direct naar inhoud van Regels
Plan: Bestemmingsplan Kleine Kernen Noordenveld
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1699.2013BP039-vg01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Bestemmingsplan Kleine Kernen Noordenveld met identifcatienummer NL.IMRO.1699.2013BP039-vg01 van de gemeente Noordenveld;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis verbonden werkactiviteiten:

de uitoefening van een beroep, het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, welke activiteiten door de beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 aanpijling:

een op de verbeelding blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig opgenomen aanduiding, die aangeeft welke bestemming/aanduiding van toepassing is op de aangepijlde gronden;

1.8 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.9 achtergevel:

de gevel van een gebouw, die gesitueerd is tegenover de voorgevel van het betreffende gebouw;

1.10 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door het houden van dieren;

1.11 antennedrager:

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.12 antenne-installatie:

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.13 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;

1.14 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.15 bebouwingsbeeld of straatbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.16 bebouwingsgebied:

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;

1.17 bed & breakfastvoorziening:

een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, toeristische verblijfsvoorziening, voor uitsluitend kortdurend logies en ontbijt voor maximaal vijf personen, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw of is gevestigd in een van de bestaande bijgebouwen en wordt uitgeoefend door de gebruiker van het betreffende perceel;

1.18 bedrijf:

een inrichting of instelling, gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden werkactiviteiten daaronder niet begrepen;

1.19 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.20 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;

1.21 bedrijfswoning of dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.22 beekdal:

een lager gelegen gebied waardoor een beek stroomt;

1.23 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.24 bestaand:
  • a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of de beheersverordening aanwezig is, dan wel toegestaan is krachtens een omgevingsvergunning en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  • b. het onder a bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
1.25 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.26 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.27 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.28 boerderij:

een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met in de bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten, die samen een geïntegreerde eenheid (bouwkarakteristiek waarbij woon- en stalgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn) vormen;

1.29 boogkas of tunnelkas:

een constructie, die met plastic of een in gebruik daarmee overeenkomend materiaal is afgedekt, ter vervroeging of verlenging van het teeltseizoen van tuinbouw- of fruitteeltproducten. Hieronder wordt tevens verstaan een draagluchthal;

1.30 boomgaard:

een stuk grond beplant met fruitbomen;

1.31 bos:

bos of bebossing gericht op houtproductie, natuurbehoud, recreatie en/of kwaliteit van het landschap, waarbij de verschijningsvorm als bos primair is;

1.32 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.33 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.34 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;

1.35 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.36 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.37 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.38 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.39 buitenopslag:

het in open lucht tijdelijk opslaan of opgeslagen houden van gerede of ongerede goederen, materialen, werktuigen, machines of gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

1.40 buitenwerkse gevelvlak:

de buitenzijde van de daadwerkelijke wanden van een bouwwerk. Voor bouwwerken die niet of niet aan alle zijden door wanden omsloten worden, wordt de loodrechte projectie van de dakrand op het maaiveld als buitenwerkse gevelvlak aangemerkt;

1.41 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;

1.42 dagrecreatie:

een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag waarbij overnachting niet is toegestaan, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft;

1.43 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw of een overkapping;

1.44 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.45 ecologische hoofdstructuur (EHS):

een samenhangend netwerk van gebieden, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen;

1.46 erf:

een al dan niet omheind stuk grond, in ruimtelijk opzicht direct behorende bij, in functioneel opzicht ingericht ten dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning of een ander gebouw, dat in beginsel behoort tot het perceel waarop de woning of het andere gebouw is geplaatst, zoals dat kan blijken uit de (oorspronkelijke) kadastrale gegevens en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;

1.47 erfafscheiding:

de afbakening van een erf of perceel van een ernaast gelegen erf of perceel, of van de openbare ruimte;

1.48 erker:

een ondergeschikte grondgebonden uitbouw met een beperkte omvang in breedte, hoogte, diepte en een overwegend transparante verschijningsvorm en uitstraling, waardoor het stedenbouwkundig aanzicht niet wezenlijk wordt beïnvloed;

1.49 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.50 garagebox

een afzonderlijke, niet tot een bepaalde woning behorende, stalling voor motorvoertuigen;

1.51 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.52 gebruik:

het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;

1.53 gebruiksmogelijkheden:

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.54 geluidsgevoelig object:

een woning of een ander gebouw of object waarvoor ingevolge artikel 82 van de Wet geluidhinder bij Algemene Maatregel van Bestuur de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting is aangegeven;

1.55 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.56 gootlijn of druiplijn:

een horizontale snijlijn van gevelvlak en dakvlak, zijnde de laagste lijn van het dak die representatief kan worden geacht voor de (toegestane) hoofdmassa;

1.57 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond;

1.58 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen, tot aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;

1.59 hobbymatig houden van dieren

het houden van dieren van soorten, in het bijzonder evenhoevigen (runderen, varkens, schapen, geiten), maar ook paarden en pluimvee. Hobbydieren worden niet voor de productie en dus ook niet voor economisch gewin gehouden, maar voor educatieve of recreatieve doeleinden of uit pure liefhebberij. Het houden van hobbydieren is voor de houder een nevenactiviteit, die niet kan worden uitgeoefend naast het bedrijfsmatig houden van genoemde diersoorten;

1.60 hogere grenswaarde

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.61 hoofdgebouw:

één gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.62 hoofdverblijf:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat naar constructie en inrichting geschikt is voor de permanente huisvesting van één persoon, een gezin of een hiermee gelijk te stellen groep personen;

1.63 hoofdvorm:

de hoofdvorm van het gebouw wordt bepaald door het bestaande gevelvlak, de goothoogte, de nokhoogte en de dakvorm;

1.64 horecabedrijf:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.65 horeca van categorie 1 (daghoreca):

een inrichting die gericht is op het verstrekken van alcoholvrije dranken, dan wel van kleine etenswaren, zoals lunchroom, ijssalon, koffie-/theehuis en die qua exploitatievorm en openingstijden aansluit bij winkelvoorzieningen;

1.66 horeca van categorie 2 (eetgelegenheden):

een inrichting die geheel gericht is op het verstrekken van maaltijden, die ter plaatse kunnen worden genuttigd dan wel afgehaald kunnen worden, en waarbij het verstrekken van dranken (daaraan) ondergeschikt is, zoals snackbar, afhaalcentrum, (fastfood) restaurant;

1.67 horeca van categorie 3 ((nachtelijke) uitgaansgelegenheden):

een inrichting die gericht is op het verstrekken van (sterke) dranken, het ten gehore brengen van muziek, het gelegenheid geven tot dansen en het verhuren van zalen aan (besloten) gezelschappen, zoals café, bar, zalenverhuurbedrijf;

1.68 horeca van categorie 4 (discotheken):

een inrichting die geheel gericht is op het ten gehore brengen van muziek en het gelegenheid geven tot dansen, in combinatie met het verstrekken van dranken die ter plaatse kunnen worden genuttigd, zoals dancing/discotheek;

1.69 horeca van categorie 5 (recreatief nachtverblijf):

een inrichting die in hoofdzaak gericht is op het bedrijfsmatig nachtverblijf aanbieden, eventueel gecombineerd met het verstrekken van maaltijden en dranken, zoals hotel, logies, pension;

1.70 houtsingel:

lijnvormige beplanting bestaande uit bomen en struiken op overwegend eenzelfde hoogte als het omringend landschap;

1.71 houtteelt:

het telen van hout gericht op uitsluitend de productie als onderdeel van een agrarisch bedrijf;

1.72 hovenier:

iemand die beroepsmatig tuinen aanlegt en verzorgt;

1.73 huishouden:

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishouding voer(t)(en) of wil(len) voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan (kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen);

1.74 kampeerterrein

een terrein, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen voor recreatief nachtverblijf;

1.75 kantoor:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening, niet zijnde detailhandel, al dan niet met een (publieksgerichte) baliefunctie, en dient als zelfstandige kantoorruimte;

1.76 kap:

een dakafdekking in een gebogen vorm dan wel onder een hoek vanaf 15° met het horizontale vlak;

1.77 kapverdieping of kaplaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw onmiddellijk onder de kap;

1.78 karakteristieke bebouwing:

beeldbepalende en/of waardevolle bebouwing welke past bij de omgeving;

1.79 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groenten, vruchten, bloemen of planten;

1.80 kleinschalige verblijfsrecreatie

het houden van een kampeerterrein voor ten hoogste 15 kampeerplaatsen;

1.81 kuilvoerplaat of sleufsilo:

een verhard terrein, al dan niet met keerwanden, ten behoeve van opslag van landbouwgewassen en/of producten;

1.82 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.83 kwekerij:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of op detailhandel en groothandel in ter plaatse geproduceerde producten;

1.84 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.85 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

1.86 landschapselement:

landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurlijk waardevolle elementen in het landschap, zoals onder andere houtopstanden, houtsingels, houtwallen, moerasjes, poelen en steilranden;

1.87 landschapstuin:

niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat in feitelijk opzicht is ingericht als tuin ten dienste van de woonfunctie, maar dat planologisch een agrarische bestemming heeft;

1.88 maaiveld:

het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.89 maatschappelijke dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van maatschappelijke diensten aan consumenten door middel van een rechtstreeks contact; de maatschappelijke diensten hebben betrekking hebben op (sociaal-)medische, (sociaal-)culturele of openbare dienstverlening en daarmee naar de aard gelijk te stellen dienstverlening;

1.90 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, (sociaal-)medische, (sociaal-)culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen, kinderopvang en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.91 manege(-activiteiten):

bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur of het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen);

1.92 mestopslagplaats of mestbassin:

een aarden put bekleed met folie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven en wordt omgeven door een grondwal ten behoeve van de opslag van drijfmest;

1.93 mestsilo:

een constructie van beton, hout of staal bekleed met folie of beton, dan wel een gemetselde constructie die geheel of gedeeltelijk is ingegraven ten behoeve van de opslag van mest. Onder een mestsilo wordt niet begrepen een mestkelder, zijnde een volledig ondergrondse bak, die is gecombineerd met een gebouw;

1.94 milieusituatie:

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, (bodem)verontreiniging, licht en/of trilling;

1.95 molenbiotoop:

aangewezen omgevingsgebied van de molen, voorzover die van invloed is op het goed kunnen functioneren van de molen als werktuig en/of als monument, waarbinnen onder andere een onbelemmerde windvang en/of het zicht op de molen beschermd worden;

1.96 nadere eis:

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.97 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.98 nok:

de hoogste lijn van een dak;

1.99 normale onderhouds- en exploitatiewerkzaamheden:

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.100 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.101 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,2 m boven peil is gelegen;

1.102 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.103 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder, dan wel met ten hoogste één wand;

1.104 paardenbak:

een al dan niet door middel van een afscheiding afgezonderd terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en/of berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;

1.105 peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.106 permanente bewoning:

de bewoning van een recreatiewoning als hoofdverblijf;

1.107 plattelandswoning:

een (voormalige) agrarische bedrijfswoning die (tevens) door derden mag worden bewoond en die niet wordt beschermd tegen de milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf;

1.108 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.109 recreatief medegebruik:

een gebruik van gronden voor dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, de inrichting van visoevers en daarmee gelijk te stellen voorzieningen, dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.110 recreatiewoning:

een permanent aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat of die het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar als recreatieverblijf gebruikt en bewoond te worden;

1.111 relatie:

een figuur dat twee afzonderlijk weergegeven delen van een bestemmingsvlak of een bouwperceel met elkaar verbindt, zodanig dat voor toepassing van de regels sprake is van één bestemmingsvlak of één bouwperceel;

1.112 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een richtafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.113 rooilijn:

de lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde of aan de van de weg afgekeerde zijde niet mag worden overschreden;

1.114 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens is begrepen een erotische massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.115 sociale veiligheid

een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbaar en sociaal controleerbaar is;

1.116 standplaats:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

1.117 tijdstip van beëindiging van een bepaald gebruik:
  • a. het tijdstip waarop een gebouw is gesloopt, dan wel vanwege bouwkundige gebreken het gebruik ingevolge de Woningwet dient te worden gestaakt;
  • b. het tijdstip waarop gronden en/of een gebouw met de bijbehorende grond kennelijk in gebruik zijn genomen voor een andere functie dan in het bestemmingsplan voor de betreffende gronden in de bestemmingsomschrijving is aangegeven;
1.118 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.119 veldschuur:

een vrij in het open veld staande schuur, uitsluitend bedoeld voor het stallen van vee, de opslag van machines, agrarische producten en/of niet agrarische producten;

1.120 verbeelding:

de weergave van de inhoud van een bestemmingsplan conform het gestelde in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening;

1.121 verkeersveiligheid:

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer, die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen, bochten en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.122 voorerf:

het voor het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voor zover gelegen voor de voorgevel en het verlengde daarvan tot aan de naar de weg gekeerde perceelgrens;

1.123 voorgevel:

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig in het plan aangeduide, dan wel door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.124 voorkant:

de voorgevel, het voorerf en het dakvlak aan de voorzijde van een gebouw, alsook de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) gekeerd is naar de weg of openbaar toegankelijk gebied;

1.125 vrijstaande woning:

een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning;

1.126 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer en waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit;

1.127 weg:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten, met dien verstande dat zelfstandige fiets- en voetpaden, brandgangen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voor openbaar verkeer openstaande paden hier niet onder worden begrepen;

1.128 winkel:

een gebouw dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk is bedoeld om te worden gebruikt voor de uitoefening van detailhandel;

1.129 woning of wooneenheid:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en uitsluitend bestemd voor de huisvesting van één huishouden;

1.130 woonsituatie:

de waarde van een gebied voor de woonfunctie, die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder;

1.131 woonwagen:

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

1.132 woonwagenterrein:

een terrein bestaande uit meerdere standplaatsen;

1.133 zakelijke dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten door reisbureaus, uitzendbureaus, reclamebureaus, architectenbureaus, kapperszaken, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven, kantoren en praktijkruimten;

1.134 zijerf:

het naast het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voor zover gelegen naast de zijgevel tot aan de aan die zijde gelegen perceelgrens;

1.135 zijgevel:

de gevel van een gebouw, niet zijnde de voor- of achtergevel;

1.136 zorgboerderij:

een (voormalige) boerderij met de bijbehorende gebouwen met een zorgfunctie als hoofdtak, waar personen met een lichamelijke en/of verstandelijke beperking, psychiatrische cliënten en/of zorgbehoevende ouderen met een zorg- of hulpvraag terechtkunnen voor dagbesteding, opvang en/of arbeidstraining, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn, waarbij die personen begeleid agrarische activiteiten verrichten;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens:

tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, luchtbehandeling- en liftinstallaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de lengte, breedte en/of diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren en/of de buitenzijde van overige niet-ondergeschikte bouwonderdelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 algemene regels

Alle maten zijn in meters (m) en voor:

  • oppervlakten in vierkante meters (m2);
  • inhoudsmaten in kubieke meters (m3);
  • verhoudingen in procenten (%);
  • hoeken/hellingen in graden (°).

Op de verbeelding wordt altijd gemeten vanuit het hart van de lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • b. cultuurgrond;

alsmede voor:

  • c. behoud en versterking van de bestaande houtwallen en boomsingels, ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';
  • d. landschapstuin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin – landschapstuin';
  • e. onverharde wegen en paden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - onverhard';

met daaraan ondergeschikt:

  • f. behoud van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden;
  • g. recreatief medegebruik;
  • h. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • l. terreinen;
  • m. gebouwen;
  • n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • o. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
3.1.1 Hout-, boom- en fruitteelt

In de bestemming zijn houtteelt en opgaande vormen van boom- en fruitteelt, alsmede de aanleg van nieuwe (grootschalige) boselementen niet begrepen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van een gebouw geldt de volgende regel:

  • a. er mogen geen gebouwen worden gebouwd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. er mogen geen mestsilo's, sleufsilo's, mestbassins en tunnelkassen worden gebouwd;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat voor afscheidingen alleen een open omheining mag worden toegepast met een maximale hoogte van 1,5 m.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de woonsituatie;

afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.2, sub a ten behoeve van de bouw van sleufsilo's tot een bouwhoogte van ten hoogste 3 m en tot een inhoud van ten hoogste 2.500 m3, uitsluitend indien bedrijfseconomische, planologische, dan wel milieuhygiënische redenen voor plaatsing buiten de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' aanwezig zijn;
  • b. lid 3.2.2, sub a ten behoeve van het oprichten van tunnelkassen tot een hoogte van ten hoogste 1,5 m, mits de oppervlakte niet meer dan 1.000 m2 bedraagt.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Toegestaan gebruik
a Paardenbakken

Het gebruik van de gronden bij (bedrijfs)woningen voor paardenbakken is toegestaan, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. per woning is maximaal één paardenbak toegestaan;
  • 2. de oppervlakte van de paardenbak bedraagt ten hoogste 1.200 m2;
  • 3. de paardenbak dient te worden geplaatst aan het bouwperceel van de aanvrager, binnen een afstand van 30 m van het perceel;
  • 4. de afstand tot de woning van derden bedraagt ten minste 30 m; deze afstand geldt ook voor recreatiewoningen;
  • 5. de afstand tot het perceel van derden bedraagt ten minste 3 m;
  • 6. er mag geen sprake zijn van onevenredige negatieve effecten op de omgeving en de kwaliteit van het woongenot van derden;
  • 7. de omheining bestaat uit een open constructie met een maximale hoogte van 1,5 m.
3.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden;
  • b. het gebruik van cultuurgrond voor de opslag van agrarische producten, met uitzondering van de tijdelijke opslag tot ten hoogste zes maanden per jaar;
  • c. het vellen en rooien van de bestaande houtwallen en boomsingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel', met uitzondering van het normale onderhoud.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen zoals wandel- en fietspaden, picknickplaatsen en parkeervoorzieningen;
  • b. het aanleggen van een mestopslagplaats c.q. mestbassin tot een gezamenlijke oppervlakte van 750 m2 en/of een inhoud van 2.500 m3;
  • c. het aanbrengen van lijnvormige beplantingen;
  • d. het egaliseren van natuurlijk reliëf;
  • e. het graven en dempen van sloten;
  • f. het aanleggen van een (verharde) weg ten behoeve van een agrarisch bedrijf;
  • g. het ophogen en ontgronden.
3.6.2 Uitzonderingen vergunningplicht

De in lid 3.6.1 bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.

3.6.3 Voorwaarden
  • a. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
  • b. De in lid 3.6.1 bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 3.1 sub e omschreven waarden, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, de milieusituatie, het uitzicht van woningen en de verkeersveiligheid.
  • c. De aanleg van een mestbassin kan alleen worden toegestaan indien er bedrijfseconomische, planologische of milieuhygiënische redenen aanwezig zijn voor plaatsing buiten de bestemming Agrarisch - Agrarisch Bedrijf.
  • d. Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de vergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Natuur

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het realiseren van natuurgebieden ter uitwerking van de ecologische hoofdstructuur, mits:

  • a. de gronden zijn gelegen in de ecologische hoofdstructuur;
  • b. voor de gronden een inrichtingsplan is opgesteld;
  • c. de wijzigingsbevoegdheid niet eerder wordt toegepast dan nadat de betreffende gronden in hun geheel voor de daadwerkelijke natuurontwikkeling zijn verworven en aangewezen;
  • d. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende agrarische bedrijven, in die zin dat de bedrijven onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • b. cultuurgrond;

alsmede voor:

  • c. wonen ten dienste van het bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' ;
  • d. behoud en versterking van de bestaande houtwallen en boomsingels, ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';
  • e. wonen, anders dan ten behoeve van het bedrijf, in een voormalige bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning';
  • f. kleinschalig kampeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kamperen';
  • g. bed & breakfastvoorziening, niet passend binnen het bepaalde in lid 4.5.1 sub c, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast';
  • h. onverharde wegen en paden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - onverhard';
  • i. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';

met daaraan ondergeschikt:

  • j. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  • k. groenvoorzieningen;
  • l. nutsvoorzieningen;
  • m. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • n. tuinen, erven en terreinen;
  • o. gebouwen;
  • p. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • q. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

Het onder g genoemde en als zodanig aangeduide doeleind 'bed & breakfast' is nevengeschikt aan het wonen maar dient wel in combinatie met het wonen te worden uitgeoefend.

De rijksmonumenten en de provinciale monumenten zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument'. De overige behoudenswaardige bebouwing is aangeduid als 'karakteristiek'.

Voor rijksmonumenten gelden de beschermende bepalingen van de Monumentenwet 1988. Voor provinciale monumenten gelden de beschermende bepalingen van de Provinciale Monumentenverordening.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemene bouwregels

Voor het bouwen geldt de volgende algemene bouwregel:

  • a. bebouwing verbonden door middel van de aanduiding 'relatie' wordt aangemerkt als behorend tot één agrarisch bedrijf;
4.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van een bedrijfsgebouw gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfsgebouw dient uitsluitend binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. voor gebouwen ten behoeve van het houden van landbouwhuisdieren geldt dat uitsluitend de bestaande oppervlakte is toegestaan;
  • c. een uitzondering op het bepaalde onder b geldt voor het bouwen van nieuwe gebouwen ten behoeve van het houden van landbouwhuisdieren onder de voorwaarde dat dit uitsluitend is toegestaan indien is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakemissie van het betreffende bedrijf;
  • d. de oppervlakte van kassen mag per agrarisch bedrijf ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen;
  • e. de afstand van bedrijfsgebouwen tot de bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt ten minste 5 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • f. de goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  • g. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste 12 m;
  • h. de dakhelling van bedrijfsgebouwen bedraagt ten minste 20° en ten hoogste 60°.
4.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. één bedrijfswoning mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en binnen het bouwvlak worden gebouwd, met de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de aangegeven 'gevellijn' dient te worden gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
  • c. de afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt ten minste 5 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • d. de diepte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 20 m, dan wel niet meer dan de bestaande diepte indien deze meer bedraagt, gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' de diepte gemeten wordt vanuit de aangegeven 'gevellijn';
  • e. de oppervlakte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 150 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • f. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 3,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • g. de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • h. de dakhelling van de bedrijfswoning bedraagt ten minste 30° en ten hoogste 60°;
  • i. bij verbouw dient de bestaande hoofdvorm van de bedrijfswoning als basis te worden genomen;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' is tevens het wonen, anders dan ten behoeve van het agrarisch bedrijf, toegestaan; de in dit lid onder a tot en met i genoemde bouwregels, alsmede de in lid 4.2.4 en lid 4.2.5 genoemde bouwregels zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de oppervlakte van de woning, inclusief de bijbehorende aan-, uitbouwen en bijgebouwen, niet wordt meegerekend met de oppervlakte van het agrarisch bouwperceel en met dien verstande dat ten behoeve van het agrarisch bedrijf de bouw van een nieuwe bedrijfswoning niet is toegestaan.
4.2.4 Aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de afstand van aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning tot de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • c. de afstand van aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning tot de zijdelingse bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • d. de afstand van de dichtstbijzijnde gevel van een vrijstaand bijgebouw behorende bij de bedrijfswoning tot de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 25 m;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 150 m2, dan wel niet meer dan de bestaande gezamenlijke oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning en al dan niet met vergunning gebouwde aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 300 m², dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt; indien de oppervlakte van de bestaande bedrijfswoning meer bedraagt dan 200 m², is ten hoogste 100 m² aan aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning toegestaan;
  • g. de bouwhoogte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning bedraagt bij een platte afdekking ten hoogste 3,5 m;
  • h. de goothoogte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning bedraagt bij het toepassen van een kap ten hoogste 3,5 m;
  • i. de bouwhoogte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning bedraagt bij het toepassen van een kap ten hoogste 80% van de daadwerkelijke bouwhoogte van de bedrijfswoning, met een maximum van 7,2 m;
  • j. de dakhelling van aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning bedraagt bij het toepassen van een kap ten minste 30° en ten hoogste 60°, waarbij het gebouw bij het bouwen op de bouwperceel- en/of erfgrens ten minste is voorzien van een hellend dakvlak evenwijdig aan die bouwperceel- en/of erfgrens.
4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. mestsilo's, sleufsilo's, mestbassins en tunnelkassen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak bedraagt ten hoogste 8 m;
  • c. in overige gevallen mag de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat voor afscheidingen alleen een open omheining mag worden toegepast met een maximale hoogte van 1,5 m.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en/of bouwhoogte, de dakhelling en dakvorm van de bebouwing.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de woonsituatie;

afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.2.2 sub f, in die zin dat de goothoogte van een bedrijfsgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 5,5 m, mits deze verhoging ondergeschikt is en plaatselijk wordt toegepast (bijvoorbeeld om de toegang met grotere (landbouw)machines mogelijk te maken);
  • b. lid 4.2.2 sub f, g en h, ten behoeve van de bouw van boog- en/of serrestallen, mits:
    • 1. de stallen binnen het bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. de bouwhoogte van boogstallen ten hoogste 12 m bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte van serrestallen ten hoogste 8 m bedraagt;
    • 4. de stallen landschappelijk acceptabel worden ingepast door middel van een landschappelijk inpassingsplan;
  • c. lid 4.2.5 sub a, ten behoeve van de bouw van sleufsilo's buiten het bouwvlak, mits de inhoud ten hoogste 2.500 m3 en de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedraagt;
  • d. lid 4.2.5 sub a, ten behoeve van de bouw van mestsilo's buiten het bouwvlak, mits de inhoud ten hoogste 2.500 m³ en de bouwhoogte ten hoogste 6 m (inclusief afdekking) bedraagt.
  • e. lid 4.2.5 sub a, ten behoeve van het bouwen van tunnelkassen buiten het bouwvlak, mits de oppervlakte ten hoogste 1.000 m2 en de bouwhoogte ten hoogste 1,5 m bedraagt.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Toegestaan gebruik

a. Inpandige opslag

Het gebruik van de bedrijfsgebouwen voor de inpandige opslag van caravans, boten en daarmee gelijk te stellen goederen is toegestaan.

b. Aan huis verbonden werkactiviteiten

De uitoefening van aan huis verbonden werkactiviteiten in een bedrijfswoning en in een plattelandswoning is toegestaan, met dien verstande dat:

  • 1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  • 2. de aan huis verbonden werkactiviteit uitsluitend inpandig mag worden verricht;
  • 3. niet meer dan 30% van de oppervlakte van de woning en de daarbij behorende gebouwen mag worden aangewend ten dienste van deze activiteit, met een maximum van 60 m²;
  • 4. indien er tevens sprake is van een bed & breakfastvoorziening, de gezamenlijke oppervlakte van beide activiteiten niet meer mag bedragen dan onder 3 is genoemd;
  • 5. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die de aan huis verbonden werkactiviteit uitoefent;
  • 6. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu mag opleveren, dan wel geen afbreuk mag doen aan het karakter van de omringende woonomgeving, hetgeen inhoudt dat:
      • de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
      • niet met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken ten behoeve van bedrijven die vergunningplichtig of meldingplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
      • werkactiviteiten bovendien uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of gelijk te stellen zijn met de categorieën 1 en 2 als vermeld in de Staat van Bedrijven die als bijlage bij de regels is opgenomen;
      • behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met de aan huis verbonden werkactiviteit, geen detailhandel mag plaatsvinden;
      • het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning.

c. Bed & breakfastvoorziening

Het gebruik van de bedrijfswoning en de plattelandswoning voor een bed & breakfastvoorziening is toegestaan, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;
  • 2. de vestiging van een bed & breakfastvoorziening is uitsluitend binnen de bestaande bebouwing op het bouwperceel toegestaan;
  • 3. niet meer dan 30% van de oppervlakte van de woning en de daarbij behorende gebouwen mag worden aangewend ten dienste van deze activiteit, met een maximum van 60 m2;
  • 4. indien er tevens sprake is van een aan huis verbonden werkactiviteit, dan mag de gezamenlijke oppervlakte van beide activiteiten niet meer bedragen dan onder 3 is genoemd;
  • 5. degene die de gebruiker is van de woning, moet ook degene zijn die de bed & breakfastvoorziening uitoefent;
  • 6. aan maximaal vijf personen mag nachtverblijf worden verschaft;
  • 7. een bed & breakfastvoorziening mag geen tekenen van een wooneenheid, zoals een keuken, vertonen;
  • 8. als een bed & breakfastvoorziening wordt uitgeoefend in een vrijstaand bijgebouw, dan moet het bijgebouw op het bij de woning behorende erf staan;
  • 9. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  • 10. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning.

d. Paardenbakken

Het gebruik van de gronden bij de bedrijfswoning en de plattelandswoning voor paardenbakken is toegestaan, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. per woning is maximaal één paardenbak toegestaan;
  • 2. de oppervlakte van de paardenbak bedraagt ten hoogste 1.200 m2;
  • 3. de paardenbak dient te worden geplaatst op of aan het bouwperceel van de aanvrager, binnen een afstand van 30 m van het perceel;
  • 4. de afstand tot de woning van derden bedraagt ten minste 30 m; deze afstand geldt ook voor recreatiewoningen;
  • 5. de afstand tot het perceel van derden bedraagt ten minste 3 m;
  • 6. er mag geen sprake zijn van onevenredige negatieve effecten op de omgeving en de kwaliteit van het woongenot van derden;
  • 7. de omheining bestaat uit een open constructie met een maximale hoogte van 1,5 m.
4.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van bestaande gebouwen niet zijnde stallen, voor het houden van landbouwhuisdieren;
  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het opwekken van elektriciteit door middel van (co-)vergisting en/of de productie van bio-ethanol;
  • b. het gebruik van bedrijfsgebouwen, niet zijnde de bedrijfswoning en de daarbij behorende gebouwen, voor bewoning;
  • c. het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde agrarisch bedrijf;
  • d. het vellen en rooien van de bestaande houtwallen en boomsingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel', met uitzondering van het normale onderhoud.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de milieusituatie;
  • de woonsituatie;

afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.1 sub a, ten behoeve van het toevoegen van een bedrijfstak aan een agrarisch bedrijf, mits:
    • 1. de toegevoegde tak niet de primaire productie betreft en ondergeschikt blijft aan de hoofdactiviteit;
    • 2. de toegevoegde tak uitsluitend betrekking heeft op:
      • sociale, culturele, maatschappelijke, recreatieve en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, kinderboerderij, kampeerboerderij en pensions;
      • zorgfuncties, met dien verstande dat de zorgfunctie plaatsvindt binnen bestaande bebouwing, er sprake is van een levensvatbaar agrarisch bedrijf en er sprake is van een verwevenheid tussen de zorgfunctie en het (grondgebonden) agrarisch bedrijf;
      • detailhandel in ter plaatse geproduceerde producten, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 60 m² en de detailhandel plaatsvindt binnen de bestaande bebouwing;
      • bedrijven genoemd in de als bijlage opgenomen Staat van bedrijven, categorieën 1 en 2 van de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de VNG of wel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven;
    • 1. de verschijning van het gehele bedrijf landschappelijk wordt ingepast;
    • 2. de bedrijfsactiviteiten zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de gebouwen, met dien verstande dat bedrijfsactiviteiten (niet zijnde buitenopslag) kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf.
  • b. lid 4.1 sub a, ten behoeve van de vestiging van een kinderdagverblijf bij een agrarisch bedrijf, mits:
    • 1. het kinderdagverblijf in ruimtelijke en visuele zin past binnen de directe omgeving;
    • 2. de woonfunctie gehandhaafd blijft;
    • 3. er geen sprake is van onevenredige verkeersaantrekkende werking;
    • 4. het bebouwingsbeeld niet wordt aangetast;
    • 5. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu mag opleveren;
    • 6. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning.
  • c. lid 4.1 sub c ten behoeve van het gebruik van de bedrijfswoning van een beëindigd agrarisch bedrijf als woning, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven;
    • 2. ernaar wordt gestreefd om de landschappelijk verstorende bebouwing af te breken;
    • 3. de regels uit artikel 21 Wonen of 22 Wonen - Boerderij van overeenkomstige toepassing zijn;
  • d. lid 4.5.2 sub a, ten behoeve van het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen voor het houden van landbouwdieren, mits is aangetoond dat er geen significant negatieve gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie.
4.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing te slopen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
  • b. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan de bebouwing kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven en/of bebouwingsdelen betreft die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm wordt veroorzaakt.
4.8 Wijzigingsbevoegdheid
4.8.1 Wijziging in plattelandswoning

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de bestemming van de bedrijfswoning wijzigen ten behoeve van het toestaan van wonen, anders dan ten behoeve van het agrarisch bedrijf, mits:

  • a. het aantal woningen binnen het bestemmingsvlak niet toeneemt;
  • b. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Na wijziging wordt de betreffende woning aangeduid als 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' en zijn de bouwregels van lid 4.2.3, 4.2.4 en 4.2.5 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de oppervlakte van de woning, inclusief de bijbehorende aan-, uitbouwen en bijgebouwen, niet wordt meegerekend met de oppervlakte van het agrarisch bouwperceel en met dien verstande dat ten behoeve van het agrarisch bedrijf de bouw van een nieuwe bedrijfswoning niet is toegestaan.

4.8.2 Functiewijziging vrijgekomen agrarische bedrijven

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan, voor zover het betreft (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven, wijzigen ten behoeve van:

  • a. culturele, medische, maatschappelijke en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, een kinderboerderij, een kampeerboerderij, dan wel naar de aard en de omvang daarmee gelijk te stellen functies;
  • b. bedrijven genoemd in de als bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijven, categorieën 1 en 2 van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de VNG of wel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven;
  • c. maneges, uitsluitend als de locatie aan de rand van het dorp is gesitueerd;

met dien verstande dat:

  • 1. de functies genoemd in sub a tot en met c uitsluitend zijn toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
  • 2. de functies genoemd in sub a tot en met c zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de gebouwen, met dien verstande dat bedrijfsactiviteiten (niet zijnde buitenopslag) kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf;
  • 3. bij de maatvoering zo goed mogelijk wordt aangesloten bij de bestaande hoofdvorm;
  • 4. ernaar wordt gestreefd om de landschappelijk verstorende bebouwing af te breken;
  • 5. geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en de woonsituatie van nabijgelegen woningen;
  • 6. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
  • 7. de genoemde functies met gebruikmaking van een nieuwe wijzigingsprocedure, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, onderling uitwisselbaar zijn.

Artikel 5 Agrarisch - Kwekerij

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Kwekerij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitoefening van het kwekerijbedrijf;
  • b. bomenteelt en/of fruitteelt in boomgaarden;
  • c. cultuurgrond;

alsmede voor:

  • d. wonen ten dienste van het bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

met daaraan ondergeschikt:

  • e. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • i. tuinen, erven en terreinen;
  • j. gebouwen;
  • k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • l. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van een bedrijfsgebouw gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfsgebouw dient uitsluitend binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van kassen bedraagt ten hoogste 1.000 m2;
  • c. de afstand van bedrijfsgebouwen tot de bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt ten minste 5 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • d. de goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste 3,5 m;
  • e. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste 9 m;
  • f. de dakhelling van bedrijfsgebouwen bedraagt ten minste 20° en ten hoogste 60°.
5.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. één bedrijfswoning mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en binnen het bouwvlak worden gebouwd, met de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de aangegeven 'gevellijn' dient te worden gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
  • c. de afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt ten minste 5 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • d. de diepte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 20 m, dan wel niet meer dan de bestaande diepte indien deze meer bedraagt, gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' de diepte gemeten wordt vanuit de aangegeven 'gevellijn';
  • e. de oppervlakte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 150 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • f. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 3,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • g. de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • h. de dakhelling van de bedrijfswoning bedraagt ten minste 30° en ten hoogste 60°;
  • i. bij verbouw dient de bestaande hoofdvorm van de bedrijfswoning als basis te worden genomen.
5.2.3 Aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de afstand van aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning tot de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • c. de afstand van aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning tot de zijdelingse bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • d. de afstand van de dichtstbijzijnde gevel van een vrijstaand bijgebouw behorende bij de bedrijfswoning tot de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 25 m;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 150 m2, dan wel niet meer dan de bestaande gezamenlijke oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning en al dan niet met vergunning gebouwde aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 300 m², dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt; indien de oppervlakte van de bestaande bedrijfswoning meer bedraagt dan 200 m², is ten hoogste 100 m² aan aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning toegestaan;
  • g. de bouwhoogte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning bedraagt bij een platte afdekking ten hoogste 3,5 m;
  • h. de goothoogte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning bedraagt bij het toepassen van een kap ten hoogste 3,5 m;
  • i. de bouwhoogte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning bedraagt bij het toepassen van een kap ten hoogste 80% van de daadwerkelijke bouwhoogte van de bedrijfswoning, met een maximum van 7,2 m;
  • j. de dakhelling van aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning bedraagt bij het toepassen van een kap ten minste 30° en ten hoogste 60°, waarbij het gebouw bij het bouwen op de bouwperceel- en/of erfgrens ten minste is voorzien van een hellend dakvlak evenwijdig aan die bouwperceel- en/of erfgrens.
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak bedraagt ten hoogste 8 m;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat voor afscheidingen alleen een open omheining mag worden toegepast met een maximale hoogte van 1,5 m.
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en/of bouwhoogte, de dakhelling en dakvorm van de bebouwing.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de woonsituatie;

afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.2.1 sub d, in die zin dat de goothoogte van een bedrijfsgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 4,5 m, mits deze verhoging ondergeschikt is en plaatselijk wordt toegepast (bijvoorbeeld om de toegang met grotere (landbouw)machines mogelijk te maken).
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Toegestaan gebruik

a. Aan huis verbonden werkactiviteiten

De uitoefening van aan huis verbonden werkactiviteiten in een bedrijfswoning is toegestaan, met dien verstande dat:

  • 1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  • 2. de aan huis verbonden werkactiviteit uitsluitend inpandig mag worden verricht;
  • 3. niet meer dan 30% van de oppervlakte van de woning en de daarbij behorende gebouwen mag worden aangewend ten dienste van deze activiteit, met een maximum van 60 m²;
  • 4. indien er tevens sprake is van een bed & breakfastvoorziening, de gezamenlijke oppervlakte van beide activiteiten niet meer mag bedragen dan onder 3 is genoemd;
  • 5. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die de aan huis verbonden werkactiviteit uitoefent;
  • 6. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu mag opleveren, dan wel geen afbreuk mag doen aan het karakter van de omringende woonomgeving, hetgeen inhoudt dat:
      • de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
      • niet met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken ten behoeve van bedrijven die vergunningplichtig of meldingplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
      • werkactiviteiten bovendien uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of gelijk te stellen zijn met de categorieën 1 en 2 als vermeld in de Staat van Bedrijven die als bijlage bij de regels is opgenomen;
      • behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met de aan huis verbonden werkactiviteit, geen detailhandel mag plaatsvinden;
      • het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning.

b. Bed & breakfastvoorziening

Het gebruik van de bedrijfswoning voor een bed & breakfastvoorziening is toegestaan, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;
  • 2. de vestiging van een bed & breakfastvoorziening is uitsluitend binnen de bestaande bebouwing op het bouwperceel toegestaan;
  • 3. niet meer dan 30% van de oppervlakte van de woning en de daarbij behorende gebouwen mag worden aangewend ten dienste van deze activiteit, met een maximum van 60 m2;
  • 4. indien er tevens sprake is van een aan huis verbonden werkactiviteit, dan mag de gezamenlijke oppervlakte van beide activiteiten niet meer bedragen dan onder 3 is genoemd;
  • 5. degene die de gebruiker is van de woning, moet ook degene zijn die de bed & breakfastvoorziening uitoefent;
  • 6. aan maximaal vijf personen mag nachtverblijf worden verschaft;
  • 7. een bed & breakfastvoorziening mag geen tekenen van een wooneenheid, zoals een keuken, vertonen;
  • 8. als een bed & breakfastvoorziening wordt uitgeoefend in een vrijstaand bijgebouw, dan moet het bijgebouw op het bij de woning behorende erf staan;
  • 9. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  • 10. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning.

c. Paardenbakken

Het gebruik van de gronden voor paardenbakken is toegestaan, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. per woning is maximaal één paardenbak toegestaan;
  • 2. de oppervlakte van de paardenbak bedraagt ten hoogste 1.200 m2;
  • 3. de paardenbak dient te worden geplaatst op of aan het bouwperceel van de aanvrager, binnen een afstand van 30 m van het perceel;
  • 4. de afstand tot de woning van derden bedraagt ten minste 30 m; deze afstand geldt ook voor recreatiewoningen;
  • 5. de afstand tot het perceel van derden bedraagt ten minste 3 m;
  • 6. er mag geen sprake zijn van onevenredige negatieve effecten op de omgeving en de kwaliteit van het woongenot van derden;
  • 7. de omheining bestaat uit een open constructie met een maximale hoogte van 1,5 m.
5.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van bedrijfsgebouwen, niet zijnde de bedrijfswoning en de daarbij behorende gebouwen, voor bewoning;
  • b. het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de milieusituatie;
  • de woonsituatie;

afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.1 sub d ten behoeve van het gebruik van de bedrijfswoning van een beëindigd kwekerijbedrijf als woning, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven;
    • 2. ernaar wordt gestreefd om de landschappelijk verstorende bebouwing af te breken;
    • 3. de regels uit artikel 21 Wonen of 22 Wonen - Boerderij van overeenkomstige toepassing zijn;
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
5.7.1 Wijziging in plattelandswoning

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de bestemming van de bedrijfswoning wijzigen ten behoeve van het toestaan van wonen, anders dan ten behoeve van het agrarisch bedrijf, mits:

  • a. het aantal woningen binnen het bestemmingsvlak niet toeneemt;
  • b. er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Na wijziging wordt de betreffende woning aangeduid als 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' en zijn de bouwregels van lid 5.2.2, 5.2.3 en 5.2.4 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de oppervlakte van de woning, inclusief de bijbehorende aan-, uitbouwen en bijgebouwen, niet wordt meegerekend met de oppervlakte van het agrarisch bouwperceel en met dien verstande dat ten behoeve van het agrarisch bedrijf de bouw van een nieuwe bedrijfswoning niet is toegestaan.

5.7.2 Functiewijziging vrijgekomen agrarische bedrijven

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan, voor zover het betreft (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven, wijzigen ten behoeve van:

  • a. culturele, medische, maatschappelijke en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, een kinderboerderij, een kampeerboerderij, dan wel naar de aard en de omvang daarmee gelijk te stellen functies;
  • b. bedrijven genoemd in de als bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijven, categorieën 1 en 2 van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de VNG of wel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven;

met dien verstande dat:

  • 1. de functies genoemd in sub a en b uitsluitend zijn toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
  • 2. de functies genoemd in sub a en b zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de gebouwen, met dien verstande dat bedrijfsactiviteiten (niet zijnde buitenopslag) kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf;
  • 3. bij de maatvoering zo goed mogelijk wordt aangesloten bij de bestaande hoofdvorm;
  • 4. ernaar wordt gestreefd om de landschappelijk verstorende bebouwing af te breken;
  • 5. de wijziging geen negatieve invloed heeft op de ontwikkelings- en/of gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen;
  • 6. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
  • 7. de genoemde functies met gebruikmaking van een nieuwe wijzigingsprocedure, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, onderling uitwisselbaar zijn.

Artikel 6 Agrarisch met waarden

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • b. cultuurgrond;
  • c. behoud en herstel van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden;

alsmede voor:

  • d. bergbezinkbassin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bergbezinkbassin';
  • e. behoud en versterking van de bestaande houtwallen en boomsingels, ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';
  • f. bomenteelt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bomenteelt';
  • g. terrein voor cultuur en ontspanning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'cultuur en ontspanning';
  • h. veldschuur, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur';
  • i. landschapstuin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin – landschapstuin';
  • j. onverharde wegen en paden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - onverhard';
  • k. waterpartij, ter plaatse van de aanduiding 'water';
  • l. recreatief medegebruik;

met daaraan ondergeschikt:

  • m. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  • n. groenvoorzieningen;
  • o. nutsvoorzieningen;
  • p. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • q. erven, en terreinen;
  • r. gebouwen;
  • s. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • t. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
6.1.1 Hout-, boom- en fruitteelt

In de bestemming zijn houtteelt en opgaande vormen van boom- en fruitteelt, alsmede de aanleg van nieuwe (grootschalige) boselementen niet begrepen, met uitzondering van de bestaande boomteelt, ter plaatse van de aanduiding 'bomenteelt'.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van een gebouw geldt de volgende regel:

  • a. er mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:
    • 1. bestaande veldschuren ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – veldschuur';
    • 2. bestaande nutsgebouwtjes ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening'.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. er mogen geen mestsilo's, sleufsilo's, mestbassins en tunnelkassen worden gebouwd;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat voor afscheidingen alleen een open omheining mag worden toegepast met een maximale hoogte van 1,5 m.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

nadere eisen stellen aan de plaats van bebouwing.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de woonsituatie;

afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 6.2.1 sub a onder 1, voor een eenmalige uitbreiding van ten hoogste 10% van de oppervlakte van bestaande veldschuren.
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Toegestaan gebruik
  • a. Paardenbakken

Het gebruik van de gronden bij (bedrijfs)woningen voor paardenbakken is toegestaan, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. per woning is maximaal één paardenbak toegestaan;
  • 2. de oppervlakte van de paardenbak bedraagt ten hoogste 1.200 m2;
  • 3. de paardenbak dient te worden geplaatst aan het bouwperceel van de aanvrager, binnen een afstand van 30 m van het perceel;
  • 4. de afstand tot de woning van derden bedraagt ten minste 30 m; deze afstand geldt ook voor recreatiewoningen;
  • 5. de afstand tot het perceel van derden bedraagt ten minste 3 m;
  • 6. er mag geen sprake zijn van onevenredige negatieve effecten op de omgeving en de kwaliteit van het woongenot van derden;
  • 7. de omheining bestaat uit een open constructie met een maximale hoogte van 1,5 m.
6.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden;
  • b. het gebruik van cultuurgrond voor de opslag van agrarische producten, met uitzondering van de tijdelijke opslag tot ten hoogste zes maanden per jaar;
  • c. het vellen en rooien van de bestaande houtwallen en boomsingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel', met uitzondering van het normale onderhoud.
6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen, zoals wandel- en fietspaden, picknickplaatsen en parkeervoorzieningen;
  • b. het aanbrengen en verwijderen van lijnvormige beplantingen;
  • c. het egaliseren van natuurlijk reliëf;
  • d. het graven en dempen van sloten;
  • e. het verharden en verwijderen van paden;
  • f. het aanleggen van een (verharde) weg ten behoeve van een agrarisch bedrijf;
  • g. het ophogen en ontgronden;
  • h. het vellen en rooien van houtopstanden.
6.6.2 Uitzonderingen vergunningplicht

De in lid 6.6.1 bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.

6.6.3 Voorwaarden
  • a. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
  • b. De in lid 6.6.1 bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 6.1 omschreven waarden, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, de milieusituatie, het uitzicht van woningen en de verkeersveiligheid;
  • c. Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de vergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.
6.7 Wijzigingsbevoegdheid
6.7.1 Sleufsilo's

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de bouw van sleufsilo's tot een bouwhoogte van ten hoogste 3 m en tot een inhoud van ten hoogste 2.500 m³, uitsluitend indien bedrijfseconomische, planologische, dan wel milieuhygiënische redenen voor plaatsing buiten de bestemming Agrarisch - Agrarisch Bedrijf aanwezig zijn.

6.7.2 Natuur

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming van de gronden wijzigen ten behoeve van het realiseren van natuurgebieden ter uitwerking van de ecologische hoofdstructuur, mits:

  • a. de gronden behoren tot de ecologische hoofdstructuur, niet zijnde beheergebieden, dan wel de ecologische verbindingszone;
  • b. voor de gronden een inrichtingsplan is opgesteld;
  • c. de wijzigingsbevoegdheid niet eerder wordt toegepast dan nadat de betreffende gronden in hun geheel voor de daadwerkelijke natuurontwikkeling zijn verworven en aangewezen;
  • d. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende agrarische bedrijven, in die zin dat de bedrijven onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.7.3 Voorwaarden

Een besluit tot wijziging, zoals genoemd in lid 6.7.1, wordt niet genomen indien de wijziging leidt tot een onevenredige aantasting van de waarden, zoals genoemd in lid 6.1 sub c.

Artikel 7 Bedrijf

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. lichte industrie, groothandel, reparatie-, verhuur-, bouwnijverheid- en installatiebedrijven, die wat betreft geur, stof, geluid en gevaar toelaatbaar zijn naast woningen;
  • b. bestaande bedrijven;
  • c. zakelijke dienstverlening;

alsmede voor:

  • d. wonen ten dienste van het bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • e. behoud en versterking van de bestaande houtwallen en boomsingels, ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';
  • f. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';

met daaraan ondergeschikt:

  • g. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • k. tuinen, erven en terreinen;
  • l. gebouwen;
  • m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • n. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
7.1.1 Geluidzoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen

In de bestemming zijn niet begrepen:

  • geluidzoneringplichtige inrichtingen;
  • risicovolle inrichtingen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemene bouwregels

Voor het bouwen geldt de volgende algemene bouwregel:

  • a. van een bouwperceel mag ten hoogste 50% worden bebouwd, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
7.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van een bedrijfsgebouw gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfsgebouw dient uitsluitend binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de afstand van bedrijfsgebouwen tot de bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • c. de goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste 3,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • d. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • e. de dakhelling van bedrijfsgebouwen bedraagt ten minste 20° en ten hoogste 60°.
7.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. één bedrijfswoning mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en binnen het bouwvlak worden gebouwd, met de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de aangegeven 'gevellijn' dient te worden gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
  • c. de afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • d. de diepte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 20 m, dan wel niet meer dan de bestaande diepte indien deze meer bedraagt, gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' de diepte gemeten wordt vanuit de aangegeven 'gevellijn';
  • e. de oppervlakte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 150 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • f. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 3,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • g. de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • h. de dakhelling van de bedrijfswoning bedraagt ten minste 30° en ten hoogste 60°;
  • i. bij verbouw dient de bestaande hoofdvorm van de bedrijfswoning als basis te worden genomen.
7.2.4 Aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de afstand van aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning tot de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • c. in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 300 m2 geldt dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning niet meer bedraagt dan 60 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
    • 2. aan-, uitbouwen en bijgebouwen ten minste 1 m uit dan wel op de bouwperceel- en/of erfgrens worden gebouwd;
  • d. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2 geldt dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning niet meer bedraagt dan 100 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2 tot een maximum van in totaal 150 m2;
    • 2. aan-, uitbouwen en bijgebouwen ten minste 3 m uit de bouwperceel- en/of erfgrens worden gebouwd;
  • e. de bouwhoogte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning bedraagt bij een platte afdekking ten hoogste 3,5 m;
  • f. de goothoogte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning bedraagt bij het toepassen van een kap ten hoogste 3,5 m;
  • g. de bouwhoogte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning bedraagt bij het toepassen van een kap ten hoogste 80% van de daadwerkelijke bouwhoogte van de bedrijfswoning, met een maximum van 7,2 m;
  • h. de dakhelling van aan-, uit en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning bedraagt bij het toepassen van een kap ten minste 30° en ten hoogste 60°, waarbij het gebouw bij het bouwen op de bouwperceel- en/of erfgrens ten minste is voorzien van een hellend dakvlak evenwijdig aan die bouwperceel- en/of erfgrens.
7.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak bedraagt ten hoogste 8 m;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedragen.
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en/of bouwhoogte, de dakhelling en dakvorm van de bebouwing.

7.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de woonsituatie;

afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 7.2.2 sub a, voor het overschrijden van het bouwvlak, mits de eenmalige uitbreiding ten hoogste 10% van de oppervlakte van de bestaande bebouwing bedraagt, met dien verstande dat de bestemmingsgrenzen niet mogen worden overschreden en dat van een bouwperceel ten hoogste 50% mag worden bebouwd;
  • b. lid 7.2.2 sub c, in die zin dat de goothoogte van een bedrijfsgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 4,5 m, mits deze verhoging ondergeschikt is en plaatselijk wordt toegepast;
  • c. lid 7.2.4, sub c en d, voor het overschrijden van de maximale gezamenlijke oppervlakte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen met ten hoogste 20% van hetgeen is toegestaan, met dien verstande dat van een bouwperceel ten hoogste 50% mag worden bebouwd.
7.5 Specifieke gebruiksregels
7.5.1 Toelaatbaarheid bedrijven

De toelaatbaarheid van de in lid 7.1, sub a bedoelde bedrijven wordt, met het oog op het woon- en leefklimaat, bepaald aan de hand van de als bijlage 1 bij de regels gevoegde Staat van bedrijven (milieucategorie 1 en 2). Bedrijven die niet genoemd zijn in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijven, maar die wat betreft geur, stof, gevaar en geluid vergelijkbaar zijn met de bedrijven die genoemd zijn in de milieucategorieën 1 en 2, zijn zonder meer toelaatbaar.

7.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van bedrijfsgebouwen, niet zijnde de bedrijfswoning en de daarbij behorende gebouwen, voor bewoning;
  • b. het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
  • c. het vellen en rooien van de bestaande houtwallen en boomsingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel', met uitzondering van het normale onderhoud.
7.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 7.5.1 voor de vestiging van bedrijven genoemd in categorie 3.1 van de Staat van bedrijven en die wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met categorie 1 en 2 kunnen worden gelijkgesteld.

7.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing te slopen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
  • b. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan de bebouwing kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven en/of het bebouwingsdelen betreft die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm wordt veroorzaakt.

Artikel 8 Bedrijf - Hovenier

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Hovenier' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een hoveniersbedrijf;

alsmede voor:

  • b. wonen ten dienste van het bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • c. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';

met daaraan ondergeschikt:

  • d. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. tuinen, erven en terreinen;
  • i. gebouwen;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • k. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemene bouwregels

Voor het bouwen geldt de volgende algemene bouwregel:

  • a. van een bouwperceel mag ten hoogste 50% worden bebouwd, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
8.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van een bedrijfsgebouw gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfsgebouw dient uitsluitend binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de afstand van bedrijfsgebouwen tot de bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt ten minste 5 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • c. de goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste 3,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • d. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • e. de dakhelling van bedrijfsgebouwen bedraagt ten minste 20° en ten hoogste 60°.
8.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. één bedrijfswoning mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en binnen het bouwvlak worden gebouwd, met de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de aangegeven 'gevellijn' dient te worden gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
  • c. de afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt ten minste 5 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • d. de diepte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 20 m, dan wel niet meer dan de bestaande diepte indien deze meer bedraagt, gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' de diepte gemeten wordt vanuit de aangegeven 'gevellijn';
  • e. de oppervlakte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 150 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • f. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 3,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • g. de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • h. de dakhelling van de bedrijfswoning bedraagt ten minste 30° en ten hoogste 60°;
  • i. bij verbouw dient de bestaande hoofdvorm van de bedrijfswoning als basis te worden genomen.
8.2.4 Aan- , uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de afstand van aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning tot de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • c. in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 300 m2 geldt dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning niet meer bedraagt dan 60 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
    • 2. aan-, uitbouwen en bijgebouwen ten minste 1 m uit dan wel op de bouwperceel- en/of erfgrens worden gebouwd;
  • d. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2 geldt dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning niet meer bedraagt dan 100 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2 tot een maximum van in totaal 150 m2;
    • 2. aan-, uitbouwen en bijgebouwen ten minste 3 m uit de bouwperceel- en/of erfgrens worden gebouwd;
  • e. de bouwhoogte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning bedraagt bij een platte afdekking ten hoogste 3,5 m;
  • f. de goothoogte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning bedraagt bij het toepassen van een kap ten hoogste 3,5 m;
  • g. de bouwhoogte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning bedraagt bij het toepassen van een kap ten hoogste 80% van de daadwerkelijke bouwhoogte van de bedrijfswoning, met een maximum van 7,2 m;
  • h. de dakhelling van aan-, uit en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning bedraagt bij het toepassen van een kap ten minste 30° en ten hoogste 60°, waarbij het gebouw bij het bouwen op de bouwperceel- en/of erfgrens ten minste is voorzien van een hellend dakvlak evenwijdig aan die bouwperceel- en/of erfgrens.
8.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak bedraagt ten hoogste 8 m;
  • b. de oppervlakte van tunnelkassen bedraagt ten hoogste 1.000 m2 en de bouwhoogte ten hoogste 1,5 m; tunnelkassen mogen uitsluitend worden gebouwd op gronden die geen onderdeel uitmaken van de es;
  • c. in overige gevallen mag de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedragen.
8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en/of bouwhoogte, de dakhelling en dakvorm van de bebouwing.

8.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de woonsituatie;

afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 8.2.2 sub a, voor het overschrijden van het bouwvlak, mits de eenmalige uitbreiding ten hoogste 10% van de oppervlakte van de bestaande bebouwing bedraagt, met dien verstande dat de bestemmingsgrenzen niet mogen worden overschreden en dat van een bouwperceel ten hoogste 50% mag worden bebouwd;
  • b. lid 8.2.2 sub c, in die zin dat de goothoogte van een bedrijfsgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 4,5 m, mits deze verhoging ondergeschikt is en plaatselijk wordt toegepast;
  • c. lid 8.2.4, sub c en d, voor het overschrijden van de maximale gezamenlijke oppervlakte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen met ten hoogste 20% van hetgeen is toegestaan, met dien verstande dat van een bouwperceel ten hoogste 50% mag worden bebouwd.
8.5 Specifieke gebruiksregels
8.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van bedrijfsgebouwen, niet zijnde de bedrijfswoning en de daarbij behorende gebouwen, voor bewoning;
  • b. het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf.
8.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing te slopen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
  • b. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan de bebouwing kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven en/of bebouwingsdelen betreft die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm wordt veroorzaakt.

Artikel 9 Bos

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos, bebossing en boomsingels;
  • b. veldschuur, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur';

alsmede voor:

  • c. het behoud van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
  • d. recreatief medegebruik;
  • e. onverharde wegen en paden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - onverhard';

met daaraan ondergeschikt:

  • f. paden en verhardingen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • i. terreinen;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • k. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

De rijksmonumenten en de provinciale monumenten zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument'.

Voor rijksmonumenten gelden de beschermende bepalingen van de Monumentenwet 1988. Voor provinciale monumenten gelden de beschermende bepalingen van de Provinciale Monumentenverordening.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van een gebouw geldt de volgende regel:

  • a. er mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:
    • 1. bestaande veldschuren ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – veldschuur';
    • 2. bestaande nutsgebouwtjes ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening'.
9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3 m.
9.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de woonsituatie;

afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 9.2.1 sub a onder 1, voor een eenmalige uitbreiding van ten hoogste 10% van de oppervlakte van bestaande veldschuren.  
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ophogen, ontgronden, egaliseren en ontginnen van gronden met deze bestemming;
    • 2. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige bomen;
    • 3. het aanleggen van verharde en onverharde wegen, paden, banen of parkeerstroken en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 4. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    • 5. het graven van sloten of greppels en het aanbrengen van drainage.
  • b. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunning wordt gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
  • c. De in lid 9.4, sub a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken en werkzaamheden:
    • 1. die reeds in uitvoering zijn op het moment van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    • 2. die het normale onderhoud tot doel hebben.
  • d. De in lid 9.4, sub a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 9.1 omschreven waarden.
  • e. Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de vergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.

Artikel 10 Cultuur en ontspanning - Theater

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en ontspanning - Theater' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. openluchttheater;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • f. tuinen, erven en terreinen;
  • g. gebouwen;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • i. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemene bouwregels

Voor het bouwen geldt de volgende algemene bouwregel:

  • a. van een bouwperceel mag ten hoogste 50% worden bebouwd, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
10.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen uitsluitend binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m;
  • c. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 9 m.
10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak bedraagt ten hoogste 8 m;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedragen.
10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en/of bouwhoogte, de dakhelling en dakvorm van de bebouwing.

10.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de woonsituatie;

afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 10.2.2 sub a, voor het overschrijden van het bouwvlak, mits de eenmalige uitbreiding ten hoogste 10% van de oppervlakte van de bestaande bebouwing bedraagt, met dien verstande dat de bestemmingsgrenzen niet mogen worden overschreden en dat van een bouwperceel ten hoogste 50% mag worden bebouwd. ;
10.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van de gebouwen voor bewoning;
  • b. het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde theater.

Artikel 11 Groen

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. (openbare) groenvoorzieningen;

alsmede voor:

  • b. behoud en versterking van de bestaande houtwallen en boomsingels, ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';
  • c. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • d. veldschuur, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur';

met daaraan ondergeschikt:

  • e. paden en verhardingen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • j. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

De rijksmonumenten en de provinciale monumenten zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument'. De overige behoudenswaardige bebouwing is aangeduid als 'karakteristiek'.

Voor rijksmonumenten gelden de beschermende bepalingen van de Monumentenwet 1988. Voor provinciale monumenten gelden de beschermende bepalingen van de Provinciale Monumentenverordening.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van een gebouw geldt de volgende regel:

  • a. er mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:
    • 1. bestaande veldschuren ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – veldschuur';
    • 2. bestaande nutsgebouwtjes ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening'.
11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 2 m.
11.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de woonsituatie;

afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 11.2.1 sub a onder 1, voor een eenmalige uitbreiding van ten hoogste 10% van de oppervlakte van bestaande veldschuren.  
11.4 Specifieke gebruiksregels
11.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden;
  • b. het vellen en rooien van de bestaande houtwallen en boomsingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel', met uitzondering van het normale onderhoud.  
11.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing te slopen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
  • b. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan de bebouwing kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven en/of bebouwingsdelen betreft die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm wordt veroorzaakt.

Artikel 12 Groen - Brink

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Brink' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud en herstel van de bestaande beplantingsstructuur (groenvoorzieningen);
  • b. de opbouw, de instandhouding en herstel van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden en het behoud van de ruimtelijke structuur van de brinken;

alsmede voor:

  • c. verkeer en verblijf;
  • d. recreatief medegebruik;
  • e. veldschuur, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur';
  • f. onverharde wegen en paden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - onverhard';

met daaraan ondergeschikt:

  • g. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • k. terreinen;
  • l. gebouwen;
  • m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • n. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

De rijksmonumenten en de provinciale monumenten zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument'.

Voor rijksmonumenten gelden de beschermende bepalingen van de Monumentenwet 1988. Voor provinciale monumenten gelden de beschermende bepalingen van de Provinciale Monumentenverordening.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van een gebouw geldt de volgende regel:

  • a. er mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:
    • 1. bestaande veldschuren ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – veldschuur';
    • 2. bestaande nutsgebouwtjes ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening'.
12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3 m.
12.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de woonsituatie;

afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 12.2.1 sub a onder 1, voor een eenmalige uitbreiding van ten hoogste 10% van de oppervlakte van bestaande veldschuren.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

12.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen of rooien van houtopstanden;
  • b. het graven en dempen van sloten en greppels;
  • c. het wijzigen, aanbrengen of verwijderen van verharding;
  • d. het ophogen en ontgronden
12.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

De in lid 12.4.1 bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft:

  • 1. die reeds in uitvoering zijn op het moment van de inwerkingtreding van dit plan;
  • 2. die het normale onderhoud tot doel hebben;
  • 3. die graafwerkzaamheden vormen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
12.4.3 Voorwaarden
  • a. De in lid 12.4.1 bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 12.1 omschreven waarden.
  • b. Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de vergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.

Artikel 13 Horeca

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. horecabedrijf van categorie 1, 2, 3 en 5, met dien verstande dat er ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca uitgesloten - restaurant' geen restaurant is toegestaan;

alsmede voor:

  • b. wonen ten dienste van het bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • c. behoud en versterking van de bestaande houtwallen en boomsingels, ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';
  • d. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';

met daaraan ondergeschikt:

  • e. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • i. tuinen, erven en terreinen;
  • j. gebouwen;
  • k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • l. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

Parkeerplaatsen dienen op eigen erf te worden gerealiseerd.

De rijksmonumenten en de provinciale monumenten zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument'. De overige behoudenswaardige bebouwing is aangeduid als 'karakteristiek'.

Voor rijksmonumenten gelden de beschermende bepalingen van de Monumentenwet 1988. Voor provinciale monumenten gelden de beschermende bepalingen van de Provinciale Monumentenverordening.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Algemene bouwregels

Voor het bouwen geldt de volgende algemene bouwregel:

  • a. bebouwing verbonden door middel van de aanduiding 'relatie' wordt aangemerkt als behorend tot één horecabedrijf;
  • b. van een bouwperceel mag ten hoogste 50% worden bebouwd, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
13.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van een bedrijfsgebouw gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfsgebouw dient uitsluitend binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de afstand van bedrijfsgebouwen tot de bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • c. de goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste 3,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • d. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • e. de dakhelling van bedrijfsgebouwen bedraagt ten minste 30° en ten hoogste 60°, dan wel de bestaande dakhelling of bestaande platte afdekking.
13.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. één bedrijfswoning mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en binnen het bouwvlak worden gebouwd, met de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de aangegeven 'gevellijn' dient te worden gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
  • c. de afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • d. de diepte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 20 m, dan wel niet meer dan de bestaande diepte indien deze meer bedraagt, gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' de diepte gemeten wordt vanuit de aangegeven 'gevellijn';
  • e. de oppervlakte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 150 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • f. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 3,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • g. de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • h. de dakhelling van de bedrijfswoning bedraagt ten minste 30° en ten hoogste 60°;
  • i. bij verbouw dient de bestaande hoofdvorm van de bedrijfswoning als basis te worden genomen.
13.2.4 Aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de afstand van aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning tot de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • c. in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 300 m2 geldt dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning niet meer bedraagt dan 60 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
    • 2. aan-, uitbouwen en bijgebouwen ten minste 1 m uit dan wel op de bouwperceel- en/of erfgrens worden gebouwd;
  • d. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2 geldt dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning niet meer bedraagt dan 100 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2 tot een maximum van in totaal 150 m2;
    • 2. aan-, uitbouwen en bijgebouwen ten minste 3 m uit de bouwperceel- en/of erfgrens worden gebouwd;
  • e. de bouwhoogte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning bedraagt bij een platte afdekking ten hoogste 3,5 m;
  • f. de goothoogte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning bedraagt bij het toepassen van een kap ten hoogste 3,5 m;
  • g. de bouwhoogte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning bedraagt bij het toepassen van een kap ten hoogste 80% van de daadwerkelijke bouwhoogte van de bedrijfswoning, met een maximum van 7,2 m;
  • h. de dakhelling van aan-, uit en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning bedraagt bij het toepassen van een kap ten minste 30° en ten hoogste 60°, waarbij het gebouw bij het bouwen op de bouwperceel- en/of erfgrens ten minste is voorzien van een hellend dakvlak evenwijdig aan die bouwperceel- en/of erfgrens.
13.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak bedraagt ten hoogste 8 m;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedragen.
13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de woonsituatie;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en/of bouwhoogte, de dakhelling en dakvorm van de bebouwing.

13.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de woonsituatie;

afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 13.2.2 sub a, voor het overschrijden van het bouwvlak, mits de eenmalige uitbreiding ten hoogste 10% van de oppervlakte van de bestaande bebouwing bedraagt,met dien verstande dat de bestemmingsgrenzen niet mogen worden overschreden en dat van een bouwperceel ten hoogste 50% mag worden bebouwd. ;
  • b. lid 13.2.4, sub c en d, voor het overschrijden van de maximale gezamenlijke oppervlakte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen met ten hoogste 20% van hetgeen is toegestaan, met dien verstande dat van een bouwperceel ten hoogste 50% mag worden bebouwd.
13.5 Specifieke gebruiksregels
13.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van bedrijfsgebouwen, niet zijnde de bedrijfswoning en de daarbij behorende gebouwen, voor bewoning;
  • b. het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
  • c. het vellen en rooien van de bestaande houtwallen en boomsingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel', met uitzondering van het normale onderhoud.
13.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing te slopen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
  • b. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan de bebouwing kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven en/of het bebouwingsdelen betreft die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm wordt veroorzaakt.

Artikel 14 Maatschappelijk

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. school, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'onderwijs';
  • c. zorgboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij';

alsmede voor:

  • d. wonen ten dienste van het bedrijf of de instelling, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • e. terrein voor cultuur en ontspanning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'cultuur en ontspanning';
  • f. behoud en versterking van de bestaande houtwallen en boomsingels, ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';
  • g. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';

met daaraan ondergeschikt:

  • h. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • l. tuinen, erven en terreinen;
  • m. gebouwen;
  • n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • o. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

De rijksmonumenten en de provinciale monumenten zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument'. De overige behoudenswaardige bebouwing is aangeduid als 'karakteristiek'.

Voor rijksmonumenten gelden de beschermende bepalingen van de Monumentenwet 1988. Voor provinciale monumenten gelden de beschermende bepalingen van de Provinciale Monumentenverordening.

14.2 Bouwregels
14.2.1 Algemene bouwregels

Voor het bouwen geldt de volgende algemene bouwregel:

  • a. van een bouwperceel mag ten hoogste 50% worden bebouwd, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
14.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van een bedrijfsgebouw gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfsgebouw dient uitsluitend binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij' is uitsluitend de bestaande bebouwing toegestaan, met dien verstande dat het bebouwd oppervlak eenmalig met ten hoogste 10% mag worden uitgebreid;
  • d. in afwijking van het bepaalde in sub b bedraagt de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' niet meer dan is aangegeven.
14.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. één bedrijfswoning mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en binnen het bouwvlak worden gebouwd, met de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de aangegeven 'gevellijn' dient te worden gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
  • c. de afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • d. de diepte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 20 m, dan wel niet meer dan de bestaande diepte indien deze meer bedraagt, gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' de diepte gemeten wordt vanuit de aangegeven 'gevellijn';
  • e. de oppervlakte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 150 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • f. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 3,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • g. de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • h. de dakhelling van de bedrijfswoning bedraagt ten minste 30° en ten hoogste 60°;
  • i. bij verbouw dient de bestaande hoofdvorm van de bedrijfswoning als basis te worden genomen.
14.2.4 Aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de afstand van aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning tot de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • c. in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 300 m2 geldt dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning niet meer bedraagt dan 60 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
    • 2. aan-, uitbouwen en bijgebouwen ten minste 1 m uit dan wel op de bouwperceel- en/of erfgrens worden gebouwd;
  • d. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2 geldt dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning niet meer bedraagt dan 100 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2 tot een maximum van in totaal 150 m2;
    • 2. aan-, uitbouwen en bijgebouwen ten minste 3 m uit de bouwperceel- en/of erfgrens worden gebouwd;
  • e. de bouwhoogte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning bedraagt bij een platte afdekking ten hoogste 3,5 m;
  • f. de goothoogte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning bedraagt bij het toepassen van een kap ten hoogste 3,5 m;
  • g. de bouwhoogte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning bedraagt bij het toepassen van een kap ten hoogste 80% van de daadwerkelijke bouwhoogte van de bedrijfswoning, met een maximum van 7,2 m;
  • h. de dakhelling van aan-, uit en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning bedraagt bij het toepassen van een kap ten minste 30° en ten hoogste 60°, waarbij het gebouw bij het bouwen op de bouwperceel- en/of erfgrens ten minste is voorzien van een hellend dakvlak evenwijdig aan die bouwperceel- en/of erfgrens.
14.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak bedraagt ten hoogste 8 m;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedragen.
14.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en/of bouwhoogte, de dakhelling en dakvorm van de bebouwing.

14.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de woonsituatie;

afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 14.2.2 sub a, voor het overschrijden van het bouwvlak, mits de eenmalige uitbreiding ten hoogste 10% van de oppervlakte van de bestaande bebouwing bedraagt,met dien verstande dat de bestemmingsgrenzen niet mogen worden overschreden en dat van een bouwperceel ten hoogste 50% mag worden bebouwd;
  • b. lid 14.2.4, sub c en d, voor het overschrijden van de maximale gezamenlijke oppervlakte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen met ten hoogste 20% van hetgeen is toegestaan, met dien verstande dat van een bouwperceel ten hoogste 50% mag worden bebouwd.
14.5 Specifieke gebruiksregels
14.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van bedrijfsgebouwen, niet zijnde de bedrijfswoning en de daarbij behorende gebouwen, voor bewoning;
  • b. het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
  • c. het vellen en rooien van de bestaande houtwallen en boomsingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel', met uitzondering van het normale onderhoud.
14.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing te slopen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
  • b. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan de bebouwing kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven en/of het bebouwingsdelen betreft die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm wordt veroorzaakt.

Artikel 15 Maatschappelijk - Begraafplaats

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. begraafplaats;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • f. tuinen, erven en terreinen;
  • g. gebouwen;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • i. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m;
  • c. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 6 m.
15.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 16 Sport

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sport- en spelvoorzieningen;
  • b. manege, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'manege';
  • c. ijsbaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan';

alsmede voor:

  • d. wonen ten dienste van het bedrijf of de instelling, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • e. terrein voor cultuur en ontspanning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'cultuur en ontspanning';
  • f. behoud en versterking van de bestaande houtwallen en boomsingels, ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';

met daaraan ondergeschikt:

  • g. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • k. tuinen, erven en terreinen;
  • l. gebouwen;
  • m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • n. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

In de bestemming is horeca in ondergeschikte vorm, zoals sportkantines en daarmee vergelijkbare vormen eveneens begrepen.

16.2 Bouwregels
16.2.1 Algemene bouwregels

Voor het bouwen geldt de volgende algemene bouwregel:

  • a. van een bouwperceel mag ten hoogste 50% worden bebouwd, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
16.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van een bedrijfsgebouw gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfsgebouw dient uitsluitend binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de afstand van bedrijfsgebouwen tot de bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • c. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • d. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • e. de dakhelling van bedrijfsgebouwen bedraagt ten minste 30° en ten hoogste 60°, dan wel de bestaande dakhelling of bestaande platte afdekking.
16.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. één bedrijfswoning mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en binnen het bouwvlak worden gebouwd, met de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  • b. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
  • c. de afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • d. de diepte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 20 m, dan wel niet meer dan de bestaande diepte indien deze meer bedraagt, gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' de diepte gemeten wordt vanuit de aangegeven 'gevellijn';
  • e. de oppervlakte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 150 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • f. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 3,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • g. de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • h. de dakhelling van de bedrijfswoning bedraagt ten minste 30° en ten hoogste 60°;
  • i. bij verbouw dient de bestaande hoofdvorm van de bedrijfswoning als basis te worden genomen.
16.2.4 Aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de afstand van aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning tot de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • c. in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 300 m2 geldt dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning niet meer bedraagt dan 60 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
    • 2. aan-, uitbouwen en bijgebouwen ten minste 1 m uit dan wel op de bouwperceel- en/of erfgrens worden gebouwd;
  • d. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2 geldt dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning niet meer bedraagt dan 100 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2 tot een maximum van in totaal 150 m2;
    • 2. aan-, uitbouwen en bijgebouwen ten minste 3 m uit de bouwperceel- en/of erfgrens worden gebouwd;
  • e. de bouwhoogte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning bedraagt bij een platte afdekking ten hoogste 3,5 m;
  • f. de goothoogte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning bedraagt bij het toepassen van een kap ten hoogste 3,5 m;
  • g. de bouwhoogte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning bedraagt bij het toepassen van een kap ten hoogste 80% van de daadwerkelijke bouwhoogte van de bedrijfswoning, met een maximum van 7,2 m;
  • h. de dakhelling van aan-, uit en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning bedraagt bij het toepassen van een kap ten minste 30° en ten hoogste 60°, waarbij het gebouw bij het bouwen op de bouwperceel- en/of erfgrens ten minste is voorzien van een hellend dakvlak evenwijdig aan die bouwperceel- en/of erfgrens.
16.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 16 m;
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de sportbeoefening bedraagt ten hoogste 8 m;
  • c. in overige gevallen mag de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedragen.
16.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en/of bouwhoogte, de dakhelling en dakvorm van de bebouwing.

16.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de woonsituatie;

afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 16.2.2 sub a, voor het overschrijden van het bouwvlak, mits de eenmalige uitbreiding ten hoogste 10% van de oppervlakte van de bestaande bebouwing bedraagt,met dien verstande dat de bestemmingsgrenzen niet mogen worden overschreden en dat van een bouwperceel ten hoogste 50% mag worden bebouwd;
  • b. lid 16.2.4, sub c en d, voor het overschrijden van de maximale gezamenlijke oppervlakte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen met ten hoogste 20% van hetgeen is toegestaan, met dien verstande dat van een bouwperceel ten hoogste 50% mag worden bebouwd.
16.5 Specifieke gebruiksregels
16.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van bedrijfsgebouwen, niet zijnde de bedrijfswoning en de daarbij behorende gebouwen, voor bewoning;
  • b. het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf
  • c. het vellen en rooien van de bestaande houtwallen en boomsingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel', met uitzondering van het normale onderhoud.

Artikel 17 Tuin

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen en voorkanten behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen bebouwing;

alsmede voor:

  • b. behoud en versterking van de bestaande houtwallen en boomsingels, ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';

met daaraan ondergeschikt:

  • c. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • h. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
17.2 Bouwregels
17.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van een gebouw geldt de volgende regel:

  • a. er mogen geen gebouwen worden gebouwd.
17.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. indien het voor de voorgevel of voor een naar de weg, dan wel naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan wordt opgericht, bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 1 m;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte ten hoogste 2 m bedragen.
17.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de woonsituatie;

afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 17.2.1 sub a, uitsluitend voor de bouw van erkers en toegangsportalen voor de naar de weg gekeerde gevel van de woning, mits:
    • 1. de afstand tot openbaar toegankelijk gebied ten minste 3 m bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 3,5 m bedraagt;
    • 3. de breedte ten hoogste de helft van de (oorspronkelijke) gevel van de woning bedraagt;
    • 4. de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  • b. lid 17.2.2, uitsluitend voor de bouw van één overkapping, zoals een carport, bij de woning, mits:
    • 1. de overkapping aan de vrijstaande zijde van de woning, dus vanaf de zijgevel van het hoofdgebouw (en het verlengde daarvan), en op het bouwperceel wordt geplaatst;
    • 2. de afstand tot openbaar toegankelijk gebied ten minste 3 m bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte ten hoogste 3,5 m bedraagt;
    • 4. de oppervlakte ten hoogste 25 m2 bedraagt;

met dien verstande dat:

  • de oppervlakte van erkers is inbegrepen in de totale toegestane oppervlakte aan aan-, uitbouwen en bijgebouwen bij een woning;
  • van een bouwperceel ten hoogste 50% mag worden bebouwd, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
17.4 Specifieke gebruiksregels
17.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het vellen en rooien van de bestaande houtwallen en boomsingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel', met uitzondering van het normale onderhoud.  

Artikel 18 Verkeer

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met een functie voor doorgaand verkeer;
  • b. fiets- en voetpaden;

alsmede voor:

  • c. behoud en versterking van de bestaande houtwallen en boomsingels, ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';
  • d. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';

met daaraan ondergeschikt:

  • e. parkeer- en groenvoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • i. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

In de bestemming zijn de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals in- en uitvoegstroken, bermen, bermbeplanting, bushaltes en dergelijke, begrepen.

Van de wegen bedraagt het aantal rijstroken niet meer dan twee.

18.2 Bouwregels
18.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van een gebouw geldt de volgende regel:

  • a. er mogen geen gebouwen mogen worden gebouwd, met uitzondering van abri's en bestaande nutsgebouwtjes ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening'.
18.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte, anders dan voor bouwwerken rechtstreeks ten dienste van geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, ten hoogste 3 m bedragen.
18.3 Specifieke gebruiksregels
18.3.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het vellen en rooien van de bestaande houtwallen en boomsingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel', met uitzondering van het normale onderhoud.  
18.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing te slopen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
  • b. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan de bebouwing kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven en/of bebouwingsdelen betreft die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm wordt veroorzaakt.  

Artikel 19 Verkeer - Verblijfsgebied

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden;
  • b. verhardingen en parkeervoorzieningen;

alsmede voor:

  • c. behoud en versterking van de bestaande houtwallen en boomsingels, ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';
  • d. onverharde wegen en paden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - onverhard';

met daaraan ondergeschikt:

  • e. groenvoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • i. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

In de bestemming wordt gestreefd naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de verkeers- en verblijfsfunctie voor de directe omgeving. Hierbij zijn de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals in- en uitvoegstroken, bermen, bermbeplanting, bushaltes en dergelijke, begrepen.

Van de wegen bedraagt het aantal rijstroken niet meer dan twee.

De rijksmonumenten en de provinciale monumenten zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument'.

Voor rijksmonumenten gelden de beschermende bepalingen van de Monumentenwet 1988. Voor provinciale monumenten gelden de beschermende bepalingen van de Provinciale Monumentenverordening.

19.2 Bouwregels
19.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van een gebouw geldt de volgende regel:

  • a. er mogen geen gebouwen mogen worden gebouwd, met uitzondering van:
    • 1. aan de bestemming gerelateerde gebouwen, zoals abri's en fietsenbergingen;
    • 2. bestaande nutsgebouwtjes ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening'.
19.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte, anders dan voor bouwwerken rechtstreeks ten dienste van geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, ten hoogste 3 m bedragen.
19.3 Specifieke gebruiksregels
19.3.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het vellen en rooien van de bestaande houtwallen en boomsingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel', met uitzondering van het normale onderhoud.

Artikel 20 Water

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water, in de vorm van hoofdwatergangen en de daarbij behorende oeverstroken;
  • b. overige watergangen, waterwegen en/of vijvers;
  • c. recreatief medegebruik;
  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. paden en verhardingen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • i. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
20.2 Bouwregels
20.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van een gebouw geldt de volgende regel:

  • a. er mogen geen gebouwen worden gebouwd.
20.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedragen.

Artikel 21 Wonen

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. bed & breakfastvoorziening, niet passend binnen het bepaalde in lid 21.5.1 sub b, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast';
  • c. bestaand bedrijf, niet passend binnen het bepaalde in lid 21.5.1 sub a, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';
  • d. uitsluitend kantoor, ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
  • e. detailhandel, ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';

alsmede voor:

  • f. behoud en versterking van de bestaande houtwallen en boomsingels, ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';
  • g. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm van de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';

met daaraan ondergeschikt:

  • h. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • l. tuinen, erven en terreinen;
  • m. gebouwen;
  • n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • o. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

De onder b en c genoemde en als zodanig aangeduide doeleinden 'bed & breakfast' en 'bedrijf tot en met categorie 2' zijn nevengeschikt aan het wonen maar dienen wel in combinatie met het wonen te worden uitgeoefend.

De rijksmonumenten en de provinciale monumenten zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument'. De overige behoudenswaardige bebouwing is aangeduid als 'karakteristiek'.

Voor rijksmonumenten gelden de beschermende bepalingen van de Monumentenwet 1988. Voor provinciale monumenten gelden de beschermende bepalingen van de Provinciale Monumentenverordening.

21.2 Bouwregels
21.2.1 Algemene bouwregels

Voor het bouwen geldt de volgende algemene bouwregel:

  • a. van een bouwperceel mag ten hoogste 50% worden bebouwd, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
21.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van een hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  • a. één hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de aangegeven 'gevellijn' dient te worden gebouwd;
  • b. het aantal woningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal, met dien verstande dat in de uitbreidingslocatie Veldkampen te Een nog maximaal 7 woningen mogen worden toegevoegd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal woningen niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • d. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt aan de vrijstaande zijde van de woning ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • e. de goothoogte bedraagt ten hoogste 4 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat de goothoogte voor niet meer dan 50% van de lengte van de gevel ten hoogste 6 m mag bedragen;
  • f. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • g. de dakhelling bedraagt ten minste 30° en ten hoogste 60°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze afwijkend is;
  • h. de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 150 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • i. bij verbouw dient de bestaande hoofdvorm van de woning als basis te worden genomen.
21.2.3 Aan-, uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. aan-, uitbouwen en bijgebouwen dienen binnen het bouwvlak, dan wel ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' te worden gebouwd;
  • b. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • c. in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 300 m2 geldt dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde aan-, uitbouwen en bijgebouwen niet meer bedraagt dan 60 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
    • 2. aan-, uitbouwen en bijgebouwen ten minste 1 m uit dan wel op de bouwperceel- en/of erfgrens worden gebouwd;
  • d. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2 geldt dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde aan-, uitbouwen en bijgebouwen niet meer bedraagt dan 100 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2 tot een maximum van in totaal 150 m2;
    • 2. aan-, uitbouwen en bijgebouwen ten minste 3 m uit de bouwperceel- en/of erfgrens worden gebouwd;
  • e. de bouwhoogte bedraagt bij een platte afdekking ten hoogste 3,5 m;
  • f. de goothoogte bedraagt bij het toepassen van een kap ten hoogste 3,5 m;
  • g. de bouwhoogte bedraagt bij het toepassen van een kap ten hoogste 80% van de daadwerkelijke bouwhoogte van het hoofdgebouw, met een maximum van 7,2 m;
  • h. de dakhelling bedraagt bij het toepassen van een kap ten minste 30° en ten hoogste 60°, waarbij het gebouw bij het bouwen op de bouwperceel- en/of erfgrens ten minste is voorzien van een hellend dakvlak evenwijdig aan die bouwperceel- en/of erfgrens.
21.2.4 Kantoren

Voor het bouwen van een kantoor ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' gelden de volgende regels:

  • a. het kantoor mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' worden gebouwd;
  • b. de goothoogte van het kantoor bedraagt ten hoogste 3,5 m;
  • c. de bouwhoogte van het kantoor bedraagt ten hoogste 9 m;
  • d. de dakhelling van het kantoor bedraagt ten minste 45° en ten hoogste 60° .
21.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. indien het voor de voorgevel of een naar de weg dan wel naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt opgericht, bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 1 m;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedragen.
21.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en/of bouwhoogte, de dakhelling en dakvorm van de bebouwing.

21.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 21.2.2, sub a voor het vergroten van het bouwvlak voor het hoofdgebouw tot een diepte van ten hoogste 20 m gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' de diepte gemeten wordt vanuit de aangegeven 'gevellijn', mits de afstand tot de achterste bouwperceel- en/of erfgrens ten minste 7 m bedraagt en met dien verstande dat van een bouwperceel ten hoogste 50% mag worden bebouwd.
  • b. lid 21.2.3, sub b voor het bouwen van een aan-, uitbouwen of bijgebouw tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
  • c. lid 21.2.3, sub c en d, voor het overschrijden van de maximale gezamenlijke oppervlakte van aan-, uitbouwen en bijgebouwen met ten hoogste 20% van hetgeen is toegestaan;
  • d. lid 21.2.3 sub c en d ten behoeve van het realiseren van extra stalruimte bij woningen voor het uitoefenen van een agrarische hobby, met dien verstande dat:
    • 1. de bijbehorende oppervlakte cultuurgrond ten minste 20.000 m2 bedraagt en hiervan duurzaam gebruik wordt gemaakt; ;
    • 2. er dient te worden gebouwd in de onmiddellijke nabijheid van de eigen woning;
    • 3. de oppervlakte van de extra stalruimte ten hoogste 50 m² bedraagt.
  • e. lid 21.2.3 sub c en d ten behoeve van de bouw van bijgebouwen ter vervanging van bestaande aan-, uitbouwen en bijgebouwen en/of voormalige bedrijfsgebouwen, voor zover hiermee de maximale toegestane oppervlakte, zoals daar genoemd, wordt overschreden, mits een betere stedenbouwkundige samenhang ontstaat en met dien verstande dat:
    • 1. indien in de bestaande situatie niet meer dan 200 m2 aan aan-, uitbouwen en bijgebouwen en/of voormalige bedrijfsgebouwen aanwezig is, eenmalig vervangende bouw en/of verbouw mag plaatsvinden tot ten hoogste 100% van de bestaande oppervlakte;
    • 2. indien in de bestaande situatie meer dan 200 m², maar minder dan 500 m² aan aan-, uitbouwen en bijgebouwen en/of voormalige bedrijfsgebouwen aanwezig is, eenmalig vervangende bouw en/of verbouw mag plaatsvinden tot ten hoogste 50% van de bestaande oppervlakte boven de 200 m², met dien verstande dat op de oppervlakte van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' geen reductie van toepassing is;
    • 3. indien in de bestaande situatie meer dan 500 m² aan aan-, uitbouwen en bijgebouwen en/of voormalige bedrijfsgebouwen aanwezig is, eenmalige vervangende bouw en/of verbouw mag plaatsvinden tot ten hoogste 20% van de oppervlakte boven de 500 m², met dien verstande dat op de oppervlakte van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' geen reductie van toepassing is;
    • 4. de in lid 21.2.3 sub c en d genoemde toegestane oppervlakte aan aan-, uitbouwen en bijgebouwen is inbegrepen in de onder 1 tot en met 3 genoemde oppervlakte.
21.5 Specifieke gebruiksregels
21.5.1 Toegestaan gebruik
a Aan huis verbonden werkactiviteiten

De uitoefening van aan huis verbonden werkactiviteiten is toegestaan, met dien verstande dat:

  • 1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  • 2. de aan huis verbonden werkactiviteit uitsluitend inpandig mag worden verricht;
  • 3. niet meer dan 30% van de oppervlakte van de woning en de bijbehorende gebouwen mag worden aangewend ten dienste van deze activiteit, met een maximum van 45 m²;
  • 4. indien er tevens sprake is van een bed & breakfastvoorziening, de gezamenlijke oppervlakte van beide activiteiten niet meer mag bedragen dan onder 3 is genoemd;
  • 5. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die de aan huis verbonden werkactiviteit uitoefent;
  • 6. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu mag opleveren, dan wel geen afbreuk mag doen aan het karakter van de omringende woonomgeving, hetgeen inhoudt dat:
      • de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
      • niet met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken ten behoeve van bedrijven die vergunningplichtig of meldingplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
      • werkactiviteiten bovendien uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of gelijk te stellen zijn met de categorieën 1 en 2 als vermeld in de Staat van Bedrijven die als bijlage bij de regels is opgenomen;
      • behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met de aan huis verbonden werkactiviteit, geen detailhandel mag plaatsvinden;
      • het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning.
b Bed & breakfastvoorziening

Het gebruik van de woning en de bijbehorende gebouwen voor een bed & breakfastvoorziening is toegestaan, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;
  • 2. de vestiging van een bed & breakfastvoorziening is uitsluitend binnen de bestaande bebouwing op het bouwperceel toegestaan;
  • 3. niet meer dan 30% van de oppervlakte van de woning en bijbehorende gebouwen mag worden aangewend ten dienste van deze activiteit, met een maximum van 45 m2;
  • 4. indien er tevens sprake is van een aan huis verbonden werkactiviteit, dan mag de gezamenlijke oppervlakte van beide activiteiten niet meer bedragen dan onder 3 is genoemd;
  • 5. degene die de gebruiker is van de woning moet ook degene zijn die de bed & breakfastvoorziening uitoefent;
  • 6. aan maximaal vijf personen mag nachtverblijf worden verschaft;
  • 7. een bed & breakfastvoorziening mag geen tekenen van een wooneenheid, zoals een keuken, vertonen;
  • 8. als een bed & breakfastvoorziening wordt uitgeoefend in een vrijstaand bijgebouw, dan moet het bijgebouw op het bij de woning behorende erf staan;
  • 9. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  • 10. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning.
c Paardenbakken

In de bestemming is het gebruik van de gronden voor paardenbakken toegestaan, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. per woning is maximaal één paardenbak toegestaan;
  • 2. de oppervlakte van de paardenbak bedraagt ten hoogste 1.200 m²;
  • 3. de paardenbak dient te worden geplaatst op of aan het bouwperceel van de aanvrager, binnen een afstand van 30 m van het perceel;
  • 4. de afstand tot de woning van derden bedraagt ten minste 30 m; deze afstand geldt ook voor recreatiewoningen;
  • 5. de afstand tot het perceel van derden bedraagt ten minste 3 m;
  • 6. er mag geen sprake zijn van onevenredige negatieve effecten op de omgeving en de kwaliteit van het woongenot van derden;
  • 7. de omheining bestaat uit een open constructie met een maximale hoogte van 1,5 m.
21.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. de bewoning van al dan niet vrijstaande bijgebouwen en voormalige bedrijfsgebouwen;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een bedrijf, anders dan in de zin van aan huis verbonden werkactiviteiten en met uitzondering van de bestaande bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';
  • c. de vestiging van bedrijven anders dan de bestaande bedrijven die zijn bedoeld in lid 21.1 sub d, met dien verstande dat na beëindiging van het bestaande bedrijf ter plaatse de vestiging van een nieuw bedrijf is toegestaan als dit bedrijf behoort tot milieucategorie 1 of 2 van de in de bijlagen opgenomen Staat van Bedrijven, of als de activiteiten van het nieuwe bedrijf gelijk zijn aan die van het bedrijf dat ter plaatse was gevestigd;
  • d. het vellen en rooien van de bestaande houtwallen en boomsingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel', met uitzondering van het normale onderhoud.
21.6 Afwijken van de gebruiksregels
21.6.1 Kinderdagverblijf

Burgemeester en wethoders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 21.1 ten behoeve van de vestiging van een kinderdagverblijf, mits:

  • 1. het kinderdagverblijf in ruimtelijke en visuele zin past binnen het woongebied;
  • 2. het kinderdagverblijf nevengeschikt is aan de woonfunctie;
  • 3. er geen sprake is van onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • 4. het bebouwingsbeeld niet wordt aangetast;
  • 5. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert;
  • 6. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning.
21.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing te slopen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
  • b. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan de bebouwing kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven en/of bebouwingsdelen betreft die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm wordt veroorzaakt.

Artikel 22 Wonen - Boerderij

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Boerderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, in de vorm van boerderijen;
  • b. bed & breakfastvoorziening, niet passend binnen het bepaalde in lid 22.5.1 sub b, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast';
  • c. bestaand bedrijf, niet passend binnen het bepaalde in lid 22.5.1 sub a, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';
  • d. de instandhouding van de bestaande hoofdvorm van het hoofdgebouw;

alsmede voor:

  • e. kleinschalig kampeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kamperen';
  • f. behoud en versterking van de bestaande houtwallen en boomsingels, ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';
  • g. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm van de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';

met daaraan ondergeschikt:

  • h. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • l. tuinen, erven en terreinen;
  • m. gebouwen;
  • n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • o. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.

De onder b en c genoemde en als zodanig aangeduide doeleinden 'bed & breakfast' en 'bedrijf tot en met categorie 2' zijn nevengeschikt aan het wonen maar dienen wel in combinatie met het wonen te worden uitgeoefend.

De rijksmonumenten en de provinciale monumenten zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - monument'. De overige behoudenswaardige bebouwing is aangeduid als 'karakteristiek'.

Voor rijksmonumenten gelden de beschermende bepalingen van de Monumentenwet 1988. Voor provinciale monumenten gelden de beschermende bepalingen van de Provinciale Monumentenverordening.

22.2 Bouwregels
22.2.1 Algemene bouwregels

Voor het bouwen geldt de volgende algemene bouwregel:

  • a. van een bouwperceel mag ten hoogste 50% worden bebouwd, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.
22.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van een hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  • a. één hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' de voorgevel hoofdzakelijk in en evenwijdig aan de aangegeven 'gevellijn' dient te worden gebouwd;
  • b. het aantal hoofdgebouwen, in de vorm van een boerderij, bedraagt per bouwperceel ten hoogste één;
  • c. het aantal woningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal woningen niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • e. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt aan de vrijstaande zijde van de woning ten minste 5 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • f. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • g. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • h. de dakhelling bedraagt ten minste 30° en ten hoogste 60°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze afwijkend is;
  • i. de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 200 m², dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • j. bij verbouw en vervangende bouw dient de bestaande hoofdvorm van de boerderij behouden te blijven.
22.2.3 Aan-, uitbouwen en bijgebouwen, niet zijnde voormalige bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen, niet zijnde voormalige bedrijfsgebouwen, gelden de volgende regels:

  • a. aan-, uitbouwen en bijgebouwen dienen binnen het bouwvlak, dan wel ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' te worden gebouwd;
  • b. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • c. de afstand tot de zijdelingse bouwperceel- en/of erfgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
  • d. de afstand van de dichtstbijzijnde gevel van een vrijstaand bijgebouw tot het hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 25 m;
  • e. in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 300 m2 geldt dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde aan-, uitbouwen en bijgebouwen, niet zijnde voormalige bedrijfsgebouwen, niet meer bedraagt dan 60 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
    • 2. aan-, uitbouwen en bijgebouwen ten minste 1 m uit dan wel op de bouwperceel- en/of erfgrens worden gebouwd;
  • f. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2 geldt dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde aan-, uitbouwen en bijgebouwen, niet zijnde voormalige bedrijfsgebouwen, niet meer bedraagt dan 100 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2 tot een maximum van in totaal 150 m2;
    • 2. aan-, uitbouwen en bijgebouwen ten minste 3 m uit de bouwperceel- en/of erfgrens worden gebouwd;
  • g. de bouwhoogte bedraagt bij een platte afdekking ten hoogste 3,5 m;
  • h. de goothoogte bedraagt bij het toepassen van een kap ten hoogste 3,5 m;
  • i. de bouwhoogte bedraagt bij het toepassen van een kap ten hoogste 80% van de daadwerkelijke bouwhoogte van het hoofdgebouw, met een maximum van 7,2 m;
  • j. de dakhelling bedraagt bij het toepassen van een kap ten minste 30° en ten hoogste 60°, waarbij het gebouw bij het bouwen op de bouwperceel- en/of erfgrens ten minste is voorzien van een hellend dakvlak evenwijdig aan die bouwperceel- en/of erfgrens.
22.2.4 Voormalige bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van voormalige bedrijfsgebouwen, zoals stallen, werktuigloodsen en dergelijke, gelden de volgende regels:

  • a. voormalige bedrijfsgebouwen dienen binnen het bouwvlak, dan wel ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' te worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van voormalige bedrijfgsgebouwen bedraagt ten hoogste de bestaande oppervlakte;
  • c. de goothoogte bedraagt ten hoogste 4,5 m, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • d. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 12 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • e. de dakhelling bedraagt ten minste 20° en ten hoogste 60°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze afwijkend is.
22.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. indien het voor de voorgevel of een naar de weg dan wel naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt opgericht, bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 1 m;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedragen.
22.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en/of bouwhoogte, de dakhelling en dakvorm van de bebouwing.

22.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de sociale veiligheid;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;

afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 22.2.2 ten behoeve van het splitsen van het hoofdgebouw in twee wooneenheden, mits:
    • 1. de inhoud van het te splitsen hoofdgebouw ten minste 1.000 m³ bedraagt;
    • 2. de gesplitste wooneenheden elk een inhoud van ten minste 500 m³ hebben;
    • 3. per wooneenheid ten hoogste 50 m² aan aan-, uitbouwen en bijgebouwen mag worden gerealiseerd, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt;
  • b. lid 22.2.3 sub e en f ten behoeve van het realiseren van extra stalruimte bij woningen voor het uitoefenen van een agrarische hobby, met dien verstande dat:
    • 1. de bijbehorende oppervlakte cultuurgrond ten minste 20.000 m2 bedraagt en hiervan duurzaam gebruik wordt gemaakt;
    • 2. er dient te worden gebouwd in de onmiddellijke nabijheid van de eigen woning;
    • 3. de oppervlakte van de extra stalruimte ten hoogste 100 m² bedraagt.
  • c. lid 22.2.3 sub e en f ten behoeve van de bouw van bijgebouwen ter vervanging van bestaande aan-, uitbouwen en bijgebouwen en/of voormalige bedrijfsgebouwen, voor zover hiermee de maximale toegestane oppervlakte, zoals daar genoemd, wordt overschreden, mits een betere stedenbouwkundige samenhang ontstaat en met dien verstande dat:
    • 1. indien in de bestaande situatie niet meer dan 200 m2 aan aan, uitbouwen en bijgebouwen en/of voormalige bedrijfsgebouwen aanwezig is, eenmalig vervangende bouw en/of verbouw mag plaatsvinden tot ten hoogste 100% van de bestaande oppervlakte;
    • 2. indien in de bestaande situatie meer dan 200 m², maar minder dan 500 m² aan aan-, uitbouwen en bijgebouwen en/of voormalige bedrijfsgebouwen aanwezig is, eenmalig vervangende bouw en/of verbouw mag plaatsvinden tot ten hoogste 50% van de bestaande oppervlakte boven de 200 m2, met dien verstande dat op de oppervlakte van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' geen reductie van toepassing is;
    • 3. indien in de bestaande situatie reeds meer dan 500 m² aan aan-, uitbouwen en bijgebouwen en/of voormalige bedrijfsgebouwen aanwezig is, eenmalig vervangende bouw en/of verbouw mag plaatsvinden tot ten hoogste 20% van de bestaande oppervlakte boven de 500 m², met dien verstande dat op de oppervlakte van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' geen reductie van toepassing is;
    • 4. de in lid 22.2.3 sub e en f genoemde toegestane oppervlakte aan aan-, uitbouwen en bijgebouwen is inbegrepen in de onder 1 tot en met 3 genoemde oppervlakte.
22.5 Specifieke gebruiksregels
22.5.1 Toegestaan gebruik

a. Aan huis verbonden werkactiviteiten

De uitoefening van aan huis verbonden werkactiviteiten is toegestaan, met dien verstande dat:

  • 1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  • 2. de aan huis verbonden werkactiviteit uitsluitend inpandig mag worden verricht;
  • 3. niet meer dan 30% van de oppervlakte van de woning en de bijbehorende gebouwen mag worden aangewend ten dienste van deze activiteit, met een maximum van 60 m²;
  • 4. indien er tevens sprake is van een bed & breakfastvoorziening, de gezamenlijke oppervlakte van beide activiteiten niet meer mag bedragen dan onder 3 is genoemd;
  • 5. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die de aan huis verbonden werkactiviteit uitoefent;
  • 6. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu mag opleveren, dan wel geen afbreuk mag doen aan het karakter van de omringende woonomgeving, hetgeen inhoudt dat:
      • de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
      • niet met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken ten behoeve van bedrijven die vergunningplichtig of meldingplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
      • werkactiviteiten bovendien uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of gelijk te stellen zijn met de categorieën 1 en 2 als vermeld in de Staat van Bedrijven die als bijlage bij de regels is opgenomen;
      • behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met de aan huis verbonden werkactiviteit, geen detailhandel mag plaatsvinden;
      • het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning.

b. Bed & breakfastvoorziening

Het gebruik van de woning en de bijbehorende gebouwen voor een bed & breakfastvoorziening is toegestaan, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;
  • 2. de vestiging van een bed & breakfastvoorziening is uitsluitend binnen de bestaande bebouwing op het bouwperceel toegestaan;
  • 3. niet meer dan 30% van de oppervlakte van de woning en bijbehorende gebouwen mag worden aangewend ten dienste van deze activiteit, met een maximum van 60 m2;
  • 4. indien er tevens sprake is van een aan huis verbonden werkactiviteit, dan mag de gezamenlijke oppervlakte van beide activiteiten niet meer bedragen dan onder 3 is genoemd;
  • 5. degene die de gebruiker is van de woning moet ook degene zijn die de bed & breakfastvoorziening uitoefent;
  • 6. aan maximaal vijf personen mag nachtverblijf worden verschaft;
  • 7. een bed & breakfastvoorziening mag geen tekenen van een wooneenheid, zoals een keuken, vertonen;
  • 8. als een bed & breakfastvoorziening wordt uitgeoefend in een vrijstaand bijgebouw, dan moet het bijgebouw op het bij de woning behorende erf staan;
  • 9. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten moet qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
  • 10. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning.

c. Paardenbakken

In de bestemming is het gebruik van de gronden voor paardenbakken toegestaan, uitsluitend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. per woning is maximaal één paardenbak toegestaan;
  • 2. de oppervlakte van de paardenbak bedraagt ten hoogste 1.200 m²;
  • 3. de paardenbak dient te worden geplaatst op of aan het bouwperceel van de aanvrager, binnen een afstand van 30 m van het perceel;
  • 4. de afstand tot de woning van derden bedraagt ten minste 30 m; deze afstand geldt ook voor recreatiewoningen;
  • 5. de afstand tot het perceel van derden bedraagt ten minste 3 m;
  • 6. er mag geen sprake zijn van onevenredige negatieve effecten op de omgeving en de kwaliteit van het woongenot van derden;
  • 7. de omheining bestaat uit een open constructie met een maximale hoogte van 1,5 m.
22.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving.

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. de bewoning van al dan niet vrijstaande bijgebouwen en voormalige bedrijfsgebouwen;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een bedrijf, anders dan in de zin van aan huis verbonden werkactiviteiten en met uitzondering van de bestaande bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';
  • c. de vestiging van bedrijven anders dan de bestaande bedrijven die zijn bedoeld in lid 22.1 sub c, met dien verstande dat na beëindiging van het bestaande bedrijf ter plaatse de vestiging van een nieuw bedrijf is toegestaan als dit bedrijf behoort tot milieucategorie 1 of 2 van de in de bijlagen opgenomen Staat van Bedrijven, of als de activiteiten van het nieuwe bedrijf gelijk zijn aan die van het bedrijf dat ter plaatse was gevestigd;
  • d. het vellen en rooien van de bestaande houtwallen en boomsingels ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel', met uitzondering van het normale onderhoud.
22.6 Afwijken van de gebruiksregels
22.6.1 Kinderdagverblijf

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 22.1 ten behoeve van de vestiging van een kinderdagverblijf, mits:

  • 1. het kinderdagverblijf in ruimtelijke en visuele zin past binnen het woongebied;
  • 2. het kinderdagverblijf nevengeschikt is aan de woonfunctie;
  • 3. er geen sprake is van onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • 4. het bebouwingsbeeld niet wordt aangetast;
  • 5. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert;
  • 6. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein aan de vrijstaande zijde van de woning.
22.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bebouwing te slopen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
  • b. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan de bebouwing kan worden hersteld, de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven en/of bebouwingsdelen betreft die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm wordt veroorzaakt.
22.8 Wijzigingsbevoegdheid
22.8.1 Functiewijziging vrijgekomen agrarische bedrijven

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan, voor zover het betreft voormalige agrarische bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven, wijzigen ten behoeve van:

  • a. culturele, medische, maatschappelijke en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, een kinderboerderij, een kampeerboerderij, dan wel naar de aard en de omvang daarmee gelijk te stellen functies;
  • b. bedrijven genoemd in de als bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijven, categorieën 1 en 2 van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de VNG of wel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven;
  • c. maneges, uitsluitend als de locatie aan de rand vanhet dorp is gesitueerd;

met dien verstande dat:

  • 1. de functies genoemd in sub a tot en met c uitsluitend zijn toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
  • 2. de functies genoemd in sub a tot en met c zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de gebouwen, met dien verstande dat bedrijfsactiviteiten (niet zijnde buitenopslag) kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf;
  • 3. bij de maatvoering zo goed mogelijk wordt aangesloten bij de bestaande hoofdvorm;
  • 4. ernaar wordt gestreefd om de landschappelijk verstorende bebouwing af te breken;
  • 5. de wijziging geen negatieve invloed heeft op de ontwikkelings- en/of gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen;
  • 6. er zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
  • 7. de genoemde functies met gebruikmaking van een nieuwe wijzigingsprocedure, zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening, onderling uitwisselbaar zijn.

Artikel 23 Wonen - Woonwagenstandplaats

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Woonwagenstandplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonwagenstandplaatsen;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. paden, verhardingen en parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • f. tuinen, erven en terreinen;
  • g. gebouwen;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • i. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden.
23.2 Bouwregels
23.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal standplaatsen bedraagt niet meer dan 15;
  • b. per standplaats mag ten hoogste één woonwagen worden gebouwd;
  • c. de oppervlakte van een woonwagen bedraagt ten hoogste de bestaande oppervlakte;
  • d. de bouwhoogte van een woonwagen bedraagt ten hoogste 5 m.
23.2.2 Aan-, uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. per standplaats mag een aan de woonwagen aangebouwde bijruimte worden gebouwd met een oppervlakte van ten hoogste 10 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. per standplaats mag een bijgebouw worden gebouwd, bevattende douche- en toiletruimte, met een oppervlakte van ten hoogste 16 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
23.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 24 Leiding - Gas

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een aardgastransportleiding, inclusief voorzieningen, met de daarbij behorende belemmeringenstrook.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

24.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op of in de lid 24.1 bedoelde gronden zijn geen gebouwen toegestaan, met uitzondering van bestaande (vergunde) gebouwen;
  • b. op of in de in lid 24.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding worden gebouwd.
24.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 24.2 voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en) mits het geen kwetsbaar object betreft en indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad.

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de betrokken leidingbeheerder.

24.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen:

  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kwetsbare objecten, met uitzondering van het bestaande (vergunde) gebruik;
  • d. het opslaan van goederen, met uitzondering van het opslaan van goederen ten behoeve van de inspectie en het onderhoud van de gastransportleiding.
24.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe in elk geval wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
24.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het verbod als bedoeld in lid 24.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn of vergund zijn op het moment van de inwerkingtreding van dit plan;
  • b. het normale onderhoud van de leiding en de belemmeringenstrook of van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
24.5.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet schaden.

24.5.4 Adviesprocedure

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 24.5.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 25 Leiding - Hoogspanning

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een ondergrondse hoogspanningsleiding;

met de daarbij behorende:

  • b. belemmeringenstrook;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

25.2 Bouwregels
25.2.1 Gebouwen
  • a. In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, mogen op of in de in lid 25.1, onder b genoemde belemmeringenstrook geen gebouwen worden gebouwd; de belemmeringenstrook bedraagt 2,5 m aan weerszijden van de hartlijn van de 110 kV-leiding;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken.
25.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd.

25.2.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 25.2.1 voor het bouwen binnen de belemmeringenstrook overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

25.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
25.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de in lid 25.1, onder b bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • 1. het aanbrengen van beplantingen en bomen;
  • 2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • 3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • 4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;
  • 5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
  • 6. het permanent opslaan van goederen.
25.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het verbod als bedoeld in lid 25.3.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • 1. verband houden met de aanleg van de betreffende hoogspanningsleiding;
  • 2. reeds in uitvoering zijn of vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • 3. het normale onderhoud van de leiding en belemmeringenstrook of van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen.
25.3.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig schaden.

25.3.4 Adviesprocedure

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 25.3.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 26 Leiding - Hoogspanningsverbinding

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor:

  • a. een bovengrondse hoogspanningsleiding;

met de daarbij behorende:

  • b. belemmeringenstrook;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

26.2 Bouwregels
26.2.1 Gebouwen
  • a. In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, mogen op of in de in lid 26.1, onder b genoemde belemmeringenstrook geen gebouwen worden gebouwd; de belemmeringenstrook bedraagt 25 m aan weerszijden van de hartijn van de 220 kV-leiding.
  • b. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken.
26.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd.

26.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 26.2 voor het bouwen binnen de belemmeringenstrook overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

26.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
26.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de in lid 26.1, onder b bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • 1. het aanbrengen van beplantingen en bomen;
  • 2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • 3. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;
  • 4. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
  • 5. het permanent opslaan van goederen.
26.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het verbod als bedoeld in lid 26.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • 1. verband houden met de aanleg van de betreffende hoogspanningsleiding;
  • 2. reeds in uitvoering zijn of vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • 3. het normale onderhoud van de leiding en belemmeringenstrook of van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen.
26.4.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig schaden.

26.4.4 Adviesprocedure

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 26.4.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 27 Leiding - Riool

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Riool’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de aanleg en instandhouding van een rioolwaterpersleiding;

met de daarbij behorende:

  • b. belemmeringenstrook;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
27.2 Bouwregels
27.2.1 Gebouwen

Voor een gebouw geldt de volgende regel:

  • a. in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen er geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van bestaande gebouwen;
  • b. ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
27.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde geldt de volgende regel:

  • a. in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, anders dan ten behoeve een rioolwaterpersleiding, met een maximale hoogte van 2 m.
27.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 27.2, voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:

  • a. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder.
27.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
27.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • 1. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, ontgronden, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • 2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 0,3 m;
  • 3. het in de grond brengen van voorwerpen dieper dan 0,3 m;
  • 4. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen die dieper wortelen of kunnen wortelen dan 0,3 m;
  • 5. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
27.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het bepaalde in lid 27.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, met een daarvoor verleende vergunning.
27.4.3 Voorwaarden

De in lid 27.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder.

Artikel 28 Waarde - Archeologie 2

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige archeologische waarden.

De archeologische waarden, archeologische verwachtingswaarden en de bijzondere terreinen en gebieden zijn aangegeven op de archeologische beleidsadvieskaart Noordenveld, die als bijlage 2 bij de regels is gevoegd.

28.2 Omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk
28.2.1 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de in lid 28.1 genoemde gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.

Voor wat betreft de aard en omvang van het archeologisch onderzoek gelden per gebied de specifieke eisen zoals aangegeven op de archeologische beleidsadvieskaart Noordenveld en in de bijbehorende toelichting (bijlage 3).

28.2.2 Afwegingskader omgevingsvergunning
  • a. Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in lid 28.2.1 genoegzaam blijkt dat schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden regels.
  • b. In het geval dat het een terrein van provinciaal belang archeologie betreft, vragen burgemeester en wethouders de provinciaal archeoloog om advies, alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend.
28.2.3 Voorwaarden omgevingsvergunning
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen de volgende regels aan de in lid 28.2.2, onder a genoemde omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • b. Indien het gestelde in sub a, onder 3 van toepassing is, wordt in de regels geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
28.2.4 Uitzondering onderzoeksplicht

De leden 28.2.1, 28.2.2 en 28.2.3 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bodemingreep die niet dieper reikt dan 0,3 m beneden maaiveld in een terrein;
  • c. een bodemingreep in een terrein waarvoor een horizontale onderzoeksvrijstelling geldt, tot ten hoogste de oppervlakte zoals op de archeologische beleidsadvieskaart Noordenveld is aangegeven;
  • d. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,3 m beneden maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of
  • e. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
28.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
28.3.1 Omgevingsvergunningplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning in of op de in lid 28.1 genoemde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden of dempen van watergangen, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het diepploegen, mengwoelen of afgraven dieper dan 0,3 m beneden maaiveld, egaliseren, ontginnen, aanleg of vergraven van sloten, en het aanleggen of rooien van bos en boomgaard waarbij stobben moeten worden verwijderd.
28.3.2 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een in lid 28.3.1 genoemde omgevingsvergunning, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.

Voor wat betreft de aard en omvang van het archeologisch onderzoek gelden per gebied de specifieke eisen zoals aangegeven op de archeologische beleidsadvieskaart Noordenveld en in de bijbehorende toelichting (bijlage 3).

28.3.3 Afwegingskader omgevingsvergunning
  • a. Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in lid 28.3.2 genoegzaam blijkt dat schade door de werken of werkzaamheden kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden regels.
  • b. In het geval dat het een terrein van provinciaal belang archeologie betreft, vragen burgemeester en wethouders de provinciaal archeoloog om advies, alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend.
28.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen de volgende regels aan de in lid 28.3.3, onder a genoemde omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • b. Indien het gestelde in sub a, onder 3 van toepassing is, wordt in de regels geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
28.3.5 Uitzondering omgevingsvergunningplicht/onderzoeksplicht

Het bepaalde in lid 28.3.1 tot en met lid 28.3.4 is niet van toepassing op de volgende werken of werkzaamheden:

  • a. normaal onderhoud;
  • b. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, met een daarvoor verleende vergunning;
  • c. werken of werkzaamheden die in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. een bodemingreep die niet dieper reikt dan 0,3 m beneden maaiveld in een terrein;
  • e. niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 0,1 m onder de bouwvoor;
  • f. de aanleg van drainage, met dien verstande dat voor de aanleg van drainage op een es of op een bekend archeologisch terrein wel archeologisch onderzoek en een vergunningsaanvraag vereist zijn, waarbij tevens de waterhuishoudkundige noodzaak dient te worden aangetoond.
  • g. een bodemingreep in een terrein waarvoor een horizontale onderzoeksvrijstelling geldt, tot ten hoogste de oppervlakte zoals op de archeologische beleidsadvieskaart Noordenveld is aangegeven.
28.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. deze bestemming te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. aan gronden alsnog de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 29 Waarde - Beekdal

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beekdal' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en herstel van de natuurlijke waarden van het beekdal.

Hieronder worden het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de volgende essentiële ruimtelijke kenmerken begrepen:

  • grote mate van kleinschaligheid;
  • vrij meanderende beken;
  • samenhangend complex van essen, bossen, heides en moderne ontginningen.

De waterhuishouding (het stelsel van sloten en het peilbeheer in deze sloten), de waterkwaliteit en het beekbeloop kunnen worden afgestemd op een ontwikkeling van natuurlijke waarden in het plangebied. Het landschapsbeeld kan hierdoor een natuurlijker aanzien krijgen, waarbij de structuren met een cultuurhistorische achtergrond dienen te worden gerespecteerd.

Voor het plangebied is met name de hydrologische relatie van belang tussen het beekdal en het essen-landschap (het zogenaamde inzijggebied) en de daardoor te ontstane kwel van zowel ondiep als diep grondwater, dat met name als uitgangspunt dient voor het verlenen van een omgevingsvergunning.

29.1.1 Kenmerken beekdal

De volgende kenmerken van het beekdal dienen, met het oog op het behoud, herstel of de ontwikkeling van de landschapswaarden, in stand te worden gehouden:

Abiotische kenmerken:

  • overwegend van nature vochtige, matig voedselarme bodemtypen;
  • het beekdal is goed herkenbaar als gevolg van plotseling hoogteverschil in het terrein;
  • belangrijke gradiënten (reliëf, bodem, water) in dwars- en lengterichting;
  • grootschalige kwelgebieden met verschillen en overgangen in watersoorten;
  • kwel afkomstig van de hoger gelegen gronden rond de beekdalen.

Biotische kenmerken:

  • goed ontwikkelde ecosystemen die kenmerkend zijn voor voedselarme gebieden met kwel afkomstig van het diepe en ondiepe grondwater;
  • in de wegbermen - en in mindere mate op de essen - algemeen bekende akkeronkruiden;
  • verschillende houtwallen, die ook in natuurwetenschappelijke zin van belang zijn;
  • grote variatie in fauna: watervogels, ganzen, steltlopers, roofvogels, weidevogels, veel zoogdieren, amfibieën;
  • sloten, poelen en oeverstroken zijn soortenrijk.
29.2 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt verstaan het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of andere meerjarige opgaande teeltvormen.

29.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
29.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
  • b. het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel, het aanbrengen of verwijderen van kunstwerken, zoals dammen en stuwen;
  • c. het aanbrengen van opgaande beplanting;
  • d. het ophogen, ontgronden, egaliseren en diepploegen;
  • e. het wijzigen van het greppelsysteem en het aanbrengen van drainage;
  • f. het verharden van wegen en paden;
  • g. het verharden of verwijderen van onverharde wegen.
29.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in lid 29.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
29.3.3 Voorwaarden
  • a. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
  • b. De sub a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 29.1 omschreven waarden.

Artikel 30 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor het behoud en de versterking van de karakteristieke waarden van het beschermd dorpsgezicht Westervelde en Zuidvelde, zoals beschreven in de als bijlage 4 bij deze regels opgenomen Toelichting aanwijzing beschermd dorpsgezicht d.d. maart 1987.

30.1.1 Ruimtelijke kenmerken Westervelde
  • Het karakter van het beschermd dorpsgezicht wordt vooral bepaald door de overwegend oudere agrarische bebouwing (ruim 20 boerderijcomplexen waaronder vele woonboerderijen), welke in hoofdzaak aan en langs de Schoolstraat en de Hoofdweg aanwezig is.
  • De bebouwing bestaat voornamelijk uit:
    - boerderijen met hoge, aangebouwde schuren, vrij schuine daken en karakteristieke (versmalde) woongedeelten;
    - losstaande schuren, waaronder moderne lichtstallen;
    - oudere schaapskooien;
    - stookhutten of bakhuisjes.
  • Rietdaken overheersen, waarbij de dakranden veelal met pannen zijn afgedekt.
  • De oude boerderijen met een beeldbepalend karakter zijn op de verbeelding aangegeven met de aanduiding 'karakteristiek', dan wel 'specifieke bouwaanduiding - monument'. Het merendeel van deze boerderijen heeft een achterbaander. De hoofdingang of baander bevindt zich in de achtergevel, buiten de gebintstijlen. De voorkanten van de boerderijen, de (versmalde) woongedeelten, dragen - mede door de grote variatie die er in te vinden is en door de vrije ligging - bij aan het specifieke karakter van Westervelde. De verscheidenheid in het boerderijenbestand wordt versterkt door de aanwezigheid van een kapitaal, negentiende-eeuws vroeg twintigste-eeuws voorhuis ('Het Witte Huis' aan de Hoofdweg) en het Huis te Westervelde, die beide als beschermd monument zijn aangeduid.
30.1.2 Ruimtelijke kenmerken Zuidvelde
  • Het karakter van het beschermd dorpsgezicht wordt vooral bepaald door de overwegend oudere agrarische bebouwing (ruim 12 boerderijcomplexen waaronder vele woonboerderijen), welke in hoofdzaak aan en langs de Asserstraat en de Reeweg aanwezig is.
  • De bebouwing bestaat voornamelijk uit:
    - boerderijen met hoge, aangebouwde schuren, vrij schuine daken en karakteristieke (versmalde) woongedeelten;
    - losstaande schuren, waaronder (halfopen) wagenschuren;
    - oudere schaapskooien en/of hooischuren;
    - stookhutten of bakhuisjes.
  • Rietdaken overheersen, waarbij de dakranden veelal met pannen zijn afgedekt.
  • De oude boerderijen met een beeldbepalend karakter zijn op de verbeelding aangegeven met de aanduiding 'karakteristiek', dan wel 'specifieke bouwaanduiding - monument'. De oude boerderijen zijn zowel van het achterbaander- als van het bijbaandertype. Bij de achterbaandertypes is de baanderdeur buiten de gebintstijlen geplaatst. Bij de voorhuizen ligt het accent op de zijgevel, zowel in afmeting als aantal en grootte van de vensters. Een enkel verlaagd huis, zeldzaam in Drenthe, accentueert de Friese invloed.
30.2 Bouwregels

Voor het bouwen van een gebouw binnen de grenzen van het beschermd dorpsgezicht gelden, in afwijking van de andere daar voorkomende bestemming(en), de volgende regels:

  • a. de dakhelling bedraagt ten minste 45°, dan wel niet minder dan de dakhelling van het bestaande gebouw;
  • b. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m;
  • c. de gebouwen worden bedekt met riet, rode of donkergrijze dakpannen en/of zwarte golfplaten, dan wel zullen aansluiting moeten vinden bij de bestaande bebouwing;
  • d. de gevels die naar de openbare ruimte zijn gericht, zullen worden opgetrokken uit rode baksteen en/of hout in gedekte kleuren, dan wel zullen aansluiting moeten vinden bij de bestaande bebouwing.
30.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, ter bescherming van de karakteristieke elementen van het aangeween gebied, een en ander met inachtneming van de toelichting behorende bij de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht, nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • 1. de indeling van van buitenaf zichtbare gevels of gevelonderdelen van gebouwen;
  • 2. soort, vorm en kleur van materialen die worden gebruikt voor de gevels en daken van de toegestane bouwwerken, voor zover deze van buitenaf zichtbaar zijn;
  • 3. de wijze van afdekking van gebouwen (kapvorm en nokrichting);
  • 4. de plaats van het bouwwerk in relatie tot zijn directe omgeving;
  • 5. de verkrijging van een stedenbouwkundig verantwoorde bebouwing;
  • 6. de plaats van de bebouwing ten behoeve van agrarische bedrijven in die zin dat:
      • gebouwd dient te worden binnen een denkbeeldige rechthoek;
      • de afstand tussen gebouwen ten hoogste 20 m mag bedragen;
      • de maximale breedte langs de weg ten hoogste 100 m en de maximale diepte ten hoogste 150 m mag bedragen.
30.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, indien daardoor de bijzondere karakteristieke bebouwing in het beschermd dorpsgezicht niet wordt aangetast, afwijken van het bepaalde in lid 30.2 sub a, tot een dakhelling van ten minste 40°, tenzij het een aan-, uitbouwen of bijgebouw bij een (bedrijfs)woning, dan wel een agrarisch bedrijfsgebouw betreft, waarbij kan worden afgeweken tot een dakhelling van ten minste 30°.

Artikel 31 Waarde - Cultuurhistorie

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden, waarbij met name het behoud en de versterking van de es aan de orde is;
  • b. het behoud van de beeldbepalende karakteristieke bebouwing, voor zover de bebouwing is aangeduid als 'karakteristiek';
  • c. het behoud van de houtwallen en houtsingels, voor zover aangeduid als 'houtsingel';
  • d. het behoud van de zandpaden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - onverhard';
  • e. het behoud van het historische wegenpatroon;
  • f. het behoud van de brinken, voor zover deze zijn bestemd als 'Groen - Brink';
  • g. het behoud van het cultuurhistorisch waardevolle nederzettingspatroon van de esdorpen Een, Westervelde, Zuidvelde, Peest, Langelo, Lieveren en Steenbergen;
  • h. het behoud van het cultuurhistorisch waardevolle nederzettingspatroon van het lintdorp Roderwolde;
  • i. het behoud van de cultuuristorisch waardevolle haven en Schipsloot bij Roderwolde;
  • j. het behoud van de landschappelijke resten van de locatie van de voormalige havezathe Mensinga;
  • k. het behoud van de historische inrichting van de havezathe Tonckensborg te Westervelde.
31.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
31.2.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • 1. het geheel of gedeeltelijk beschadigen, afbreken, verplaatsen, in enig opzicht wijzigen, herstellen of laten gebruiken van de in lid 31.1 bedoelde cultuurhistorische elementen op een wijze waardoor de cultuurhistorische waarden - op zichzelf of in samenhang - kunnen worden aangetast.
31.2.2 Uitzonderingen vergunningplicht

De in lid 31.2.1 bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft:

  • 1. die reeds in uitvoering zijn op het moment van de inwerkingtreding van dit plan;
  • 2. die het normale onderhoud tot doel hebben;
  • 3. die graafwerkzaamheden vormen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
31.2.3 Voorwaarden
  • a. De in lid 31.2.1 bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 31.1 omschreven waarden.
  • b. Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de vergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 32 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 33 Algemene bouwregels

33.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  • b. de ruimte tussen bouwwerken;
  • c. het bouwen nabij bovengrondse hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen
  • d. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
33.2 Ondergeschikte bouwonderdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding ten hoogste 0,5 m bedraagt.

Artikel 34 Algemene gebruiksregels

34.1 Uitsluiting seksinrichting

Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van gronden en bouwwerken als seksinrichting.

Artikel 35 Algemene aanduidingsregels

35.1 Geluidzone - industrie
35.1.1 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' geldt met het oog op het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op de gevels van geluidgevoelige gebouwen de volgende aanvullende regel:

  • in afwijking van het bepaalde in de bouwregels bij de bestemmingen geldt dat geluidgevoelige gebouwen niet mogen worden gebouwd, bestaande geluidgevoelige gebouwen zijn hiervan uitgezonderd.
35.1.2 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 33 en worden toegestaan dat nieuwe geluidgevoelige gebouwen worden gebouwd, mits de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van deze geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

35.1.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik van gebouwen als geluidgevoelig object.

35.1.4 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 35.1.3 en worden toegestaan dat niet geluidgevoelige gebouwen worden gebruikt als geluidgevoelig gebouw, mits de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van deze geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

35.2 Veiligheidszone - bevi
35.2.1 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, gelden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - bevi' de volgende regels:

  • a. er mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd;
  • b. de bouw van beperkt kwetsbare objecten is toegestaan, mits:
    • 1. er sprake is van zwaarwegende maatschappelijke, economische en/of planologische redenen;
    • 2. is aangetoond dat er hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.
35.2.2 Specifiek gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kwetsbare objecten, met uitzondering van het bestaande gebruik.

35.2.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de aanduiding 'Veiligheidszone - bevi' wordt verwijderd, mits de risicovolle inrichting ter plaatse is beëindigd;
  • b. de aanduiding 'Veiligheidszone - bevi' wordt gewijzigd (verkleind), mits door maatregelen de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar is gereduceerd.
35.3 Vrijwaringszone - molenbiotoop

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn mede bestemd voor de bescherming van openheid met het oog op een vrije windvang en het zicht op de molen.

35.3.1 Bouwregels
  • a. In aanvulling op het bepaalde in de voorgaande artikelen geldt ten aanzien van het bouwen van bouwwerken de volgende regel:
  • op de gronden met de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' mogen geen bouwwerken worden opgericht met een hoogte van meer dan 10 m. Vervolgens mag deze bouwhoogte per 50 m met niet meer dan 1 m toenemen.
  • b. Het bepaalde onder a geldt niet ten aanzien van bestaande bouwwerken.
35.3.2 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de vrije windvang en de waarde van de molen als landschapsbepalend element, afwijken van het bepaalde in lid 35.3.1 tot een hogere bouwhoogte op grond van de basisbestemming.

35.3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de hoogte van de bebouwing, teneinde aantasting van de vrije windvang en het zicht op de molen te voorkomen.

35.3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan het aanbrengen van opgaande beplanting waarvan mag worden verwacht dat deze de hoogte van 10 m zal overschrijden.

35.4 Vrijwaringszone - zichtlijn

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - zichtlijn' is sprake van zichtlijnen, die de doorzichten vanaf het Huis te Westervelde over de omliggende velden (door al dan niet bosrijke omgeving) dienen te beschermen.

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden dient met deze zichtlijnen rekening te worden gehouden.

Artikel 36 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan afwijken van:

  • a. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • b. het bepaalde in het bestemmingsplan, met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • c. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat wordt afgeweken van de voorgeschreven maatvoering bij (gedeeltelijke) nieuwbouw, verbouw of uitbreiding van bestaande bebouwing, mits dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt gewenst is;
  • d. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    • 1. de inhoud per gebouwtje ten hoogste 50 m³ bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van het gebouwtje ten hoogste 3 m bedraagt;
  • e. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat de bouwhoogte van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot ten hoogste 40 m;
  • f. het bepaalde in het bestemmingsplan en toestaan dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die kunnen worden aangemerkt als tuin- en straatmeubilair, waaronder vlaggenmasten, reclame- en mededelingenborden, monumenten/gedenktekens en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits de bouwhoogte ten hoogste 6 m bedraagt.

De onder a tot en met e bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
  • het landschapsbeeld
  • de verkeersveiligheid;
  • bebouwing met de aanduiding 'karakteristiek'.

Artikel 37 Algemene wijzigingsregels

37.1 Verharden onverharde paden

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het laten vervallen van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - onverhard', zodat verharding van een (zand)pad mogelijk wordt, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische waarden.

37.2 Ruimte-voor-ruimte

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de bouw van ten hoogste één woning uitsluitend als compensatie voor de sloop van alle voor 2 juni 2010 bestaande landschappelijk ontsierende voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, mits:

  • a. het een te beëindigen agrarisch bedrijf of kwekerij betreft en de noodzaak van bedrijfsbeëindiging door middel van een bedrijfsplan wordt aangetoond;
  • b. de oppervlakte van de gezamenlijk af te breken gebouwen minimaal 750 m² bedraagt (met een afwijkingsmarge van maximaal 5%) en tevens alle andere bestaande landschappelijk ontsierende bebouwing, zoals toren- en mestsilo's, verharding en mestplaten worden verwijderd;
  • c. de woning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, wordt gebouwd ter plaatse van de te slopen gebouwen en/of bebouwing;
  • d. de bouwregels als bedoeld in artikel 21 Wonen in acht worden genomen;
  • e. de ruimtelijke samenhang op het perceel en de landschappelijke inpassing van het betreffende perceel door de te realiseren woning wordt verbeterd;
  • f. cultuurhistorisch waardevolle en/of karakteristieke bebouwing niet voor sloop in aanmerking komt.

Het samenvoegen van agrarische bebouwing op meerdere percelen is mogelijk om te komen tot de sloopnorm van 750 m2. Saldering geeft slechts recht op de bouw van één compensatiewoning.

In afwijking van het vorenstaande wordt de woning niet gerealiseerd ter plaatse van de af te breken bebouwing, maar gesitueerd nabij bestaande kernen, bebouwingslinten/clusters, indien de te realiseren woning ter plaatse een onevenredige afbreuk doet aan essentiële stedenbouwkundige, ruimtelijke of ecologische randvoorwaarden.

37.3 Verplaatsen voorgevellijn

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het verplaatsen van de voorgevellijn van het hoofdgebouw, mits er geen onvenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het landschapsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie.
37.4 Vervallen aanduiding 'karakteristiek'

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het laten vervallen van de aanduiding 'karakteristiek', uitsluitend indien de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan de bebouwing kan worden hersteld, of de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven.

37.5 Toekennen aanduiding 'karakteristiek'

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het toekennen van de aanduiding 'karakteristiek' aan een bouwwerk, uitsluitend indien werkzaamheden zijn uitgevoerd waardoor de karakteristieke hoofdvorm van het betreffende bouwwerk is hersteld.

37.6 Wetgevingzone- wijzigingsgebied

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' wijzigen in de bestemming Wonen, waarbij de onderstaande voorwaarden gelden:

  • 1. er mag één woning worden gebouwd;
  • 2. het hoofdgebouw wordt gebouwd in één bouwlaag met kapverdieping;
  • 3. de bouwregels als bedoeld in artikel 21 Wonen zijn van toepassing;
  • 4. de geluidsbelasting van de gevel bedraagt, vanwege de weg, niet meer meer dan de hoogst toelaatbare waarde als bedoeld in de Wet geluidhinder;
  • 5. door middel van ecologisch onderzoek is aangetoond dat wordt voldaan aan het bepaalde in de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998;
  • 6. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • 7. de overige benodigde milieuonderzoeken zijn uitgevoerd;
  • 8. na wijziging zijn de regels van artikel 21 Wonen van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 38 Overgangsrecht

38.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van het bepaalde in sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd in strijd met het hiervoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
38.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het sub a, na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten vervatten.
  • d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 39 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels behorende bij het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Kleine Kernen Noordenveld'.