direct naar inhoud van Regels
Plan: Willem Barentszweg
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1771.UPWBarentszweg-UVA1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het uitwerkingsplan 'Willem Barentszweg' met identificatienummer

NL.IMRO.1771.UPWBarentszweg-UVA1 van de gemeente Geldrop-Mierlo.

1.2 uitwerkingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanbouw:

een aan het hoofdgebouw aangebouwde afzonderlijke, vanuit het hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijke ruimte, die als een uitbreiding van de woning te beschouwen is; de aanbouw is qua afmeting en/ of in functioneel opzicht ondergeschikt aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 aan huis verbonden bedrijf:

het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, alsmede internethandel, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.

1.8 aaneengesloten woning:

Een woning die onderdeel uitmaakt van minimaal drie aaneengebouwde woningen, niet zijnde gestapelde woningen.

1.9 achtergevellijn:

de lijn waarin de achtergevel van een hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

1.10 archeologische waarde:

de waarden die verband houden met het zich in de bodem bevinden van voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen, die wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde van algemeen belang zijn.

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 bestaande situatie:

t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde en verleende of te verlenen vergunning;

T.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.16 bijzondere woonvorm:

een woonvorm waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding).

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.19 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.24 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.25 dienstverlening als aan-huis-verbonden beroep:

dienstverlening middels een aan huis uitgeoefend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen en welke activiteit wordt uitgeoefend door ten hoogste twee personen, waarvan er ten minste één woonachtig is in de betreffende woning.

1.26 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond.

1.27 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.30 huishouden:

een persoon, of groep personen die een (duurzame) gemeenschappelijke huishouding voert. Indien het huishouden uit twee of meer personen bestaat, betreft het een leefvorm of samenlevingsvorm met een continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid.

Kenmerken van continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid zijn:

  • voor onbepaalde tijd samenleven;
  • een ieder neemt deel aan het gezinsleven, bijvoorbeeld samen eten en verdeling huishoudelijke taken;
  • eigen kamer, maar gemeenschappelijk sanitair, keuken en woonkamer;
  • personen worden niet door instelling geplaatst, er vindt geen behandelingstraject plaats.

Bedrijfsmatige kamerverhuur en bijzondere woonvormen vallen niet onder het begrip 'huishouden'.

1.31 kap:

een gesloten, voornamelijk hellende bovenbeëindiging van een gebouw bestaande uit tenminste twee niet-horizontale vlakken.

1.32 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijs-, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.

1.33 nutsvoorzieningen:

ondergrondse en bovengrondse voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie en andere voorzieningen ten behoeve van kabels en leidingen.

1.34 ondergeschikte functie:

functie die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie (maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de hoofdfunctie).

1.35 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.36 overkapping:

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zonder eigen wanden dat aan maximaal een deel van één zijde een gesloten wand kent, waaronder begrepen een carport.

1.37 parkeervoorziening:

elke stallingsgelegenheid op zowel openbaar als particulier terrein, die voldoende plaats biedt aan motorvoertuigen op méér dan drie wielen.

1.38 parkeren:

het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt bij het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen.

1.39 patiowoningen:

woningen met een kleine, ommuurde privé-buitenruimte.

1.40 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.
1.41 perceelsgrens:

de grens van het bouwperceel.

1.42 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.

1.43 raamprostitutie:

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.

1.44 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.

1.45 seniorenwoning:

een woning die door de wijze van bouwen speciaal geschikt is voor ouderen.

1.46 straatprostitutie:

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.

1.47 twee-aaneengebouwde woning

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee aaneengebouwde woningen.

1.48 uitbouw:

Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.49 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt.

1.50 voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen alsmede het verlengde daarvan.

1.51 voorgevelrooilijn:

de voorgevellijn die gericht is naar de als zodanig op de verbeelding aangegeven gevellijn en waarop de bebouwing is georiënteerd.

1.52 vrijstaande woning:

een woning die hoogstens door middel van de bijbehorende bouwwerken met een andere woning verbonden is en waarvan geen van de beide zijgevels van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens staan.

1.53 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.

1.54 werk:

een door menselijk toedoen ontstaan of te maken grondwerk, wegenbouwkundig werk, waterbouwkundig werk, constructie of bouwwerk, geen gebouw zijnde met toebehoren.

1.55 wonen:

het gehuisvest zijn in een woning.

1.56 woning:

een (gedeelte van) een gebouw dat dient voor de huisvesting van:

  • a. één afzonderlijk huishouden, of
  • b. één huishouden èn maximaal 2 personen niet zijnde een huishouden.
1.57 zijstrook:

gedeelte van tuin of erf gelegen aan de zijkant(en) van de woning.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.5 de horizontale diepte van een gebouw:

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.6 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.7 meten:

bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit een lijn op de (digitale) verbeelding.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, eventueel met aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit en/of met verzorging of begeleiding (geen 24-uurs begeleiding) aan huis;
  • b. tuinen en erven;
  • c. wegen, straten en paden;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. behoud van de bestaande waardevolle bomen ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom';
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en waterlopen;
  • i. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen binnen deze bestemming mag niet meer bedragen dan 9;
  • b. toegestaan zijn vrijstaande, vrijstaand geschakelde, twee-aaneengebouwde, aaneengesloten woningen en patiowoningen;
  • c. hoofdgebouwen dienen met de voorgevel evenwijdig aan de op de verbeelding opgenomen 'gevellijn' te worden gebouwd. Indien op een bouwperceel meerdere gevellijnen van toepassing zijn, dien de voorgevel evenwijdig aan ten minste één van de gevellijnen te worden gebouwd;
  • d. de voorgevel moet gericht zijn op het openbaar gebied en gesitueerd zijn op een afstand van minimaal 2 m tot het openbaar gebied;
  • e. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bij:
    • 1. twee-aaneengebouwde woningen mag aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m, indien grenzend aan openbaar gebied;
    • 2. vrijstaande en vrijstaand geschakelde woningen mag aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m, indien grenzend aan openbaar gebied en indien grenzend aan een belendend woonperceel;
    • 3. eindwoningen van aaneengesloten woningen mag aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m;
  • f. de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • g. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 11 m;
  • h. hoofdgebouwen dienen te worden voorzien van een kap;
  • i. de bouwdiepte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 10 meter bij aaneengesloten woningen;
    • 2. 12 meter bij twee-aaneengebouwde en vrijstaand geschakelde woningen;
    • 3. 15 meter bij vrijstaande woningen;
  • j. voor patiowoningen geldt dat maximaal 70% van het bouwperceel mag worden bebouwd met hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen.

3.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen achter de voorgevellijn

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van tenminste 1 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 80 m²;
  • c. de gronden gelegen achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 50% worden bebouwd;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c. tot en met e., geldt voor patiowoningen dat maximaal 70% van het bouwperceel mag worden bebouwd met hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • e. bij vrijstaande woningen dienen beide zijstroken tot een breedte van 3 m vanaf de zijdelingse perceelsgrens vrij van aan- en uitbouwen en bijgebouwen te blijven tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 1 m achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw;
  • f. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,3 m en indien gebouwd wordt aan een éénlaagse bebouwing niet hoger dan dat gebouw;
  • g. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m.

3.2.3 Aan- en uitbouwen bij woningen voor de voorgevellijn

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  • a. de diepte van aan- en uitbouwen, gemeten vanuit de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • b. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 3 m2 per bouwperceel;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw.

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van een pergola mag niet meer bedragen dan 2,75 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vóór de voorgevellijn van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1 m;
  • d. de oppervlakte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m² per bouwperceel en de overkapping dient op een afstand van minimaal 3 m vanaf de voorgevellijn van het hoofdgebouw gebouwd te worden.

3.2.5 Waardevolle bomen

Ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom' mag uitsluitend worden gebouwd, voor zover het behoud van de bestaande waardevolle bomen is verzekerd.

3.2.6 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. op plaatsen waar hoofd-, aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden. Direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd;
  • b. de verticalebouw diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van:

  • a. het bepaalde in lid 3.2.1 onder d voor het situeren van de voorgevel van hoofdgebouwen op kortere afstand tot het openbaar gebied, indien dit stedenbouwkundig verantwoord is en niet leidt tot een onacceptabele parkeeroplossing waarbij afgeweken moet worden van het bepaalde in lid 3.4.1;
  • b. het bepaalde in lid 3.2.1 onder e.1 en 2 voor een kortere afstand tot het openbaar gebied tot minimaal een afstand van 3 m, indien dit stedenbouwkundig verantwoord is en/of noodzakelijk is vanwege een doelmatige verkaveling;
  • c. het bepaalde in lid 3.2.1 onder e.3 voor een kortere afstand tot het openbaar gebied indien dit stedenbouwkundig verantwoord is en/of noodzakelijk is vanwege een doelmatige verkaveling;
  • d. het bepaalde in lid 3.2.1 onder f voor een goothoogte van hoofdgebouwen tot maximaal 6,6 m indien dit stedenbouwkundig verantwoord is;
  • e. het bepaalde in lid 3.2.2 onder e voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen waardoor het bebouwd oppervlak groter wordt dan 50% indien sprake is van levensloopbestendig bouwen en dit stedenbouwkundig verantwoord is;
  • f. de bouwregels voor de bouw c.q. het plaatsen van kleine hobbyruimten van lichte constructie, waaronder volières, buitenrennen en kassen met een maximale oppervlakte van 10 m2 én indien niet hoger dan 5 m;
  • g. het bepaalde in lid 3.2.4 onder b voor de bouw van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn hoger dan 1 m en maximaal tot 2 m, mits dit stedenbouwkundig verantwoord is;
  • h. het bepaalde in lid 3.2.4 onder c voor vlaggenmasten tot een maximale hoogte van 10 m vanaf peil.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Parkeren
a Algemeen parkeren wonen 1

Bij het gebruiken of het in gebruik nemen van gronden en bebouwing ten behoeve van het gebruik als bedoeld in lid 3.1 onder a, dient verzekerd te zijn dat ten minste 6 parkeerplaatsen in het openbaar gebied namelijk aan de Ritsaertlaan worden aangelegd.

b Afwijken van de parkeernormen wonen 1

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a of door het stellen van nadere normen, mits uit een rapport blijkt dat:

  • 1. de aard van de te vestigen functie(s) een andere parkeerbehoefte kennen vanwege onder andere exploitatie, arbeidsintensiteit, aandeel bezoekers en vervoersmanagement, en/of;
  • 2. er sprake is van uitwisselbaarheid van beschikbare parkeerplaatsen, en/of;
  • 3. er sprake is van beschikbare alternatieve vervoerswijzen op korte afstand en hiervan wordt door substantieel aandeel van de gebruikers gebruik gemaakt.
c Afwijken voor parkeren in openbaar gebied wonen 1

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a door het stellen van nadere normen, mits uit een rapport blijkt dat:

  • 1. er geen sprake is van een onevenredige toename van de parkeerdruk in het openbaar gebied, en;
  • 2. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid, en;
  • 3. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld.

3.4.2 Aan huis verbonden beroep

Binnen de bestemming 'Wonen - 1' is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan. Hiervoor gelden de volgende regels:

  • a. aan-huis-verbonden beroepen zijn uitsluitend toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie;
  • b. de omvang mag per perceel niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 50 m²;
  • c. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • d. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;
  • e. de activiteit dient te worden uitgeoefend door de bewoner;
  • f. detailhandel is niet toegestaan.
3.5 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  • b. De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:
    • 1. Indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit, het stedenbouwkundige beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is met het oog op een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing.
    • 2. Indien dit noodzakelijk is in verband met de sociale veiligheid dan wel de verkeersveiligheid.
    • 3. Ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 4 Wonen - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, eventueel met aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit en/of met verzorging of begeleiding (geen 24-uurs begeleiding) aan huis;
  • b. bijzondere woonvormen;
  • c. tuinen en erven;
  • d. wegen, straten en paden;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. behoud van de bestaande waardevolle bomen ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom';
  • h. speelvoorzieningen;
  • i. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en waterlopen;
  • j. nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen dienen met de voorgevel evenwijdig aan de op de verbeelding opgenomen 'gevellijn', op of ten westen van deze gevellijn te worden gebouwd en te worden georiënteerd op de Willem Barentszweg;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van hoofdgebouwen bedraagt maximaal 460 m²;
  • c. de diepte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 17,5 m, gemeten vanuit de voorgevellijn;
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6,5 m;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11 m;
  • f. hoofdgebouwen dienen te worden voorzien van een kap;
  • g. de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.

4.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen achter de voorgevellijn

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van tenminste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 110 m²;
  • c. de gronden gelegen achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 50% worden bebouwd;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c. tot en met e., geldt voor patiowoningen dat maximaal 70% van het bouwperceel mag worden bebouwd met hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  • e. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,3 m en indien gebouwd wordt aan een éénlaagse bebouwing niet hoger dan dat gebouw;
  • f. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m.

4.2.3 Aan- en uitbouwen voor de voorgevellijn

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  • a. de diepte van aan- en uitbouwen, gemeten vanuit de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • b. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 3 m2 per bouwperceel;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw.

4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van een pergola mag niet meer bedragen dan 2,75 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vóór de voorgevellijn van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1 m;
  • d. de oppervlakte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m² per bouwperceel en de overkapping dient op een afstand van minimaal 3 m vanaf de voorgevellijn van het hoofdgebouw gebouwd te worden.

4.2.5 Waardevolle bomen

Ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom' mag uitsluitend worden gebouwd, voor zover het behoud van de bestaande waardevolle bomen is verzekerd.

4.2.6 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. op plaatsen waar hoofd-, aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden. Direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwdl
  • b. de verticalebouw diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van:

  • a. de bouwregels voor de bouw c.q. het plaatsen van kleine hobbyruimten van lichte constructie, waaronder volières, buitenrennen en kassen met een maximale oppervlakte van 10 m2 én indien niet hoger dan 5 m;
  • b. het bepaalde in lid 4.2.4 onder b voor de bouw van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn hoger dan 1 m en maximaal tot 2 m, mits dit stedenbouwkundig verantwoord is.
  • c. het bepaalde in lid 4.2.4 onder c voor vlaggenmasten tot een maximale hoogte van 10 m vanaf peil.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Parkeren
a Algemeen parkeren wonen 2

Bij het gebruiken of het in gebruik nemen van gronden en bebouwing ten behoeve van het gebruik als bedoeld in lid 4.1 onder a, dient verzekerd te zijn dat ten minste 3 parkeerplaatsen in het openbaar gebied, aan de Willem Barentszweg, worden aangelegd.

b Afwijken van de parkeernormen wonen 2

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a of door het stellen van nadere normen, mits uit een rapport blijkt dat:

  • 1. de aard van de te vestigen functie(s) een andere parkeerbehoefte kennen vanwege onder andere exploitatie, arbeidsintensiteit, aandeel bezoekers en vervoersmanagement, en/of;
  • 2. er sprake is van uitwisselbaarheid van beschikbare parkeerplaatsen, en/of;
  • 3. er sprake is van beschikbare alternatieve vervoerswijzen op korte afstand en hiervan wordt door substantieel aandeel van de gebruikers gebruik gemaakt.
c Afwijken voor parkeren in openbaar gebied wonen 2

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a door het stellen van nadere normen, mits uit een rapport blijkt dat:

  • 1. er geen sprake is van een onevenredige toename van de parkeerdruk in het openbaar gebied, en;
  • 2. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de verkeersveiligheid, en;
  • 3. er geen sprake is van een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld.

4.4.2 Aan huis verbonden beroep

Binnen de bestemming 'Wonen - 2' is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan. Hiervoor gelden de volgende regels:

  • a. aan-huis-verbonden beroepen zijn uitsluitend toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie;
  • b. de omvang mag per perceel niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 50 m²;
  • c. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • d. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;
  • e. de activiteit dient te worden uitgeoefend door de bewoner;
  • f. detailhandel is niet toegestaan.
4.5 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  • b. De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:
    • 1. Indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit, het stedenbouwkundige beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is met het oog op een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing.
    • 2. Indien dit noodzakelijk is in verband met de sociale veiligheid dan wel de verkeersveiligheid.
    • 3. Ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten hoge archeologische waarden van de gronden.

5.2 Bouwregels

Het is niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:

  • a. de verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen, voor zover bij de bouw de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 m, of 0,5 m in geval van een esdek, ten opzichte van het maaiveld;
  • b. de bouw van een bijgebouw van of uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een oppervlakte van niet meer dan 500 m²;
  • c. bouwwerken ten dienste van de in deze bestemming genoemde functies en ten dienste van overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 m, of 0,5 m in geval van een esdek, ten opzichte van het maaiveld, voor zover de oppervlakte niet meer dan 500 m² bedraagt.
5.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.3 voor bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen, indien en voor zover:
    • 1. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat archeologische waarden daarmee niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. in voldoende mate is gegarandeerd dat de middels archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden worden veiliggesteld door technische maatregelen of een archeologische opgraving.
  • b. In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de omgevingsvergunning de volgende verplichtingen worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld sub a wordt verleend, wordt archeologisch advies ingewonnen.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Werken en werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 500 m² of meer:
    • 1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 m, of 0,5 m in geval van een esdek, onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
    • 2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
    • 3. het ophogen en egaliseren van gronden;
    • 4. het verlagen van het waterpeil;
    • 5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
    • 6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
    • 7. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
    • 8. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
    • 9. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m, of 0,5 m in geval van een esdek, onder het maaiveld.

5.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 5.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen.

5.4.3 Toelaatbaarheid

De in lid 5.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend:

  • a. indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  • b. indien door vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad;
  • c. indien het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning de voorwaarde verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden of dat een archeologische begeleiding zal plaatsvinden;
  • d. nadat het bevoegd gezag advies heeft ingewonnen bij een door hen aan te wijzen ter zake deskundige

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Bestaande afwijkende maatvoering

In die gevallen dat de (goot)hoogte, de oppervlakte, de inhoud, een bebouwingspercentage en/of de afstand tot de weg of perceelsgrenzen en andere maten, van een bouwwerk dat aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor in overeenstemming met het bepaalde in de woningwet tot stand gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het plan:

  • a. minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, respectievelijk toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking daarvan als minimaal toegestaan;
  • b. meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, respectievelijk toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. Gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of een escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  • b. Het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige dan wel afhankelijke woonruimte.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  • b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  • d. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m.
9.2 Inperking afwijkingsbevoegdheid

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.1 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

10.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 11 Algemene procedureregels

11.1 Nadere eisen

Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het uitwerkingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. Na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het uitwerkingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het uitwerkingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het uitwerkingsplan Willem Barentszweg.