Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Fokkershoek 18 Heeswijk-Dinther
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1721.BPFokkershoek18HD-VA01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarisch grondgebruik;
  2. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  3. een burgerwoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - bio-woning";
  4. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning";
  5. verkeersvoorzieningen, mede in de vorm van onverharde wegen en paden;
  6. groenvoorzieningen;
  7. behoud van landschapselementen.

3.2 Bouwregels

Op de voor "Agrarisch" aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, die ten dienste staan van de bestemming, waarbij de volgende eisen gelden:

3.2.1 Algemeen

  1. Per bouwvlak met de aanduiding agrarisch bedrijf is maximaal 1 (bedrijfs)woning toegestaan, tenzij op de verbeelding een ander aantal woningen staat vermeld. In dat laatste geval is het aantal op de verbeelding voor dat perceel aangegeven toegestane woningen maatgevend. Per bouwvlak ter plaatse van de aanduiding -bw is geen bedrijfswoning toegestaan;
  2. de bebouwing dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  3. het gebruik van een woning voor een aan huis gebonden beroep is toegestaan, mits:
    1. de functie ondergeschikt blijft aan de hoofdfunctie;
    2. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd van ter plaatse vervaardigde producten;
  4. inrichtingen ex artikel 2.4 IVbM zijn niet toegestaan;
  5. de oprichting van windturbines is niet toegestaan;
  6. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen met een maximale bouwhoogte van 2,5 meter mogen tevens opgericht worden buiten het bouwvlak met de aanduiding ‘agrarisch bedrijf’;
  7. buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.

3.2.2 Agrarisch bedrijf

Voor de bouwwerken gelegen binnen het bouwvlak ter plaatse van functietype agrarisch bedrijf gelden de volgende eisen:
 
1. bedrijfsgebouwen:
 goothoogte max. 6 m
 bouwhoogte max. 12 m
 afstand tot bestemmings verkeer min. 15 m
 afstand tot zijdelingse perceelsgrens min. 5 m
 afstand tot voorgevelrooilijn min. 2 m
 
2. bedrijfswoningen inclusief aangebouwde bijgebouwen:
 goothoogte max. 6 m
 bouwhoogte max. 10 m
 inhoud max. 1000 m³
 afstand tot woning voor bedrijfsgebouwen min. 3 m 
 afstand tot zijdelingse perceelsgrens min. 5 m
 afstand tot voorgevelrooilijn min. 2 m
 
3. vrijstaande bijgebouwen bij de bedrijfswoning:
 goothoogte max. 3 m
 bouwhoogte max. 6 m
 afstand tot zijdelingse perceelsgrens min. 5 m
 gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen max. 100 m²
 afstand tot bedrijfswoning  min. 3 m. max. 20 m
 afstand tot voorgevelrooilijn min. 2 m
 
4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
  bouwhoogte
 erfafscheidingen max. 2 m., vóór de voorgevelrooilijn 1 m.
 overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde max. 12 m
 carport max. 3 m
 
5. teelt ondersteunende voorzieningen
 Teeltondersteunende kassen bouwhoogte max. 8 m oppervlakte max. 5000 m²
 Overige teeltondersteunende voorzieningen bouwhoogte max. 2,5 m oppervlakte geen max.
 Tijdelijke vraat- en hagelnetten en regenkappen bouwhoogte max. 4,5 m oppervlakte geen max.

3.2.3 Specifieke vorm van Wonen - bio

Voor het oprichten van hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van woningen – bio’ gelden de volgende eisen:
 
1. woningen, inclusief bijgebouwen:
 inhoud hoofdgebouw max.  1000 m³
 goothoogte hoofdgebouw max. 3,5 m
 bouwhoogte hoofdgebouw max. 10 m
 afstand tot bestemming 'Verkeer' voor woning min.  15 m
 afstand tot zijdelingse perceelsgrens min. 5 m
 afstand vrijstaande bijgebouwen ten opzichte van de voorgevelrooilijn min. 2 m
 gezamenlijke oppervlakte vrijstaande bijgebouwen max. 100 m²
 goothoogte bijgebouwen max. 3 m
 bouwhoogte vrijstaande bijgebouwen max.  6 m., bij platte afdekking 3 m
 afstand tot woning voor vrijstaande gebouwen
 min. 3 m. en max. 20 m.
 
2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde
bouwhoogte voorzover gelegen achter de voorgevelrooilijn max.
1 m
bouwhoogte voorzover gelegen vóór de voorgevelrooilijn
2 m
oppervlakte max.
15 m²
bouwhoogte carport max.
3 m
bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde max.3 m
 
3. nieuwbouw van woningen is niet toegestaan;
 
4. vervangende nieuwbouw is toegestaan, mits dit binnen de bestaande fundamenten plaatsvindt en geen sprake is van een cultuurhistorisch waardevol pand;
 
5. ondergrondse bouwwerken tot een bouwdiepte van maximaal 3 meter zijn toegestaan daar waar bovengronds gebouwen zijn gebouwd.

3.3 Nadere eisen

  1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de milieusituatie;
    3. de verkeersveiligheid;
    4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    5. de externe veiligheid;
  2. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op de verbetering van de landschappelijke en/of stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.4.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van:
  1. het bepaalde in artikel 3 lid 2  ten aanzien van het toestaan van de bouw van bedrijfsgebouwen en bijgebouwen tot een minimale afstand van 3 m. uit de perceelsgrens, mits dit uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
  2. het bepaalde in artikel 3 lid 2  ten aanzien van het toestaan van bijgebouwen tot een totale oppervlakte van 100 m². Wanneer de totale oppervlakte van gebouwen meer bedraagt dan 100 m² mag ten hoogste een 25 % van deze meerdere oppervlakte behouden of vervangen worden tot een maximale gezamenlijke oppervlakte van 200m²;
  3. het bepaalde in artikel 3 lid 2.1 sub g betreffende bouwwerken geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak zijn  ten aanzien van het oprichten van schuilgelegenheden ten behoeve van het hobbymatig houden van vee tot een maximum van 15 m², onder de voorwaarden dat:
    1. de oprichting van schuilgelegenheden niet mogelijk is binnen het bestaande bouwvlak;
    2. het perceel waarop de schuilgelegenheid gewenst is op minimaal 250 m. gelegen is van de huiskavel ofwel de woning;
    3. de hoogte maximaal 2,50 m. mag bedragen;
    4. op de totale veldkavel maximaal één schuilgelegenheid is toegestaan;
    5. de schuilgelegenheid aan maximaal één zijde is gesloten;
  4. het bepaalde in artikel 3 lid 2.1 sub g  betreffende bouwwerken geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak zijn ten aanzien van het aanleggen van een zwembad buiten het bouwvlak met een maximale oppervlakte van 100 m² onder de voorwaarden dat:
    1. de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van (omliggende) agrarische bedrijven niet onevenredig worden beperkt;
    2. er sprake is van landschappelijke inpassing;
    3. de ontwikkeling geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, ecologie en archeologie oplevert;
  5. het bepaalde in artikel 3 lid 2.1 sub g  betreffende bouwwerken geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak zijn ten aanzien van het oprichten van erfafscheidingen buiten het bouwvlak, onder de voorwaarden dat:
    1. de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van (omliggende) agrarische bedrijven niet onevenredig worden beperkt;
    2. er geen onevenredige aantasting is van de open structuur van de omgeving;
    3. er sprake is van landschappelijke inpassing;
    4. met een maximale bouwhoogte van 2 meter;
  6. het bepaalde in artikel 3 lid 2.2  en artikel 3 lid 2.3  ten aanzien van het oprichten van gebouwen op een kleinere afstand tot de bestemming "Verkeer", onder de voorwaarde dat hierdoor de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
  7. het bepaalde in artikel 3 lid 2.2 betreffende de maximale bouwhoogte van 12 m voor bedrijfsgebouwen bij een agrarisch bedrijf, onder de voorwaarden dat:
    1. een doelmatige bedrijfsvoering deze grotere hoogte noodzakelijk maakt;
    2. de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig worden beperkt.

3.4.2 Aanvullend toetsingskader

Een in artikel artikel 3 lid 4.1  genoemde afwijking kan bovendien slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1 Wabo, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 3 lid 1 , meer in het bijzonder:
  1. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door seizoensarbeiders of permanente bewoning;
  2. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
  3. het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel;
  4. het gebruik van de gebouwen voor de tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders;
  5. het gebruik van bedrijfsgebouwen (stallen) en bijgebouwen ten behoeve van bewoning;
  6. het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten.
  7. omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf, een intensief veehouderijbedrijf of een overig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf is niet toegestaan;
  8. als specifieke nevenactiviteit bij agrarische bedrijven is de verkoop van streek- of bedrijfeigen producten tot een verkoopvloeroppervlak van max. 100 m² toegestaan;
  9. mestbewerking als nevenactiviteit ten behoeve van het agrarisch bedrijf is toegestaan, met dien verstande dat mestbewerking voor derden enkel is toegestaan indien sprake is van een duurzame locatie. Overige nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven zijn niet toegestaan.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.6.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 3 lid 5 sub a  en toestaan dat de gronden bij een agrarisch bedrijf worden gebruikt als kampeerterrein, onder de voorwaarden dat:
    1. het maximaal 25 kampeerplaatsen betreft;
    2. ten behoeve van het kampeerterrein geen extra bebouwing en/of verharding ten behoeve van het kleinschalig kamperen mag worden opgericht;
    3. de kleinschalige kampeerplaats zorgvuldig dient te worden ingepast in het landschap;
    4. de omliggende functies geen hinder ondervinden van het kamperen;
    5. voor het kamperen geen stacaravans worden gebruikt;
  2. artikel 3 lid 5 sub d en de uitoefening van nevenactiviteiten toestaan, onder de voorwaarden dat:
    1. uit een verkregen advies van de AAB is gebleken dat de nevenactiviteit ondergeschikt blijft aan het bestaand gebruik van het perceel;
    2. de nevenactiviteit qua aard en omvang dient te passen bij de specifieke agrarische kwaliteit en schaal van de omgeving;
    3. de maximale oppervlakte voor de nevenactiviteit niet groter mag zijn dan 500 m²;
    4. de nevenactiviteit niet mag leiden tot vergroting van de bestaande bebouwing;
    5. de nevenactiviteit geen (extra) hinder of belemmeringen mag veroorzaken voor omliggende bedrijven of woningen;
    6. de nevenactiviteit niet mag leiden tot een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
    7. sprake is van een goede ruimtelijke uitstraling;
  3. artikel 3 lid 5 sub d  en toestaan dat opstallen bij een agrarisch bedrijf worden gebruikt voor de niet-agrarische nevenactiviteit in de vorm van inpandige statische opslag van caravans, oldtimers, boten en zwembaden, onder de voorwaarden dat:
    1. de opslag niet mag plaatsvinden in kassen;
    2. de vloeroppervlakte van de bestaande bebouwing welke wordt aangewend voor de nevenactiviteit niet meer mag bedragen dan 1000 m²;
    3. detailhandel ten behoeve van deze niet-agrarische nevenactiviteit niet is toegestaan;
    4. er uit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren bestaan;
  4. artikel 3 lid 5 sub e  en toestaan dat bijgebouwen gebruikt worden ten behoeve van mantelzorg onder de voorwaarden dat:
    1. sprake is van een mantelzorgindicatie;
    2. de voor mantelzorg te gebruiken wooneenheid niet geheel mag worden gescheiden van de hoofdbebouwing;
    3. het ten behoeve van de mantelzorg ingerichte vloeroppervlak maximaal 100 m² mag bedragen;
    4. sprake dient te zijn van een ondergeschikte functie bij de woning;
    5. er geen tweede woning mag ontstaan;
    6. het gebruikt dient te worden beëindigd, zodra de mantelzorg ter plaatse niet meer aan de orde is;

3.6.2 Aanvullend afwegingskader

Een in artikel 3 lid 6.1  genoemde afwijking kan bovendien slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de milieusituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.7.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ten behoeve van de extensieve dagrecreatie een semi-verharde parkeervoorziening aan te leggen.

3.7.2 Uitzonderingen op verbod

Het in artikel 3 lid 7.1  vervatte verbod is niet van toepassing op andere-werken en werkzaamheden die:
  1. uitgevoerd worden binnen een op de verbeelding opgenomen bouwvlak;
  2. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

3.7.3 Afwegingskader

Een in artikel 3 lid 7.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan(direct of indirect) te verwachten gevolgen de agrarische en/of de landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden van deze gronden, zoals omschreven in artikel 3 lid 1 , niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind.

3.7.4 Strafregel

Overtreding van het bepaalde in artikel 3 lid 7.1  is een strafbaar feit als bedoeld in de zin van artikel 1a onder 2 van de Wet op de economische delicten.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid

3.8.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:
  1. vormverandering van het bouwvlak van een agrarisch bedrijf toestaan, onder de voorwaarden dat:
    1. als gevolg van de vormverandering de bestaande natuur-, abiotische-, cultuurhistorischeen/ of landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast;
    2. uit een verkregen advies van AAB is gebleken dat vormverandering noodzakelijk is uit oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
    3. met de vorm van het bouwvlak zo veel mogelijk wordt gewaarborgd dat bouwactiviteiten in ruimtelijk opzicht geconcentreerd plaatsvinden;
    4. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente wordt aangegaan;
    5. er uit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren bestaan;
  2. het bouwvlak voor een grondgebonden agrarisch bedrijf vergroten, onder de voorwaarden dat:
    1. aangetoond is dat binnen het huidig bouwvlak onvoldoende mogelijkheid is voor uitbreiding van de bebouwing;
    2. uit een verkregen advies van de AAB is gebleken dat vergroting van het bouwvlak noodzakelijk is voor de continuïteit van het agrarisch bedrijf;
    3. de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden;
    4. de oppervlakte van het bouwvlak ten hoogste 1,5 ha bedraagt, tenzij sprake is van een melkveehouderij waarbij de oppervlakte van het bouwvlak ten hoogste 2 ha bedraagt;
    5. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente wordt aangegaan;
    6. er uit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren bestaan;
    7. de regels in artikel 3 lid 2.2  in acht genomen worden;
  3. de aanduiding agrarisch bedrijf wijzigen in de aanduiding wonen, onder de voorwaarden dat:
    1. ter plaatse alle agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd;
    2. géén sprake is van een duurzame locatie intensieve veehouderij;
    3. geen sprake is van aantasting van bestaande cultuurhistorische waarden;
    4. het aantal woningen niet mag toenemen;
    5. geen belemmeringen optreden voor omliggende agrarische bedrijven;
    6. sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
    7. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    8. sprake dient te zijn van een goede landschappelijke inpassing;
    9. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente wordt aangegaan;
  4. de aanduiding agrarisch bedrijf wijzigen in de aanduiding recreatieve doeleinden (zijnde een verblijfsrecreatiebedrijf), onder de voorwaarden dat:
    1. de wijziging enkel is toegestaan op een locatie gelegen binnen de gebiedsaanduiding
      wro-zone-woonwerkontwikkelingsgebied;
    2. voor zover van toepassing de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd;
    3. sprake is van een bedrijfsmatige exploitatie van het recreatiebedrijf;
    4. geen sprake is of kan zijn van onevenredige aantasting van in het gebied aanwezige waarden;
    5. sprake is van een goede ruimtelijke uitstraling;
    6. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente wordt aangegaan;
    7. geen belemmeringen optreden van en ten aanzien van omliggende agrarische bedrijven;
    8. er een positief advies verkregen is van de ATR; 
  5. de bestemming agrarisch wijzigen in de bestemming natuur, onder de voorwaarden dat:
    1. de inrichting van de gronden tot natuur geen onevenredige belemmering vormt voor het agrarisch gebruik van de belendende agrarische percelen;
    2. de voorschriften van "Artikel 8" van toepassing worden verklaard;

3.8.2 Aanvullend afwegingskader

Een in artikel 3 lid 7.1  genoemde wijziging kan bovendien slechts worden vastgesteld mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. de milieusituatie;
  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. de waarden en functies die het plan beoogt te beschermen;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. stedenbouwkundige- en beeldkwaliteit.