:
1. voor zover het bestemmingsvlak in een gebied is gelegen dat tot Agrarisch met waarden is bestemd, geen onevenredige afbreuk doen aan de waarden die voor het betreffende gebied zijn omschreven;
2. geen negatieve invloed hebben op het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
3. geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen.
27.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- het opslaan van goederen op het erf.
27.6 Afwijken van de gebruiksregels
a. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het gebruik van de gronden voor een paardenbak, met dien verstande dat:
1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 800 m²;
2. de afstand tussen de paardenbak en de woning van derden minimaal 30 m bedraagt;
3. lichtmasten zijn toegestaan indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- het aantal lichtmasten bedraagt niet meer dan vier;
- de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m;
- de verlichting mag uitsluitend worden gebruikt tussen 7.00 uur en 23.00 uur;
- de verlichting mag maximaal 60 LUX/m² produceren, gemeten 1 m boven de bodem van de bak;
- de lichtbundel wordt door afscherming gericht op de bak.
b. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning ten behoeve van afwijking van het bepaalde in lid 27.1 onder 2a verlenen en toestaan dat minicampings worden gevestigd op percelen die niet voorkomen op de als bijlage bij deze regels opgenomen lijst met bestaande minicampings met dien verstande dat aan het verlenen van een omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden gesteld:
- de afstand tussen de perceelgrens van het meest nabijgelegen kampeerterrein of terrein voor kleinschalig kamperen bedraagt minimaal 500 m;
- de afstand tussen het kleinschalig kampeerterrein en de erfgrens van woningen van derden bedraagt minimaal 50 m;
- het kleinschalig kampeerterrein dient te grenzen aan de woning van de betreffende beheerder;
- de oppervlakte van het terrein voor kleinschalig kamperen bedraagt minimaal 0,5 ha;
- chalets, trekkershutten of stacaravans zijn niet toegestaan op kleinschalige kampeerterreinen;
- de oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt maximaal 50 m²;
- het aantal kampeerplaatsen is beperkt tot 15;
- omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend voor percelen gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - verwevingsgebied’.
27.7 Wijzigingsbevoegdheid
FUNCTIEWIJZIGING VRIJGEKOMEN (AGRARISCHE) BEDRIJFSGEBOUWEN
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan, voor zover het voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven betreft die ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestemd zijn als Wonen, wijzigen:
a. ten behoeve van sociale, culturele, medische, maatschappelijke en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, een kinderboerderij, een kampeerboerderij, dan wel naar de aard en de omvang daarmee gelijk te stellen functies;
b. ten behoeve van bedrijven genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, categorieën 1 en 2 van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering (2009) van de VNG ofwel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven;
met dien verstande dat:
- de functies genoemd onder a en b uitsluitend zijn toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
- de functies genoemd onder a en b uitsluitend mogen plaatsvinden binnen de bestaande gebouwen, met dien verstande dat bedrijfsactiviteiten (niet zijnde buitenopslag) kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf;
- gebouwen die onderdeel uitmaken van voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen niet mogen worden vergroot, de bestaande verschijningsvorm en maatvoering behouden blijft, er geen nieuwe gebouwen worden opgericht en gebouwen niet geheel of nagenoeg geheel worden veranderd;
- landschappelijk verstorende bebouwing dient te worden afgebroken;
- geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;
- op basis van een inpassings- en beplantingsplan zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
- de genoemde functies met gebruikmaking van een nieuwe wijzigingsprocedure, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, onderling uitwisselbaar zijn;
- de bestemming ook weer kan worden gewijzigd naar een agrarisch bedrijf.
Toetsingscriterium
Een besluit tot wijziging wordt niet genomen indien de wijziging een negatieve invloed heeft op de ontwikkelings- en/of gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen.
Artikel 28 Wonen - Buitenplaats
28.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'wonen - buitenplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. één landhuis;
b. drie woningen;
c. tuinen, erven, terreinen met het karakter van een buitenplaats, watergangen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, groenvoorzieningen, straten en paden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
d. het behoud en herstel van de ter plaatse voorkomende of daaraan eigen natuurlijke en landschappelijke waarden;
met dien verstande dat in de bestemming de uitoefening van aan huis verbonden beroepen of bedrijven is begrepen, met dien verstande dat:
1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
2. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep of bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
3. maximaal 30% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep of bedrijf met een maximum van 50 m²;
4. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep of bedrijf uitoefent;
5. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu mag opleveren, dan wel geen afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de omringende woonomgeving, hetgeen betekent dat:
a. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
b. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep of bedrijf, geen detailhandel mag plaatsvinden;
c. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
d. bedrijfsactiviteiten bovendien uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of zijn gelijk te stellen met de categorieën 1 en 2 als vermeld in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven.
28.2 Bouwregels
a. Bebouwing ten dienste van buitenplaats
HOOFDGEBOUW
1. De oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 200 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is.
2. In afwijking hiervan bedraagt de oppervlakte van een landhuis maximaal 300 m².
3. De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk maximaal 3,5 m en 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen. In afwijking hiervan bedragen de goot- en bouwhoogte van een landhuis respectievelijk maximaal 4 m en 10 m.
4. Het hoofdgebouw moet zijn voorzien van een kap, waarvan de helling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen. In afwijking hiervan bedraagt de dakhelling van een landhuis minimaal 20° en maximaal 50°.
5. Bij verbouw dient te worden aangesloten bij de bestaande verschijningsvorm.
6. Landhuis en woningen dienen te worden gebouwd binnen het aangegeven bouwvlak, met dien verstande dat het bebouwingspercentage maximaal 30% mag bedragen.
b. Bouwregels voor aan-, uitbouwen en bijgebouwen
AANBOUWEN EN BIJGEBOUWEN
1. De bouwhoogte van aanbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 6 m, dan wel ten hoogste de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
2. De maximale goothoogte bedraagt 3 m, dan wel ten hoogste de bestaande goothoogte indien deze meer is.
3. De oppervlakte van aanbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 70 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
4. Indien een aanbouw of bijgebouw wordt voorzien van een kap, bedraagt de dakhelling minimaal 30°,dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder is.
5. In afwijking van het bepaalde onder 4 bedraagt de dakhelling van een aanbouw of bijgebouw bij een landhuis minimaal 20° en maximaal 50°.
6. De afstand tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw bedraagt minimaal 4 m.
7. Aanbouwen en bijgebouwen dienen te worden gebouwd binnen het aangegeven bouwvlak.
c. Bouwregels voor bouwwerken geen gebouwen zijnde
BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. carports zullen op ten minste 1 m achter de gevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat:
1. voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte voor de naar de weg gekeerde gevel van de woningen en het landgoed niet meer dan 1 m mag bedragen en daarachter niet meer dan 2 m mag bedragen;
2. de hoogte van vlaggenmasten niet meer mag bedragen dan 6 m.
28.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.
28.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
28.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van:
a. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardenbak, met dien verstande dat:
1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 800 m²;
2. de afstand tussen de paardenbak en de woning van derden minimaal 30 m bedraagt;
3. lichtmasten zijn toegestaan, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- het aantal lichtmasten bedraagt niet meer dan vier;
- de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m;
- de verlichting mag uitsluitend worden gebruikt tussen 7.00 uur en 23.00 uur;
- de verlichting mag maximaal 60 LUX/m² produceren, gemeten 1 m boven de bodem van de bak;
- de lichtbundel wordt door afscherming gericht op de bak.
Artikel 29 Wonen - Woonboerderij
29.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'wonen - woonboerderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
b. botenbouw, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – botenbouw’;
c. tuinen, erven, terreinen, watergangen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, groenvoorzieningen, straten en paden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
d. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm wordt nagestreefd ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
met dien verstande dat onder het wonen zijn inbegrepen:
1. de inpandige opslag van caravans, boten en daarmee gelijk te stellen goederen;
2. de uitoefening van aan huis verbonden beroepen en bedrijven, met dien verstande dat:
a. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
b. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep of bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
c. maximaal 30% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep of bedrijf met een maximum van 100 m²;
d. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep of bedrijf uitoefent;
e. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu mag opleveren, dan wel geen afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de omringende woonomgeving, hetgeen betekent dat:
- de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
- behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep of bedrijf, geen detailhandel mag plaatsvinden;
- het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
f. bedrijfsactiviteiten bovendien uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of zijn gelijk te stellen met de categorieën 1 en 2 als vermeld in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven;
3. kleinschalige verblijfsrecreatie is inbegrepen in de vorm van:
a. minicampings, met dien verstande dat deze uitsluitend zijn toegestaan voor zover deze staan vermeld op de bij deze regels behorende lijst met bestaande minicampings en voor zover deze voldoen aan de voorwaarden zoals genoemd in lid 29.6 sub b;
b. bed and breakfast met ten hoogste twee kamers, dan wel het bestaande aantal kamers indien dat meer bedraagt;
c. standplaatsen voor campers ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – camperplaatsen’.
29.2 Bouwregels
a. Bouwregels voor woonboerderijen
HOOFDGEBOUW
1. Het aantal woningen bedraagt per woonboerderij ten hoogste één, tenzij op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden’ een ander aantal wordt weergegeven.
2. De naar de weg gekeerde gevel van een woning dient op een afstand van ten minste 10 m van de weg te worden gesitueerd, dan wel de bestaande afstand indien deze kleiner is.
3. De oppervlakte van een woonboerderij bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte van de oorspronkelijke boerderij.
4. De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk maximaal 6 m en 12 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
5. De woonboerderij moet zijn voorzien van een kap, waarvan de dakhelling ten minste 30° moet bedragen.
6. In afwijking van het bepaalde onder 3 tot en met 5 geldt voor gebouwen die onderdeel uitmaken van voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen dat deze niet mogen worden vergroot, de bestaande verschijningsvorm en maatvoering behouden blijft, er geen nieuwe gebouwen worden opgericht en gebouwen niet geheel of nagenoeg geheel worden veranderd.
b. Bouwregels voor aan-, uitbouwen en bijgebouwen
AANBOUWEN EN BIJGEBOUWEN
1. De goot- en bouwhoogte van aanbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de woonfunctie bedragen respectievelijk maximaal 3 m en 6 m, dan wel ten hoogste de bestaande hoogten indien deze meer bedragen.
2. De oppervlakte van aanbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 70 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
3. Indien een aanbouw of bijgebouw wordt voorzien van een kap, bedraagt de dakhelling ten minste 30°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder is.
4. De afstand tot (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw bedraagt minimaal 4 m.
c. Bouwregels voor bouwwerken geen gebouwen zijnde
BOUWWERKEN, GEEN GEBOUWEN ZIJNDE
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. carports zullen op ten minste 1 m achter de gevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat:
1. voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte voor de naar de weg gekeerde gevel van de woonboerderij niet meer dan 1 m mag bedragen en daarachter niet meer dan 2 m mag bedragen;
2. de hoogte van vlaggenmasten niet meer mag bedragen dan 6 m.
29.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het landschaps- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- het uitzicht van woningen;
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing, met dien verstande dat van de panden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' de architectonische, cultuurhistorische en/of situatieve waarde zoveel mogelijk in stand wordt gehouden.
29.4 Afwijken van de bouwregels
a. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijken van het bepaalde onder lid 29.2, sub c onder 1 ten behoeve van de bouw van lichtmasten tot een hoogte van ten hoogste 6 m.
b. De onder a bedoelde omgevingsvergunning mag:
1. voor zover het bestemmingsvlak in een gebied is gelegen dat tot Agrarisch met waarden is bestemd, geen onevenredige afbreuk doen aan de waarden die voor het betreffende gebied zijn omschreven;
2. geen negatieve invloed hebben op het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
3. geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen.
-
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het afwijken van het bepaalde onder lid 29.2, sub b onder 2 ten behoeve van de vergroting van het oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en carports bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 110 m2, mits:
1. de oppervlakte van het betreffende bouwperceel ten minste 1.000 m² bedraagt;
2. het betreffende perceel een landelijke ligging heeft; en
3. de vergroting noodzakelijk is ten behoeve van een aan huis verbonden beroep en bedrijf, dan wel ten behoeve van gehandicaptenvoorzieningen.
29.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
29.6 Afwijken van de gebruiksregels
a. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardenbak, met dien verstande dat:
1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 800 m²;
2. de afstand tussen de paardenbak en de woning van derden minimaal 30 m bedraagt;
3. lichtmasten zijn toegestaan indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- het aantal lichtmasten bedraagt niet meer dan vier;
- de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m;
- de verlichting mag uitsluitend worden gebruikt tussen 7.00 uur en 23.00 uur;
- de verlichting mag maximaal 60 LUX/m² produceren, gemeten 1 m boven de bodem van de bak;
- de lichtbundel wordt door afscherming gericht op de bak.
b. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning ten behoeve van afwijking van het bepaalde in lid 29.1 onder 3a verlenen en toestaan dat minicampings worden gevestigd op percelen die niet voorkomen op de als bijlage bij deze regels opgenomen lijst met bestaande minicampings met dien verstande dat aan het verlenen van een omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden gesteld:
- de afstand tussen de perceelgrens van het meest nabijgelegen kampeerterrein of terrein voor kleinschalig kamperen bedraagt minimaal 500 m;
- de afstand tussen het kleinschalig kampeerterrein en de erfgrens van woningen van derden bedraagt minimaal 50 m;
- het kleinschalig kampeerterrein dient te grenzen aan de woning van de betreffende beheerder;
- de oppervlakte van het terrein voor kleinschalig kamperen bedraagt minimaal 0,5 ha;
- chalets, trekkershutten of stacaravans zijn niet toegestaan op kleinschalige kampeerterreinen;
- de oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt maximaal 50 m²;
- het aantal kampeerplaatsen is beperkt tot 15;
- omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend voor percelen gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - verwevingsgebied’.
29.7 Wijzigingsbevoegdheid
FUNCTIEWIJZIGING VRIJGEKOMEN (AGRARISCHE) BEDRIJVEN
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan, voor zover het voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven betreft die ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestemd zijn als Wonen - Woonboerderij, wijzigen:
a. ten behoeve van sociale, culturele, medische, maatschappelijke en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, een kinderboerderij, een kampeerboerderij, dan wel naar de aard en de omvang daarmee gelijk te stellen functies;
b. ten behoeve van bedrijven genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, categorieën 1 en 2 van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering (2009) van de VNG ofwel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven;
met dien verstande dat:
- de functies genoemd onder a en b uitsluitend zijn toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
- de functies genoemd onder a en b uitsluitend mogen plaatsvinden binnen de bestaande gebouwen, met dien verstande dat bedrijfsactiviteiten (niet zijnde buitenopslag) kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf;
- gebouwen die onderdeel uitmaken van voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen niet mogen worden vergroot, de bestaande verschijningsvorm en maatvoering behouden blijft, er geen nieuwe gebouwen mogen worden opgericht en gebouwen niet geheel of nagenoeg geheel worden veranderd;
- landschappelijk verstorende bebouwing dient te worden afgebroken;
- geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;
- op basis van een inpassings- en beplantingsplan zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
- de genoemde functies met gebruikmaking van een nieuwe wijzigingsprocedure, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, onderling uitwisselbaar zijn;
- de bestemming ook weer kan worden gewijzigd naar een agrarisch bedrijf.
Toetsingscriterium
Een besluit tot wijziging wordt niet genomen indien de wijziging een negatieve invloed heeft op de ontwikkelings- en/of gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen.
Artikel 30 Leiding - Hoogspanningsverbinding
30.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'leiding - hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding.
30.2 Bouwregels
a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemming) mag op of in de gronden binnen de bestemming ’leiding - hoogspanningsverbinding niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de bestemming.
b. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming geldt dat de hoogte maximaal 65 m mag bedragen.
30.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de hoogspanningsverbinding, omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van:
a. het bepaalde in lid 29.230.2, onder a en lid 29.2 30.2, onder b en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
b. het bepaalde in lid 29.230.2, onder c en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
30.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden op of in de als hoogspanningsverbinding bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanbrengen van hoog groeiende beplanting.
b. Het onder a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
c. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 31 Leiding - Leidingstrook
31.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'leiding - leidingstrook' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor leidingen ten behoeve van het transport van:
a. aardgas of;
b. aardgascondensaat of;
c. stikstof;
alsmede voor:
d. andere transportleidingen of kabels ten behoeve van het opsporen, winnen en/of behandelen van delfstoffen;
met de daarbij behorende:
e. voorzieningen;
f. belemmeringenstrook.
31.2 Bouwregels
a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemming) mag op of in de voor 'leiding - leidingstrook' aangewezen gronden niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van aardgas, aardgascondensaat, stikstof of andere transportleidingen of kabels ten behoeve van het opsporen, winnen en /of behandelen van delfstoffen. Op of in de in lid 31.1 bedoelde gronden zijn geen gebouwen toegestaan, met uitzondering van bestaande gebouwen.
b. De oppervlakte en de bouwhoogte van een bouwwerk mag niet meer dan respectievelijk 10 m² en 3 m bedragen. Op of in de in lid 31.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bedoelde leidingen worden gebouwd.
c. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
31.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 31.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), mits het geen kwetsbaar object betreft en de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad.
Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de betrokken leidingbeheerder. , mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de in lid 30.1, genoemde leidingen, een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van:
-
het bepaalde in lid 31.2, sub a en b en toestaan dat de in de hoofdbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
31.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt begrepen:
a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor kwetsbare objecten, met uitzondering van het bestaande gebruik;
b. het opslaan van goederen, met uitzondering van het opslaan van goederen ten behoeve van de inspectie en het onderhoud van de gastransportleiding.
31.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden op of in de in lid 301.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken, niet zijnde bouwwerken, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanbrengen en rooien van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen en bomen, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
- het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van gesloten andere oppervlakteverhardingen;
- het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
- het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en het aanleggen van drainage; het aanbrengen van rioleringen, kabels drainage en leidingen, met uitzondering van hoofdaardgastransportleidingen) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
- het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
- het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
- diepploegen;
- het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
- het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
- het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
b. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
- reeds in uitvoering zijn of vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
- het normale onderhoud van de leiding en belemmeringenstrook of van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
- graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
c. Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies. Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet schaden.
d. Alvorens te beslissen over een omgevingsvergunning als bedoeld onder a, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.
Artikel 32 Waarde – Archeologie 1
32.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
32.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
-
Voor bouwwerken groter dan 50 m2 moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
-
Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunnning:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
c. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld onder b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
32.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1. het ontgronden, afgraven, egaliseren van gronden;
2. het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden dieper dan 40 cm;
3. het graven of dempen van watergangen;
4. het dempen van kolken;
5. het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 40 cm, met uitzondering van herdrainage;
6. het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 100 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen, drainage met uitzondering van herdrainage, funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
7. het permanent verlagen van het waterpeil.
b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
3. één of meer van de volgende voorschriften in acht wordt genomen:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
- een verplichting de werken en of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
c. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- plaatsvinden in of op gronden waarvan schriftelijk is aangetoond dat de bodem ter plaatse reeds is verstoord;
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
- het normale onderhoud betreffen;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning.
32.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
a. deze bestemming te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
b. aan gronden alsnog de bestemming Waarde – Archeologie 1 toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 33 Waarde – Archeologie 2
33.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
33.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
-
Voor bouwwerken groter dan 100 m2 moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
-
Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunnning:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld onder b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
33.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1. het ontgronden, afgraven, egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 100 m2;
2. het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden over een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 40 cm;
3. het graven of dempen van watergangen;
4. het dempen van kolken;
5. het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 40 cm, met uitzondering van herdrainage;
6. het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 100 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen, drainage met uitzondering van herdrainage, funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
7. het permanent verlagen van het waterpeil.
b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
3. één of meer van de volgende voorschriften in acht wordt genomen:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
- een verplichting de werken en of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
c. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- plaatsvinden in of op gronden waarvan schriftelijk is aangetoond dat de bodem ter plaatse reeds is verstoord;
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
- het normale onderhoud betreffen;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning.
33.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
a. deze bestemming te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
b. aan gronden alsnog de bestemming Waarde – Archeologie 2 toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 34 Waarde – Archeologie 3
34.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
34.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
a. Voor bouwwerken groter dan 200 m2 moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunnning:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
c. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld onder b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
34.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1. het ontgronden, afgraven, egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m2;
2. het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m2 en dieper dan 45 cm;
3. het graven of dempen van watergangen;
4. het dempen van kolken;
5. het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 100 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen, drainage met uitzondering van herdrainage, funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
6. het permanent verlagen van het waterpeil.
b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
3. één of meer van de volgende voorschriften in acht wordt genomen:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
- een verplichting de werken en of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
c. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- plaatsvinden in of op gronden waarvan schriftelijk is aangetoond dat de bodem ter plaatse reeds is verstoord;
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
- het normale onderhoud betreffen;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
34.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
a. deze bestemming te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
b. aan gronden alsnog de bestemming Waarde – Archeologie 3 toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 35 Waarde – Archeologie 4
35.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
35.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
a. Voor bouwwerken groter dan 500 m2 moet alvorens een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
b. Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
c. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld onder b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
35.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1. het ontgronden, afgraven, egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan het aanwezige kleipakket;
2. het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden over een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan het aanwezige kleipakket;
3. het graven of dempen van watergangen;
4. het dempen van kolken;
5. het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 100 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen, drainage met uitzondering van herdrainage, funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
6. het permanent verlagen van het waterpeil.
b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
3. één of meer van de volgende voorschriften in acht wordt genomen:
- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
- een verplichting de werken en of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
c. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
- het normale onderhoud betreffen;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
35.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
a. deze bestemming te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
b. aan gronden alsnog de bestemming Waarde – Archeologie 4 toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 36 Waarde - Beschermd Dorpsgezicht
36.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'waarde - beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor:
- het behoud, het herstel en de versterking van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden zoals beschreven in de als bijlage bij deze regels opgenomen Toelichting beschermd dorpsgezicht Nieuw-Beerta.
36.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van het behoud van de cultuurhistorische waarden zoals beschreven in de Toelichting beschermd dorpsgezicht Nieuw-Beerta nadere eisen stellen aan:
- de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
36.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, uit te voeren:
- het kappen en aanplanten van bomen;
- het ophogen, afschuiven en/of afgraven van gronden;
- het dempen en/of graven van sloten;
- het ophogen, dan wel verlagen van het aanwezige wegprofiel.
b. Het bepaald onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:
- het normale onderhoud betreffen;
- reeds vergund c.q. in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
c. De onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, beschreven in de toelichting beschermd dorpsgezicht van het gebied.
36.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen, gelegen binnen deze bestemming, te slopen.
b. De onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
- de waarden die met de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht worden beschermd niet langer aanwezig zijn en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het betreffende gebouw kunnen worden hersteld;
- in redelijkheid niet kan worden geëist dat de bijdrage die een pand aan de waarde van het beschermd dorpsgezicht toevoegt, wordt gehandhaafd;
- door sloop van het pand waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd geen onevenredige aantasting van de waarden van het beschermd dorpsgezicht wordt veroorzaakt;
- voor het perceel waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft voor het afgeven van de omgevingsvergunning ten behoeve van de sloop een bouwplan wordt ingediend ten behoeve van vervangende bebouwing.
Artikel 37 Waarde - Cultuurhistorie
37.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'waarde - cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a. het behoud van cultuurhistorische waarden van de voormalige zeedijken, waaronder begrepen de inrichting als grasland;
b. schotbalkhuisjes en dijkcoupures en kolken, overeenkomstig de bestaande situatie;
c. water, oeverstroken en paden, met dien verstande dat het profiel van de voormalige zeedijken dient te worden gehandhaafd overeenkomstig de dijkeninventarisatie en inmetingen van 11 mei 1999 (rapport Metingen oude Groninger zeedijken, provincie Groningen).
37.2 Specifieke gebruiksregels
Onder met dit bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in elk geval begrepen:
a. het diepploegen, egaliseren afschuiven van dijkgronden;
b. het gebruik van de gronden voor houtteelt en de aanleg van boomgaarden;
c. het gebruik van de gronden anders dan als grasland.
37.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het egaliseren en afschuiven van dijkgronden.
b. een omgevingsvergunning voor de onder a genoemde werken of werkzaamheden wordt alleen verleend indien de aanpassing van het profiel van de oude dijk, een deel daarvan of een restant daarvan nodig is ter voorkoming van onevenredig grote hinder voor de landbouw of ter versterking van de landschappelijke of cultuurhistorische waarden.
c. De onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.
d. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
e. Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het waterschap, met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
Artikel 38 Waarde – Landschap – Groen lint
38.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘waarde – landschap – groen lint’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de opbouw, het behoud en het herstel van de aan de gronden eigen landschappelijke en cultuurhistorische waarden in de vorm van het behoud van de bestaande wegbeplanting en inrichting van de daarmee samenhangende slingertuinen.
38.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1. Het rooien en kappen van bomen, onder voorwaarde van verplichte herplant.
b. De onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken en werkzaamheden die:
1. Het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
2. Op basis van het voorheen geldende plan niet vergunningplichtig waren en die reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
3. Mogen worden uitgevoerd krachtens een ten tijde van de inwerkingtreding van het plan reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
c. De omgevingsvergunning moet worden geweigerd, indien door het verlenen van de vergunning onevenredige afbreuk zou worden gedaan aan de in lid 37.1 38.1 omschreven specifieke ruimtelijke kenmerken en waarden.
Artikel 39 Waarde - Geomorfologie
39.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'waarde - geomorfologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van het reliëf en de herkenbaarheid daarvan.
39.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met dien verstande dat dit bouwverbod niet van toepassing is op gronden met de bestemmingen Agrarisch-Bedrijf, Wonen, Wonen – Woonboerderij en Bedrijven.
39.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van het bepaalde in lid 38.239.2, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van het reliëf.
39.4 Specifieke gebruiksregels
Onder met dit bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in elk geval begrepen:
a. het diepploegen, egaliseren en afschuiven van de ruggen;
b. het gebruik van de gronden voor houtteelt en de aanleg van boomgaarden.
39.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- de aanleg van houtopstanden voor houtteelt en de aanleg van boomgaarden.
b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt niet verleend wanneer dit leidt tot aantasting van de waarden die met deze bestemming krachtens lid 38.139.1 worden beschermd.
c. De onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden die:
- het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan.
Artikel 40 Waterstaat - Noodbergingsgebied
40.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'waterstaat - noodbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de noodberging van water.
Onder de bestemming zijn de aanleg van dijken, waterlopen, kaden, gemalen, inlaten en overige kunstwerken ten behoeve van het inlaten, bergen en afvoeren van boezemwater begrepen, conform het door het Waterschap Hunze en Aa's en de provincie voor het gebied vastgestelde inrichtingsplan.
Het is toegestaan de bij de verwezenlijking van de bestemming vrijkomende grond in depot te houden.
40.2 Bouwregels
a. Ten behoeve van het bergingsgebied mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 5 m.
b. Het bouwen van bouwwerken op grond van de bebouwingsbepalingen geldend voor de overigens voor deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen is niet toegestaan;
c. het bepaalde onder b geldt niet voor gronden die mede zijn bestemd voor Agrarisch – Bedrijf.
40.3 Afwijken van de bouwregels
a. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning ten behoeven van afwijking van het bepaalde in lid 39.240.2 onder b verlenen voor het bouwen van bouwwerken op grond van de bebouwingsbepalingen die voor de overigens voor deze gronden geldende bestemming van toepassing zijn.
b. een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt uitsluitend verleend wanneer deze betrekking heeft op een bouwwerk dat door materiaalgebruik en/of situering als hoogwaterbestendig is aan te merken.
40.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werkzaamheden uit te voeren:
- het ontgronden, afgraven of egaliseren van gronden;
- het aanbrengen van oppervlakteverharding;
- het aanbrengen van opgaande beplanting;
- het aanbrengen van ondergrondse (transport)leidingen.
b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien de functie van het gebied als noodbergingsgebied door de werkzaamheden niet onevenredig wordt geschaad.
c. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen.
d. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werkzaamheden die betrekking hebben op het inrichten van het gebied conform het inrichtingsplan.
Artikel 41 Waterstaat - Waterkering
41.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'waterstaat - waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a. werken ten behoeve van de waterkering;
b. behoud en herstel van landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden, waaronder begrepen: schotbalkhuisjes en dijkcoupures, overeenkomstig de bestaande situatie en met dien verstande dat het profiel van de als Waterstaat - Waterkering bestemde dijk dient te worden gehandhaafd overeenkomstig de dijkeninventarisatie en inmetingen van 11 mei 1999 (rapport Metingen oude Groninger zeedijken, provincie Groningen);
c. agrarisch medegebruik;
d. extensief dagrecreatief medegebruik;
met de daarbij behorende:
e. wegen en paden;
f. water en oeverstroken;
g. bouwwerken geen gebouwen zijnde, waaronder dammen, uitlaten en/of duikers.
41.2 Bouwregels
a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen of overkappingen worden gebouwd, uitgezonderd gebouwen en bouwwerken ten dienste van de waterkering.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 10 m mag bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.
41.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het ophogen, afgraven, ontgronden en egaliseren van gronden voor deze geen betrekking hebben op aanpassing en/of verbetering van bestaande dijkovergangen en dijkdoorgangen;
- het scheuren van grasland.
b. De onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.
c. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan als één vergunningaanvraag behandeld.
d. Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het waterschap, met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundig advies.
e. De onder a bedoelde omgevingsvergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan lid 40.141.1, onder b omschreven waarden.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 42 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 43 Algemene aanduidingsregels
43.1 Bouwaanduidingen
Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' (zie ook de in de bijlagen bij de regels opgenomen Lijst karakteristieke panden) gelden nadere regels voor het behoud van de karakteristiek hoofdvorm van gebouwen:
a. de uitwendige hoofdvorm, bestaande uit de oppervlakte, goot- en bouwhoogte, nokrichting en dakhelling van de zodanig aangeduide (delen van) gebouwen mogen niet meer dan 10% afwijken van de bestaande maatvoering;
b. het geheel of gedeeltelijk slopen van gebouwen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning is verboden;
c. het bepaalde onder b. is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
1. het normale onderhoud betreffen;
2. die op basis van het voorheen geldende plan niet vergunningplichtig waren en die reeds in uitvoering waren ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
3. mogen worden uitgevoerd krachtens een ten tijde van de inwerkingtreding van het plan reeds verleende omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
d. de in lid b genoemde vergunning wordt alleen verleend indien:
1. de bebouwing vanwege ernstige gebreken niet in stand kan worden gehouden of waaraan dermate hoge kosten van herstel zijn verbonden, zonder dat door de overheid een financiële tegemoetkoming kan worden gedaan, dat instandhouding redelijkerwijze niet kan worden gevergd;
2. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld en/of;
3. het delen van het gebouw of bijgebouwen betreft die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken en door sloop daarvan geen aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt;
e. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het in 43.1 sub a voor een grotere afwijking van de bestaande maatvoering, mits wordt voldaan aan de overige bouwregels die ter plaatse van toepassing zijn; indien in combinatie met de bouwwerkzaamheden ook sloopwerkzaamheden plaatsvinden dient tevens de onder 43.1 sub b genoemde vergunning is te zijn verleend. en er wordt voldaan aan de overige bouwregels die ter plaatse van toepassing zijn.
43.2 Bomenteelt
Ter plaatse van de aanduiding ‘bomenteelt’ is het gebruik van de gronden voor opgaande vormen van hout-, boom- en fruitteelt toegestaan.
43.3 Dijkenlandschap
Ter plaatse van de aanduiding ‘dijkenlandschap’ gelden de kenmerken, zoals die zijn vastgelegd in artikel 4.1 sub j onder 1 (Agrarisch met waarden).
43.4 Geluidzone - industrie
1. Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' geldt met het oog op het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op de gevels van geluidgevoelige gebouwen de volgende aanvullende regel:
- in afwijking van het bepaalde in de bouwregels bij de bestemmingen geldt dat geluidgevoelige gebouwen niet mogen worden gebouwd, uitgezonderd bestaande geluidgevoelige gebouwen.
2. Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning ten behoeve van afwijking van het bepaalde in lid 42.1, onder 1 verlenen en toestaan dat nieuwe geluidgevoelige gebouwen worden gebouwd, mits de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van deze geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.
3. Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' wordt begrepen het gebruik van gebouwen als geluidgevoelig object.
4. Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning ten behoeve van het afwijken van het bepaalde in lid 42.243.4, onder 3 verlenen en toestaan dat niet geluidgevoelige gebouwen worden gebruikt als geluidgevoelig gebouw, mits de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van deze geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.
43.5 Luchtvaartverkeerzone
1. Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone' geldt de volgende aanvullende regel:
- in afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mogen in of op deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
43.6 Milieuzone – geurzone RWZI
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone – geurzone RWZI’ geldt, met het oog op de bescherming van de geuremissie in verband met de aanwezige rioolwaterzuiveringsinstallatie, dat geen geurgevoelige objecten zijn toegestaan.
43.7 Veenkoloniaal landschap
Ter plaatse van de aanduiding ‘veenkoloniaal landschap’ gelden de kenmerken, zoals die zijn vastgelegd in artikel 4.1, sub j, onder 3 (Agrarisch met waarden).
43.8 Veiligheidszone - bevi
Op en in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' gelden, met het oog op het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten, de volgende regels:
1. Bouwregels
a. kwetsbare objecten zijn niet toegestaan;
b. de bouw van beperkt kwetsbare objecten is toegestaan mits:
1. er sprake is van zwaarwegende maatschappelijke, economische en/of planologische redenen;
2. is aangetoond dat er hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.
2. Specifieke gebruiksregels
Het is verboden gebouwen en/of terreinen te gebruiken als kwetsbaar object.
3. Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
a. de aanduiding ‘veiligheidszone – bevi’ wordt verwijderd, mits de betreffende risicovolle inrichting ter plaatse is beëindigd.
b. de aanduiding ’veiligheidszone – bevi’ voor de risicovolle inrichting wordt gewijzigd (verkleind), mits de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar is verminderd.
43.9 Veiligheidszone - leiding
Op en in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' gelden, met het oog op het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten, de volgende regels:
1. Bouwregels
a. kwetsbare objecten zijn niet toegestaan;
b. de bouw van beperkt kwetsbare objecten is toegestaan mits:
1. er sprake is van zwaarwegende maatschappelijke, economische en/of planologische redenen;
2. is aangetoond dat er hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.
2. Specifieke gebruiksregels
Het is verboden gebouwen en/of terreinen te gebruiken als kwetsbaar object.
3. Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
a. de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' wordt verwijderd, mits de betreffende leiding is verlegd, verwijderd of buiten gebruik is gesteld;
b. de aanduiding 'veiligheidszone -leiding' voor de leiding wordt gewijzigd (verkleind), mits door maatregelen de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar is gereduceerd.
43.10 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
Op en in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' gelden, met het oog op het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten, de volgende regels:
1. Bouwregels
a. Binnen een afstand van 10 m uit het hart van de N362 en binnen een afstand van 11 m uit het hart van de spoorlijn zijn geen kwetsbare objecten toegestaan;
b. Binnen een afstand van 10 m uit het hart van de N362 en binnen een afstand van 11 m uit het hart van de spoorlijn is de bouw van beperkt kwetsbare objecten toegestaan mits:
1. er sprake is van zwaarwegende maatschappelijke, economische en/of planologische redenen;
2. is aangetoond dat er hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.
c. De bouw van objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen is niet toegestaan.
2. Specifieke gebruiksregels
Het is verboden gebouwen en/of terreinen te gebruiken als:
a. kwetsbaar object binnen een afstand van 10 m uit het hart van de N362 en binnen een afstand van 11 m uit het hart van de spoorlijn;
b. object ten behoeve van minder zelfredzame personen.
3. Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding ‘veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen’ wordt verwijderd, mits het vervoer van de gevaarlijke stoffen over de betreffende weg of spoorlijn is beëindigd.
43.11 Overige zone - Verwevingsgebied
1. Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - verwevingsgebied' zijn, met het oog op een verdere verweving van de bestaande functies aanvullend op, dan wel in afwijking van de bepalingen behorende bij de onderliggende bestemmingen de regels behorende bij deze gebiedsaanduiding van toepassing.
Op en in de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone - verwevingsgebied' is het oprichten van mestopslagplaatsen, mestsilo's en sleufsilo's buiten de bouwpercelen in de bestemming Agrarisch - Bedrijf niet toegestaan.
2. Afwijken van de gebruiksregels
NEVENACTIVITEIT
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning ten behoeve van het afwijken van het bepaalde in artikel 5.1 en 6.1, verlenen voor het toevoegen van een bedrijfstak aan een als Agrarisch - Bedrijf of Agrarisch - Paardenhouderij bestemd bedrijf, met dien verstande dat:
1. de toegevoegde tak niet de primaire productie betreft en ondergeschikt blijft aan de hoofdactiviteit;
2. de toegevoegde tak uitsluitend betrekking heeft op:
- sociale, culturele, maatschappelijke, recreatieve en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, bed and breakfast, kinderboerderijen, kampeerboerderijen en pensions;
- zorgfuncties, met dien verstande dat de zorgfunctie plaatsvindt binnen bestaande bebouwing, sprake is van een levensvatbaar agrarisch bedrijf en sprake is van een verwevenheid tussen de zorgfunctie en het (grondgebonden) agrarisch bedrijf;
- detailhandel in ter plaatse geproduceerde producten, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 120 m² en de detailhandel plaatsvindt binnen de bestaande bebouwing;
- bedrijven genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, categorieën 1 en 2 van de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de VNG ofwel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven;
3. de verschijning van het gehele bedrijf landschappelijk wordt ingepast;
4. de bedrijfsactiviteiten zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de gebouwen, met dien verstande dat bedrijfsactiviteiten (niet zijnde buitenopslag) kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf.
MINICAMPINGS
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van verblijfsrecreatie met een kleinschalig karakter een omgevingsvergunning ten behoeve van afwijking van de regels verlenen, met dien verstande dat:
- deze omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend voor zover de gronden zijn bestemd als Agrarisch - Bedrijf, Agrarisch - Paardenhouderij, Sport - Manege of, Wonen of Wonen - Woonboerderij;
- de afstand tussen de perceelgrens van de meest nabijgelegen tot Recreatie - Verblijfsrecreatie bestemde gronden, dan wel terreinen voor kleinschalig kamperen minimaal 500 m dient te bedragen;
- de afstand tussen het kleinschalig kampeerterrein en de erfgrens van woningen van derden minimaal 50 m dient te bedragen;
- het kleinschalig kampeerterrein dient te grenzen aan de woning van de betreffende beheerder;
- de oppervlakte van het terrein voor kleinschalig kamperen minimaal 5.000 m2 bedraagt;
- kleinschalig kamperen uitsluitend mogelijk is in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
- chalets, trekkershutten of stacaravans niet zijn toegestaan op kleinschalige kampeerterreinen;
- de oppervlakte van bijgebouwen maximaal 50 m² bedraagt indien gebruik wordt gemaakt van bestaande voormalige (agrarische) gebouwen;
- het aantal kampeerplaatsen is beperkt tot 15.
3. Wijzigingsbevoegdheid
FUNCTIEWIJZIGING VRIJGEKOMEN (AGRARISCHE) BEDRIJVENBEDRIJFSGEBOUWEN
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan, voor zover het betreft voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven, wijzigen:
a. ten behoeve van een woonfunctie, mits het aantal wooneenheden per voormalig agrarisch bedrijf niet meer dan twee bedraagt en met dien verstande dat:
- de oppervlakte van het te splitsen hoofdgebouw minimaal 180 m² bedraagt;
- de splitsing past binnen de toegekende contingenten;
- per gesplitst hoofdgebouw maximaal 50 m² aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt gerealiseerd, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt. Wat betreft de bouwregels van aanbouwen en bijgebouwen gelden de regels zoals genoemd in artikel 267, lid 267.2;
b. ten behoeve van sociale, culturele, medische, maatschappelijke en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, een kinderboerderij, een kampeerboerderij, dan wel naar de aard en de omvang daarmee gelijk te stellen functies;
c. ten behoeve van bedrijven genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, categorieën 1 en 2 van de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de VNG ofwel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven;
d. ten behoeve van het wijzigen van de gronden met de bestemming Agrarisch - Bedrijf in de bestemming Agrarisch - Paardenhouderij;
e. ten behoeve van het wijzigen van de gronden met de bestemming Agrarisch - Bedrijf in de bestemming Sport - Manege;
f. ten behoeve van het toevoegen van de aanduiding 'paardenhouderij' aan de bestemming Agrarisch - Bedrijf;
met dien verstande dat:
- de functies genoemd in sub b, c, d, e en f uitsluitend zijn toegestaan in combinatie met de woonfunctie en zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de gebouwen, met dien verstande dat bedrijfsactiviteiten (niet zijnde buitenopslag) kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf;
- gebouwen die onderdeel uitmaken van voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen niet mogen worden vergroot, de bestaande verschijningsvorm en maatvoering behouden blijft, er geen nieuwe gebouwen mogen worden opgericht en gebouwen niet geheel of nagenoeg geheel worden veranderd; bij de maatvoering zo goed mogelijk wordt aangesloten bij de bestaande hoofdvorm;
- landschappelijk verstorende bebouwing dient te worden afgebroken;
- geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;
- op basis van een inpassings- en beplantingsplan zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
- de genoemde functies met gebruikmaking van een nieuwe wijzigingsprocedure, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, onderling uitwisselbaar zijn;
- de bestemming ook weer kan worden gewijzigd naar een agrarisch bedrijf;
- een besluit tot wijziging niet wordt genomen indien de wijziging een negatieve invloed heeft op de ontwikkelings- en/of gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen.
43.12 vrijwaringszone - molenbiotoop
1. Omschrijving gebiedsaanduiding
Ter plaatse van de gebiedsaanduidingen ‘vrijwaringszone - molenbiotoop 1’ en ‘vrijwaringszone – molenbiotoop 2’ gelden, naast de in de voorgaande bestemmingen gegeven regels, regels ter bescherming van openheid met het oog op een vrije windvang voor de molen.
2. Bouwregels
Om voor de molen vrije windvang te garanderen en het zicht op de molen veilig te stellen geldt dat:
a. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop 1’ geen nieuwe bebouwing met een grotere hoogte dan de stellinghoogte van de molen ten opzichte van N.A.P. mag worden opgericht;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop 2’ geen nieuwe bebouwing met een grotere hoogte dan 1/50 van de afstand gemeten tussen het bouwwerk en de voet van de molen vermeerderd met de stellinghoogte verminderd met 2 m, mag worden opgericht.
3. Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en hoogte van de bebouwing voor zover de gronden zijn gelegen binnen de aanduidingen ‘vrijwaringszone - molenbiotoop 1’ en ‘vrijwaringszone – molenbiotoop 2’, teneinde aantasting van de vrije windvang voor de molen te voorkomen.
4. Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning, afwijken van:
- het bepaalde onder 2 en toestaan dat hogere bouwwerken, worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de vereniging ‘De Hollandsche Molen’.
5. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
1. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop 1’:
a. het ophogen van gronden hoger dan de op grond van de onder 2a maximaal toelaatbare hoogte voor bouwwerken;
b. het aanbrengen van opgaande beplanting die in volgroeide toestand hoger is dan de op grond van de onder 2a maximaal toelaatbare hoogte voor bouwwerken;
c. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur hoger dan de op grond van de onder 2a maximaal toelaatbare hoogte voor bouwwerken;
2. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop 2’:
a. het ophogen van gronden hoger dan de op grond van de onder 2b maximaal toelaatbare hoogte voor bouwwerken;
b. het aanbrengen van opgaande beplanting die in volgroeide toestand hoger is dan de op grond van de onder 2b maximaal toelaatbare hoogte voor bouwwerken;
c. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur hoger dan de op grond van de onder 2b maximaal toelaatbare hoogte voor bouwwerken.
b. Het onder 5a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
1. het normale onderhoud betreffen;
2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.
c. De onder 5a genoemde vergunning kan slechts worden verleend na inwinning van advies van de vereniging ‘De Hollandsche Molen’.
43.13 Vrijwaringszone - waterkering
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - waterkering' gelden de volgende aanvullende regels.
1. Bouwregels
a. Op of in deze gronden mogen, in afwijking van het bepaalde in de daar voorkomende bestemming(en), geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd, met dien verstande dat deze regel niet op bestaande gebouwen en overkappingen van toepassing is.
b. Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. op of in deze gronden mogen, in afwijking van het bepaalde in de daar voorkomende bestemming(en), geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming, met dien verstande dat deze regel op bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde van toepassing is;
2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze bestemming, mag niet meer dan 10,00 m bedragen.
2. Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van de zeedefensie, nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing.
3. Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de werking van de waterkering, bij omgevingsvergunning afwijken van:
- het bepaalde onder 1 en toestaan dat de in de voorkomende bestemming(en) genoemde bouwwerken worden gebouwd, mits vooraf positief advies is ontvangen van het Waterschap.
43.14 Wegdorpenlandschap
Ter plaatse van de aanduiding ‘wegdorpenlandschap’ gelden de kenmerken, zoals die zijn vastgelegd in artikel 4.1, sub j, onder 2 (Agrarisch met waarden).
43.15 Wro-zone - wijzigingsgebied1
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone – wijzigingsgebied 1' geldt dat de bestemming mag worden gewijzigd in de bestemming Recreatie - Dagrecreatie ten behoeve van het realiseren van dagrecreatieve voorzieningen, met dien verstande dat:
a. aan wijziging slechts wordt meegewerkt indien door middel van daartoe benodigde onderzoeken kan worden aangetoond dat wijziging geen onaanvaardbare negatieve gevolgen heeft voor omliggende woningen en eventueel aanwezige cultuurhistorische of natuurwaarden;
b. na wijziging de bepalingen van artikel 148 van overeenkomstige toepassing zijn.
43.16 Wro-zone – wijzigingsgebied 2
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied 2’ geldt dat de bestemming mag worden gewijzigd in de bestemming Natuur ten behoeve van het realiseren van natuurgebieden ter uitwerking van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
43.17 Wro-zone – wijzigingsgebied 3
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied 3’ geldt dat de bestemming mag worden gewijzigd in de bestemming Natuur en/of Water met dien verstande dat wordt voldaan aan het gestelde in de relevante dubbelbestemmingen.
43.18 Wro-zone – wijzigingsgebied 4
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied 4’ geldt dat de bestemming mag worden gewijzigd in de bestemming Verkeer indien de verkeerssituatie in de omgeving daartoe noodzaakt en met dien verstande dat wordt voldaan aan het gestelde in de relevante dubbelbestemmingen.
Artikel 44 Algemene afwijkingsregels
44.1 Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van:
a. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
b. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
GEBOUWEN VAN OPENBAAR NUT
44.2 Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van openbaar nut zoals gemalen, transformatorstations, telefooncellen, wachthuisjes en dergelijke, een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van de regels tot een maximum inhoud van 75 m³ en een maximum bouwhoogte van 3 m, mits deze op zorgvuldige wijze landschappelijk worden ingepast.
AAN HUIS VERBONDEN BEDRIJF
44.3 Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van de regels voor een aan huis verbonden bedrijf voor kleinschalige activiteiten, met dien verstande dat:
a. de woonfunctie in overwegende mate moet worden gehandhaafd, hetgeen betekent dat:
1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
2. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
3. maximaal 30% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf met een maximum van 45 m²;
4. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent;
b. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu mag opleveren, dan wel geen afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of de buurt, hetgeen betekent dat:
1. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
2. geen omgevingsvergunning wordt verleend aan bedrijven die vergunningplichtig of meldingplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
3. bedrijfsactiviteiten bovendien uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in of gelijk zijn te stellen met de categorieën 1 en 2 als vermeld in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven;
4. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden bedrijf, geen detailhandel mag plaatsvinden;
5. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
44.4. Het verlenen van in dit artikel bedoelde omgevingsvergunningen mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid.
Artikel 45 Algemene wijzigingsregels
45.1 Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het laten vervallen van de aanduiding 'karakteristiek', uitsluitend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden herstelden en de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven.
45.2 Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het toekennen van de aanduiding 'karakteristiek' aan een pand, uitsluitend indien werkzaamheden zijn uitgevoerd waardoor de karakteristieke hoofdvorm van het betreffende pand is hersteld.
45.3 Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het realiseren van een robuuste ecologische verbindingszone de bestemming wijzigen in Natuur.
44.4 Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de gronden met de bestemming Agrarisch of Agrarisch met waarden wijzigen ten behoeve van energiewinning door middel van zonnepanelen met de daarbij behorende voorzieningen, met dien verstande dat:
- de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van de transformatie van opgewekte energie niet meer dan 30 m2 bedraagt;
- de bouwhoogte van de zonnepanelen niet meer dan 4 m bedraagt;
- de zonnepanelen landschappelijk dienen te worden ingepast.
Toetsingscriteria
Een besluit tot wijziging wordt niet genomen indien de wijziging leidt tot een onevenredige aantasting van de in lid 1 van het betreffende artikel omschreven waarden.
Artikel 46 Overige regels
46.1 Afstemming waterschap
Bij bouwen, dan wel het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden die gevolgen kunnen hebben voor de waterhuishouding, wordt de waterbeherende instantie om advies gevraagd.
46.2 Afstemming welstandsnota
Voor zover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:
a. de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte;
b. de plaatsing op het bouwvlak;
ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden tot het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, mits:
- de goot- en bouwhoogte van gebouwen met niet meer dan 15% afwijken van de in dit plan toegestane goot- en bouwhoogte;
- de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.
46.3 Afstemming artikel 19 Natuurbeschermingswet 1998 (habitattoets)
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen, dan wel toepassing te geven aan een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, dient een habitattoets te worden uitgevoerd.
46.4 Afstemming op de Flora- en faunawet
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen, dan wel toepassing te geven aan een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, dient een onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet te worden uitgevoerd.
46.5 Afstemming op de Wet geluidhinder
Voor zover de in het bestemmingsplan opgenomen regels ruimte bieden voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bebouwing, wordt een besluit tot wijziging of omgevingsvergunningverlening niet eerder genomen, dan nadat is gebleken dat kan worden voldaan aan de bepalingen uit de Wet geluidhinder.
46.6 Van toepassing verklaring
Dit plan is een aanvulling op het bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld door de gemeenteraad op 20 maart 2013, met dien verstande dat:
a. de regels van het bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld door de gemeenteraad op 20 maart 2013 zijn herzien voor zover is aangeven in vetgedrukt rood en doorhalingen;
b. ter plaatse van de in dit plan opgenomen bestemmingen, de verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld door de gemeenteraad op 20 maart 2013, voor zover het betreft de enkelbestemming wordt vervangen. Eventuele dubbelbestemmingen en aanduidingen zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld door de gemeenteraad op 20 maart 2013, blijven met uitzondering van het bepaalde onder d wel van toepassing;
c. de verbeelding van dit plan een aanpassing is in de verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld door de gemeenteraad op 20 maart 2013 in de zin dat de aanduidingen die zijn opgenomen een aanvulling zijn op de verbeelding van het bestemmingsplan van 20 maart 2013;
d. de verbeelding van dit plan een aanpassing is op de verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied van 20 maart 2013 in de zin dat de dubbelbestemming Leiding – Leidingenstrook de betreffende dubbelbestemming uit het bestemmingsplan Buitengebied van 20 maart 2013 geheel vervangt;
e. de verbeelding van dit plan een aanpassing is op de verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied van 20 maart 2013 in de zin dat de dubbelbestemming Waarde – Archeologie een aanvulling is op de verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied van 20 maart 2013.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 47 Overgangsrecht
A Overgangsrecht bouwwerken
1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
2. Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
B Overgangsrecht gebruik
1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 48 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, partiële herziening 2014.