direct naar inhoud van Regels
Plan: Groot Luchen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1771.GrootLuchen-BVA1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Groot Luchen' met identificatienummer

NL.IMRO.1771.GrootLuchen-BVA1 van de gemeente Geldrop-Mierlo.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanbouw:

een aan een hoofdgebouw toegevoegde, afzonderlijke ruimte die qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft goothoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aan-huis-verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.6 achtergevellijn

de lijn waarin de achtergevel van het hoofdgebouw is gelegen alsmede het verlengde daarvan.

1.7 achtergevelrooilijn:

de grens van het bouwvlak die evenwijdig loopt aan de achtergevel van de woning.

1.8 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.9 bestaande situatie:

a t.a.v. bebouwing:

bebouwing, zoals legaal, met vergunning, aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde en verleende of te verlenen vergunning;

b t.a.v. gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.13 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.14 bijzondere woonvorm
  • a. een woonvorm waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding);
  • b. een groep personen die geen (duurzame) gemeenschappelijk huishouden voert, er is geen sprake van continuïteit in de samenstelling en onderlinge verbondenheid;
  • c. woongroepen: een groep personen die er bewust voor kiezen om met elkaar in één woning samen te wonen, zonder dat er sprake is van een gezinsverband of samenlevingsvorm.

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.17 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.22 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.23 dienstverlening als aan-huis-verbonden beroep:

dienstverlening middels een aan huis uitgeoefend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen en welke activiteit wordt uitgeoefend door ten hoogste twee personen, waarvan er ten minste één woonachtig is in de betreffende woning.

1.24 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond.

1.25 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelings- bureaus.

1.26 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.28 horecabedrijf:

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

1.29 huishouden

Een persoon, of groep personen die een (duurzame) gemeenschappelijke huishouding voert. Indien het huishouden uit twee of meer personen bestaat, betreft het een leefvorm of samenlevingsvorm met een continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid. Kenmerken van continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid zijn:

  • voor onbepaalde tijd samenleven;
  • een ieder neemt deel aan het gezinsleven, bijvoorbeeld samen eten en verdeling huishoudelijke taken;
  • eigen kamer, maar gemeenschappelijk sanitair, keuken en woonkamer;
  • personen worden niet door instelling geplaatst, er vindt geen behandelingstraject plaats.

Bedrijfsmatige kamerverhuur en bijzondere woonvormen vallen niet onder het begrip 'huishouden'.

1.30 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:

de in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.31 lichaamsverzorgend beroep als aan-huis-verbonden beroep:

lichaamsverzorgend beroep middels een aan huis uitgeoefend beroep, zoals schoonheidsspecialiste, manicure, pedicure of gelijksoortige beroepen, in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen en welke activiteit wordt uitgeoefend door ten hoogste twee personen, waarvan er ten minste één woonachtig is in de betreffende woning. Kappers/kapsalons zijn hiervan uitgezonderd.

1.32 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijs-, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.

1.33 nutsvoorzieningen:

ondergrondse en bovengrondsevoorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

1.34 ondergeschikte functie:

functie die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie (maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de hoofdfunctie).

1.35 opstelplaats

een parkeerplaats op eigen terrein. Of sprake is van een parkeerplaats wordt berekend aan de hand van de volgende uitgangspunten:

Parkeervoorziening:   Berekenings-aantal:   Voorwaarde:  
enkele oprit, geheel voor voorgevelrooilijn, zonder garage/carport
 
1,0 pp   oprit min. 5,0m diep en 2,5m breed
 
enkele oprit, (gedeeltelijk) achter voorgevelrooilijn, zonder garage/carport   0,8 pp   oprit min. 5,0m diep en 3,0m breed  
lange oprit, zonder garage/carport   1,4 pp   oprit min. 11,0m diep en 3,0m breed  
dubbele oprit, zonder garage/carport   1,6 pp   oprit min. 5,0m diep en 5,0m breed  
garage met enkele oprit   1,0 pp   oprit min. 5,0m diep en 2,5m breed  
garage met lange oprit   1,6 pp   oprit min. 11,0m diep en 3,0 m breed  
garage met dubbele oprit   1,8 pp   oprit min. 5,0m diep en 5,0m breed  
carport met enkele oprit   1,2 pp   oprit min. 5,0m diep (excl. carport) en 2,5m breed  
carport met lange oprit   1,8 pp   oprit min. 11,0 m diep (excl. carport) en 3,0m breed  
carport met dubbele oprit   2,0 pp   oprit min. 5,0m diep (excl. carport) en 5,0m breed  

1.36 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.37 overkapping

een dakconstructie vrijstaand met maximaal één wand dan wel aan maximaal één zijde begrensd door de gevel van een belendend gebouw;

1.38 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.39 patiowoning:

een woning, hoofdzakelijk gebouwd in één bouwlaag, met een geheel of gedeeltelijk omsloten binnenplaats of binnentuin, gevormd door de gevels van belendende, dan wel op het eigen bouwperceel aanwezige bebouwing.

1.40 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.

1.41 perceelsgrens:

de grens van het bouwperceel.

1.42 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.

1.43 raamprostitutie:

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.

1.44 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub al dan niet in combinatie met elkaar.

1.45 seniorenwoning

een woning die door de wijze van bouwen speciaal geschikt is voor ouderen.

1.46 straatprostitutie:

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.

1.47 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.48 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt.

1.49 voorgevellijn:

De lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen alsmede het verlengde daarvan.

1.50 voorgevelrooilijn:

de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.

1.51 water- en waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit.

1.52 wonen

het gehuisvest zijn in een woning.

1.53 woning:

een (gedeelte van) een gebouw dat dient voor de huisvesting van:

  • a. één afzonderlijk huishouden, of
  • b. één huishouden èn maximaal 2 personen niet zijnde een huishouden.

1.54 woningtypen:
  • Aaneengesloten: een blok van meer dan twee woningen waarbij de hoofdgebouwen aan elkaar grenzen.
  • Twee aan een: een woning, die deel uitmaakt van een blok van twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan één zijde aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd.
  • Vrijstaand geschakeld: Een door aan- uitbouwen en/of bijgebouwen geschakelde woning waarbij het hoofdgebouw aan één zijde op de zijdelingse perceelsgrens gebouwd mag worden.

1.55 zijstroken:

gedeelte van tuin of erf gelegen aan de zijkant(en) van de woning.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.6 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.7 de horizontale diepte van een gebouw:

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.8 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.9 meten:

bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit een lijn op de (digitale) verbeelding.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving


De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de categorieën 1 en 2 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';
  • b. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de categorieën 1, 2 en 3.1 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3,1';
  • c. een garagebedrijf ter plaatse van de aanduiding 'garage';
  • d. detailhandel ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  • e. een ontsluitingsweg ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg';

met daaraan ondergeschikt:

  • f. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. rioolgemaal;
  • i. groenvoorzieningen.

Onverminderd het bepaalde in 3.1 onder a en b zijn geluidzoneringsplichtige inrichtingen, Bevi-inrichtingen alsmede MER-plichtige en MER-beoordelingsplichtige bedrijven niet toegestaan.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Een perceel moet voor minimaal 25% en mag voor maximaal 80% worden bebouwd.
  • c. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.
  • d. Gebouwen dienen georiënteerd te zijn op de openbare weg, waarbij de kantoren aan de voorzijde gelegen zijn.

3.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan:
    • 1. 1 m voor schuttingen en/of muren;
    • 2. 1.5 m voor transparante hekwerken.
  • b. De bouwhoogte van antennes en lichtmasten mag niet meer dan 15 m respectievelijk
    6 m bedragen.
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dan sub a en b genoemd mag niet meer bedragen dan 4 m.

3.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  • b. De onder a. genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming
    van de bebouwingsvoorschriften:
    • 1. indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit, het stedenbouwkundige beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is met het oog op een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing;
    • 2. indien dit noodzakelijk is in verband met de sociale veiligheid dan wel verkeersveiligheid;
    • 3. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Parkeervoorzieningen ten behoeve van bedrijven dienen op eigen terrein en achter het hoofdgebouw te worden gerealiseerd.

Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf - Nutsvoorziening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen;
  • b. tevens voor een gemaal ter plaatse van de aanduiding 'gemaal';

met daaraan ondergeschikt:

  • c. ontsluitingswegen en paden;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m.

4.2.2 Overig bouwwerk

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

Artikel 5 Gemengd

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de categorieën 1 en 2;
  • b. horecabedrijven;
  • c. maatschappelijke voorzieningen;
  • d. dagrecreatieve voorzieningen;
  • e. cultuur en ontspanning;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Het bouwvlak mag voor maximaal 80% worden bebouwd.
  • c. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.
  • d. Gebouwen dienen georiënteerd te zijn op de openbare weg, waarbij de kantoren aan de voorzijde gelegen zijn.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf en terreinafscheidingen vóór de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 m.
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

5.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  • b. De onder a. genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bebouwingsvoorschriften:
    • 1. indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit, het stedenbouwkundige beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is met het oog op een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing;
    • 2. indien dit noodzakelijk is in verband met de sociale veiligheid dan wel verkeersveiligheid;
    • 3. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Parkeervoorzieningen ten behoeve van bedrijven dienen op eigen terrein en achter het hoofdgebouw te worden gerealiseerd.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplantingen;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder waterlopen, waterpartijen en wateroverbruggende voorzieningen;
  • e. voorzieningen voor langzaam verkeer en verblijf;
  • f. nutsvoorzieningen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. toegestaan zijn: lichtmasten ten behoeve van openbare paden en wegen, bruggen en speeltoestellen;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal:
    • 1. van lichtmasten ten behoeve van openbare paden en wegen 6 m;
    • 2. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 4 m;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - geluidwerende voorziening' is een geluidwerende voorziening in de vorm van een muur toegestaan, met een maximale bouwhoogte van 4 m.

Artikel 7 Groen - Park

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Park' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, bermen, beplanting en plantsoenen;
  • b. paden;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en waterlopen.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde.

7.2.2 Bouwwerk, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. toegestaan zijn: lichtmasten ten behoeve van openbare paden en wegen, bruggen en speeltoestellen;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal:
    • 1. van lichtmasten ten behoeve van openbare paden en wegen 6 m;
    • 2. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 4 m.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning het volgende werk of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

  • a. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren;
  • b. het vellen van houtgewas en het verwijderen van groenvoorzieningen.

7.3.2 Toelaatbaarheid
  • a. Het werk of de werkzaamheden, als bedoeld in lid 7.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door het werk of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke-, natuur-, archeologische- en/of cultuurhistorische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

7.3.3 Uitzonderingen

Het in lid 7.3.1 vervatte verbod geldt niet voor een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden:

  • a. welke het normale beheer en onderhoud betreffen waaronder dunning;
  • b. welke van zodanig geringe omvang en ondergeschikte betekenis zijn dat daardoor geen aantasting van de landschappelijke-, natuur-, archeologische- en/of cultuurhistorische waarden plaatsvindt;
  • c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

Artikel 8 Maatschappelijk

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. educatieve voorzieningen;
  • b. sociaal-medische voorzieningen;
  • c. sociaal-culturele voorzieningen;
  • d. voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening

met daaraan ondergeschikt:

  • e. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. geluidwerende voorzieningen;
  • j. nutsvoorzieningen.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
  • c. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.

8.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 m.
  • b. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
  • c. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - geluidwerende voorziening' is een geluidwerende voorziening in de vorm van een muur toegestaan, met een maximale bouwhoogte van 4 m.

8.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  • b. De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bebouwingsvoorschriften:
    • 1. indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit, het stedenbouwkundige beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is met het oog op een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing;
    • 2. indien dit noodzakelijk is in verband met de sociale veiligheid dan wel de verkeersveiligheid;
    • 3. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.


Artikel 9 Natuur - Ecologische verbindingszone

9.1 Bestemmingsomschrijving

De als zodanig op de kaart aangegeven gronden zijn bestemd voor de aanleg, het behoud en beheer van een ecologische verbinding tussen het Eindhovens Kanaal en het beekdal van de Luchensewetering / Hooidonksebeek alsmede voor het behoud en de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurwaarden, met daaraan ondergeschikt de aanleg van groenvoorzieningen, water en bijbehorende voorzieningen.

9.2 Bouwregels

De als gronden binnen deze bestemming mogen niet worden bebouwd met uitzondering van kleine gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming, mits de hoogte niet meer bedraagt dan 2 m en de oppervlakte niet meer dan 3 m2.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde
  • a. Het is verboden op of in de in 9.1 genoemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    • 1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m²;
    • 2. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren;
    • 3. het vellen van houtgewas en het verwijderen van groenvoorzieningen.
  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud, beheer en/of gebruik betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
  • c. De onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
    • 1. de werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden geen belemmering vormen voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van de ecologische verbindingszone.

Artikel 10 Verkeer

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen en bermen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en waterlopen.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde.

10.2.2 Bouwwerk, geen gebouw zijnde

De bouwhoogte bedraagt maximaal:

  • b. van kunstobjecten, palen en masten, inclusief voorzieningen voor de verkeersbegeleiding 9 m;
  • c. van speelvoorzieningen 5 m;
  • d. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, 3 m;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - geluidwerende voorziening' is een geluidwerende voorziening in de vorm van een muur toegestaan, met een maximale bouwhoogte van 4 m.

Artikel 11 Water

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen, stuwen en waterpartijen en voorzieningen voor waterkering;
  • b. waterzuivering;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • e. behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden.

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en duikers.

11.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen niet worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bruggen en viaducten mag maximaal 3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 4 m bedragen;
  • d. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m².

11.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bouwregels voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
  • b. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 50 m².

Artikel 12 Wonen - 1

12.1 Bestemmingsomschrijving


De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. wonen op een woonwagenstandplaats ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats';
  • c. aan-huis-verbonden beroepen;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. waterhuishoudkundige voorzieningen.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Enkel vrijstaande woningen zijn toegestaan, behalve ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'twee aan een' waar ook twee-aan-een gebouwde woningen zijn toegestaan.
  • c. Per bouwperceel is niet meer dan één woning toegestaan.
  • d. De voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan 3 m daarachter.
  • e. De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bij:
    • 1. twee-aan-een gebouwde woningen mag aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m tot de zijdelingse perceelsgrens;
    • 2. vrijstaande woningen mag aan beide zijden niet minder bedragen dan 5 m , indien grenzend aan openbaar gebied en mag niet minder bedragen dan 3 m, indien grenzend aan een belendend woonperceel.


Indien de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder bedraagt dan de hierboven genoemde afstand, geldt deze bestaande afstand als de minimaal toegestane afstand.

  • f. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m.
  • g. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m.

12.2.2 Aan- uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:

  • a. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van tenminste 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
  • c. Bij hoekwoningen mogen geen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd vóór het verlengde van de voorgevelrooilijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen.
  • d. De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 80 m².
  • e. Voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 500 m2 mag de onder e geregelde gezamenlijke oppervlakte niet meer bedragen dan 90 m2.
  • f. De gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 50% worden bebouwd.
  • g. Bij vrijstaande hoofdgebouwen dienen beide zijstroken tot een breedte van 3 m vrij van aan- en uitbouwen en bijgebouwen te blijven tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 1 meter achter de achtergevelrooilijn.
  • h. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,30 m en indien gebouwd wordt aan een éénlaagse bebouwing niet hoger dan dat gebouw.
  • i. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.


Voor het bouwen van aan- en uitbouwen voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:

  • a. Aan- en uitbouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Aan- en uitbouwen dienen op een afstand van tenminste 2 m achter de perceelsgrens te worden gebouwd.
  • c. De diepte, gemeten vanuit de voorgevelrooilijn, mag niet meer bedragen dan 1 m.
  • d. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 3 m2.
  • e. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw.

12.2.3 Woonwagenstandplaats

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats', gelden de volgende bepalingen:

  • a. Het aantal woonwagens mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'.
  • b. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m.
  • c. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7,5 m.
  • d. Per woning is maximaal één bijgebouw toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.
    • 2. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 32 m2.

12.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van een pergola mag niet meer bedragen dan 2,75 m.
  • c. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 m.
  • d. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vóór de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 m.
  • e. De oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 25 m².
  • f. De oppervlakte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m².
  • g. Voor het bouwen van onoverdekte zwembaden gelden de volgende bepalingen:
    • 1. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder mag bedragen dan 5 m.
    • 2. De oppervlakte van het zwembad mag niet meer bedragen dan 150 m².
    • 3. Het zwembad mag uitsluitend achter de achtergevelrooilijn van de woning worden gesitueerd.
    • 4. De bouwhoogte van een zwembad mag niet meer bedragen dan 0,5 m.
  • h. In afwijking van het bepaalde onder b tot en met d zijn ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats' uitsluitend erf- en terreinafscheidingen toegestaan, met dien verstande van de hoogte niet meer mag bedragen dan 1 m.

12.2.5 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. Op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  • b. De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 m.

12.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  • b. De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:
    • 1. Indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit, het stedenbouwkundige beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is met het oog op een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing.
    • 2. Indien dit noodzakelijk is in verband met de sociale veiligheid dan wel de verkeersveiligheid.
    • 3. Ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

12.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen:

  • a. van het bepaalde in lid 12.2.1 e.2 voor een kortere afstand tot het openbaar gebied tot minimaal een afstand van 3 m;
  • b. van het bepaalde in lid 12.2.1 onder f en g voor een goothoogte tot maximaal 6,6 m en een bouwhoogte tot maximaal 10 m;
  • c. voor de bouw c.q. het plaatsen van kleine hobbyruimten van lichte constructie, waaronder volières, buitenrennen en kassen met een maximale oppervlakte van 10 m² én niet hoger dan 5 m;
  • d. van het bepaalde in lid 12.2.4 onder c voor erf- en terreinafscheidingen tot een maximale hoogte van 2 m.
  • e. van het bepaalde in lid 12.2.4 onder d voor vlaggenmasten tot een maximale hoogte van 10 m vanaf peil;

12.5 Specifieke gebruiksregels
12.5.1 Parkeren

Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.

12.5.2 Aan-huis-verbonden beroep

Binnen de bestemming 'Wonen - 1' is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:

  • a. Aan-huis-verbonden beroepen zijn uitsluitend toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie.
  • b. Dit houdt in dat de omvang niet meer mag bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 50 m².
  • c. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
  • d. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.
  • e. De activiteit dient te worden uitgeoefend door de bewoner.
  • f. Detailhandel is niet toegestaan.

12.5.3 Specifieke vorm van wonen - persoonsgebonden overgangsrecht
a Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - persoonsgebonden overgangsrecht' geldt dat deze gebouwen in strijd met het bestemmingsplan in gebruik zijn als agrarisch bedrijf en bedrijfswoning. Dit gebruik mag worden voortgezet volgens de geldende vergunning (milieu) door diegene die de gebouwen gebruikt voor agrarische doeleinden en als bedrijfswoning ten tijde van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Zodra het gebruik als agrarisch bedrijf door de bestaande gebruiker wordt beeïndigd, vervalt het recht op gebruik van deze gebouwen als agrarisch bedrijf.

b Bestaande gebruiker

Als bestaande gebruiker wordt aangemerkt de persoon die op het moment van het van kracht worden van deze regels volgens de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Geldrop-Mierlo als
hoofdbewoner staat ingeschreven op het betreffende adres.

12.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in lid 12.1 onder c voor het toestaan van de uitoefening van een lichaamsverzorgend beroep als aan-huis-verbonden beroep, met dien verstande dat:

  • a. aan-huis-verbonden beroepen uitsluitend zijn toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie. Dit houdt in dat de omvang niet meer mag bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 50 m²;
  • b. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte mag veroorzaken;
  • c. de activiteit milieuhygiënisch inpasbaar is in de woonomgeving;
  • d. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
  • e. detailhandel niet is toegestaan.


Artikel 13 Wonen - 2

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan-huis-verbonden beroepen;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. waterhuishoudkundige voorzieningen.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Het aantal woningen binnen de bestemming 'Wonen - 2' mag niet meer bedragen dan 600.
  • b. Het aantal woningen ter plaatse van de aanduiding 'maximaal aantal woningen' mag niet meer bedragen dan het aantal zoals op de verbeelding vermeld.
  • c. Toegestaan zijn vrijstaande, vrijstaand geschakelde, twee aan een gebouwde en aaneengesloten woningen, uitgezonderd het bepaalde onder d.
  • d. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding aaneengebouwd uitgesloten' zijn aaneengesloten woningen niet toegestaan.
  • e. Woningen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.
  • f. Per bouwperceel is niet meer dan één woning toegestaan.
  • g. De voorgevel moet gericht zijn op het openbaar gebied en gesitueerd zijn op een afstand van minimaal 4 m en maximaal 5 m van de grens tussen het bouwperceel en het openbaar gebied.
  • h. De afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bij:
    • 1. twee aan een gebouwde woningen mag aan één zijde niet minder bedragen dan 5 m, indien grenzend aan openbaar gebied en mag niet minder bedragen dan 3 m tot de zijdelingse perceelsgrens;
    • 2. vrijstaande en vrijstaand geschakelde woningen mag aan beide zijden niet minder bedragen dan 5 m, indien grenzend aan openbaar gebied en mag niet minder bedragen dan 3 m, indien grenzend aan een belendend woonperceel.
    • 3. eindwoningen van aaneengesloten woningen mag aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m.

Indien de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder bedraagt dan de hierboven genoemde afstand, geldt deze bestaande afstand als de minimaal toegestane afstand.

  • i. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m.
  • j. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11 m.
  • k. De bouwdiepte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 10 meter bij aaneengesloten woningen.
    • 2. 12 meter bij twee aan een gebouwde woningen.
    • 3. 15 meter bij vrijstaande of vrijstaand geschakelde woningen.
    • 4. de diepte van het bouwperceel bij patiowoningen, met dien verstande dat de maximale bouw- en goothoogte zoals bepaald in lid 12.2.1.i en j slechts is toegestaan over de eerste 10 meter vanuit de voorgevel van de woning. Voor het overige bouwperceel geldt een maximale bouwhoogte van 3,3 m.

13.2.2 Aan- uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:

  • a. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van tenminste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
  • b. Bij hoekwoningen mogen geen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd vóór het verlengde van de voorgevellijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen. Indien er geen hoofdgebouw om de hoek gelegen is, mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen gebouwd worden op een afstand van minimaal 4 meter uit de zijdelingse perceelsgrens.
  • c. De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 80 m².
  • d. Voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 500 m2 mag de onder d geregelde gezamenlijke oppervlakte niet meer bedragen dan 90 m2.
  • e. De gronden gelegen achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 50% worden bebouwd.
  • f. Bij vrijstaande hoofdgebouwen dienen beide zijstroken tot een breedte van 3 m vanaf de zijdelingse perceelsgrens vrij van aan- en uitbouwen en bijgebouwen te blijven tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 1 meter achter de achtergevellijn.
  • g. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,3 m en indien gebouwd wordt aan een éénlaagse bebouwing niet hoger dan dat gebouw.
  • h. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:

  • i. Aan- en uitbouwen dienen op een afstand van tenminste 2 m achter de perceelsgrens te worden gebouwd.
  • j. De diepte, gemeten vanuit de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan 1 m.
  • k. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 3 m2.
  • l. De hoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw.

13.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De bouwhoogte van een pergola mag niet meer bedragen dan 2,75 m.
  • b. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 m.
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vóór de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 m.
  • d. De oppervlakte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m² en de overkapping dient op een afstand van minimaal 3 meter vanaf de voorgevellijn gebouwd worden.
  • e. De oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 25 m².
  • f. Voor het bouwen van onoverdekte zwembaden gelden de volgende bepalingen:
    • 1. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder mag bedragen dan 5 m.
    • 2. De oppervlakte van het zwembad mag niet meer bedragen dan 150 m².
    • 3. Het zwembad mag uitsluitend achter de achtergevelrooilijn van de woning worden gesitueerd.
    • 4. De bouwhoogte van een zwembad mag niet meer bedragen dan 0,5 m.
  • g. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - geluidwerende voorziening' is een geluidwerende voorziening in de vorm van een muur toegestaan, met een maximale bouwhoogte van 4 m.

13.2.4 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. Op plaatsen waar hoofd-, aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  • b. De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 m.

13.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  • b. De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:
    • 1. Indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit, het stedenbouwkundige beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is met het oog op een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing.
    • 2. Indien dit noodzakelijk is in verband met de sociale veiligheid dan wel de verkeersveiligheid.
    • 3. Ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

13.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen:

  • a. van het bepaalde in lid 13.2.1 g voor het situeren van hoofdgebouwen op kortere afstand tot het openbaar gebied dan 4 meter of op een grotere afstand tot het openbaar gebied dan 5 meter indien dit stedenbouwkundig verantwoord is en niet leidt tot een onacceptabele parkeeroplossing waarbij afgeweken moet worden van het bepaalde in 13.6.1;
  • b. van het bepaalde in lid 13.2.1 h.1 en 2 voor een kortere afstand tot het openbaar gebied tot minimaal een afstand van 3 m indien dit stedenbouwkundig verantwoord is en/of noodzakelijk is vanwege een doelmatige verkaveling;
  • c. van het bepaalde in lid 13.2.1 h.3 voor een kortere afstand tot het openbaar gebied indien dit stedenbouwkundig verantwoord is en/of noodzakelijk is vanwege een doelmatige verkaveling;
  • d. van het bepaalde in lid 13.2.1 onder i en j voor een goothoogte tot maximaal 6,6 m indien dit stedenbouwkundig verantwoord is;
  • e. van het bepaalde in lid 13.2.2 e voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen waardoor het bebouwd oppervlak groter wordt dan 50% indien sprake is van levensloopbestendig bouwen en dit stedenbouwkundig verantwoord is;
  • f. voor de bouw c.q. het plaatsen van kleine hobbyruimten van lichte constructie, waaronder volières, buitenrennen en kassen met een maximale oppervlakte van 10 m2 én indien niet hoger dan 5 m;
  • g. van het bepaalde in lid 13.2.3 onder c voor vlaggenmasten tot een maximale hoogte van 10 m vanaf peil.

13.5 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders zijn overeenkomstig artikel 3.6 Wro bevoegd de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' te wijzigen ten behoeve van het opnemen van een bouwvlak voor de bouw van woningen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. ontwikkeling in samenhang met aangrenzende percelen binnen het plangebied geschied;
  • b. voor de vaststelling van het wijzigingsplan dient inzicht te bestaan in de gewenste verkaveling en het functionele programma, waaronder woningbouw, groen, water, e.d;
  • c. voor de vaststelling van het wijzigingsplan dient een inventarisatie naar het in het wijzigingsgebied aanwezige groen en de aanwezige bomen plaats te vinden en dient vast te staan hoe daarmee in het wijzigingsplan rekening wordt gehouden;
  • d. voor de vaststelling van het wijzigingsplan dient vast te staan dat in het wijzigingsgebied ten aanzien van archeologie geen archeologische- en/of cultuurhistorische waarden worden verstoord danwel dat deze archeologische- en/of cultuurhistorische waarden in voldoende mate zijn beschermd;
  • e. voor de vaststelling van het wijzigingsplan dient vast te staan dat, voorzover het wijzigingsgebied grenst aan de Ecologische Hoofdstructuur, de ecologische waarden en kenmerken van het aangrenzende gebied niet worden verstoord danwel dan negatieve effecten worden gecompenseerd;
  • f. voor de vaststelling van het wijzigingsplan dient vast te staan dat een aanvaardbare milieuhygiënische woonsituatie zal zijn gewaarborgd;
  • g. voor de vaststelling van het wijzigingsplan dient vast te staan dat in het wijzigingsgebied ten aanzien van bodemverontreinigingen en bodemkwaliteit een aanvaardbare situatie is gewaarborgd;
  • h. voor de vaststelling van het wijzigingsplan dient vast te staan dat in het wijzigingsgebied ten aanzien van de Flora- en faunawet geen beschermde soorten worden verstoord;
  • i. bij het opstellen van het wijzigingsplan moet worden aangesloten bij het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaamheid en energiezuinigheid;
  • j. bij het opstellen van het wijzigingsplan dient in voldoende mate vast te staan dat de voor het wijzigingsgebied benodigde waterberging verzekerd is;
  • k. bij het opstellen van het wijzigingsplan moet worden aangesloten bij het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeren;
  • l. bij de vaststelling van het wijzigingsplan wordt aan de randen van het gebied voorzien in een overgangszone tussen de op te richten woningen en de omliggende gronden.

13.6 Specifieke gebruiksregels
13.6.1 Parkeren

Voor de verschillende woningen gelden verschillende parkeernormen, waaraan bij omgevingsvergunning voldaan dient te worden.

  • a. Voor woningen die op meer dan 400 meter van een openbaar vervoershalte met een halfuur bediening zijn gelegen, gelden de volgende normen:
    • 1. Rijenwoningen: 2 parkeerplaatsen per woning, tenzij het sociale huurwoningen betreft in welk geval de norm 1,6 parkeerplaats per woning is;
    • 2. Seniorenwoningen: 1,4 parkeerplaats per woning;
    • 3. Vrijstaand geschakeld/twee-onder-een kap: 2,2 parkeerplaats per woning;
    • 4. Vrijstaand: 2,3 parkeerplaats per woning.

Vrijstaande, halfvrijstaande en vrijstaand geschakelde woningen hebben altijd twee opstelplaatsen voor auto's op eigen terrein, bij voorkeur naast elkaar. Op deze manier wordt de straat zoveel mogelijk ontlast van geparkeerde auto's.

  • b. Voor woningen die op minder dan 400 meter van een openbaar vervoershalte met een halfuur bediening zijn gelegen, gelden de volgende normen :
    • 1. Rijenwoningen: 1,8 parkeerplaatsen per woning, tenzij het sociale huurwoningen betreft in welk geval de norm 1,4 parkeerplaats per woning is;
    • 2. Seniorenwoningen: 1,2 parkeerplaats per woning;
    • 3. Vrijstaand geschakeld/twee-onder-een kap: 2 parkeerplaatsen per woning;
    • 4. Vrijstaand: 2,1 parkeerplaats per woning.

Vrijstaande, halfvrijstaande en vrijstaand geschakelde woningen hebben altijd twee opstelplaatsen voor auto's op eigen terrein, bij voorkeur naast elkaar. Op deze manier wordt de straat zoveel mogelijk ontlast van geparkeerde auto's.

13.6.2 Aan-huis-verbonden beroep

Binnen de bestemming 'Wonen - 2' is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:

  • a. Aan-huis-verbonden beroepen zijn uitsluitend toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie.
  • b. Dit houdt in dat de omvang niet meer mag bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 50 m².
  • c. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
  • d. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving.
  • e. De activiteit dient te worden uitgeoefend door de bewoner.
  • f. Detailhandel is niet toegestaan.

13.6.3 Voorwaardelijke verplichting waterberging

Het gebuik conform de bestemming 'Wonen - 2' is alleen toegestaan indien voldoende waterberging wordt gerealiseerd en in stand gehouden.

13.7 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in lid 13.1 onder b voor het toestaan van de uitoefening van een lichaamsverzorgend beroep als aan-huis-verbonden beroep, met dien verstande dat:

  • a. aan-huis-verbonden beroepen uitsluitend zijn toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie. Dit houdt in dat de omvang niet meer mag bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 50 m²;
  • b. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte mag veroorzaken;
  • c. de activiteit milieuhygiënisch inpasbaar is in de woonomgeving;
  • d. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
  • e. detailhandel niet is toegestaan.


Artikel 14 Wonen - 3

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis verbonden beroepen;
  • c. vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen-voormalig agrarisch bedrijf’;
  • d. kleinschalig kamperen;
  • e. recreatief nachtverblijf in de vorm van logies en ontbijt waarbij de totale gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 5 eenheden met in totaal een maximum oppervlakte van 500 m²;
  • f. trekkershutten tot een maximum van 30 m²;
  • g. paden en wegen en parkeervoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' tevens voor een ontsluitingsweg.

14.2 Bouwregels
14.2.1 Algemeen
  • a. Nieuwbouw van woningen is niet toegestaan, met uitzondering van vervangende nieuwbouw alsmede ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' waar per bestemmingsvlak maximaal 1 vrijstaande woning mag worden gebouwd.
  • b. Bij vervangende nieuwbouw mogen de woningen uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande funderingen of bestaande locatie en, in geval van uitbreiding, daar direct op aansluitend.

14.2.2 Woningen (hoofdgebouwen)

Voor het bouwen van woningen (hoofdgebouwen) gelden de volgende bepalingen:

  • a. De inhoud van een woning mag niet meer bedragen dan 1.000 m3.
  • b. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.
  • c. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
  • d. In afwijking van het bepaalde onder sub a tot en met e gelden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - 2’ de volgende bepalingen:
    • 1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m.
    • 2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m.
    • 3. De afstand tot de weg mag niet minder bedragen dan 4 m.
    • 4. De afstand tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.

14.2.3 Aan-, uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:

  • a. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van tenminste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.
  • b. Bij hoekwoningen mogen geen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd vóór het verlengde van de voorgevellijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen.
  • c. De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, voor zover gesitueerd achter de achtergevellijn mag niet meer bedragen dan 80 m².
  • d. Voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 500 m2 mag de onder c geregelde gezamenlijke oppervlakte niet meer bedragen dan 90 m2.
  • e. De gronden gelegen achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 50% worden bebouwd.
  • f. Bij vrijstaande hoofdgebouwen dienen beide zijstroken tot een breedte van 3 m vrij van aan- en uitbouwen en bijgebouwen te blijven tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 1 meter achter de achtergevellijn.
  • g. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,3 m en indien gebouwd wordt aan een éénlaagse bebouwing niet hoger dan dat gebouw.
  • h. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.


Voor het bouwen van aan- en uitbouwen voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:

  • a. Aan- en uitbouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Aan- en uitbouwen dienen op een afstand van tenminste 2 m achter de perceelsgrens te worden gebouwd.
  • c. De diepte, gemeten vanuit de voorgevelrooilijn, mag niet meer bedragen dan 1 m.
  • d. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 3 m2.
  • e. De hoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw.

14.2.4 Overige gebouwen

Voor het bouwen van overige gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Overige gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf'.
  • b. De oppervlakte en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte en bouwhoogte.

14.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van een pergola mag niet meer bedragen dan 2,75 m.
  • c. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 m.
  • d. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vóór de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 m.
  • e. De oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 25 m².
  • f. De oppervlakte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m².
  • g. Voor het bouwen van onoverdekte zwembaden gelden de volgende bepalingen:
    • 1. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder mag bedragen dan 5 m.
    • 2. De oppervlakte van het zwembad mag niet meer bedragen dan 150 m².
    • 3. Het zwembad mag uitsluitend achter de achtergevelrooilijn van de woning worden gesitueerd.
    • 4. De bouwhoogte van een zwembad mag niet meer bedragen dan 0,5 m.

14.2.6 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. Op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  • b. De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 m.

14.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  • b. De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:
    • 1. Indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit, het stedenbouwkundige beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is met het oog op een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing.
    • 2. Indien dit noodzakelijk is in verband met de sociale veiligheid dan wel de verkeersveiligheid.
    • 3. Ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

14.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen:

  • a. voor de bouw c.q. het plaatsen van kleine hobbyruimten van lichte constructie, waaronder volières, buitenrennen en kassen met een maximale oppervlakte van 10 m2 én indien hoger dan 3 m;
  • b. van het bepaalde in lid 14.2.5 onder d voor vlaggenmasten tot een maximale hoogte van 10 m vanaf peil;
  • c. voor het afwijken van het bepaalde in lid 14.2.1 onder b voor het herbouwen van de woning op een andere locatie, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. De herbouw dient op de andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn.
    • 2. De nieuwe locatie dient direct aan te sluiten op de voormalige locatie van de woning.
    • 3. De afstand tot de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 15 m. Indien de bestaande afstand minder bedraagt dan 15 m dient bij herbouw op een andere locatie de afstand tot de weg groter te zijn dan de bestaande afstand.
    • 4. De afstand tot de perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 5 m.
    • 5. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
    • 6. De locatie is vanuit het oogpunt van goed woon- en leefklimaat aanvaardbaar.
    • 7. Uitbreidingen van het verhard oppervlak dienen hydrologisch neutraal ontwikkeld te worden.

14.5 Wetgevingszone - wijzigingsgebied 2

Burgemeester en wethouders zijn overeenkomstig artikel 3.6 Wro bevoegd de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' te wijzigen ten behoeve van het opnemen van een bestemmings- en/of bouwvlak voor de bouw van één vrijstaande woning, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. ontwikkeling in samenhang met aangrenzende percelen binnen het wijzigingsgebied geschied;
  • b. voor de vaststelling van het wijzigingsplan dient een inventarisatie naar het in het wijzigingsgebied aanwezige groen en de aanwezige bomen plaats te vinden en dient vast te staan hoe daarmee in het wijzigingsplan rekening wordt gehouden;
  • c. voor de vaststelling van het wijzigingsplan dient vast te staan dat in het wijzigingsgebied ten aanzien van archeologie geen archeologische- en/of cultuurhistorische waarden worden verstoord danwel dat deze archeologische- en/of cultuurhistorische waarden in voldoende mate zijn beschermd;
  • d. voor de vaststelling van het wijzigingsplan dient vast te staan dat een aanvaardbare milieuhygiënische woonsituatie zal zijn gewaarborgd;
  • e. voor de vaststelling van het wijzigingsplan dient vast te staan dat in het wijzigingsgebied ten aanzien van bodemverontreinigingen en bodemkwaliteit een aanvaardbare situatie is gewaarborgd;
  • f. voor de vaststelling van het wijzigingsplan dient vast te staan dat in het wijzigingsgebied ten aanzien van de Flora- en faunawet geen beschermde soorten worden verstoord;
  • g. bij het opstellen van het wijzigingsplan moet worden aangesloten bij het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaamheid en energiezuinigheid;
  • h. bij het opstellen van het wijzigingsplan dient in voldoende mate vast te staan dat de voor het wijzigingsgebied benodigde waterberging verzekerd is;
  • i. bij het opstellen van het wijzigingsplan moet worden aangesloten bij het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeren;

14.6 Specifieke gebruiksregels
14.6.1 Algemeen
  • a. Ter plaats van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – voormalig agrarisch bedrijf’ zijn de volgende functies toegestaan, voor zover bestaand:
    • 1. agrarisch-technische hulpbedrijven;
    • 2. agrarischverwante bedrijven;
    • 3. statische opslag- en stallingsbedrijven.
  • b. Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:
    • 1. Aan-huis-verbonden beroepen zijn uitsluitend toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie. Dit houdt in dat de omvang niet meer mag bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 50 m².
    • 2. Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
    • 3. De activiteit dient te worden uitgeoefend door de bewoner.
    • 4. Detailhandel is niet toegestaan.
  • c. Kleinschalig kamperen is toegestaan, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. Het aantal kampeermiddelen mag per woning niet meer bedragen dan 15.
    • 2. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 0,5 ha.

14.6.2 Parkeren

Voor de verschillende woningen gelden verschillende parkeernormen, waaraan bij omgevingsvergunning voldaan dient te worden.

  • a. Voor woningen die op meer dan 400 meter van een openbaar vervoershalte met een halfuur bediening zijn gelegen, gelden de volgende normen:
    • 1. Rijenwoningen: 2 parkeerplaatsen per woning, tenzij het sociale huurwoningen betreft in welk geval de norm 1,6 parkeerplaats per woning is;
    • 2. Seniorenwoningen: 1,4 parkeerplaats per woning;
    • 3. Vrijstaand geschakeld/twee-onder-een kap: 2,2 parkeerplaats per woning;
    • 4. Vrijstaand: 2,3 parkeerplaats per woning.

Vrijstaande, halfvrijstaande en vrijstaand geschakelde woningen hebben altijd twee opstelplaatsen voor auto's op eigen terrein, bij voorkeur naast elkaar. Op deze manier wordt de straat zoveel mogelijk ontlast van geparkeerde auto's.

  • b. Voor woningen die op minder dan 400 meter van een openbaar vervoershalte met een halfuur bediening zijn gelegen, gelden de volgende normen :
    • 1. Rijenwoningen: 1,8 parkeerplaatsen per woning, tenzij het sociale huurwoningen betreft in welk geval de norm 1,4 parkeerplaats per woning is;
    • 2. Seniorenwoningen: 1,2 parkeerplaats per woning;
    • 3. Vrijstaand geschakeld/twee-onder-een kap: 2 parkeerplaatsen per woning;
    • 4. Vrijstaand: 2,1 parkeerplaats per woning.

Vrijstaande, halfvrijstaande en vrijstaand geschakelde woningen hebben altijd twee opstelplaatsen voor auto's op eigen terrein, bij voorkeur naast elkaar. Op deze manier wordt de straat zoveel mogelijk ontlast van geparkeerde auto's.

14.6.3 Voorwaardelijke verplichting waterberging

Het gebuik conform de bestemming 'Wonen - 3' is alleen toegestaan indien voldoende waterberging wordt gerealiseerd en in stand gehouden.

14.7 Wijzigingsbevoegdheden
14.7.1 Verwijderen aanduiding VAB

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – voormalig agrarisch bedrijf’ te verwijderen indien de functie is beëindigd.

Artikel 15 Woongebied - Uit te werken

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen eventueel met aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - wonen-werken', wonen al dan niet gecombineerd met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de categorieën 1 en 2;
  • c. tuinen en erven;
  • d. wegen, straten, paden met dien verstande dat een hoofdontsluitingsweg uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en waterlopen;
  • i. nutsvoorzieningen.

15.2 Uitwerkingsregels

Burgemeester en wethouders werken de bestemming uit overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de uitwerking van de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' dient te worden opgesteld op basis van de stedenbouwkundige randvoorwaarden zoals neergelegd in het door de gemeenteraad vast te stellen beeldkwaliteitsplan waarbij in ieder geval rekening gehouden moet worden met de volgende stedenbouwkundige hoofdprincipes:
    • 1. enkele zichtlijnen c.q. openheid naar achterliggend landschap vanaf Burg. Termeerstraat en/of nieuwe ontsluiting ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting', ten behoeve van gebied ten noorden van Burg. Termeerstraat;
    • 2. clustering bebouwing en groenvoorzieningen volgens principe van 'groene kamers'. Deze kamers dienen vormgegeven te worden als boerenerven of buurtschap, waarbij een clustering rondom een hoofdzakelijk groene erfinrichting kenmerkend is;
    • 3. groen als verbindend element;
  • b. voor de vaststelling van het uitwerkingsplan dient inzicht te bestaan in de gewenste verkaveling en het functionele programma, waaronder woningbouw, groen, water, e.d.;
  • c. het maximaal aantal woningen binnen het plangebied Groot Luchen, bestemmingen Wonen - 1, Wonen - 2, Wonen - 3 en Woongebied - Uit te werken mag niet meer bedragen dan 825, met dien verstande dat het maximaal aantal woningen binnen de bestemming Woongebied - Uit te werken niet meer mag bedragen dan 250 woningen;
  • d. voor de vaststelling van het uitwerkingsplan dient een inventarisatie naar het in het uitwerkingsgebied aanwezige groen en de aanwezige bomen plaats te vinden en dient vast te staan hoe daarmee in het uitwerkingsplan rekening wordt gehouden;
  • e. voor de vaststelling van het uitwerkingsplan dient vast te staan dat in het uitwerkingsgebied ten aanzien van archeologie geen archeologische- en/of cultuurhistorische waarden worden verstoord danwel dat deze archeologische- en/of cultuurhistorische waarden in voldoende mate zijn beschermd;
  • f. voor de vaststelling van het uitwerkingsplan dient vast te staan dat een aanvaardbare milieuhygiënische woonsituatie zal zijn gewaarborgd;
  • g. voor de vaststelling van het uitwerkingsplan dient vast te staan dat in het uitwerkingsgebied ten aanzien van bodemverontreinigingen en bodemkwaliteit een aanvaardbare situatie is gewaarborgd;
  • h. voor de vaststelling van het uitwerkingsplan dient vast te staan dat in het uitwerkingsgebied ten aanzien van de Flora- en faunawet geen beschermde soorten worden verstoord;
  • i. bij het opstellen van het uitwerkingsplan moet worden aangesloten bij het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaamheid en energiezuinigheid;
  • j. bij het opstellen van het uitwerkingsplan dient de voor de uit te werken woongebieden benodigde waterberging verzekerd te zijn;
  • k. bij het opstellen van het uitwerkingsplan moet worden aangesloten bij het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeren;
  • l. het oprichten van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen op gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - aandachtsgebied geluid en licht' is niet toegestaan tenzij:
    • 1. geluidwerende maatregelen zijn getroffen, waarvan middels een akoestisch onderzoek is aangetoond dat door toepassing van deze maatregelen voldaan wordt aan de normen uit het Activiteitenbesluit;
    • 2. uit akoestisch onderzoek of metingen blijkt dat ook zonder voornoemde geluidwerende maatregelen wordt voldaan aan de normen uit het Activiteitenbesluit;
    • 3. aanvullende maatregelen getroffen worden op of bij de lichtbronnen bij de nabijgelegen sportvelden, indien noodzakelijk vanuit een goed woon- en leefklimaat.

15.3 Bouwregels

Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd in overeenstemming met een in werking getreden uitwerkingsplan en met inachtneming van de in dat plan opgenomen regels.

Artikel 16 Leiding - Gas

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn behalve voor de andere voorkomende bestemmingen mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een ondergrondse gasleiding.

16.2 Bouwregels

Op of in de in lid 16.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de leiding(en) worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energiezekerheid.

16.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels als bepaald in lid 16.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende (enkel)bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.4.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend: afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • f. het opslaan van goederen, met uitzondering van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.

16.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 16.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

  • a. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • b. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende (enkel)bestemming(en) betreffen;
  • c. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  • d. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet schaden.

Alvorens te beslissen op een aanvraag om omgevingsvergunning, als bedoeld in 16.4.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

Artikel 17 Leiding - Riool

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de (ondergrondse) rioolwatertransportleiding met een vrijwaringszone ter breedte van 5 meter aan weerszijden van de hartlijn van de leiding.

17.2 Bouwregels
17.2.1 Algemeen

In afwijking van hetgeen elders in deze voorschriften is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, gelden voor het bouwen op of in de in deze bestemming begrepen gronden de volgende bepalingen:

17.2.2 Gebouwen en bouwwerken
  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • b. Op of in deze gronden mogen bouwwerken tot een maximale bouwhoogte van 3 m ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de leidingen worden gebouwd.

17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de rioolwatertransportleiding in gevaar kunnen brengen:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  • c. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en of bomen;
  • e. het wijzigen van maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • f. het vellen of rooien van houtgewas.

17.3.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod

Het in lid 17.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en beheer betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig deze bestemming;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

17.3.3 Toelaatbaarheid

De in lid 17.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de rioolwatertransportleiding is gewaarborgd.

Artikel 18 Waarde - Archeologie 1

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

18.2 Bouwregels

Het is niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:

  • a. de verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen, voor zover bij de bouw de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld, met uitzondering van het bepaalde onder b;
  • b. op gronden gelegen binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch - Bouwvlak’, ‘Agrarisch met waarden – 1’, ‘Agrarisch met waarden -2’, ‘Agrarisch met waarden – 3’ en ‘Agrarisch met waarden – 4’ geldt dat, in afwijking van het bepaalde onder a, de onder a genoemde activiteiten niet mogen worden uitgevoerd dieper dan 0,5 m ten opzichte van het maaiveld;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b geldt dat op gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – voormalige kasteelterrein’, de onder a genoemde activiteiten niet mogen worden uitgevoerd dieper dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld;
  • d. de bouw van een bijgebouw van of uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een oppervlakte van niet meer dan 100 m²;
  • e. bouwwerken ten dienste van de in deze bestemming genoemde functies en ten dienste van overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld, voor zover de oppervlakte niet meer dan 100 m² bedraagt.

18.3 Afwijking van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 18.2 voor bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen, indien en voor zover:
    • 1. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat archeologische waarden daarmee niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. in voldoende mate is gegarandeerd dat de middels archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden worden veiliggesteld door technische maatregelen of een archeologische opgraving.
  • b. In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de omgevingsvergunning de volgende verplichtingen worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld sub a wordt verleend, wordt archeologisch advies ingewonnen.

18.4 Omgevingsvergunning voor het aanleggen
18.4.1 Werken en werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 100 m² of meer:
    • 1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, met uitzondering van het bepaalde onder 2;
    • 2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden op gronden gelegen binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch - Bouwvlak’, ‘Agrarisch met waarden – 1’, ‘Agrarisch met waarden -2’, ‘Agrarisch met waarden – 3’ en ‘Agrarisch met waarden – 4’, dieper dan 0,5 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage,
    • 3. in afwijking van het bepaalde onder 2 het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden op gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – voormalige kasteelterrein’, dieper dan 0,3 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
    • 4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
    • 5. het ophogen en egaliseren van gronden;
    • 6. het verlagen van het waterpeil;
    • 7. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
    • 8. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
    • 9. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
    • 10. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
    • 11. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m dan maaiveld.
  • b. De in sub a genoemde omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden over een oppervlakte van minder dan 100 m² geldt niet indien voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels of voor het aanleggen is verleend voor aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 m van het onderhavige terrein.

18.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 18.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen.

18.4.3 Toelaatbaarheid

De in lid 18.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend:

  • a. indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  • b. indien door vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad;
  • c. indien het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning de voorwaarde verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden of dat een archeologische begeleiding zal plaatsvinden;
  • d. nadat het bevoegd gezag advies heeft ingewonnen bij een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.


Artikel 19 Waarde - Archeologie 2

De voor ‘Waarde - Archeologie 2’ (Waarde – Archeologie hoog) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.

19.1 Bouwregels

Het is niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:

  • a. de verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen, voor zover bij de bouw de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan de grondwerkzaamheden van de bestaande bebouwing, met uitzondering van het bepaalde onder b;
  • b. op gronden gelegen binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch - Bouwvlak’, ‘Agrarisch met waarden – 1’, ‘Agrarisch met waarden -2’, ‘Agrarisch met waarden – 3’ en ‘Agrarisch met waarden – 4’ geldt dat, in afwijking van het bepaalde onder a, de onder a genoemde activiteiten niet mogen worden uitgevoerd dieper dan 0,5 m ten opzichte van het maaiveld;
  • c. de bouw van een bijgebouw van of uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een oppervlakte van niet meer dan 500 m²;
  • d. bouwwerken ten dienste van de in deze bestemming genoemde functies en ten dienste van overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld, voor zover de oppervlakte niet meer dan 500 m² bedraagt, met uitzondering van het bepaalde onder e;
  • e. op gronden gelegen binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch - Bouwvlak’, ‘Agrarisch met waarden – 1’, ‘Agrarisch met waarden -2’, ‘Agrarisch met waarden – 3’ en ‘Agrarisch met waarden – 4’ geldt dat, in afwijking van het bepaalde onder d, de onder d genoemde activiteiten niet mogen worden uitgevoerd dieper dan 0,5 m ten opzichte van het maaiveld.

19.2 Afwijking van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 19.2 voor bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen, indien en voor zover:
    • 1. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat archeologische waarden daarmee niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. in voldoende mate is gegarandeerd dat de middels archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden worden veiliggesteld door technische maatregelen of een archeologische opgraving.
  • b. In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de omgevingsvergunning de volgende verplichtingen worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld sub a wordt verleend, wordt archeologisch advies ingewonnen.

19.3 Omgevingsvergunning voor het aanleggen
19.3.1 Werken en werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 500 m² of meer:
    • 1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, met uitzondering van het bepaalde onder 2;
    • 2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden op gronden gelegen binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch - Bouwvlak’, ‘Agrarisch met waarden – 1’, ‘Agrarisch met waarden -2’, ‘Agrarisch met waarden – 3’ en ‘Agrarisch met waarden – 4’, dieper dan 0,5 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
    • 3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
    • 4. het ophogen en egaliseren van gronden;
    • 5. het verlagen van het waterpeil;
    • 6. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
    • 7. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
    • 8. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
    • 9. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
    • 10. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m dan maaiveld;
    • 11. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering op gronden gelegen binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch - Bouwvlak’, ‘Agrarisch met waarden – 1’, ‘Agrarisch met waarden -2’, ‘Agrarisch met waarden – 3’ en ‘Agrarisch met waarden – 4’, plaatsvindt dieper dan 0,5 m dan maaiveld.
  • b. De in sub a genoemde omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden over een oppervlakte van minder dan 500 m² geldt niet indien voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels of voor het aanleggen is verleend voor aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 m van het onderhavige terrein.

19.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 19.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen.

19.3.3 Toelaatbaarheid

De in lid 19.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend:

  • a. indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  • b. indien door vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad;
  • c. indien het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning de voorwaarde verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden of dat een archeologische begeleiding zal plaatsvinden;
  • d. nadat het bevoegd gezag advies heeft ingewonnen bij een door hen aan te wijzen ter zake deskundige

Artikel 20 Waarde - Archeologie 3

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 3’ (Waarde – Archeologie hoog, esdek) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.

20.2 Bouwregels

Het is niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:

  • a. de verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen, voor zover bij de bouw de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,5 m ten opzichte van het maaiveld;
  • b. de bouw van een bijgebouw van of uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een oppervlakte van niet meer dan 500 m²;
  • c. bouwwerken ten dienste van de in deze bestemming genoemde functies en ten dienste van overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,5 m ten opzichte van het maaiveld, voor zover de oppervlakte niet meer dan 500 m² bedraagt.

20.3 Afwijking van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 20.2 voor bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen, indien en voor zover:
    • 1. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat archeologische waarden daarmee niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. in voldoende mate is gegarandeerd dat de middels archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden worden veiliggesteld door technische maatregelen of een archeologische opgraving.
  • b. In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de omgevingsvergunning de volgende verplichtingen worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld sub a wordt verleend, wordt archeologisch advies ingewonnen.

20.4 Omgevingsvergunning voor het aanleggen
20.4.1 Werken en werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 500 m² of meer:
    • 1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,5 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
    • 2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
    • 3. het ophogen en egaliseren van gronden;
    • 4. het verlagen van het waterpeil;
    • 5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
    • 6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
    • 7. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
    • 8. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
    • 9. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,5 m dan maaiveld.
  • b. De in sub a genoemde omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden over een oppervlakte van minder dan 500 m² geldt niet indien voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels of voor het aanleggen is verleend voor aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 m van het onderhavige terrein.

20.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 20.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen.

20.4.3 Toelaatbaarheid

De in lid 20.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend:

  • a. indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  • b. indien door vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.
  • c. indien het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning de voorwaarde verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden of dat een archeologische begeleiding zal plaatsvinden;
  • d. nadat het bevoegd gezag advies heeft ingewonnen bij een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

Artikel 21 Waarde - Archeologie 4

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ (Waarde – Archeologie middelhoog) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.

21.2 Bouwregels

Het is niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:

  • a. de verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen, voor zover bij de bouw de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld, met uitzondering van het bepaalde onder b;
  • b. op gronden gelegen binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch - Bouwvlak’, ‘Agrarisch met waarden – 1’, ‘Agrarisch met waarden -2’, ‘Agrarisch met waarden – 3’ en ‘Agrarisch met waarden – 4’ geldt dat, in afwijking van het bepaalde onder a, de onder a genoemde activiteiten niet mogen worden uitgevoerd dieper dan 0,5 m ten opzichte van het maaiveld;
  • c. de bouw van een bijgebouw van of uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een oppervlakte van niet meer dan 2.500 m²;
  • d. bouwwerken ten dienste van de in deze bestemming genoemde functies en ten dienste van overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld, voor zover de oppervlakte niet meer dan 2.500 m² bedraagt;
  • e. op gronden gelegen binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch - Bouwvlak’, ‘Agrarisch met waarden – 1’, ‘Agrarisch met waarden -2’, ‘Agrarisch met waarden – 3’ en ‘Agrarisch met waarden – 4’ geldt dat, in afwijking van het bepaalde onder d, de onder d genoemde activiteiten niet mogen worden uitgevoerd dieper dan 0,5 m ten opzichte van het maaiveld.

21.3 Afwijking van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 21.2 voor bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen, indien en voor zover:
    • 1. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat archeologische waarden daarmee niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. in voldoende mate is gegarandeerd dat de middels archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden worden veiliggesteld door technische maatregelen of een archeologische opgraving.
  • b. In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de omgevingsvergunning de volgende verplichtingen worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld sub a wordt verleend, wordt archeologisch advies ingewonnen.

21.4 Omgevingsvergunning voor het aanleggen
21.4.1 Werken en werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 2500 m² of meer:
    • 1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, met uitzondering van het bepaalde onder 2;
    • 2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,5 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage op gronden gelegen binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch - Bouwvlak’, ‘Agrarisch met waarden – 1’, ‘Agrarisch met waarden -2’, ‘Agrarisch met waarden – 3’ en ‘Agrarisch met waarden – 4’ waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
    • 3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
    • 4. het ophogen en egaliseren van gronden;
    • 5. het verlagen van het waterpeil;
    • 6. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
    • 7. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
    • 8. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
    • 9. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
    • 10. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m dan maaiveld;
    • 11. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,5 m dan maaiveld op gronden gelegen binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch - Bouwvlak’, ‘Agrarisch met waarden – 1’, ‘Agrarisch met waarden -2’, ‘Agrarisch met waarden – 3’ en ‘Agrarisch met waarden – 4’ waaronder begrepen het aanleggen van drainage.
  • b. De in sub a genoemde omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden over een oppervlakte van minder dan 2.500 m² geldt niet indien voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels of voor het aanleggen is verleend voor aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 m van het onderhavige terrein.

21.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 21.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen.

21.4.3 Toelaatbaarheid

De in lid 21.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend:

  • a. indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  • b. indien door vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad;
  • c. indien het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning de voorwaarde verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden of dat een archeologische begeleiding zal plaatsvinden;
  • d. nadat het bevoegd gezag advies heeft ingewonnen bij een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

Artikel 22 Waarde - Archeologie 5

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 5’ (Waarde – Archeologie middelhoog, esdek) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.

22.2 Bouwregels

Het is niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:

  • a. de verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen, voor zover bij de bouw de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,5 m ten opzichte van het maaiveld;
  • b. de bouw van een bijgebouw van of uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een oppervlakte van niet meer dan 2.500 m²;
  • c. bouwwerken ten dienste van de in deze bestemming genoemde functies en ten dienste van overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,5 m ten opzichte van het maaiveld, voor zover de oppervlakte niet meer dan 2.500 m² bedraagt.

 

22.3 Afwijking van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 22.2 voor bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen, indien en voor zover:
    • 1. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat archeologische waarden daarmee niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. in voldoende mate is gegarandeerd dat de middels archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden worden veiliggesteld door technische maatregelen of een archeologische opgraving.
  • b. In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de omgevingsvergunning de volgende verplichtingen worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld sub a wordt verleend, wordt archeologisch advies ingewonnen.

22.4 Omgevingsvergunning voor het aanleggen
22.4.1 Werken en werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 2.500 m² of meer:
    • 1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,5 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
    • 2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
    • 3. het ophogen en egaliseren van gronden;
    • 4. het verlagen van het waterpeil;
    • 5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
    • 6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
    • 7. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
    • 8. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
    • 9. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,5 m dan maaiveld.
  • b. De in sub a genoemde omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden over een oppervlakte van minder dan 2.500 m² geldt niet indien voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels of voor het aanleggen is verleend voor aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 m van het onderhavige terrein.

22.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 22.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen.

22.4.3 Toelaatbaarheid

De in lid 22.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend:

  • a. indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  • b. indien door vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad;
    • 4. indien het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning de voorwaarde verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden of dat een archeologische begeleiding zal plaatsvinden;
  • c. nadat het bevoegd gezag advies heeft ingewonnen bij een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.


Artikel 23 Waarde - Archeologie 6

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' (Waarde - Archeologie laag) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.

23.2 Omgevingsvergunning voor het aanleggen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen mer-plichtige of grootschalige inrichtingsprojecten vanaf 10.000m² uit te (laten) voeren.

23.3 Toelaatbaarheid

De in lid 23.2. genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend:

  • a. indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  • b. indien door vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad;
    • 4. indien het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning de voorwaarde verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden of dat een archeologische begeleiding zal plaatsvinden;
  • c. nadat het bevoegd gezag advies heeft ingewonnen bij een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

Artikel 24 Waarde - Monumentale boom

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Monumentale boom' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van monumentale bomen.

24.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mag niet worden gebouwd.

24.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 24.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:

  • a. dat niet leidt tot een aantasting van de monumentale waarden van de boom, en/of
  • b. strikte toepassing daarvan zou leiden tot een onevenredig grote beperking van het op de bestemming gerichte gebruik.

24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een boom als bedoeld in artikel 24.1 te vellen of te rooien dan wel handelingen te verrichten die de dood van of ernstige schade aan de boom veroorzaakt.

24.4.2 Toelaatbaarheid

De in lid 24.4.1. genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend:

  • a. mits die vergunning niet leidt tot een blijvende aantasting van de monumentale waarden van de boom;
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a kan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 24.4.1. ook worden verleend als een ander belang prevaleert boven het belang van de bescherming van de betreffende monumentale boom.

24.4.3 Uitzonderingen

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 24.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 25 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 26 Algemene bouwregels

26.1 Bestaande afwijkende maatvoering

In die gevallen dat de (goot)hoogte, de oppervlakte, de inhoud, een bebouwingspercentage en/of de afstand tot de weg of perceelsgrenzen en andere maten, van een bouwwerk dat legaal aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor in overeenstemming met het bepaalde in de woningwet tot stand gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het plan:

  • minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, respectievelijk toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking daarvan als minimaal toegestaan;
  • meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, respectievelijk toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

Artikel 27 Algemene gebruiksregels

27.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. Gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of een escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  • b. Het gebruik van aanbouwen en bijgebouwen als zelfstandige dan wel afhankelijke woonruimte.

Artikel 28 Algemene aanduidingsregels

28.1 Milieuzone - geurzone
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' is het verboden geurgevoelige objecten op te richten in verband met de aanwezigheid van het geurhinderveroorzakend object.
  • b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van en met in achtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de aanduidingen 'Milieuzone - geurzone' van de verbeelding te verwijderen indien de geurhinderveroorzakende activiteiten ter plaatse blijvend zijn beëindigd.

28.2 Veiligheidszone - leiding
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd;
  • b. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid a. ten behoeve van het bouwen van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, met dien verstande dat:
  • c. voldaan wordt aan de normen die gelden voor het plaatsgebonden risico;
  • d. indien sprake is van toenamen van het groepsrisico, hiervoor een verantwoording als bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid inrichtingen plaatsvindt.

28.3 Vrijwaringszone - weg
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - weg' zijn geen nieuwe bouwwerken toegestaan die een toekomstige aanleg van een ontsluitingsweg kunnen belemmeren.

28.4 Wetgevingszone - behoud en herstel watersystemen
28.4.1 Aanduidingsregels

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - behoud en herstel watersystemen' zijn behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bedoeld voor de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen.

28.4.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de in 28.4.1 genoemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    • 1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m²;
    • 2. het ophogen van gronden.
  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud, beheer en/of gebruik betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
  • c. De onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
    • 1. de werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden geen belemmering vormen voor de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van de watersystemen;
    • 2. vooraf advies is ingewonnen bij het betrokken waterschapsbestuur.

28.5 Wetgevingszone - ecologische verbindingszone
28.5.1 Aanduidingsregels

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - ecologische verbindingszone' zijn behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bedoeld voor de verwezenlijking en het behoud en beheer van een ecologische verbindingszone.

28.5.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de in 28.5.1 genoemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    • 1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m²;
  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud, beheer en/of gebruik betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
  • c. De onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
    • 1. de werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden geen belemmering vormen voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van de ecologische verbindingszone.

Artikel 29 Algemene afwijkingsregels

29.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. in het plan genoemde oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen. Hieronder zijn niet begrepen de in het plan genoemde goot- en bouwhoogtes;
  • b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  • d. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m.

29.2 Inperking afwijkingsbevoegdheid

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 27.1 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

29.3 Afwijken ten behoeve van bijzondere woonvormen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikelen 1.29 en 1.53 en bijzondere woonvormen toestaan, mits in een rapport wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de gebruikswijziging heeft betrekking op een bruto-vloeroppervlakte van maximaal 1.500 m2.
  • b. huisvesting van de bijzondere woonvorm vindt plaats in een bestaand gebouw, dat reeds aanwezig is ten tijde van terinzagelegging van dit ontwerp-bestemmingsplan. Het karakter van het gebouw mag niet wijzigen.
  • c. er mag geen zodanige verkeersaantrekkende werking optreden dat deze leidt of kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte.
  • d. er ontstaat geen onevenredige aantasting van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en nabijgelegen bedrijven.
  • e. er dient te worden aangetoond dat er sprake is van een verantwoord woon- en leefmilieu/klimaat.
  • f. in een straat wordt slechts aan één kant tussen twee zijstraten èn binnen een straal van 100 meter voor niet meer dan één perceel/gebouw een omgevingsvergunning verleend voor bijzondere woonvormen.
  • g. het bepaalde in sub b en f is niet van toepassing op een bijzondere woonvorm zoals benoemd in artikel 1.14 onder a.

Artikel 30 Algemene wijzigingsregels

30.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 31 Algemene procedureregels

31.1 Nadere eisen

Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

31.2 Procedure uitwerkings- en wijzigingsplannen

Artikel 3.9a Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat op de voorbereiding van een uitwerkings- en/of wijzigingsplan afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit houdt in dat het ontwerp uitwerkings- of wijzigingsplan gedurende 6 weken ter inzage ligt voordat het wordt vastgesteld. In deze periode van 6 weken kunnen belanghebbende een zienswijze indienen.

Voordat deze voorbereidingsprocedure start stelt de raad de uitgangspunten vast voor het opstellen van het uitwerkings- of wijzigingsplan, rekening houdend met de uitwerkings- of wijzigingsregels die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Bij het vaststellen van deze uitgangspunten wordt in ieder geval aangegeven op welke wijze derden (burgers en eventuele andere partijen) betrokken worden in de planvoorbereiding.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 32 Overgangsrecht

32.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  • b. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • c. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • d. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • e. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

32.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 33 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Groot Luchen.