direct naar inhoud van Regels
Plan: Woonwijken Roden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1699.2013BP040-vg01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het Woonwijken Roden met identificatienummer NL.IMRO.1699.2013BP040-vg01 van de gemeente Noordenveld;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis verbonden werkactiviteiten:

de uitoefening van een beroep, het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, welke activiteiten door de beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 aanpijling:

een op de verbeelding blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig opgenomen aanduiding, die aangeeft welke bestemming/aanduiding van toepassing is op de aangepijlde gronden;

1.8 achtererf:

het achter het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voorzover gelegen achter de achtergevel en het verlengde daarvan en tussen de zijdelingse perceelgrenzen, en die zijde (zijdelings) niet gekeerd is naar de weg of het openbaar toegankelijk gebied;

1.9 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.10 achtergevel:

de gevel van een gebouw, die gesitueerd is tegenover de voorgevel van het betreffende gebouw;

1.11 achterkant:

de achtergevel, het achtererf en het dakvlak aan de achterzijde van een gebouw alsmede de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voorzover die zijde (zijdelings) niet gekeerd is naar de weg of het openbaar toegankelijk gebied;

1.12 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door het houden van dieren;

1.13 antennedrager:

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.14 antenne-installatie:

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.15 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;

1.16 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.17 bebouwingsbeeld of straatbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.18 bebouwingsgebied:

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;

1.19 bed & breakfastvoorziening:

een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, toeristische verblijfsvoorziening, voor uitsluitend kortdurend logies en ontbijt voor maximaal vijf personen, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw of is gevestigd in een van de bestaande bijgebouwen en wordt uitgeoefend door de gebruiker van het betreffende perceel;

1.20 bedrijf:

een inrichting of instelling, gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden werkactiviteiten daaronder niet begrepen;

1.21 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.22 bedrijfswoning of dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.23 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.24 bestaand:
  • a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of de beheersverordening aanwezig is, dan wel toegestaan is krachtens een omgevingsvergunning en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  • b. het onder a bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
1.25 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.26 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.27 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.28 bijgebouwengebied:

bouwvlak, uitgezonderd de grond onder het hoofdgebouw, alsmede het vlak ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';

1.29 boerderij:

een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met in de bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten, die samen een geïntegreerde eenheid (bouwkarakteristiek waarbij woon- en stalgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn) vormen;

1.30 boogkas of tunnelkas:

een constructie, die met plastic of een in gebruik daarmee overeenkomend materiaal is afgedekt, ter vervroeging of verlenging van het teeltseizoen van tuinbouw- of fruitteeltproducten. Hieronder wordt tevens verstaan een draagluchthal;

1.31 boomgaard:

een stuk grond beplant met fruitbomen;

1.32 bos:

bos of bebossing gericht op houtproductie, natuurbehoud, recreatie en/of kwaliteit van het landschap, waarbij de verschijningsvorm als bos primair is;

1.33 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.34 bouwgrens of bouwvlakgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.35 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;

1.36 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.37 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.38 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.39 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.40 buitenwerkse gevelvlak:

de buitenzijde van de daadwerkelijke wanden van een bouwwerk. Voor bouwwerken die niet of niet aan alle zijden door wanden omsloten worden, wordt de loodrechte projectie van de dakrand op het maaiveld als buitenwerkse gevelvlak aangemerkt;

1.41 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;

1.42 dagrecreatie:

een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag waarbij overnachting niet is toegestaan, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft;

1.43 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw of een overkapping;

1.44 dakopbouw:

een niet-ondergeschikte toevoeging aan het dak van de bestaande bouwmassa, door het verhogen van de nok of de dakrand, dan wel de gootlijn van het dak;

1.45 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.46 erf:

een al dan niet omheind stuk grond, in ruimtelijk opzicht direct behorende bij, in functioneel opzicht ingericht ten dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning of een ander gebouw, dat in beginsel behoort tot het perceel waarop de woning of het andere gebouw is geplaatst, zoals dat kan blijken uit de (oorspronkelijke) kadastrale gegevens en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;

1.47 erfafscheiding:

de afbakening van een erf of perceel van een ernaast gelegen erf of perceel, of van de openbare ruimte;

1.48 erker:

een ondergeschikte grondgebonden uitbouw met een beperkte omvang in breedte, hoogte, diepte en een overwegend transparante verschijningsvorm en uitstraling, waardoor het stedenbouwkundig aanzicht niet wezenlijk wordt beïnvloed;

1.49 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.50 garagebox:

een afzonderlijke, niet tot een bepaalde woning behorende, stalling voor motorvoertuigen;

1.51 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.52 gebruik:

het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;

1.53 gebruiksmogelijkheden:

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.54 geluidsgevoelig object:

een woning of een ander gebouw of object waarvoor ingevolge artikel 82 van de Wet geluidhinder bij Algemene Maatregel van Bestuur de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting is aangegeven;

1.55 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.56 gevellijn:

de in het plan als zodanig opgenomen aanduiding, waar de voorgevel van het hoofdgebouw op moet zijn georiënteerd;

1.57 gootlijn of druiplijn:

een horizontale snijlijn van gevelvlak en dakvlak, zijnde de laagste lijn van het dak die representatief kan worden geacht voor de (in stedenbouwkundige zin toegestane) hoofdmassa;

1.58 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen, tot aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;

1.59 grootschalige (volumineuze) detailhandel:

detailhandel die vanwege de omvang en de aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, in de vorm van de verkoop van auto's, boten, caravans, landbouwwerktuigen, woninginrichtingartikelen, tuininrichtingartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en naar de aard daarmee gelijk te stellen artikelen;

1.60 hobbymatig agrarisch gebruik:

het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren (niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, een gebruiksgerichte paardenhouderij, een bollenteeltbedrijf of een vis- en wormenkwekerij, of daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid) op niet bedrijfsmatige wijze;

1.61 hobbymatig houden van dieren:

het houden van dieren van soorten, in het bijzonder evenhoevigen (runderen, varkens, schapen, geiten), maar ook paarden en pluimvee. Hobbydieren worden niet voor de productie en dus ook niet voor economisch gewin gehouden, maar voor educatieve of recreatieve doeleinden of uit pure liefhebberij. Het houden van hobbydieren is voor de houder een nevenactiviteit, die niet kan worden uitgeoefend naast het bedrijfsmatig houden van genoemde diersoorten;

1.62 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.63 hoofdgebouw:

één gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.64 hoofdverblijf:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat naar constructie en inrichting geschikt is voor de permanente huisvesting van één persoon, een gezin of een hiermee gelijk te stellen groep personen;

1.65 hoofdvorm:

de hoofdvorm van het gebouw wordt bepaald door het bestaande gevelvlak, de goothoogte, de nokhoogte en de dakvorm;

1.66 horecabedrijf:

een bedrijf of instelling, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.67 horeca 1 (daghoreca):

een inrichting die gericht is op het verstrekken van alcoholvrije dranken, dan wel van kleine etenswaren, zoals lunchroom, ijssalon, koffie-/theehuis en die qua exploitatievorm en openingstijden aansluit bij winkelvoorzieningen;

1.68 horeca 2 (eetgelegenheden):

een inrichting die geheel gericht is op het verstrekken van maaltijden, die ter plaatse kunnen worden genuttigd, dan wel afgehaald kunnen worden, en waarbij het verstrekken van dranken (daaraan) ondergeschikt is, zoals snackbar, afhaalcentrum, (fastfood) restaurant;

1.69 horeca 3 ((nachtelijke) uitgaansgelegenheden):

een inrichting die gericht is op het verstrekken van (sterke) dranken, het ten gehore brengen van muziek, het gelegenheid geven tot dansen en het verhuren van zalen aan (besloten) gezelschappen, zoals café, bar, zalenverhuurbedrijf;

1.70 horeca 4 (discotheken):

een inrichting die geheel gericht is op het ten gehore brengen van muziek en het gelegenheid geven tot dansen, in combinatie met het verstrekken van dranken die ter plaatse kunnen worden genuttigd, zoals dancing/discotheek;

1.71 horeca 5 (recreatief nachtverblijf):

een inrichting die in hoofdzaak gericht is op het bedrijfsmatig nachtverblijf aanbieden, eventueel gecombineerd met het verstrekken van maaltijden en dranken, zoals hotel, logies, pension;

1.72 houtsingel:

lijnvormige beplanting bestaande uit bomen en struiken op overwegend eenzelfde hoogte als het omringend landschap;

1.73 houtteelt:

het telen van hout gericht op uitsluitend de productie als onderdeel van een agrarisch bedrijf;

1.74 huishouden:

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishouding voer(t)(en) of wil(len) voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan (kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen);

1.75 kantoor:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening, niet zijnde detailhandel, al dan niet met een (publieksgerichte) baliefunctie, en dient als zelfstandige kantoorruimte;

1.76 kap:

een dakafdekking onder een hoek vanaf 15° met het horizontale vlak, dan wel in een gebogen vorm;

1.77 kapverdieping of kaplaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw onmiddellijk onder de kap;

1.78 karakteristieke bebouwing:

beeldbepalende en/of waardevolle bebouwing welke past bij de omgeving;

1.79 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groenten, vruchten, bloemen of planten;

1.80 kuilvoerplaat of sleufsilo:

een verhard terrein, al dan niet met keerwanden, ten behoeve van opslag van landbouwgewassen en/of producten;

1.81 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.82 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.83 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

1.84 landschapselement:

landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurlijk waardevolle elementen in het landschap, zoals onder andere houtopstanden, houtsingels, houtwallen, moerasjes, poelen en steilranden;

1.85 maaiveld:

het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.86 maatschappelijke dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van maatschappelijke diensten aan consumenten door middel van een rechtstreeks contact; de maatschappelijke diensten hebben betrekking op (sociaal-)medische, (sociaal-)culturele of openbare dienstverlening en daarmee naar de aard gelijk te stellen dienstverlening;

1.87 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, (sociaal-)medische, (sociaal-)culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen, kinderopvang en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.88 manege(activiteiten):

bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur of het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen);

1.89 mestopslagplaats of mestbassin:

een aarden put bekleed met folie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven en wordt omgeven door een grondwal ten behoeve van de opslag van drijfmest;

1.90 mestsilo:

een constructie van beton, hout of staal bekleed met folie of beton, dan wel een gemetselde constructie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven ten behoeve van de opslag van mest. Onder een mestsilo wordt niet begrepen een mestkelder, zijnde een volledig ondergrondse bak, die is gecombineerd met een gebouw;

1.91 milieusituatie:

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, (bodem)verontreiniging, licht en/of trilling;

1.92 nadere eis:

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.93 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.94 nok:

het snijpunt, dan wel een horizontale snijlijn van ten minste twee hellende dakvlakken, zijnde de hoogste lijn van een dak;

1.95 normale onderhouds- en exploitatiewerkzaamheden:

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving, dan wel de realisering van de bestemming;

1.96 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.97 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,2 m boven peil is gelegen;

1.98 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.99 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder, dan wel met ten hoogste één wand;

1.100 paardenbak:

een al dan niet door middel van een afscheiding afgezonderd terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en/of berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;

1.101 peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.102 plat dak of platte afdekking:

een dakafdekking onder een hoek van minder dan 15° met het horizontale vlak;

1.103 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.104 recreatief medegebruik:

een gebruik van gronden voor dagrecreatieve voorzieningen, in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, de inrichting van visoevers en daarmee gelijk te stellen voorzieningen, dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.105 recreatiewoning:

een permanent aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat of die het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar als recreatieverblijf gebruikt en bewoond te worden;

1.106 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.107 rooilijn:

de lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde of aan de van de weg afgekeerde zijde niet mag worden overschreden;

1.108 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.109 sociale veiligheid:

een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbaar en sociaal controleerbaar is;

1.110 tijdstip van beëindiging van een bepaald gebruik:
  • a. het tijdstip waarop een gebouw is gesloopt, dan wel vanwege bouwkundige gebreken het gebruik ingevolge de Woningwet dient te worden gestaakt;
  • b. het tijdstip waarop gronden en/of een gebouw met de bijbehorende grond kennelijk in gebruik zijn genomen voor een andere functie dan in het bestemmingsplan voor de betreffende gronden in de bestemmingsomschrijving is aangegeven;
1.111 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.112 veldschuur

een vrij in het open veld staande schuur, uitsluitend bedoeld voor het stallen van vee, de opslag van machines, agrarische producten en/of niet-agrarische producten;

1.113 verbeelding:

de weergave van de inhoud van een bestemmingsplan conform het gestelde in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening;

1.114 verkeersveiligheid:

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer, die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen, bochten en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingslementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.115 voorerf:

het voor het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voor zover gelegen voor de voorgevel en het verlengde daarvan tot aan de naar de weg gekeerde perceelgrens;

1.116 voorgevel:

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw, of de als 'gevellijn' in het plan aangeduide, dan wel door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.117 voorkant:

de voorgevel, het voorerf en het dakvlak aan de voorzijde van een gebouw, alsook de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) gekeerd is naar de weg of het openbaar toegankelijk gebied;

1.118 voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.119 vrijstaande woning:

een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning;

1.120 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer en waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit;

1.121 weg:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten, met dien verstande dat zelfstandige fiets- en voetpaden, brandgangen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voor openbaar verkeer openstaande paden hier niet onder worden begrepen;

1.122 winkel:

een gebouw dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk is bedoeld om te worden gebruikt voor de uitoefening van detailhandel;

1.123 woning of wooneenheid:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en uitsluitend bestemd voor de huisvesting van één huishouden;

1.124 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat met één of meer gemeenschappelijke toegangen en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.125 woonsituatie:

de waarde van een gebied voor de woonfunctie, die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder;

1.126 zakelijke dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten door reisbureaus, uitzendbureaus, reclamebureaus, architectenbureaus, kapperszaken, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven, kantoren en praktijkruimten;

1.127 zijerf:

het naast het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voor zover gelegen naast de zijgevel tot aan de aan die zijde gelegen perceelgrens;

1.128 zijgevel:

de gevel van een gebouw, niet zijnde de voor- of achtergevel.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens:

tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, luchtbehandeling- en liftinstallaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de lengte, breedte en/of diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren en/of de buitenzijde van overige niet-ondergeschikte bouwonderdelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 algemene regels:

alle maten zijn in meters (m) en voor:

  • oppervlakten in vierkante meters (m2);
  • inhoudsmaten in kubieke meters (m3);
  • verhoudingen in procenten (%);
  • hoeken/hellingen in graden (°).

Op de verbeelding wordt altijd gemeten vanuit het hart van de lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • b. cultuurgrond;
  • c. behoud en herstel van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden;

alsmede voor:

  • d. behoud en versterking van de bestaande houtwallen en boomsingels, ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';
  • e. veldschuur, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur';
  • f. recreatief medegebruik;

met daaraan ondergeschikt:

  • g. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • k. erven en terreinen;
  • l. gebouwen;
  • m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • n. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
3.1.1 Landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden

Het behoud en herstel van landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden wordt nagestreefd door middel van behoud en herstel van de volgende kenmerken:

Ecologie:

  • door de kleinschaligheid, de bossen, struwelen en poelen is er rond Roden nog een vrij goed samenhangende structuur van goed ontwikkelde houtwallen, veel soorten broedvogels, zoogdieren en dagvlinders.

Landschap/cultuurhistorie:

  • onregelmatige, kleinschalige mozaïekverkaveling rond Roden;
  • percelen begrensd door lijnvormige beplantingen;
  • rond Roden nog vrij veel kleine landschapselementen in de vorm van houtwallen en boomsingels;
  • beekdalen goed herkenbaar als gevolg van plotseling hoogteverschil in het terrein (reliëf).
3.1.2 Hout-, boom- en fruitteelt

Houtteelt en opgaande vormen van boom- en fruitteelt zijn niet in de bestemming begrepen, evenmin als de aanleg van (nieuwe) boselementen groter dan 10.000 m2.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van een gebouw geldt de volgende regel:

  • a. er mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande veldschuur ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur'.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. er mogen geen mestsilo's, sleufsilo's, mestbassins en tunnelkassen worden gebouwd;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat voor afscheidingen alleen een open omheining mag worden toegepast met een maximale hoogte van 1,5 m.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en/of bouwhoogte, de dakhelling en dakvorm van de bebouwing.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Toegestaan gebruik
  • a. Paardenbakken

Het gebruik van de gronden bij (bedrijfs)woningen voor paardenbakken is toegestaan, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. per woning is maximaal één paardenbak toegestaan;
  • 2. de oppervlakte van de paardenbak bedraagt ten hoogste 1.200 m2;
  • 3. de paardenbak dient te worden geplaatst aan het bouwperceel van de aanvrager, binnen een afstand van 30 m van het perceel;
  • 4. de afstand tot de woning van derden bedraagt ten minste 30 m; deze afstand geldt ook voor recreatiewoningen;
  • 5. de afstand tot het perceel van derden bedraagt ten minste 3 m;
  • 6. er mag geen sprake zijn van onevenredige negatieve effecten op de omgeving en de kwaliteit van het woongenot van derden;
  • 7. de omheining bestaat uit een open constructie met een maximale hoogte van 1,5 m.
3.4.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden;
  • b. het gebruik van cultuurgrond voor de opslag van agrarische producten, met uitzondering van de tijdelijke opslag tot ten hoogste zes maanden per jaar;
  • c. het gebruik van cultuurgrond voor de opslag van mest met inbegrip van mestopslagplaatsen en mestbassins;
  • d. het vellen en rooien van de bestaande houtwallen en boomsingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel', met uitzondering van het normale onderhoud.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Vergunningsplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen, zoals wandel- en fietspaden, picknickplaatsen en parkeervoorzieningen;
  • b. het aanbrengen en verwijderen van lijnvormige beplantingen;
  • c. het egaliseren van natuurlijk reliëf;
  • d. het graven en dempen van sloten;
  • e. het verharden en verwijderen van paden;
  • f. het aanleggen van een (verharde) weg ten behoeve van een agrarisch bedrijf;
  • g. het ophogen en ontgronden;
  • h. het vellen en rooien van houtopstanden.
3.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht

De in lid 3.5.1 bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.

3.5.3 Voorwaarden
  • a. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken;
  • b. De in lid 3.5.1 bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 3.1 omschreven waarden, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, de milieusituatie, het uitzicht van woningen en de verkeersveiligheid;
  • c. Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de vergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. lichte industrie, groothandel, reparatie-, verhuur-, bouwnijverheid- en installatiebedrijven, die wat betreft geur, stof, geluid en gevaar toelaatbaar zijn naast woningen;
  • b. zakelijke dienstverlening;

alsmede voor:

  • c. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  • d. wonen ten dienste van het bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • e. verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg';

met daaraan ondergeschikt:

  • f. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • j. tuinen, erven en terreinen;
  • k. gebouwen;
  • l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • m. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
4.1.1 Geluidzoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen

In de bestemming zijn niet begrepen:

  • geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • risicovolle inrichtingen, met uitzondering van de inrichting ter plaatse van de aanduidingen 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg', .
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemene bouwregels

Voor het bouwen geldt de volgende algemene bouwregel:

  • a. van een bouwperceel mag ten hoogste 50% worden bebouwd, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
4.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van een bedrijfsgebouw gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfsgebouw dient uitsluitend binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de afstand tot de bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt ten minste 5 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • c. de goothoogte bedraagt ten hoogste 5,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • d. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder c en d bedragen de goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' ten hoogste hetgeen is aangegeven;
  • f. de dakhelling bedraagt ten minste 20° en ten hoogste 60°, dan wel de bestaande platte afdekking wanneer de bestaande bebouwing een platte afdekking heeft;
  • g. de afstand van vrijstaande bedrijfsgebouwen tot de bedrijfswoning en/of aan-, uitbouwen, bijgebouwen bij de bedrijfswoning bedraagt ten minste 4 m.
4.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. één bedrijfswoning mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en binnen het bouwvlak worden gebouwd, met de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de aangegeven 'gevellijn' dient te worden gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
  • c. de afstand tot de bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • d. de diepte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 15 m, gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' de diepte gemeten wordt vanuit de aangegeven 'gevellijn';
  • e. de oppervlakte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 150 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • f. de goothoogte bedraagt ten hoogste 4 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat de goothoogte voor niet meer dan 50% van de lengte van de gevel ten hoogste 6 m mag bedragen;
  • g. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • h. de dakhelling bedraagt ten minste 30° en ten hoogste 60°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze afwijkend is.
4.2.4 Aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de afstand tot de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • c. in geval van een bijgebouwengebied kleiner dan of gelijk aan 300 m2 geldt dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning niet meer bedraagt dan 60 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bijgebouwengebied dat groter is dan 100 m2;
    • 2. aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning ten minste 1 m uit dan wel op de bouwperceel- en/of erfgrens worden gebouwd;
  • d. in geval van een bijgebouwengebied groter dan 300 m2 geldt dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning niet meer bedraagt dan 100 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bijgebouwengebied dat groter is dan 300 m2 tot een maximum van in totaal 150 m2;
    • 2. aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning ten minste 3 m uit de bouwperceel- en/of erfgrens worden gebouwd;
  • e. de bouwhoogte bedraagt bij een platte afdekking ten hoogste 3,5 m;
  • f. de goothoogte bedraagt bij het toepassen van een kap ten hoogste 3,5 m;
  • g. de bouwhoogte bedraagt bij het toepassen van een kap ten hoogste 80% van de daadwerkelijke bouwhoogte van de bedrijfswoning, met een maximum van 7,2 m;
  • h. de dakhelling bedraagt bij het toepassen van een kap ten minste 30° en ten hoogste 60°, waarbij het gebouw bij het bouwen op de bouwperceel- en/of erfgrens ten minste is voorzien van een hellend dakvlak evenwijdig aan die bouwperceel- en/of erfgrens.
4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak bedraagt ten hoogste 12 m;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. in overige gevallen mag de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedragen, met uitzondering van een overkapping ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg'.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en/of bouwhoogte, de dakhelling en dakvorm van de bebouwing.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.2.2, sub a, voor het overschrijden van het bouwvlak, mits de eenmalige uitbreiding ten hoogste 10% van de oppervlakte van de bestaande bebouwing bedraagt, met dien verstande dat de bestemmingsgrenzen niet mogen worden overschreden en dat van een bouwperceel ten hoogste 50% mag worden bebouwd;
  • b. lid 4.2.4, sub c en d, voor het overschrijden van de maximale gezamenlijke oppervlakte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning met ten hoogste 20% van hetgeen is toegestaan, met dien verstande dat van een bouwperceel ten hoogste 50% mag worden bebouwd.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Toelaatbaarheid bedrijven

De toelaatbaarheid van de in lid 4.1, sub a bedoelde bedrijven wordt, met het oog op het woon- en leefklimaat, bepaald aan de hand van de als bijlage 1 bij de regels gevoegde Staat van bedrijven (milieucategorie 1 en 2). Bedrijven die niet genoemd zijn in milieucategorie 1 en 2 van de Staat van bedrijven, maar die wat betreft geur, stof, gevaar en geluid vergelijkbaar zijn met de bedrijven die genoemd zijn in de milieucategorieën 1 en 2, zijn zonder meer toelaatbaar.

4.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van bedrijfsgebouwen, niet zijnde de bedrijfswoning en de daarbij behorende gebouwen, voor bewoning;
  • b. het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 4.5.1 voor de vestiging van bedrijven genoemd in categorie 3.1 van de Staat van bedrijven en die wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met categorie 1 en 2 kunnen worden gelijkgesteld.

Artikel 5 Bos

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos, bebossing en boomsingels;

alsmede voor:

  • b. het behoud van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
  • c. recreatief medegebruik;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. paden en verhardingen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • g. terreinen;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • i. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van een gebouw geldt de volgende regel:

  • a. er mogen geen gebouwen worden gebouwd.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3 m.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ophogen, ontgronden, egaliseren en ontginnen van gronden met deze bestemming;
    • 2. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas;
    • 3. het aanleggen van verharde en onverharde wegen, paden, banen of parkeerstroken en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 4. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    • 5. het graven van sloten of greppels en het aanbrengen van drainage.
  • b. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunning wordt gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
  • c. De in lid 5.3, sub a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken en werkzaamheden:
    • 1. die reeds in uitvoering zijn op het moment van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    • 2. die het normale onderhoud tot doel hebben.
  • d. De in lid 5.3, sub a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 5.1 omschreven waarden.
  • e. Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de vergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.

Artikel 6 Cultuur en ontspanning

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kinderboerderij met dierenweide, speeltuin en theeschenkerij;
  • b. een hertenkamp;

alsmede voor:

  • c. behoud en versterking van de bestaande houtwallen en boomsingels, ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';

met daaraan ondergeschikt:

  • d. paden en verhardingen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. terreinen;
  • i. gebouwen, geen (bedrijfs)woningen zijnde;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • k. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw dient uitsluitend binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • c. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • d. de dakhelling bedraagt ten minste 20° en ten hoogste 60°, dan wel de bestaande platte afdekking wanneer de bestaande bebouwing een platte afdekking heeft.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedragen.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en/of bouwhoogte, de dakhelling en dakvorm van de bebouwing.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 6.2.1, sub a, voor het overschrijden van het bouwvlak, mits de eenmalige uitbreiding ten hoogste 10% van de oppervlakte van de bestaande bebouwing bedraagt, met dien verstande dat de bestemmingsgrenzen niet mogen worden overschreden en dat van een bouwperceel ten hoogste 50% mag worden bebouwd.
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor wonen;
  • b. het vellen en rooien van de bestaande houtwallen en boomsingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel', met uitzondering van het normale onderhoud.

Artikel 7 Dienstverlening

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Dienstverlening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke en zakelijke dienstverlening;

alsmede voor:

  • b. wonen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen';

met daaraan ondergeschikt:

  • c. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • g. tuinen, erven en terreinen;
  • h. gebouwen;
  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • j. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemene bouwregels

Voor het bouwen geldt de volgende algemene bouwregel:

  • a. van een bouwperceel mag ten hoogste 50% worden bebouwd, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
7.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw dient uitsluitend binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de aangegeven 'gevellijn' dient te worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte aan gebouwen bedraagt ten hoogste de bestaande oppervlakte;
  • c. de afstand tot de bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • d. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste de bestaande hoogte;
  • e. de dakhelling bedraagt ten minste 30° en ten hoogste 60°, dan wel de bestaande platte afdekking wanneer de bestaande bebouwing een platte afdekking heeft.
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedragen.
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en/of bouwhoogte, de dakhelling en dakvorm van de bebouwing.

7.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 7.2.2, sub a en b, voor het overschrijden van het bouwvlak en vergroting van de bestaande oppervlakte, mits de eenmalige uitbreiding ten hoogste 10% van de oppervlakte van de bestaande bebouwing bedraagt, met dien verstande dat de bestemmingsgrenzen niet mogen worden overschreden en dat van een bouwperceel ten hoogste 50% mag worden bebouwd.
7.5 Specifieke gebruiksregels
7.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf.

Artikel 8 Groen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. (openbare) groenvoorzieningen;

alsmede voor:

  • b. behoud en versterking van de bestaande houtwallen en boomsingels, ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';
  • c. behoud van de pingoruïne, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - pingoruïne';
  • d. parkeren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • e. bergbezinkbassin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bergbezinkbassin';
  • f. nutsgebouw, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';

met daaraan ondergeschikt:

  • g. paden en verhardingen;
  • h. speelvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • l. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van een gebouw geldt de volgende regel:

  • a. er mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande nutsgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening'.
8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 2 m.
8.3 Specifieke gebruiksregels
8.3.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het vellen en rooien van de bestaande houtwallen en boomsingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel', met uitzondering van het normale onderhoud;
  • b. het verwijderen van de pingoruïne, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - pingoruïne'.

Artikel 9 Horeca

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. horecabedrijf van categorie 5 (recreatief nachtverblijf);

alsmede voor:

  • b. wonen ten dienste van het bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

met daaraan ondergeschikt:

  • c. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • g. tuinen, erven en terreinen;
  • h. gebouwen;
  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • j. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemene bouwregels

Voor het bouwen geldt de volgende algemene bouwregel:

  • a. van een bouwperceel mag ten hoogste 50% worden bebouwd, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
9.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van een bedrijfsgebouw gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfsgebouw dient uitsluitend binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de aangegeven 'gevellijn' dient te worden gebouwd;
  • b. de afstand tot de bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt ten minste 5 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • c. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 10 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • d. één bedrijfswoning mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de bedrijfswoning uitsluitend als inpandig onderdeel van de bedrijfsbebouwing mag worden gerealiseerd.
9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedragen.
9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en/of bouwhoogte, de dakhelling en dakvorm van de bebouwing.

9.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

afwijken van het bepaalde in :

  • a. lid 9.2.2, sub a, voor het overschrijden van het bouwvlak, mits de eenmalige uitbreiding ten hoogste 10% van de oppervlakte van de bestaande bebouwing bedraagt, met dien verstande dat de bestemmingsgrenzen niet mogen worden overschreden.
9.5 Specifieke gebruiksregels
9.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een horecabedrijf van categorie 4 (discotheek);
  • b. het gebruik van bedrijfsgebouwen, niet zijnde de bedrijfswoning en de daarbij behorende gebouwen, voor bewoning;
  • c. het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf.

Artikel 10 Maatschappelijk

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. school, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'onderwijs';

alsmede voor:

  • c. maatschappelijke en zakelijke dienstverlening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
  • d. sport- en spelvoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'sport';
  • e. wonen ten dienste van het bedrijf of de instelling, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • f. behoud en versterking van de bestaande houtwallen en boomsingels, ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';

met daaraan ondergeschikt:

  • g. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • k. tuinen, erven en terreinen;
  • l. gebouwen;
  • m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • n. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemene bouwregels

Voor het bouwen geldt de volgende algemene bouwregel:

  • a. van een bouwperceel mag ten hoogste 50% worden bebouwd, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
10.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van een bedrijfsgebouw gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfsgebouw dient uitsluitend binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de afstand tot de bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt ten minste 5 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • c. de goothoogte bedraagt ten hoogste 5,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • d. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder c en d bedraagt de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' ten hoogste hetgeen is aangegeven;
  • f. de dakhelling bedraagt ten minste 20° en ten hoogste 60°, dan wel de bestaande platte afdekking wanneer de bestaande bebouwing een platte afdekking heeft
  • g. de afstand van vrijstaande bedrijfsgebouwen tot de bedrijfswoning en/of aan-, uitbouwen, bijgebouwen bij de bedrijfswoning bedraagt ten minste 4 m.
10.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. één bedrijfswoning mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en binnen het bouwvlak worden gebouwd, met de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de aangegeven 'gevellijn' dient te worden gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
  • c. de afstand tot de bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • d. de diepte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 15 m, gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' de diepte gemeten wordt vanuit de aangegeven 'gevellijn';
  • e. de oppervlakte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 150 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • f. de goothoogte bedraagt ten hoogste 4 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat de goothoogte voor niet meer dan 50% van de lengte van de gevel ten hoogste 6 m mag bedragen;
  • g. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • h. de dakhelling bedraagt ten minste 30° en ten hoogste 60°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze afwijkend is.
10.2.4 Aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de afstand tot de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • c. in geval van een bijgebouwengebied kleiner dan of gelijk aan 300 m2 geldt dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning niet meer bedraagt dan 60 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bijgebouwengebied dat groter is dan 100 m2;
    • 2. aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning ten minste 1 m uit dan wel op de bouwperceel- en/of erfgrens worden gebouwd;
  • d. in geval van een bijgebouwengebied groter dan 300 m2 geldt dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning niet meer bedraagt dan 100 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bijgebouwengebied dat groter is dan 300 m2 tot een maximum van in totaal 150 m2;
    • 2. aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning ten minste 3 m uit de bouwperceel- en/of erfgrens worden gebouwd;
  • e. de bouwhoogte bedraagt bij een platte afdekking ten hoogste 3,5 m;
  • f. de goothoogte bedraagt bij het toepassen van een kap ten hoogste 3,5 m;
  • g. de bouwhoogte bedraagt bij het toepassen van een kap ten hoogste 80% van de daadwerkelijke bouwhoogte van de bedrijfswoning, met een maximum van 7,2 m;
  • h. de dakhelling bedraagt bij het toepassen van een kap ten minste 30° en ten hoogste 60°, waarbij het gebouw bij het bouwen op de bouwperceel- en/of erfgrens ten minste is voorzien van een hellend dakvlak evenwijdig aan die bouwperceel- en/of erfgrens.
10.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak bedraagt ten hoogste 8 m;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. in overige gevallen mag de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedragen.
10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en/of bouwhoogte, de dakhelling en dakvorm van de bebouwing.

10.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 10.2.2, sub a, voor het overschrijden van het bouwvlak, mits de eenmalige uitbreiding ten hoogste 10% van de oppervlakte van de bestaande bebouwing bedraagt, met dien verstande dat de bestemmingsgrenzen niet mogen worden overschreden en dat van een bouwperceel ten hoogste 50% mag worden bebouwd;
  • b. lid 10.2.4, sub c en d, voor het overschrijden van de maximale gezamenlijke oppervlakte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning met ten hoogste 20% van hetgeen is toegestaan, met dien verstande dat van een bouwperceel ten hoogste 50% mag worden bebouwd.
10.5 Specifieke gebruiksregels
10.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van bedrijfsgebouwen, niet zijnde de bedrijfswoning en de daarbij behorende gebouwen voor bewoning;
  • b. het vellen en rooien van de bestaande houtwallen en boomsingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel', met uitzondering van het normale onderhoud;
  • c. het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf.

Artikel 11 Maatschappelijk - Begraafplaats

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. begraafplaats;

alsmede voor:

  • b. de instandhouding van het karakteristieke toegangshek van de begraafplaats ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • c. behoud en versterking van de bestaande houtwallen en boomsingels, ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';

met daaraan ondergeschikt:

  • d. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. terreinen;
  • i. gebouwen, ten behoeve van onderhoud en beheer;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • k. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen bedraagt ten hoogste 100 m2;
  • b. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m;
  • c. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 6 m.
11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3 m.
11.3 Specifieke gebruiksregels
11.3.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het vellen en rooien van de bestaande houtwallen en boomsingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel', met uitzondering van het normale onderhoud.
11.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing te slopen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
  • b. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan de bebouwing kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven en/of het bebouwingsdelen betreft die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm wordt veroorzaakt.

Artikel 12 Recreatie - Volkstuin

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Volkstuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. volkstuinencomplex;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • f. terreinen;
  • g. gebouwen;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • i. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van een gebouw geldt de volgende regel:

  • a. een gebouw dient uitsluitend binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 5 m;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a en b mogen ter plaatse van de aanduiding 'kas' kassen worden gebouwd tot een oppervlakte van ten hoogste 15 m2 per volkstuinperceel, mits de bouwhoogte ten hoogste 2,5 m bedraagt.
12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. voor (tunnel)kassen en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag tot een oppervlakte van 6 m2 per volkstuinperceel worden gebouwd, mits de bouwhoogte ten hoogste 1,5 m bedraagt;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte ten hoogste 2 m bedragen.
12.3 Specifieke gebruiksregels
12.3.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor wonen.

Artikel 13 Sport

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sport- en spelvoorzieningen;
  • b. manege, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'manege';
  • c. sportcentrum met sporthallen en zwembad, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'sportcentrum';
  • d. ijsbaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan';

alsmede voor:

  • e. antenne-installatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'antennemast';
  • f. behoud en versterking van de bestaande houtwallen en boomsingels, ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';
  • g. nutsgebouw, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';
  • h. onverharde wegen en paden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - onverhard';
  • i. wonen ten dienste van het bedrijf of de instelling, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

met daaraan ondergeschikt:

  • j. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  • k. groenvoorzieningen;
  • l. nutsvoorzieningen;
  • m. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • n. tuinen, erven en terreinen;
  • o. gebouwen;
  • p. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • q. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

In de bestemming is horeca in ondergeschikte vorm, zoals sportkantines en daarmee vergelijkbare vormen eveneens begrepen.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Algemene bouwregels

Voor het bouwen geldt de volgende algemene bouwregel:

  • a. van een bouwperceel mag ten hoogste 50% worden bebouwd, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
13.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van een bedrijfsgebouw gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfsgebouw dient uitsluitend binnen het bouwvlak te worden gebouwd, dan wel ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';
  • b. de afstand tot de bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt ten minste 5 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • c. de goothoogte bedraagt ten hoogste 5,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • d. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • e. de dakhelling bedraagt ten minste 20° en ten hoogste 60°, dan wel de bestaande platte afdekking wanneer de bestaande bebouwing een platte afdekking heeft;
  • f. de afstand van vrijstaande bedrijfsgebouwen tot de bedrijfswoning en/of aan-, uitbouwen, bijgebouwen bij de bedrijfswoning bedraagt ten minste 4 m.
13.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. één bedrijfswoning mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en binnen het bouwvlak worden gebouwd, met de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de aangegeven 'gevellijn' dient te worden gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
  • c. de afstand tot de bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • d. de diepte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 15 m, gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' de diepte gemeten wordt vanuit de aangegeven 'gevellijn';
  • e. de oppervlakte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 150 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • f. de goothoogte bedraagt ten hoogste 4 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat de goothoogte voor niet meer dan 50% van de lengte van de gevel ten hoogste 6 m mag bedragen;
  • g. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • h. de dakhelling bedraagt ten minste 30° en ten hoogste 60°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze afwijkend is.
13.2.4 Aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de afstand tot de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • c. in geval van een bijgebouwengebied kleiner dan of gelijk aan 300 m2 geldt dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning niet meer bedraagt dan 60 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bijgebouwengebied dat groter is dan 100 m2;
    • 2. aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning ten minste 1 m uit dan wel op de bouwperceel- en/of erfgrens worden gebouwd;
  • d. in geval van een bijgebouwengebied groter dan 300 m2 geldt dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning niet meer bedraagt dan 100 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bijgebouwengebied dat groter is dan 300 m2 tot een maximum van in totaal 150 m2;
    • 2. aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning ten minste 3 m uit de bouwperceel- en/of erfgrens worden gebouwd;
  • e. de bouwhoogte bedraagt bij een platte afdekking ten hoogste 3,5 m;
  • f. de goothoogte bedraagt bij het toepassen van een kap ten hoogste 3,5 m;
  • g. de bouwhoogte bedraagt bij het toepassen van een kap ten hoogste 80% van de daadwerkelijke bouwhoogte van de bedrijfswoning, met een maximum van 7,2 m;
  • h. de dakhelling bedraagt bij het toepassen van een kap ten minste 30° en ten hoogste 60°, waarbij het gebouw bij het bouwen op de bouwperceel- en/of erfgrens ten minste is voorzien van een hellend dakvlak evenwijdig aan die bouwperceel- en/of erfgrens.
13.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de sportbeoefening bedraagt ten hoogste 16 m;
  • b. de bouwhoogte van de antenne-installatie ter plaatse van de aanduiding 'antennemast' bedraagt ten hoogste 40 m;
  • c. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  • d. in overige gevallen mag de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedragen.
13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en/of bouwhoogte, de dakhelling en dakvorm van de bebouwing.

13.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 13.2.2, sub a, voor het overschrijden van het bouwvlak, mits de eenmalige uitbreiding ten hoogste 10% van de oppervlakte van de bestaande bebouwing bedraagt, met dien verstande dat de bestemmingsgrenzen niet mogen worden overschreden en dat van een bouwperceel ten hoogste 50% mag worden bebouwd;
  • b. lid 13.2.4, sub c en d, voor het overschrijden van de maximale gezamenlijke oppervlakte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning met ten hoogste 20% van hetgeen is toegestaan, met dien verstande dat van een bouwperceel ten hoogste 50% mag worden bebouwd.
13.5 Specifieke gebruiksregels
13.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van bedrijfsgebouwen, niet zijnde de bedrijfswoning en de daarbij behorende gebouwen voor bewoning;
  • b. het vellen en rooien van de bestaande houtwallen en boomsingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel', met uitzondering van het normale onderhoud;
  • c. het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf.

Artikel 14 Tuin

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen en voorkanten behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen bebouwing;

alsmede voor:

  • b. behoud en versterking van de bestaande houtwallen en boomsingels, ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';

met daaraan ondergeschikt:

  • c. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • h. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van een gebouw geldt de volgende regel:

  • a. er mogen geen gebouwen worden gebouwd.
14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. indien het voor de voorgevel of voor een naar de weg, dan wel naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan wordt opgericht, bedraagt de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 1 m;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. in overige gevallen mag de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedragen.
14.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 14.2.1, sub a, uitsluitend voor de bouw van erkers en toegangsportalen voor de naar de weg, dan wel naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde gevel van de woning, mits:
    • 1. de afstand tot openbaar toegankelijk gebied ten minste 3 m bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 3,5 m bedraagt;
    • 3. de breedte ten hoogste de helft van de (oorspronkelijke) gevel van de woning bedraagt;
    • 4. de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  • b. lid 14.2.2, uitsluitend voor de bouw van één overkapping, zoals een carport, bij de woning, mits:
    • 1. de overkapping op het bouwperceel wordt geplaatst;
    • 2. de afstand tot openbaar toegankelijk gebied ten minste 2 m bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte ten hoogste 3,5 m bedraagt;
    • 4. de oppervlakte ten hoogste 25 m2 bedraagt;

met dien verstande dat:

  • de oppervlakte van erkers en toegangsportalen is inbegrepen in de totale toegestane oppervlakte aan aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij een woning;
  • van een bouwperceel ten hoogste 50% mag worden bebouwd, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
14.4 Specifieke gebruiksregels
14.4.1 strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het vellen en rooien van de bestaande houtwallen en boomsingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel', met uitzondering van het normale onderhoud.

Artikel 15 Verkeer

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met een functie voor doorgaand verkeer;

alsmede voor:

  • b. fiets- en voetpaden;
  • c. behoud en versterking van de bestaande houtwallen en boomsingels, ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';

met daaraan ondergeschikt:

  • d. parkeer- en groenvoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • h. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

In de bestemming zijn de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals in- en uitvoegstroken, bermen, bermbeplanting, bushaltes en dergelijke, begrepen.

Van de wegen bedraagt het aantal rijstroken niet meer dan twee.

15.2 Bouwregels
15.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. er mogen geen gebouwen mogen worden gebouwd, met uitzondering van:
    • 1. aan de bestemming gerelateerde gebouwen van algemeen nut, zoals abri's en fietsenbergingen;
15.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte, anders dan voor bouwwerken rechtstreeks ten dienste van geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, ten hoogste 3 m bedragen.
15.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • het landschapsbeeld;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en/of bouwhoogte, de dakhelling en dakvorm van de bebouwing.

15.4 specifieke gebruiksregels
15.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het vellen en rooien van de bestaande houtwallen en boomsingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel', met uitzondering van het normale onderhoud.

Artikel 16 Verkeer - Parkeerterrein

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Parkeerterrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. parkeren van (motor)voertuigen, in de vorm van openbaar parkeerterrein;

alsmede voor:

  • b. behoud en versterking van de bestaande houtwallen en boomsingels, ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';

met daaraan ondergeschikt:

  • c. groenvoorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • f. straten en paden;
  • g. verhardingen en parkeervoorzieningen;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • i. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
16.2 Bouwregels
16.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van een gebouw geldt de volgende regel:

  • a. er mogen geen gebouwen worden gebouwd.
16.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1,5 m;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte, anders dan voor bouwwerken rechtstreeks ten dienste van geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, ten hoogste 3 m bedragen.
16.3 Specifieke gebruiksregels
16.3.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het vellen en rooien van de bestaande houtwallen en boomsingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel', met uitzondering van het normale onderhoud.

Artikel 17 Verkeer - Verblijfsgebied

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden;
  • b. verhardingen en parkeervoorzieningen;

alsmede voor:

  • c. garageboxen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'garagebox';
  • d. nutsgebouw, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';
  • e. behoud en versterking van de bestaande houtwallen en boomsingels, ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';
  • f. onverharde wegen en paden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - onverhard';

met daaraan ondergeschikt:

  • g. groenvoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • j. gebouwen;
  • k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • l. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

In de bestemming wordt gestreefd naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de verkeers- en verblijfsfunctie voor de directe omgeving. Hierbij zijn de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals in- en uitvoegstroken, bermen, bermbeplanting, bushaltes en dergelijke, begrepen.

Van de wegen bedraagt het aantal rijstroken niet meer dan twee.

17.2 Bouwregels
17.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. er mogen geen gebouwen mogen worden gebouwd, met uitzondering van:
    • 1. aan de bestemming gerelateerde gebouwen van algemeen nut, zoals abri's en fietsenbergingen;
    • 2. garageboxen met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'garagebox';
    • 3. bestaande nutsgebouwen, ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening'.
17.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte, anders dan voor bouwwerken rechtstreeks ten dienste van geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, ten hoogste 3 m bedragen.
17.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • het landschapsbeeld;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en/of bouwhoogte, de dakhelling en dakvorm van de bebouwing.

17.4 Specifieke gebruiksregels
17.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het vellen en rooien van de bestaande houtwallen en boomsingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel', met uitzondering van het normale onderhoud.

Artikel 18 Water

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de Steenbergerloop, Zulther Bitse en Steegmanssloot, met de daarbij behorende oeverstroken;

alsmede voor:

  • b. overige watergangen, waterwegen en/of vijvers;
  • c. recreatief medegebruik;
  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. paden en verhardingen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • i. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van een gebouw geldt de volgende regel:

  • a. er mogen geen gebouwen mogen worden gebouwd.
18.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedragen.

Artikel 19 Wonen

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. bed & breakfastvoorziening, niet passend binnen het bepaalde in lid 19.5.1 sub b, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast';
  • c. maatschappelijke en zakelijke dienstverlening, niet passend binnen het bepaalde in lid 19.5.1 sub a, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
  • d. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  • e. wonen in combinatie met het verlenen van zorg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning';

alsmede voor:

  • f. behoud en versterking van de bestaande houtwallen en boomsingels, ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';
  • g. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';

met daaraan ondergeschikt:

  • h. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • l. tuinen, erven en terreinen;
  • m. gebouwen;
  • n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • o. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

De onder b, c en d genoemde en als zodanig aangeduide doeleinden 'bed & breakfast', 'dienstverlening' en 'detailhandel' zijn nevengeschikt aan het wonen maar dienen wel in combinatie met het wonen te worden uitgeoefend.

19.2 Bouwregels
19.2.1 Algemene bouwregels

Voor het bouwen geldt de volgende algemene bouwregel:

  • a. van een bouwperceel mag ten hoogste 50% worden bebouwd, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
19.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van een hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  • a. één hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de aangegeven 'gevellijn' dient te worden gebouwd;
  • b. het aantal woningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal, met dien verstande dat in de uitbreidingslocatie Roderveld IV het aantal woningen ten hoogste 159 mag bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal woningen niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • d. voor de bouwwijze van de woningen geldt, indien voorzien van een aanduiding, het volgende:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen uitsluitend twee-aaneen gebouwde woningen worden gebouwd;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen uitsluitend aaneen gebouwde woningen worden gebouwd en tot ten hoogste vijf woningen aaneen;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' mag het aantal bouwlagen niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • e. de afstand van het hoofdgebouw tot de bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt aan de vrijstaande zijde van de woning ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • f. de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 150 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • g. de goothoogte bedraagt ten hoogste 4 m voor gebouwen in één bouwlaag met kap, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat de goothoogte voor niet meer dan 50% van de lengte van de gevel ten hoogste 6 m mag bedragen;
  • h. de goothoogte bedraagt ten minste 4 m en ten hoogste 6 m voor gebouwen in twee bouwlagen met kap, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • i. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • j. de dakhelling bedraagt ten minste 30° en ten hoogste 60°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze afwijkend is.
19.2.3 Aan-, uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. aan-, uitbouwen en bijgebouwen dienen binnen het bouwvlak, dan wel ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' te worden gebouwd;
  • b. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • c. in geval van een bijgebouwengebied kleiner dan of gelijk aan 300 m2 geldt dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde aan-, uitbouwen en bijgebouwen niet meer bedraagt dan 60 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bijgebouwengebied dat groter is dan 100 m2;
    • 2. aan-, uitbouwen en bijgebouwen ten minste 1 m uit dan wel op de bouwperceel- en/of erfgrens worden gebouwd;
  • d. in geval van een bijgebouwengebied groter dan 300 m2 geldt dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde aan-, uitbouwen en bijgebouwen niet meer bedraagt dan 100 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bijgebouwengebied dat groter is dan 300 m2 tot een maximum van in totaal 150 m2;
    • 2. aan-, uitbouwen en bijgebouwen ten minste 3 m uit de bouwperceel- en/of erfgrens worden gebouwd;
  • e. de bouwhoogte bedraagt bij een platte afdekking ten hoogste 3,5 m;
  • f. de goothoogte bedraagt bij het toepassen van een kap ten hoogste 3,5 m;
  • g. de bouwhoogte bedraagt bij het toepassen van een kap ten hoogste 80% van de daadwerkelijke bouwhoogte van het hoofdgebouw, met een maximum van 7,2 m;
  • h. de dakhelling bedraagt bij het toepassen van een kap ten minste 30° en ten hoogste 60°, waarbij het gebouw bij het bouwen op de bouwperceel- en/of erfgrens ten minste is voorzien van een hellend dakvlak evenwijdig aan die bouwpereel- en/of erfgrens.
19.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedragen.
19.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en/of bouwhoogte, de dakhelling en dakvorm van de bebouwing.

19.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 19.2.2, sub a, voor het vergroten van het bouwvlak voor het hoofdgebouw tot een diepte van ten hoogste 20 m gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' de diepte gemeten wordt vanuit de aangegeven 'gevellijn', mits de afstand tot de achterste bouwperceel- en/of erfgrens ten minste 7 m bedraagt en met dien verstande dat van een bouwperceel ten hoogste 50% mag worden bebouwd;
  • b. lid 19.2.2, sub d onder 1, voor het bouwen van vrijstaande woningen ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen';
  • c. lid 19.2.2, sub i, voor een bouwhoogte van ten hoogste 10 m;
  • d. lid 19.2.2, sub j, voor een geringere dakhelling en/of een platte afdekking of een andere afwijkende dakvorm;
  • e. lid 19.2.3, sub b, voor het bouwen van een aan-, uitbouw of bijgebouw tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
  • f. lid 19.2.3, sub b, uitsluitend voor de bouw van een aan-, uitbouw of bijgebouw ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" voor de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan, mits:
    • 1. de afstand tot openbaar toegankelijk gebied ten minste 3 m bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 3,5 m bedraagt;
    • 3. de breedte ten hoogste de helft van de (oorspronkelijke) gevel van de woning bedraagt;
    • 4. de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;

met dien verstande dat de oppervlakte van de aan-, uitbouw of bijgebouw is inbegrepen in de totale toegestane oppervlakte aan aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij de woning en dat van een bouwperceel ten hoogste 50% mag worden bebouwd;

  • g. lid 19.2.3, sub c en sub d, voor het overschrijden van de maximale gezamenlijke oppervlakte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen met ten hoogste 20% van hetgeen is toegestaan, met dien verstande dat van een bouwperceel ten hoogste 50% mag worden bebouwd;
19.5 Specifieke gebruiksregels
19.5.1 Toegestaan gebruik
  • a. Aan huis verbonden werkactiviteiten

De uitoefening van aan huis verbonden werkactiviteiten is toegestaan, met dien verstande dat:

  • 1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  • 2. de aan huis verbonden werkactiviteit uitsluitend inpandig mag worden verricht;
  • 3. ten hoogste 30% van de oppervlakte van de woning en de bijbehorende gebouwen mag worden aangewend ten dienste van deze activiteit, met een maximum van 45 m²;
  • 4. indien er tevens sprake is van een bed & breakfastvoorziening, de gezamenlijke oppervlakte van beide activiteiten niet meer mag bedragen dan onder 3 is genoemd;
  • 5. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die de aan huis verbonden werkactiviteit uitoefent;
  • 6. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu mag opleveren, dan wel geen afbreuk mag doen aan het karakter van de omringende woonomgeving, hetgeen inhoudt dat:
      • de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
      • niet met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken ten behoeve van bedrijven die vergunningplichtig of meldingplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
      • werkactiviteiten bovendien uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of gelijk te stellen zijn met de categorieën 1 en 2 als vermeld in de Staat van bedrijven die als bijlage bij de regels is opgenomen;
      • behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met de aan huis verbonden werkactiviteit, geen detailhandel mag plaatsvinden;
      • het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning.

  • b. Bed & breakfastvoorziening

Het gebruik van de woning en de bijbehorende gebouwen voor een bed & breakfastvoorziening is toegestaan, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;
  • 2. de vestiging van een bed & breakfastvoorziening is uitsluitend binnen de bestaande bebouwing op het bouwperceel toegestaan;
  • 3. ten hoogste 30% van de oppervlakte van de woning en bijbehorende gebouwen mag worden aangewend ten dienste van deze activiteit, met een maximum van 45 m2;
  • 4. indien er tevens sprake is van een aan huis verbonden werkactiviteit, dan mag de gezamenlijke oppervlakte van beide activiteiten niet meer bedragen dan onder 3 is genoemd;
  • 5. degene die de gebruiker is van de woning moet ook degene zijn die de bed & breakfastvoorziening uitoefent;
  • 6. aan maximaal vijf personen mag nachtverblijf worden verschaft;
  • 7. een bed & breakfastvoorziening mag geen tekenen van een wooneenheid, zoals een keuken vertonen;
  • 8. als een bed & breakfastvoorziening wordt uitgeoefend in een vrijstaand bijgebouw, dan moet het bijgebouw op het bij de woning behorende erf staan;
  • 9. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  • 10. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning.

  • c. Paardenbakken

In de bestemming is het gebruik van de gronden voor paardenbakken toegestaan, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. per woning is maximaal één paardenbak toegestaan;
  • 2. de oppervlakte van de paardenbak bedraagt ten hoogste 1.200 m²;
  • 3. de paardenbak dient te worden geplaatst op of aan het bouwperceel van de aanvrager, binnen een afstand van 30 m van het perceel;
  • 4. de afstand tot de woning van derden bedraagt ten minste 30 m; deze afstand geldt ook voor recreatiewoningen;
  • 5. de afstand tot het perceel van derden bedraagt ten minste 3 m;
  • 6. er mag geen sprake zijn van onevenredige negatieve effecten op de omgeving en de kwaliteit van het woongenot van derden;
  • 7. de omheining bestaat uit een open constructie met een maximale hoogte van 1,5 m.
19.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. de bewoning van al dan niet vrijstaande bijgebouwen en voormalige bedrijfsgebouwen;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een bedrijf, anders dan in de zin van aan huis verbonden werkactiviteiten en met uitzondering van de bestaande bedrijvigheid ter plaatse van de aanduidingen 'bed & breakfast', 'dienstverlening' en 'detailhandel';
  • c. het vellen en rooien van de bestaande houtwallen en boomsingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel', met uitzondering van het normale onderhoud.
19.6 Afwijken van de gebruiksregels
19.6.1 Kinderdagverblijf

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 19.1 ten behoeve van de vestiging van een kinderdagverblijf, mits:

  • 1. het kinderdagverblijf in ruimtelijke en visuele zin past binnen het woongebied;
  • 2. het kinderdagverblijf nevengeschikt is aan de woonfunctie;
  • 3. geen sprake is van onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • 4. het bebouwingsbeeld niet wordt aangetast;
  • 5. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert;
  • 6. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning.
19.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing te slopen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • b. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan de bebouwing kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven en/of het bebouwingsdelen betreft die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm wordt veroorzaakt.

Artikel 20 Wonen - Boerderij

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Boerderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, in de vorm van boerderijen;
  • b. bed & breakfastvoorziening, niet passend binnen het bepaalde in lid 20.5.1, onder c, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast';
  • c. maatschappelijke en zakelijke dienstverlening, niet passend binnen het bepaalde in lid 20.5.1, sub b, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
  • d. de instandhouding van de bestaande hoofdvorm van het hoofdgebouw;

alsmede voor:

  • e. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';

met daaraan ondergeschikt:

  • f. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • j. tuinen, erven en terreinen;
  • k. gebouwen;
  • l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • m. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

De onder b en c genoemde en als zodanig aangeduide doeleinden 'bed & breakfast' en 'dienstverlening' zijn nevengeschikt aan het wonen maar dienen wel in combinatie met het wonen te worden uitgeoefend.

De rijksmonumenten en de provinciale monumenten zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument'.

20.2 Bouwregels
20.2.1 Algemene bouwregels

Voor het bouwen geldt de volgende algemene bouwregel:

  • a. van een bouwperceel mag ten hoogste 50% worden bebouwd, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
20.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van een hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  • a. één hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de aangegeven 'gevellijn' dient te worden gebouwd;
  • b. het aantal hoofdgebouwen, in de vorm van een boerderij, bedraagt per bouwperceel ten hoogste één;
  • c. het aantal woningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal woningen niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • e. de afstand van het hoofdgebouw tot de bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt ten minste 5 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • f. de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 200 m², dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • g. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • h. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • i. de dakhelling bedraagt ten minste 30° en ten hoogste 60°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze afwijkend is;
  • j. bij verbouw en vervangende bouw dient de bestaande hoofdvorm van de boerderij behouden te blijven.
20.2.3 Aan-, uitbouwen en bijgebouwen, niet zijnde voormalige bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen, niet zijnde voormalige bedrijfsgebouwen, gelden de volgende regels:

  • a. aan-, uitbouwen en bijgebouwen, niet zijnde voormalige bedrijfsgebouwen dienen binnen het bouwvlak, dan wel ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' te worden gebouwd;
  • b. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • c. de afstand van de dichtstbijzijnde gevel van een vrijstaand bijgebouw tot het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 25 m;
  • d. in geval van een bijgebouwengebied kleiner dan of gelijk aan 300 m2 geldt dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde aan-, uitbouwen en bijgebouwen, niet zijnde voormalige bedrijfsgebouwen, niet meer bedraagt dan 60 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bijgebouwengebied dat groter is dan 100 m2;
    • 2. aan-, uitbouwen en bijgebouwen, niet zijnde voormalige bedrijsgebouwen, ten minste 1 m uit dan wel op de bouwperceel- en/of erfgrens worden gebouwd;
  • e. in geval van een bijgebouwengebied groter dan 300 m2 geldt dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde aan-, uitbouwen en bijgebouwen, niet zijnde voormalige bedrijfsgebouwen, niet meer bedraagt dan 100 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bijgebouwengebied dat groter is dan 300 m2 tot een maximum van in totaal 150 m2;
    • 2. aan-, uitbouwen en bijgebouwen, niet zijnde voormalige bedrijfsgebouwen, ten minste 3 m uit de bouwperceel- en/of erfgrens worden gebouwd;
  • f. de bouwhoogte bedraagt bij een platte afdekking ten hoogste 3,5 m;
  • g. de goothoogte bedraagt bij het toepassen van een kap ten hoogste 3,5 m;
  • h. de bouwhoogte bedraagt bij het toepassen van een kap ten hoogste 80% van de daadwerkelijke bouwhoogte van het hoofdgebouw, met een maximum van 7,2 m;
  • i. de dakhelling bedraagt bij het toepassen van een kap ten minste 30° en ten hoogste 60°, waarbij het gebouw bij het bouwen op de bouwperceel- en/of erfgrens ten minste is voorzien van een hellend dakvlak evenwijdig aan die bouwperceel- en/of erfgrens.
20.2.4 Voormalige bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van voormalige bedrijfsgebouwen, zoals stallen, werktuigloodsen en dergelijke, gelden de volgende regels:

  • a. voormalige bedrijfsgebouwen dienen binnen het bouwvlak, dan wel ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' te worden gebouwd;
  • b. de afstand tot de bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt ten minste 5 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • c. de oppervlakte van voormalige bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste de bestaande oppervlakte;
  • d. de goothoogte bedraagt ten hoogste 4,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • e. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 12 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • f. de dakhelling bedraagt tenminste 20° en ten hoogste 60°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze afwijkend is.
20.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedragen.
20.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en/of bouwhoogte, de dakhelling en dakvorm van de bebouwing.

20.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 20.2.2, sub c, voor het toestaan van twee wooneenheden in het hoofdgebouw, mits:
    • 1. de inhoud van het hoofdgebouw ten minste 1.000 m³ bedraagt;
    • 2. de wooneenheden elk een inhoud van ten minste 500 m³ hebben;
  • b. lid 20.2.3, sub e en f, voor het realiseren van extra stalruimte bij woningen waar geen sprake is van voormalige bedrijfsgebouwen, ten behoeve van het uitoefenen van een agrarische hobby, met dien verstande dat:
    • 1. de bijbehorende oppervlakte cultuurgrond ten minste 20.000 m2 bedraagt en hiervan duurzaam gebruik wordt gemaakt;
    • 2. er dient te worden gebouwd in de onmiddellijke nabijheid van de eigen woning;
    • 3. de oppervlakte van de extra stalruimte ten hoogste 100 m² bedraagt;
  • c. lid 20.2.3, sub e en f, voor de bouw van bijgebouwen ter vervanging van bestaande aan-, uitbouwen en bijgebouwen en/of voormalige bedrijfsgebouwen, voor zover hiermee de maximale toegestane oppervlakte, zoals daar genoemd, wordt overschreden, mits een betere stedenbouwkundige samenhang ontstaat en met dien verstande dat:
    • 1. indien in de bestaande situatie niet meer dan 200 m2 aan aan-, uitbouwen en bijgebouwen en/of voormalige bedrijfsgebouwen aanwezig is, eenmalig vervangende bouw en/of verbouw mag plaatsvinden tot ten hoogste 100% van de bestaande oppervlakte;
    • 2. indien in de bestaande situatie meer dan 200 m2, maar minder dan 500 m2 aan aan-, uitbouwen en bijgebouwen en/of voormalige bedrijfsgebouwen aanwezig is, eenmalig vervangende bouw en/of verbouw mag plaatsvinden tot ten hoogste 50% van de bestaande oppervlakte boven de 200 m2, met dien verstande dat op de oppervlakte van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' geen reductie van toepassing is;
    • 3. indien in de bestaande situatie reeds meer dan 500 m2 aan aan-, uitbouwen en bijgebouwen en/of voormalige bedrijfsgebouwen aanwezig is, eenmalig vervangende bouw en/of verbouw mag plaatsvinden tot ten hoogste 20% van de bestaande oppervlakte boven de 500 m2, met dien verstande dat op de oppervlakte van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' geen reductie van toepassing is;
    • 4. de in lid 20.2.3, sub e en f genoemde toegestane oppervlakte aan aan-, uitbouwen en bijgebouwen is inbegrepen in de onder 1 tot en met 3 genoemde oppervlakte.
20.5 Specifieke gebruiksregels
20.5.1 Toegestaan gebruik
  • a. Aan huis verbonden werkactiviteiten

De uitoefening van aan huis verbonden werkactiviteiten is toegestaan, met dien verstande dat:

  • 1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  • 2. de aan huis verbonden werkactiviteit uitsluitend inpandig mag worden verricht;
  • 3. ten hoogste 30% van de oppervlakte van de woning en de bijbehorende gebouwen mag worden aangewend ten dienste van deze activiteit, met een maximum van 60 m²;
  • 4. indien er tevens sprake is van een bed & breakfastvoorziening, de gezamenlijke oppervlakte van beide activiteiten niet meer mag bedragen dan onder 3 is genoemd;
  • 5. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die de aan huis verbonden werkactiviteit uitoefent;
  • 6. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu mag opleveren, dan wel geen afbreuk mag doen aan het karakter van de omringende woonomgeving, hetgeen inhoudt dat:
      • de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
      • niet met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken ten behoeve van bedrijven die vergunningplichtig of meldingplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
      • werkactiviteiten bovendien uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of gelijk te stellen zijn met de categorieën 1 en 2 als vermeld in de Staat van bedrijven die als bijlage bij de regels is opgenomen;
      • behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met de aan huis verbonden werkactiviteit, geen detailhandel mag plaatsvinden;
      • het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning.

  • b. Bed & breakfastvoorziening

Het gebruik van de woning en de bijbehorende gebouwen voor een bed & breakfastvoorziening is toegestaan, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;
  • 2. de vestiging van een bed & breakfastvoorziening is uitsluitend binnen de bestaande bebouwing op het bouwperceel toegestaan;
  • 3. ten hoogste 30% van de oppervlakte van de woning en bijbehorende gebouwen mag worden aangewend ten dienste van deze activiteit, met een maximum van 60 m2;
  • 4. indien er tevens sprake is van een aan huis verbonden werkactiviteit, dan mag de gezamenlijke oppervlakte van beide activiteiten niet meer bedragen dan onder 3 is genoemd;
  • 5. degene die de gebruiker is van de woning moet ook degene zijn die de bed & breakfastvoorziening uitoefent;
  • 6. aan maximaal vijf personen mag nachtverblijf worden verschaft;
  • 7. een bed & breakfastvoorziening mag geen tekenen van een wooneenheid, zoals een keuken vertonen;
  • 8. als een bed & breakfastvoorziening wordt uitgeoefend in een vrijstaand bijgebouw, dan moet het bijgebouw op het bij de woning behorende erf staan;
  • 9. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  • 10. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning.

  • c. Paardenbakken

In de bestemming is het gebruik van de gronden voor paardenbakken toegestaan, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. per woning is maximaal één paardenbak toegestaan;
  • 2. de oppervlakte van de paardenbak bedraagt ten hoogste 1.200 m²;
  • 3. de paardenbak dient te worden geplaatst op of aan het bouwperceel van de aanvrager, binnen een afstand van 30 m van het perceel;
  • 4. de afstand tot de woning van derden bedraagt ten minste 30 m; deze afstand geldt ook voor recreatiewoningen;
  • 5. de afstand tot het perceel van derden bedraagt ten minste 3 m;
  • 6. er mag geen sprake zijn van onevenredige negatieve effecten op de omgeving en de kwaliteit van het woongenot van derden;
  • 7. de omheining bestaat uit een open constructie met een maximale hoogte van 1,5 m.
20.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. de bewoning van al dan niet vrijstaande bijgebouwen en voormalige bedrijfsgebouwen;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een bedrijf, anders dan in de zin van aan huis verbonden werkactiviteiten en met uitzondering van de bestaande bedrijvigheid ter plaatse van de aanduidingen 'bed & breakfast' en 'dienstverlening'.
20.6 Afwijken van de gebruiksregels
20.6.1 Kinderdagverblijf

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 20.1 ten behoeve van de vestiging van een kinderdagverblijf, mits:

  • 1. het kinderdagverblijf in ruimtelijke en visuele zin past binnen het woongebied;
  • 2. het kinderdagverblijf nevengeschikt is aan de woonfunctie;
  • 3. geen sprake is van onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • 4. het bebouwingsbeeld niet wordt aangetast;
  • 5. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert;
  • 6. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning.
20.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing te slopen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • b. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan de bebouwing kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven en/of het bebouwingsdelen betreft die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm wordt veroorzaakt.

Artikel 21 Wonen - Woongebouw

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Woongebouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, in de vorm van woongebouwen;

alsmede voor:

  • b. wonen in combinatie met het verlenen van zorg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning';
  • c. woonzorgcentrum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorginstelling';
  • d. garageboxen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'garagebox';

met daaraan ondergeschikt:

  • e. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • i. tuinen, erven en terreinen;
  • j. gebouwen;
  • k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • l. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
21.2 Bouwregels
21.2.1 Algemene bouwregels

Voor het bouwen geldt de volgende algemene bouwregel:

  • a. van een bouwperceel mag ten hoogste 50% worden bebouwd, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
21.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van een hoofdgebouw, in de vorm van een woongebouw/-complex, gelden de volgende regels:

  • a. een hoofdgebouw dient uitsluitend binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de aangegeven 'gevellijn' dient te worden gebouwd;
  • b. het aantal woningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal woningen niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • d. de afstand tot de bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt ten minste 5 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • e. de goot- en/of bouwhoogte bedraagt ten hoogste de bestaande hoogte.
21.2.3 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen dienen binnen het bouwvlak, dan wel ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' te worden gebouwd;
  • b. de afstand tot de bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt ten minste 1 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • c. de oppervlakte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste de bestaande oppervlakte;
  • d. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • e. de bouwhoogte van garageboxen ter plaatse van de aanduiding 'garagebox' bedraagt ten hoogste 3 m.
21.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. indien het voor de voorgevel of voor een naar de weg, dan wel naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan wordt opgericht, bedraagt de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 1,5 m;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. in overige gevallen mag de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedragen.
21.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en/of bouwhoogte, de dakhelling en dakvorm van de bebouwing.

21.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 21.2.2, sub a, voor het overschrijden van het bouwvlak, mits de eenmalige uitbreiding ten hoogste 10% van de oppervlakte van de bestaande bebouwing bedraagt, met dien verstande dat de bestemmingsgrenzen niet mogen worden overschreden en dat van een bouwperceel ten hoogste 50% mag worden bebouwd.
21.5 Specifieke gebruiksregels
21.5.1 strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. de bewoning van al dan niet vrijstaande bijgebouwen en voormalige bedrijfsgebouwen;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een bedrijf, met uitzondering van ondergeschikte bedrijvigheid (zoals kapper, klein winkeltje) in het woonzorgcentrum ter plaatse van de aanduiding 'zorginstelling'.

Artikel 22 Leiding - Riool

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Riool’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de aanleg en instandhouding van een rioolwaterpersleiding;

met de daarbij behorende:

  • b. belemmeringenstrook;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
22.2 Bouwregels
22.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van een gebouw geldt de volgende regel:

  • a. in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen er geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van bestaande gebouwen;
  • b. ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
22.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde geldt de volgende regel:

  • a. in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, anders dan ten behoeve een rioolwaterpersleiding, met een maximale hoogte van 2 m.
22.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 22.2, voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:

  • a. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder.
22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • 1. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, ontgronden, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • 2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 0,3 m;
  • 3. het in de grond brengen van voorwerpen dieper dan 0,3 m;
  • 4. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen die dieper wortelen of kunnen wortelen dan 0,3 m;
  • 5. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
22.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het bepaalde in lid 22.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, met een daarvoor verleende vergunning.
22.4.3 Voorwaarden

De in lid 22.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder.

Artikel 23 Waarde - Archeologie 2

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige archeologische waarden.

De archeologische waarden, archeologische verwachtingswaarden en de bijzondere terreinen en gebieden zijn aangegeven op de archeologische beleidsadvieskaart Noordenveld, die als Bijlage 2 bij de regels is gevoegd.

23.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk
23.2.1 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de in lid 23.1 genoemde gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.

Voor wat betreft de aard en omvang van het archeologisch onderzoek gelden per gebied de specifieke eisen zoals aangegeven op de archeologische beleidsadvieskaart Noordenveld en in de bijbehorende toelichting (Bijlage 3).

23.2.2 Afwegingskader omgevingsvergunning
  • a. Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in lid 23.2.1 genoegzaam blijkt dat schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zo veel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden regels;
  • b. In het geval dat het een terrein van provinciaal belang archeologie betreft, vragen burgemeester en wethouders de provinciaal archeoloog om advies, alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend.
23.2.3 Voorwaarden omgevingsvergunning
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen de volgende regels aan de in lid 23.2.2, onder a genoemde omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • b. Indien het gestelde sub a, onder 3 van toepassing is, wordt in de regels geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
23.2.4 Uitzondering onderzoeksplicht

De leden 23.2.1, 23.2.2 en 23.2.3 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bodemingreep die niet dieper reikt dan 0,3 m beneden maaiveld in een terrein;
  • c. een bodemingreep in een terrein waarvoor een horizontale onderzoeksvrijstelling geldt, tot ten hoogste de oppervlakte zoals op de archeologische beleidsadvieskaart Noordenveld is aangegeven;
  • d. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,3 m beneden maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of;
  • e. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
23.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.3.1 Omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning in of op de in lid 23.1 genoemde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden of dempen van watergangen, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het diepploegen, mengwoelen of afgraven dieper dan 0,3 m beneden maaiveld, egaliseren, ontginnen, aanleg of vergraven van sloten, en het aanleggen of rooien van bos en boomgaard waarbij stobben moeten worden verwijderd.
23.3.2 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een in lid 23.3.1 genoemde omgevingsvergunning, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.

Wat betreft de aard en omvang van het archeologisch onderzoek gelden per gebied de specifieke eisen zoals aangegeven op de archeologische beleidsadvieskaart Noordenveld en in de bijbehorende toelichting (bijlage 3).

23.3.3 Afwegingskader omgevingsvergunning
  • a. Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in lid 23.3.2 genoegzaam blijkt dat schade door de werken of werkzaamheden kan worden voorkomen of zo veel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden regels;
  • b. In het geval dat het een terrein van provinciaal belang archeologie betreft, vragen burgemeester en wethouders de provinciaal archeoloog om advies, alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend.
23.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen de volgende regels aan de in lid 23.3.3, onder a genoemde omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • b. Indien het gestelde sub a, onder 3 van toepassing is, wordt in de regels geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
23.3.5 Uitzondering omgevingsvergunningplicht/onderzoeksplicht

Het bepaalde in lid 23.3.1 tot en met lid 23.3.4 is niet van toepassing op de volgende werken of werkzaamheden:

  • a. normaal onderhoud;
  • b. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, met een daarvoor verleende vergunning;
  • c. werken of werkzaamheden die in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. een bodemingreep die niet dieper reikt dan 0,3 m beneden maaiveld in een terrein;
  • e. niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,1 m onder de bouwvoor;
  • f. de aanleg van drainage, met dien verstande dat voor de aanleg van drainage op een es of op een bekend archeologisch terrein wel archeologisch onderzoek en een vergunningsaanvraag vereist zijn, waarbij tevens de waterhuishoudkundige noodzaak dient te worden aangetoond;
  • g. een bodemingreep in een terrein waarvoor een horizontale onderzoeksvrijstelling geldt, tot ten hoogste de oppervlakte zoals op de archeologische beleidsadvieskaart Noordenveld is aangegeven.
23.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. deze bestemming te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. aan gronden alsnog de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 24 Waarde - Cultuurhistorie 1

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de cultuurhistorische waarden, die tot uiting komen in:

  • de historische wegenstructuur, waterlopen en het tracé van de voormalige tramlijn;
  • de nog aanwezige agrarische gronden;
  • de historische houtwallen en veekering;
  • overige cultuurhistorische elementen.
24.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.2.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • 1. het aanpassen van het beloop van de wegen, het voormalige tramlijntracé en de waterlopen;
  • 2. het wijzigen of verwijderen van verharding;
  • 3. het wijzigen van de inrichting van de begraafplaats.
24.2.2 Uitzonderingen vergunningplicht

De in lid 24.2.1 bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft:

  • 1. die reeds in uitvoering zijn op het moment van de inwerkingtreding van dit plan;
  • 2. die het normale onderhoud tot doel hebben;
  • 3. die graafwerkzaamheden vormen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
24.2.3 Voorwaarden
  • a. De in lid 24.2.1 bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 24.1 omschreven waarden;
  • b. Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de vergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 25 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 26 Algemene bouwregels

26.1 Ondergeschikte bouwonderdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding ten hoogste 0,5 m bedraagt.

Artikel 27 Algemene gebruiksregels

27.1 Uitsluiting seksinrichting

Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van gronden en bouwwerken als seksinrichting.

Artikel 28 Algemene aanduidingsregels

28.1 Veiligheidszone - lpg
28.1.1 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, gelden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - lpg' de volgende regels:

  • a. er mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd;
  • b. de bouw van beperkt kwetsbare objecten is toegestaan, mits:
    • 1. er sprake is van zwaarwegende maatschappelijke, economische en/of planologische redenen;
    • 2. is aangetoond dat er hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.
28.1.2 Specifiek gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kwetsbare objecten, met uitzondering van het bestaande gebruik.

28.1.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de aanduiding 'Veiligheidszone - lpg' wordt verwijderd, mits de risicovolle inrichting ter plaatse is beëindigd;
  • b. de aanduiding 'Veiligheidszone - lpg' wordt gewijzigd (verkleind), mits door maatregelen de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar is gereduceerd.

Artikel 29 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van:

  • a. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • b. het bepaalde in het bestemmingsplan, met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • c. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat wordt afgeweken van de voorgeschreven maatvoering bij (gedeeltelijke) nieuwbouw, verbouw of uitbreiding van bestaande bebouwing, mits dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt gewenst is;
  • d. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
      • de inhoud per gebouwtje ten hoogste 50 m³ bedraagt;
      • de bouwhoogte van het gebouwtje ten hoogste 3 m bedraagt;
  • e. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat de bouwhoogte van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot ten hoogste 40 m;
  • f. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die kunnen worden aangemerkt als tuin- en straatmeubilair, waaronder vlaggenmasten, reclame- en mededelingenborden, monumenten/gedenktekens en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits de bouwhoogte ten hoogste 6 m bedraagt;

De onder a tot en met f bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • bebouwing met de aanduiding 'karakteristiek'.

Artikel 30 Algemene wijzigingsregels

30.1 Verharden onverharde paden

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het laten vervallen van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - onverhard', zodat verharding van een (zand)weg of pad mogelijk wordt, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische waarden.

30.2 Verplaatsen voorgevellijn

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het verplaatsen van de voorgevellijn van het hoofdgebouw, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;
  • bebouwing met de aanduiding 'karakteristiek'.
30.3 Vervallen aanduiding 'karakteristiek'

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het laten vervallen van de aanduiding 'karakteristiek', uitsluitend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan de bebouwing kan worden hersteld, of de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven.

30.4 Toekennen aanduiding 'karakteristiek'

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het toekennen van de aanduiding 'karakteristiek' aan een bouwwerk, uitsluitend indien werkzaamheden zijn uitgevoerd waardoor de karakteristieke hoofdvorm van het betreffende bouwwerk is hersteld.

Artikel 31 Overige regels

31.1 Parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden
  • a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  • b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  • c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
  • d. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaaalde in sub a en b:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 32 Overgangsrecht

32.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde in sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • c. sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd in strijd met het hiervoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
32.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 33 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Woonwijken Roden.