direct naar inhoud van Regels
Plan: Bedrijventerreinen Sluis
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1714.bpbedrijventerrein-VG02

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

Het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Sluis met identificatienummer NL.IMRO.1714.bpbedrijventerrein-VG02 van de gemeente Sluis.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens

Grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Afwijking bij omgevingsvergunning

Een afwijking als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 van de Wabo, zoals die luidde ten tijde van inwerkingtreding van dit plan.

1.6 Archeologisch deskundige

De gemeentelijke archeoloog dan wel een andere door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van archeologie.

1.7 Archeologisch onderzoek

Onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.8 Archeologische waarde

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten.

1.9 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 Bebouwingspercentage

Een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.11 Bedrijf

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen.

1.12 Bedrijfswoning

Eén woning in of nabij een gebouw of op een terrein, dat dient voor de huisvesting van één huishouden, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is.

1.13 Bedrijfsvloeroppervlak

Alle inpandige ruimte die voor de individuele bedrijfsuitvoering benodigd is: de totale bedrijfsruimte, inclusief de niet direct met de (bedrijfs)activiteit verband houdende ruimten, zoals kantines, toiletten, kantoor, magazijn, etc.

1.14 Beroep aan huis

Een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.15 Bestaand

Ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.

1.16 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.17 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 Bevi-inrichting

Een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.19 Bevoegd gezag

Het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning, zoals bedoeld in de Wabo.

1.20 Bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van het belangrijkste gebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk, met een dak.

1.21 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.22 Bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.23 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.24 Bouwlaag

Een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.25 Bouwmarkt

Een al een al dan niet overdekt detailhandelsbedrijf, waarin een volledig of nagenoeg volledig assortiment aan bouwmaterialen en doe-het-zelfproducten uit voorraad wordt aangeboden.

1.26 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.27 Bouwperceelsgrens

De grens van een bouwperceel.

1.28 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.29 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.30 Detailhandel in grove bouwmaterialen

Detailhandel in materialen voor de ruwbouw van gebouwen en dergelijke, zoals stenen, zand, beton, bestratingsmaterialen en hout.

1.31 Detailhandel in volumineuze goederen

Detailhandel in auto's, boten, caravans, landbouwwerktuigen, bouwmarkten, grove bouwmaterialen,
brand- en explosiegevaarlijke stoffen, detailhandel in scooters en vergelijkbare gemotoriseerde
voertuigen, zwembaden, tuincentra, keukens en sanitair, woninginrichting waaronder meubels en
kringloopwinkels en naar aard en omvang vergelijkbare goederen.

1.32 Erf

Al dan niet omheind stuk grond dat in ruimtelijk opzicht direct behoort bij, in functioneel opzicht ten dienste staat van, en in feitelijk opzicht direct aansluit aan een gebouw en dat, blijkens de kadastrale gegevens behoort tot het bouwperceel waarop dat gebouw is geplaatst.

1.33 Erkende partij

Een dienst, bedrijf of instelling, erkend door Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en werkend volgens de specificaties van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie

1.34 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.35 Geluidzoneringsplichtige inrichting

Een inrichting, zoals genoemd in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.36 Groothandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop en het gebruik als experience center (showroom en demonstratieruimte) voor de zakelijke markt, verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan bedrijven of instellingen, die deze goederen in een door hen gedreven onderneming aanwenden, alsmede onderschikte verkoop en/of levering van deze goederen aan de particuliere markt.

1.37 Haventerrein

Het terrein behorende bij de haven waar havengerelateerde (bedrijfsmatige) activiteiten plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld laden en lossen, reparatie en opslag.

1.38 Hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.39 Horecabedrijf

Een bedrijf gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en / of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

1.40 Huishouden

Een persoon of groep personen die een (duurzame) gemeenschappelijke huishouding voert. Indien het huishouden uit twee of meer personen bestaat, betreft het een leefvorm of samenlevingsvorm met een continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid. Kenmerken van de continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid zijn:

  • a. voor onbepaalde tijd samenleven;
  • b. een ieder neemt deel aan het gezinsleven, bijvoorbeeld samen eten en verdeling huishoudelijke taken;
  • c. eigen kamer, maar gemeenschappelijk sanitair, keuken en woonkamer;
  • d. personen worden niet door instelling geplaatst, er vindt geen behandelingstraject plaats.

Bedrijfsmatige kamerverhuur en bijzondere woonvormen vallen niet onder het begrip 'huishouden'.

1.41 Inpandige (statische) opslag

het in een gebouw bergen van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten, caravans en (terras)meubilair, alsmede bedrijfsvoorraad al dan niet voor elders gevestigde bedrijven.

1.42 Internethandel

Verkoop via internet aan particulieren, zonder showroom, waarbij het ter plaatse afhalen van een product dat via internet is besteld is toegestaan, alsmede het afrekenen van een product. De afhaalfunctie mag enkel in een bedrijfsruimte die is gevestigd op een bedrijventerrein of bij een winkelcentrum. Opslag is toegestaan.

1.43 Kantoor

Voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.44 Kunstwerken

Bouwwerken geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke.

1.45 Landschapswaarde

De in het kader van dit plan aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur.

1.46 Maatvoeringsvlak

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar een bepaalde maatvoering geldt.

1.47 Merplichtige-inrichtingen
  • Inrichtingen ten aanzien waarvan op grond van onderdeel C van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage het opstellen van een milieueffectrapportage verplicht is.
  • Inrichtingen ten aanzien waarvan op grond van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage beoordeeld dient te worden of een milieueffectrapport opgesteld dient te worden.
1.48 Natuurwaarde

De in het kader van dit plan aaneen gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.49 Omgevingsvergunning

Vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wabo.

1.50 Opgraving

De ontsluiting van een archeologische vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het bepalen van de onderzoeksdoelstellingen. Opgravingen worden verricht door een erkende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificatie in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.51 Ondergronds bouwwerk

Een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.

1.52 Overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.53 Overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde voorzien van een gesloten dak en voorzien van maximaal één wand, waaronder begrepen een carport.

1.54 Pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.55 Peil

De kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 meter bedraagt, en in de andere gevallen de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein.

1.56 Productiegebonden detailhandel

Beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen vanuit een bedrijf dat die goederen vervaardigt/produceert, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.57 Prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.58 Verkoopvloeroppervlak

De voor publiek toegankelijke, zichtbare, overdekte en ommuurde winkelruimte (excl. magazijn, kantoor, e.d.).

1.59 Seksautomatenhal

Een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en/of life-shows van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven.

1.60 Seksbioscoop/-theater

Een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door vertoningen van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven.

1.61 Seksinrichting

De voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotisch-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.62 Straatmeubilair:

Openbare voorzieningen van geringe afmetingen, zoals banken, bloem- en plantenbakken, gedenktekens, speeltoestellen, straatverlichting, wegbebakening en -bewijzering en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.63 Voorgevel

De gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.64 Voorgevellijn

Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.65 Voorzieningen van algemeen nut

Voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

1.66 Waterhuishoudkundige voorzieningen

Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede waterkering, wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, (hemel)waterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan voorzieningen als duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, ondergrondse bergbezinkbassins en dergelijke.

1.67 Weg

Als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b van de Wegenverkeerswet 1994.

1.68 Wet/wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.

1.69 Windturbine

Een windturbine is een machine met rotorbladen, waarmee door middel van windkracht elektriciteit wordt opgewekt.

1.70 Wonen

Het gehuisvest zijn in een woning/wooneenheid.

1.71 Woning

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.72 Zijdelingse perceelsgrens

De kadastrale grens van een bouwperceel tussen twee bouwpercelen, die voor- en achterzijde van een bouwperceel verbindt.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; indien zich op een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte, wordt de goot of het boeibord van de dakkapel(len) als hoogte aangemerkt.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 De hoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.7 Afstand tot de bouwperceelsgrens

Tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.8 Ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

Vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' voor het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de categorieën 1 en 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' voor het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de categorieën 1 t/m 3.1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' voor het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de categorieën 1 t/m 3.2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1' voor het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de categorieën 1 t/m 4.1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2' voor het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de categorieën 1 t/m 4.2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch hulp- en nevenbedrijf', tevens voor een agrarisch hulp- en nevenbedrijf in de categorie 3.1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kunststofverwerkend bedrijf', tevens voor een kunststofverwerkend bedrijf in de categorie 4.1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - tankstation met lpg en garagebedrijf', tevens voor een tankstation met lpg en een garagebedrijf in de categorie 3.1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autogarage', tevens voor een autogarage in de categorie 3.2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autobergingsbedrijf', tevens voor een autobergingsbedrijf in de categorie 3.2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autodemontagebedrijf', tevens voor een autodemontagebedrijf in de categorie 3.2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hei- en aannemersbedrijf', tevens voor een hei- en aannemersbedrijf in de categorie 4.1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - vervaardiging auto-onderdelen', tevens voor vervaardiging van auto-onderdelen en accessoires in de categorie 3.2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf- goederenwegvervoerbedrijven' tevens voor goederenwegvervoerbedrijven in de categorie 3.2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten;
  • o. bedrijfsverzamelgebouwen;
  • p. ondergeschikte kantoorruimten behorende bij het bedrijf;
  • q. open opslag van goederen en materialen;
  • r. inpandige (statische) opslag;
  • s. internethandel;
  • t. productiegebonden detailhandel;
  • u. detailhandel in de volgende volumineuze goederen: auto's, boten, caravans en landbouwwerktuigen;
  • v. ontsluitingen, waaronder tevens calamiteiten- en hoofdontsluitingen worden verstaan;
  • w. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', tevens voor een bedrijfswoning;
  • x. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - bedrijfswoning toegestaan', tevens voor bedrijfswoningen;
  • y. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - caravans en chalets', tevens voor detailhandel in caravans en chalets;
  • z. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - detailhandel volumineus' tevens voor detailhandel in volumineuze goederen;
  • aa. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - elektronica en interieur', tevens voor detailhandel in elektronica en interieur;
  • ab. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - grove bouwmaterialen', tevens voor detailhandel in grove bouwmaterialen;
  • ac. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - bouwmarkt', tevens voor een bouwmarkt;
  • ad. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - dier en tuinartikelen', tevens voor detailhandel in dier- en tuinartikelen alsmede aanverwante (bouw)artikelen;
  • ae. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - volumineuze detailhandel in tweedehands goederen' tevens voor een reparatiebedrijf en een volumineuze detailhandel in tweedehands goederen;
  • af. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - haventerrein', tevens voor een haventerrein;
  • ag. ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ ontvangstinstallatie', tevens voor een zend-/ ontvangstinstallatie;
  • ah. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening', tevens voor een nutsvoorziening;
  • ai. ter plaatse van de aanduiding 'horeca', tevens voor horeca tot en met categorie 2a van de Staat van Horeca-activiteiten;
  • aj. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - krulbolbaan', tevens voor een krulbolbaan;
  • ak. ter plaatse van de aanduiding 'kartbaan', tevens voor een kartbaan met bijbehorende horecavoorzieningen, sportscholen, een indoorskibaan, of een daarmee vergelijkbare recreatieve voorziening;

met de daarbij behorende:

  • al. tuinen, erven en terreinen;
  • am. verhardingen, wegen, ontsluitingen en paden;
  • an. parkeervoorzieningen met inachtneming van het bepaalde in lid 3.1.2;
  • ao. groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere tot de bestemming behorende watervoorzieningen.

3.1.2 Parkeren
  • a. Er dient voldoende parkeergelegenheid te zijn, ook bij een wijziging van functies in de bestaande bebouwing;
  • b. Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
  • c. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - haventerrein' is parkeren toegestaan, tevens ten behoeve van andere functies dan genoemd in lid 3.1.1.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

De afstand tussen bouwwerken en de perceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen, tenzij in de perceelsgrens wordt gebouwd.

3.2.2 Bedrijfsgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen, geen woningen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij op de verbeelding een maximaal bebouwingspercentage is aangeduid, dan geldt dat als maximaal bebouwingspercentage van het bouwvlak per bouwperceel. Met dien verstande dat altijd voldaan moet worden aan de parkeerregeling zoals opgenomen in lid 3.1.2;
  • c. De onderlinge afstand tussen niet-aaneengebouwde gebouwen dient ten minste 3 meter te bedragen;
  • d. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter, tenzij op de verbeelding een maximale bouwhoogte is aangeduid, dan geldt dat als maximale bouwhoogte;
  • e. De goothoogte mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte, tenzij op de verbeelding een goothoogte is aangeduid, dan geldt dat als maximale bouwhoogte.

3.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en 'specifieke vorm van bedrijventerrein - bedrijfswoning toegestaan';
  • b. Per bouwperceel is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan;
  • c. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  • d. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  • e. De minimale afstand tot zijdelingse perceelgrens bedraagt 3 meter;
  • f. De inhoud mag niet meer bedragen dan 1.000 m³;
  • g. In afwijking van het bepaalde in sub c, d en e geldt voor inpandige bedrijfswoningen het bepaalde in lid 3.2.1 en 3.2.2 sub d.

3.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  • b. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 meter;
  • c. De minimale afstand tot de voorgevellijn van de woning bedraagt 1 meter;
  • d. De gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 60 m².

3.2.5 bedrijfsverzamelgebouwen

De oppervlakte van een unit in een bedrijfsverzamelgebouw bedraagt minimaal 100 m².

3.2.6 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • b. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m²;
  • c. In afwijking van het bepaalde in sub a en b geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening', de oppervlakte niet meer mag bedragen dan het aanduidingsvlak en indien de bouwhoogte op de verbeelding is aangeduid, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangeduid.

3.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn maximaal 1 meter bedraagt;
  • b. De bouwhoogte van lichtmasten en overige masten mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  • c. De bouwhoogte van vrijstaande antennes mag niet meer bedragen dan 15 meter;
  • d. Ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ ontvangstinstallatie' mag de hoogte van zend-/ ontvangstinstallaties niet meer bedragen dan 55 meter;
  • e. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bouwwerken geen gebouwen zijnde 55 meter' mag de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder zend- en ontvangstinstallaties worden verstaan, niet meer bedragen dan 55 meter;
  • f. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - haventerrein', mag de hoogte van havenkranen maximaal 20 meter bedragen;
  • g. De bouwhoogte van pergola's mag niet meer bedragen dan 2,75 meter;
  • h. De bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • i. De bouwhoogte van bewegwijzering en overig straatmeubilair mag niet meer bedragen dan 4,5 meter;
  • j. De bouwhoogte van windmolens mag niet meer bedragen dan 15 meter, met dien verstande dat er maximaal 1 per bedrijf is toegestaan. In afwijking van het bepaalde in 2.6 wordt de bouwhoogte van deze windturbines gemeten vanaf het peil tot aan het uiteinde of de tip van de rotor in de hoogste stand;
  • k. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 1 meter.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 voor het toestaan van een hogere bouwhoogte tot maximaal 12 meter, onder de volgende voorwaarden:

  • a. Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden, waarbij voldaan dient te worden aan de parkeerregeling zoals opgenomen in lid 3.1.2;
  • b. Er ontstaat geen onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld.

3.3.2 Bouwhoogte 'wetgevingzone - afwijkingsgebied'

Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied' door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 voor het toestaan van een hogere bouwhoogte tot maximaal 15 meter, onder de volgende voorwaarden:

  • a. Het is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  • b. Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden, waarbij voldaan dient te worden aan de parkeerregeling zoals opgenomen in lid 3.1.2;
  • c. Er ontstaat geen onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld.

3.3.3 Bedrijfswoningen Eede 'wetgevingzone - afwijkingsgebied 2'

Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied 2' door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 voor het bouwen van bedrijfswoningen, indien:

  • a. De bedrijfswoning in verband met de bedrijfsvoering of uit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk is;
  • b. Uit akoestisch onderzoek is gebleken dat aan de gevel van de nieuw te realiseren bedrijfswoning geen hogere geluidsbelasting dan 55 dB(A) wordt ontvangen;
  • c. De gebruiksmogelijkheden van aanwezige bedrijven in de directe omgeving hierdoor niet worden beperkt.

3.3.4 Zonneparken en zonnepanelen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.2.7 voor het bouwen van zonneparken/-panelen, onder de volgende voorwaarden:

  • a. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2 meter;
  • b. Het dient binnen het bouwvlak te worden gesitueerd;
  • c. Er ontstaat geen onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld;
  • d. De toegestane bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag maximaal 2 meter bedragen.

3.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Toegestaan gebruik

Tot een toegstaan gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:

  • a. de uitoefening van een beroep aan huis in hoofd- en bijbehorende bouwwerken met dien verstande dat maximaal 25% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van een beroep aan huis met een maximum van 50m²;
  • b. ondergeschikte kantoorruimten behorende bij het bedrijf ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' tot maximaal 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte met een maximum van 1.000m² per bouwperceel;
  • c. productiegebonden detailhandel tot maximaal 15% van de bedrijfsvloeroppervlakte met een maximum van 150m² verkoopvloeroppervlak per bouwperceel.

3.5.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:

  • a. wonen, behoudens in de bedrijfswoningen als bedoeld in lid 3.1.1;
  • b. het huisvesten van meer dan één huishouden in een bedrijfswoning;
  • c. zelfstandige kantoren;
  • d. ondergeschikte kantoorruimten groter dan 20% van de bedrijfsvloeroppervlakte per bouwperceel;
  • e. detailhandel, met uitzondering van detailhandel als bedoeld in lid 3.1.1;
  • f. (permanente) open opslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn, met uitzondering van het tentoonstellen van goederen voor de voorgevellijn ten behoeve van de verkoop.

3.5.3 Voorwaardelijke verplichting
a Wetgevingzone - voorwaardelijke verplichting

De gebruiksmogelijkheden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - voorwaardelijke verplichting' binnen de bestemming Bedrijventerrein conform het bepaalde in lid 3.1 en 3.2 zijn alleen dan planologisch toegestaan indien op de direct aangrenzende gronden met de bestemming Groen een adequate landschappelijke afscherming van het bedrijventerrein door opgaande beplanting is aangelegd en in stand wordt gehouden.

b Specifieke vorm van bedrijventerreinen - bedrijfswoning toegestaan

De gebruiksmogelijkheden van bedrijfswoningen, niet zijnde bestaande bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - bedrijfswoning toegestaan' conform het bepaalde in lid 3.1.1 sub x zijn alleen dan planologisch toegestaan indien de gebruiksmogelijkheden van aanwezige bedrijven in de directe omgeving hierdoor niet worden beperkt.

3.5.4 Internethandel

Ten aanzien van internethandel moet aan de volgende regels worden voldaan:

  • a. ter plaatse is uitsluitend een afhaalfunctie toegestaan en de mogelijkheid tot het afrekenen van de producten;
  • b. het afhaalgedeelte mag niet meer bedragen dan 10 m2;
  • c. uitstalling van producten voor de verkoop is niet toegestaan.

 

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Milieucategorie

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1.1 juncto lid 3.5 ten behoeve van:

  • a. bedrijven die voorkomen in één categorie hoger dan genoemd in lid 3.1.1, voorzover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. bedrijven die niet in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voorzover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten.

Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen alleen de milieuaspecten (geur, stof, geluid, gevaar) onderbouwd te worden, die conform de Lijst van Bedrijfsactiviteiten een grotere richtafstand hebben dan de grootste richtafstand van de milieucategorie die op basis van lid 3.1.1 maximaal toelaatbaar is. Als in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten een of meer van de hierin opgenomen indices (verkeer, visueel, bodem, lucht) mogelijk (milieu)belastend zijn of als er sprake is van diversiteit of een continu karakter, dienen de aspecten die van toepassing zijn ook onderbouwd te worden.

3.6.2 Kantoor

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1.1 voor het toestaan van een groter oppervlakte aan kantoor, onder de volgende voorwaarden:

  • a. een zelfstandig kantoor is niet toegestaan;
  • b. maximaal 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte tot een maximum van 1.000m² per bouwperceel is toegestaan aan kantoor;
  • c. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden, waarbij voldaan dient te worden aan de parkeerregeling zoals opgenomen in lid 3.1.2;
  • d. er ontstaat geen onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld;
  • e. er ontstaat geen onevenredige overlast voor de omgeving.

3.6.3 Vuurwerkopslag

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 en 3.5 ten behoeve van vuurwerkopslag tot maximaal 10 ton, met dien verstande dat middels onderzoek aangetoond wordt dat:

  • a. voldaan wordt aan het externe veiligheidsbeleid van de gemeente;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. er geen onevenredige toename van de aantasting van het woon- en leefklimaat plaatsvindt.

3.6.4 Bevi-inrichting

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 en 3.5 ten behoeve van het vestigen van een Bevi-inrichting, met dien verstande dat middels onderzoek aangetoond wordt dat:

  • a. voldaan wordt aan het externe veiligheidsbeleid van de gemeente;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. er geen onevenredige toename van de aantasting van het woon- en leefklimaat plaatsvindt;
  • d. de plaatsgebonden risicocontour 10-6 binnen de inrichtingsgrens dient te liggen.

3.6.5 Andere functies

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 ten behoeve van de uitoefening van de functies die zijn opgenomen in de Lijst van bedrijfsactiviteiten 2 (bijlage 3). Hierbij gelden de volgende bepalingen:

  • a. deze functies zijn niet mogelijk in het centrum en de bijbehorende aanloopstraten;
  • b. de bedrijfsvloeroppervlakte bedraagt minimaal 150 m²;
  • c. omliggende bedrijven en (bedrijfs)woningen worden uit milieuoogpunt niet beperkt;
  • d. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden, waarbij voldaan dient te worden aan de parkeerregeling zoals opgenomen in lid 3.1.2 en het gebruik leidt niet tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting.

3.6.6 Open opslag voor de voorgevellijn

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5.2 sub f ten behoeve van het toestaan van (permanente) open opslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn, onder de volgende voorwaarden:

  • a. aangetoond is dat achter de voorgevellijn onvoldoende ruimte is voor opslag of dat opslag door een andere reden niet achter de voorgevellijn plaats kan vinden;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. er ontstaat geen onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld;
  • d. er ontstaat geen onevenredige overlast voor de omgeving.

3.6.7 Detailhandel in volumineuze goederen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 ten behoeve van detailhandel in volumineuze goederen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied 1 dhv', onder de volgende voorwaarden:

  • a. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden, waarbij voldaan dient te worden aan de parkeerregeling zoals opgenomen in lid 3.1.2 en het gebruik leidt niet tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting;
  • c. uit een daartoe ingesteld onderzoek dient te blijken dat mag worden verwacht dat de te vestigen detailhandelsbedrijven in volumineuze goederen naar aard en/of omvang niet passen in de centrumgebieden van de kernen in de gemeente;
  • d. uit een daartoe ingesteld onderzoek, waarin inzicht is verschaft in de gemeentelijke effecten van de voorgenomen detailhandelsvestiging, dient te blijken dat de betreffende vestiging de bestaande detailhandelstructuur binnen de gemeente niet onevenredig aantast.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Detailhandel volumineus

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduiding 'detailhandel volumineus' als bedoeld in 3.1.1 sub z tot en met ae te verwijderen indien de activiteit ter plaatse gedurende een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet.

3.7.2 Groen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Groen', onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de inrichting van de openbare ruimte;
  • c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplanting;
  • c. voet- en fietspaden;
  • d. voorzieningen van algemeen nut;
  • e. voorzieningen voor afvalinzameling;
  • f. kunstwerken;
  • g. beeldende kunst;
  • h. ontsluitingen, waaronder tevens calamiteiten- en hoofdontsluitingen worden verstaan;
  • i. waterhuishoudkundige voorzieningen en andere tot de bestemming behorende watervoorzieningen;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden', tevens voor het behoud en/of herstel van landschaps- en natuurwaarden;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', tevens voor parkeervoorzieningen;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening', tevens voor een nutsvoorziening.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd;
  • b. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter, behoudens het bepaalde in sub d;
  • c. De oppervlakte van voorzieningen van algemeen nut mag niet meer bedragen dan 15 m², behoudens het bepaalde in sub d;
  • d. Ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening', mag de oppervlakte niet meer bedragen dan het aanduidingsvlak en indien de bouwhoogte op de verbeelding is aangeduid, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangeduid.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. De bouwhoogte van lichtmasten en overige masten mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  • b. De bouwhoogte van bewegwijzering en overig straatmeubilair mag niet meer bedragen dan 4,5 meter;
  • c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 1 meter.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. recreatief nachtverblijf.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden;
  • b. voet- en rijwielpaden;
  • c. ontsluitingen, waaronder tevens calamiteiten- en hoofdontsluitingen worden verstaan;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  • f. straatmeubilair;
  • g. voorzieningen van algemeen nut;
  • h. voorzieningen voor afvalinzameling;
  • i. kunstwerken;
  • j. waterhuishoudkundige voorzieningen en andere tot de bestemming behorende watervoorzieningen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • c. de oppervlakte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 15 m².

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten en overige masten mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  • b. de bouwhoogte van bewegwijzering en overig straatmeubilair mag niet meer bedragen dan 4,5 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 1 meter.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterberging;
  • b. waterhuishouding;
  • c. waterlopen en waterpartijen;
  • d. natuurvriendelijke oevers;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. infiltratievoorzieningen;
  • g. keermuren voor de waterbeheersing;
  • h. duikers;
  • i. aanlegsteigers;
  • j. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden;
  • k. andere tot de bestemming behorende watervoorzieningen.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 meter.

6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 7 Leiding - Riool

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Bestemming

De voor ‘Leiding - Riool’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor bescherming en veiligstelling van de ter plaatse in de grond aanwezige rioolleiding, waarbij geldt dat de bestemming Leiding - Riool prevaleert boven de andere aldaar geldende bestemmingen.

7.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 7.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2 meter.

7.2.2 Bouwen ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en)

Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Afwijken middels omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 7.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter;
  • b. lid 7.2.2 voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken van de aldaar geldende bestemming(en), mits de veiligheid met betrekking tot de waterleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

7.3.2 Advies

Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.3.1, sub a wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder met betrekking tot de vraag of bij het bouwplan het leidingbelang voldoende wordt ontzien en de eventuele te stellen voorwaarden.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de doeleindenomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.

7.4.2 Uitzonderingsregel

Het verbod als bedoeld in lid 7.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • d. graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.

7.4.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

  • a. deze verband houden met de doeleinden die aan de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn toegekend;
  • b. hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, het leidingbelang geen onevenredige schade wordt toegebracht.

7.4.4 Advies

Het bevoegd gezag wint met betrekking tot het bepaalde in lid 7.4.3 schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder.

 

Artikel 8 Waarde - Archeologie 2

8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 Bestemming

De voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor bescherming en veiligstelling van de ter plaatse in de grond aanwezige archeologische waarden, waarbij geldt dat de bestemming Waarde - Archeologie 2 prevaleert boven de andere aldaar geldende bestemmingen.

8.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen behorend bij de enkelbestemmingen welke van toepassing zijn op de gronden, uitsluitend ten dienste van de in lid 8.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend ten dienste van de in lid 8.1.1 genoemde bestemming;
  • b. bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en), uitsluitend onder voorwaarde van het bepaalde in lid 8.2.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk groter dan 50 m2 en dieper dan 40 cm dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het in onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige en/of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door een archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld, waarbij het bepaalde onder b van overeenkomstige toepassing is.

8.2.2 Archeologisch deskundige

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een vergunning als bedoeld in artikel 8.2.1 onder a winnen zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 8.2.1 onder b sub 1 tot en met 4 dienen te worden gesteld.

8.2.3 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde in artikel 8.2.1 onder a is niet van toepassing indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 50 m2 wordt vergroot en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders of;
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met uitzondering van nieuwe kelders.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • j. het scheuren van grasland;
  • k. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

8.3.2 Uitzonderingsregel

Het in lid 8.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

  • a. werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
  • c. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op locaties die niet groter zijn dan 50 m² of werken en werkzaamheden waarbij de bodem tot maximaal 40 cm onder maaiveld wordt geroerd.

8.3.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 8.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.
  • c. het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

8.3.4 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.3.1, wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden.

8.3.5 Verbinden van regels aan een omgevingsvergunning

Voor zover de in artikel 8.3.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag aan de vergunning één of een combinatie van de volgende regels verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988; of
  • c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

8.4 Wijzigingsbevoegdheden
8.4.1 Geheel of gedeeltelijk verwijderen bestemmingsvlak

Het bevoegd gezag kan de bestemmingsvlakken van de bestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  • a. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. op grond van archeologisch onderzoek het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

8.4.2 Advies

Alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging zoals bedoeld in lid 8.4.1 te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

 

Artikel 9 Waarde - Archeologische verwachting 4

9.1 Bestemmingsomschrijving
9.1.1 Bestemming

De voor ‘Waarde - Archeologische verwachting 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor bescherming en veiligstelling van de ter plaatse in de grond verwachte archeologische waarden, waarbij geldt dat de bestemming Waarde - Archeologische verwachting 4 prevaleert boven de andere aldaar geldende bestemmingen.

9.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen behorend bij de enkelbestemmingen welke van toepassing zijn op de gronden, uitsluitend ten dienste van de in lid 9.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend ten dienste van de in lid 9.1.1 genoemde bestemming;
  • b. bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en), uitsluitend onder voorwaarde van het bepaalde in lid 9.2.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk groter dan 500 m2 en dieper dan 40 cm dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het in onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige en/of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door een archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld, waarbij het bepaalde onder b van overeenkomstige toepassing is.

9.2.2 Archeologisch deskundige

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een vergunning als bedoeld in artikel 9.2.1 onder a winnen zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 9.2.1 onder b sub 1 tot en met 4 dienen te worden gesteld.

9.2.3 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde in artikel 9.2.1 onder a is niet van toepassing indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 500 m2 wordt vergroot en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders of;
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met uitzondering van nieuwe kelders.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • j. het scheuren van grasland;
  • k. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

9.3.2 Uitzonderingsregel

Het in lid 9.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

  • a. werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
  • c. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op locaties die niet groter zijn dan 500 m² of werken en werkzaamheden waarbij de bodem tot maximaal 40 cm onder maaiveld wordt geroerd.

9.3.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 9.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.
  • c. het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

9.3.4 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.3.1, wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden.

9.3.5 Verbinden van regels aan een omgevingsvergunning

Voor zover de in artikel 9.3.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag aan de vergunning één of een combinatie van de volgende regels verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988; of
  • c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

9.4 Wijzigingsbevoegdheden
9.4.1 Wijzigen archeologische waardering gronden

Het bevoegd gezag kan de bestemmingsvlakken van de bestemming van archeologisch waardevolle gebieden wijzigen in die zin dat:

9.4.2 Geheel of gedeeltelijk verwijderen bestemmingsvlak

Het bevoegd gezag kan de bestemmingsvlakken van de bestemming ‘Waarde - Archeologische verwachting 4’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  • a. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. op grond van archeologisch onderzoek het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

9.4.3 Advies

Alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging zoals bedoeld in lid 9.4.1 en 9.4.2 te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

Artikel 10 Waarde - Archeologische verwachting 5

10.1 Bestemmingsomschrijving
10.1.1 Bestemming

De voor ‘Waarde - Archeologische verwachting 5’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor bescherming en veiligstelling van de ter plaatse in de grond verwachte archeologische waarden, waarbij geldt dat de bestemming Waarde - Archeologische verwachting 5 prevaleert boven de andere aldaar geldende bestemmingen.

10.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen behorend bij de enkelbestemmingen welke van toepassing zijn op de gronden, uitsluitend ten dienste van de in lid 10.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend ten dienste van de in lid 10.1.1 genoemde bestemming;
  • b. bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en), uitsluitend onder voorwaarde van het bepaalde in lid 10.2.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk groter dan 1.000 m2 en dieper dan 40 cm dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het in onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige en/of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door een archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld, waarbij het bepaalde onder b van overeenkomstige toepassing is.

10.2.2 Archeologisch deskundige

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een vergunning als bedoeld in artikel 10.2.1 onder a winnen zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 10.2.1 onder b sub 1 tot en met 4 dienen te worden gesteld.

10.2.3 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde in artikel 10.2.1 onder a is niet van toepassing indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 1.000 m2 wordt vergroot en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders of;
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met uitzondering van nieuwe kelders.

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • j. het scheuren van grasland;
  • k. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

10.3.2 Uitzonderingsregel

Het in lid 10.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

  • a. werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
  • c. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op locaties die niet groter zijn dan 1.000 m² of werken en werkzaamheden waarbij de bodem tot maximaal 40 cm onder maaiveld wordt geroerd.

10.3.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 10.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.
  • c. het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

10.3.4 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.3.1, wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden.

10.3.5 Verbinden van regels aan een omgevingsvergunning

Voor zover de in artikel 10.3.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag aan de vergunning één of een combinatie van de volgende regels verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988; of
  • c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

10.4 Wijzigingsbevoegdheden
10.4.1 Wijzigen archeologische waardering gronden

Het bevoegd gezag kan de bestemmingsvlakken van de bestemming van archeologisch waardevolle gebieden wijzigen in die zin dat:

10.4.2 Geheel of gedeeltelijk verwijderen bestemmingsvlak

Het bevoegd gezag kan de bestemmingsvlakken van de bestemming ‘Waarde - Archeologische verwachting 5’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  • a. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. op grond van archeologisch onderzoek het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

10.4.3 Advies

Alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging zoals bedoeld in lid 10.4.1 en 10.4.2 te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

Artikel 11 Waarde - Archeologische verwachting 6

11.1 Bestemmingsomschrijving
11.1.1 Bestemming

De voor ‘Waarde - Archeologische verwachting 6’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor bescherming en veiligstelling van de ter plaatse in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden, waarbij geldt dat de bestemming Waarde - Archeologische verwachting 6 prevaleert boven de andere aldaar geldende bestemmingen.

11.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen behorend bij de enkelbestemmingen welke van toepassing zijn op de gronden, uitsluitend ten dienste van de in lid 11.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend ten dienste van de in lid 11.1.1 genoemde bestemming;
  • b. bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en), uitsluitend onder voorwaarde van het bepaalde in lid 11.2.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk groter dan 2.500 m2 en dieper dan 40 cm dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het in onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige en/of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door een archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld, waarbij het bepaalde onder b van overeenkomstige toepassing is.

11.2.2 Archeologisch deskundige

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een vergunning als bedoeld in artikel 11.2.1 onder a winnen zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 11.2.1 onder b sub 1 tot en met 4 dienen te worden gesteld.

11.2.3 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde in artikel 11.2.1 onder a is niet van toepassing indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 2500 m2 wordt vergroot en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders of;
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met uitzondering van nieuwe kelders.

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
11.3.1 Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • j. het scheuren van grasland;
  • k. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

11.3.2 Uitzonderingsregel

Het in lid 11.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

  • a. werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
  • c. werken of werkzaamheden die betrekking hebben op locaties die niet groter zijn dan 2.500 m² of werken en werkzaamheden waarbij de bodem tot maximaal 40 cm onder maaiveld wordt geroerd.

11.3.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 11.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.
  • c. het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

11.3.4 Advies

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.3.1, wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden.

11.3.5 Verbinden van regels aan een omgevingsvergunning

Voor zover de in artikel 11.3.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag aan de vergunning één of een combinatie van de volgende regels verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988; of
  • c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

11.4 Wijzigingsbevoegdheden
11.4.1 Wijzigen archeologische waardering gronden

Het bevoegd gezag kan de bestemmingsvlakken van de bestemming van archeologisch waardevolle gebieden wijzigen in die zin dat:

11.4.2 Geheel of gedeeltelijk verwijderen bestemmingsvlak

Het bevoegd gezag kan de bestemmingsvlakken van de bestemming ‘Waarde - Archeologische verwachting 6’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  • a. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. op grond van archeologisch onderzoek het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

11.4.3 Advies

Alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging zoals bedoeld in lid 11.4.1 en 11.4.2 te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

Artikel 12 Waterstaat - Waterkering

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn - bij wijze van dubbelbestemming - bestemd voor:

  • c. bescherming en veiligstelling van de waterstaatkundige functie van de primaire en regionale waterkering;
  • d. water en bijbehorende voorzieningen voor de waterhuishouding.
12.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 12.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

12.3 Afwijkingen van de bouwregels
12.3.1 Hogere bouwwerken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2 onder b ten behoeve van het bouwen van hogere bouwwerken, met inachtneming van het volgende:

  • a. de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend ten behoeve van de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de omgevingsvergunning wordt verleend, indien het belang van de waterstaatkundige functie van de primaire en regionale waterkering door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad;
  • c. alvorens omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering.

12.3.2 Oprichten nieuwe bebouwing

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2 sub c ten behoeve van het oprichten van nieuwe bouwwerken, met inachtneming van het volgende:

  • a. de omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de waterstaatkundige functie van de primaire en regionale waterkering door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad;
  • b. alvorens omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering.

12.3.3 Uitbreiding bestaande bebouwing

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2 onder c ten behoeve van het uitbreiden van bestaande bouwwerken, met inachtneming van het volgende:

  • a. de omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de waterstaatkundige functie van de primaire en regionale waterkering door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad;
  • b. alvorens omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene bouwregels

14.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen
14.1.1 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

14.1.2 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
  • c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil;
  • d. bij het berekenen van de blijkens de digitale verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen niet in aanmerking genomen.

14.1.3 Afwijken van ondergronds bouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.1.2 sub d voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarden dat:

  • a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

14.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

14.3 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
14.3.1 Maximale maatvoering

Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

14.3.2 Minimale maatvoering

In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

14.3.3 Heroprichting

In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid 14.3.1 en lid 14.3.2 slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats of binnen het geldende bouwvlak plaatsvindt.

Artikel 15 Algemene aanduidingsregels

15.1 Molenbiotoop
15.1.1 Aanduiding

In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' de volgende regels:

  • a. binnen een afstand van 100 meter tot het middelpunt van de molen worden ten behoeve van de onderliggende bestemmingen geen omgevingsvergunningen voor afwijken verleend of wijzigingsbevoegdheden toegepast voor het oprichten van nieuwe bebouwing of de verhoging van bouwhoogten;
  • b. indien in de zone tussen 100 en 400 m vanaf het middelpunt van de molen ten behoeve van de onderliggende bestemmingen bij omgevingsvergunningen wordt afgeweken of wijzigingsbevoegdheden worden toegepast gelden voor de genoemde afstanden tot het middelpunt van de molen de volgende maximale bouwhoogten:

Molen/Bouwhoogte op afstand   100-200 m   200-300 m   300-400 m  
Molen Nooitgedacht vh De Kat, Cadzand   4,5 m   5,2 m   5,9 m  
Molen De Brak, Sluis   11,3 m   11,3 m   11,3 m  

  • c. indien op grond van de artikelen geldend voor de onderliggende bestemmingen een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge het bepaalde onder b, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van de betreffende artikelen.

15.1.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.1.1 onder a en b, indien:

  • a. de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing.

15.1.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' en gelegen binnen een afstand van 100 meter tot het middelpunt van de molen zonder of in afwijking van een vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken en werkzaamheden, uit te voeren:

  • a. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande begroeiing;

een en ander met inachtneming van het volgende:

  • b. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden wordt niet verleend voor beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting die als zij volgroeid is, hoger is dan de onderste punt van de verticaal staande wiek.

15.1.4 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van 15.1.3 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. werken en/of werkzaamheden die normaal beheer of onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

15.1.5 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 15.1.3 zijn slechts toelaatbaar, indien het huidige en/of toekomstige functioneren van de molen als werktuig en/of de waarde van de molen als cultuurhistorisch en landschapsbepalend element niet onevenredig wordt of kan worden aangetast.

15.2 Veiligheidszone - lpg
15.2.1 Aanduiding

Binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg' geldt dat de bouw van nieuwe kwetsbare objecten, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen niet zijn toegestaan. Voorts geldt dat bij het verlenen van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer deze veiligheidszone als uiterste grenswaarde in acht genomen moet worden.

15.2.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg' als bedoeld in 15.2.1 te verwijderen indien de activiteit ter plaatse is beëindigd.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

16.1 Algemeen

Indien niet op grond van een andere bepaling kan worden afgeweken van deze regels kan het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het volgende:

  • a. het afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering, met uitzondering van inhoudsmaten, met ten hoogste 10%;
  • b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 meter, mits er geen sprake is van een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld;
  • e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 meter.

Artikel 17 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  • a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • c. het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
  • d. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  • c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

18.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

18.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Sluis'.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 24 september 2015.  
         
 
         
         
  De voorzitter,     De griffier,    
  ……….     ………