direct naar inhoud van Artikel 20 Wonen
Plan: Kom Lage Mierde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1667.BPLMkom3001-VAST

Artikel 20 Wonen

20.1 Bestemmingsomschrijving
20.1.1

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. infrastructurele voorzienigen;
  • c. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;

en de daarbij behorende:

  • e. tuinen, erven en terreinen;
  • f. gebouwen;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
20.1.2

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de dubbelbestemming:

zijn mede de desbetreffende bepalingen van deze regels van toepassing.

20.2 Bouwregels
20.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd.
  • b. Een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • c. Per bouwvlak mag maximaal één woning worden opgericht, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' een afwijkend aantal woningen/wooneenheden is toegestaan.
  • d. De goothoogte mag niet meer dan 6,00 m. bedragen, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' een afwijkende goothoogte is toegestaan.
  • e. De bouwhoogte mag niet meer dan 10,00 m. bedragen, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' een afwijkende bouwhoogte is toegestaan.
  • f. Het bouwvlak mag volledig bebouwd worden.
  • g. Voor de voorgevellijn en de zijdelingse bouwgrens mogen uitsluitend uitbouwen in de vorm van een erker, balkon of luifel worden gebouwd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1,50 m. bedragen;
    • 2. de afstand tot de openbare weg mag niet minder dan 2,00 m. bedragen;
    • 3. de bouwhoogte mag niet meer dan 3,00 m. bedragen;
    • 4. de breedte mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel.
  • h. Van tenminste 75% van het hoofdgebouw mag de dakhelling niet minder dan 35° en niet meer dan 60° bedragen, met dien verstande dat de dakhelling ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – afwijkende dakhelling' niet meer dan 60° mag bedragen dan wel dat het hoofdgebouw geheel of gedeeltelijk plat mag worden afgedekt.
20.2.2 Bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen in het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd.
  • b. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw gebouwd worden.
  • c. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag het vlak voor maximaal 50% worden bebouwd.
  • d. De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, voor zover gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', mag:
    • 1. bij een maximaal perceelsoppervlakte tot 300 m² 60 m² bedragen;
    • 2. bij een perceelsoppervlakte van 300 tot 500 m² 70 m² bedragen;
    • 3. bij een oppervlakte van 500 tot 750 m² 80 m² bedragen;
    • 4. bij een oppervlakte van 750 tot 1000 m² 90 m² bedragen;
    • 5. bij een oppervlakte vanaf 1000 m² 100 m² bedragen.
  • e. Indien het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan groter is dan 75 m² mag, bij afbraak van (een) op voornoemd tijdstip reeds aanwezig(e) bijgebouw(en), het onder d. genoemde oppervlak worden verhoogd met 20% van het oppervlak van de te slopen bijgebouw(en), mits het oppervlak niet groter wordt dan het oorspronkelijke (vergunde) oppervlak. Het maximaal toegestaan gezamenlijk oppervlak van de bijgebouwen bedraagt, na bedoelde afbraak, 200 m², terwijl het oppervlak van een afzonderlijk vrijstaand bijgebouw maximaal 75 m².
  • f. Bij vrijstaande hoofdgebouwen moet één zijstrook tot aan de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw vrij blijven van bebouwing.
  • g. De goothoogte mag niet meer dan 3,00 m. bedragen.
  • h. De bouwhoogte van bijgebouwen mag:
    • 1. niet meer bedragen dan 5,50 meter, behoudens het bepaalde onder 2 en 3 hierna;
    • 2. indien het bijgebouw wordt gebouwd in de zijdelingse perceelsgrens, mag de bouwhoogte in de perceelsgrens niet meer bedragen dan 3 meter en van daaraf in gelijke mate met de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens toenemen tot niet meer dan 5,50 meter, behoudens het bepaalde onder 3 hierna;
    • 3. indien het bijgebouw aan weerszijden van de zijdelingse perceelsgrens aaneengesloten wordt gebouwd, mag de hoogte niet meer bedragen dan 5,50 meter.
  • i. Een bijgebouw mag plat worden afgedekt of de dakhelling mag niet minder dan 35° en niet meer dan 60° bedragen.
  • j. Ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom' mag niet worden gebouwd of ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom' dient het bouwen zodanig plaats te vinden dat de op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, aanwezige, beeldbepalende waarde niet wezenlijk wordt aangetast.
20.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd, maar niet voor de voorgevellijn van het hoofdgebouw.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag het vlak voor maximaal 50% worden bebouwd.
  • c. Carports mogen worden gebouwd, mits aan de volgende eisen wordt voldaan:
    • 1. de carports mogen uitsluitend gelijk aan (het verlengde van) de voorgevel van de woning worden gebouwd;
    • 2. de bouwhoogte mag niet meer dan 3,00 m. bedragen;
    • 3. de oppervlakte mag niet meer dan 25 m² bedragen.
  • d. Overkappingen mogen worden gebouwd, mits aan de volgende eisen wordt voldaan:
    • 1. overkappingen mogen gebouwd worden op een afstand van minimaal 3,00 m. uit de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
    • 2. de bouwhoogte mag niet meer dan 3,00 m. bedragen;
    • 3. de oppervlakte mag niet meer dan 25 m² bedragen.
  • e. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,00 m. bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer dan 1,00 m. mag bedragen.
  • f. De afstand van zwembaden tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 1,00 m.
  • g. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals kunstwerken en speeltoestellen, mag niet meer dan 4,00 m. bedragen.
  • h. Ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom' mag niet worden gebouwd of ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom' dient het bouwen zodanig plaats te vinden dat de op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, aanwezige, beeldbepalende waarde niet wezenlijk wordt aangetast.
20.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat-en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid; en
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
20.4 Afwijken van de bouwregels
20.4.1 Afwijking voor het toestaan van aan- of uitbouwen ten behoeve van mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 20.2.1 en 20.2.2 en toestaan dat een aan- of uitbouw bij een woning wordt gebouwd, mits:

  • a. een dergelijke aan- of uitbouw gebouwd wordt ten behoeve van mantelzorg;
  • b. de bouwhoogte van de aan- of uitbouw niet meer bedraagt dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het aangrenzende hoofdgebouw;
  • c. de oppervlakte van de aan- of uitbouw niet meer bedraagt dan 60 m²;
  • d. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • e. de aan- of uitbouw binnen het bouwvlak en/of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' is gelegen.
20.4.2 Afwijking voor het realiseren van een groter oppervlak aan bijgebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 20.2.2 onder d. en toestaan dat bij percelen waarvan het oppervlak meer dan 1000 m² bedraagt een groter oppervlak aan bijgebouwen wordt gebouwd, mits:

  • a. de goothoogte van het bijgebouw niet meer dan 3,00 m. bedraagt;
  • b. de bouwhoogte niet meer dan 5,50 m. bedraagt;
  • c. het bijgebouw plat wordt afgedekt of een dakhelling heeft die niet minder dan 35º en niet meer dan 60º bedraagt;
  • d. het maximaal gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen niet meer bedraagt dan 200 m²;
  • e. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • f. de bijgebouwen binnen het bouwvlak en/of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' zijn gelegen.
20.4.3 Afwijking voor het realiseren van 1 extra woning binnen een bestaande woning

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorische waardevolle bebouwing' of 'specifieke bouwaanduiding – woonboerderij' een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 20.2.1 onder c. en het realiseren van 1 extra woning binnen een bestaande woning mogelijk maken, onder voorwaarden dat:

  • a. de cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het gebouw behouden blijven;
  • b. de cultuurhistorische en/of architectonische waarden van de woonboerderij behouden blijven, waarbij advies is gevraagd aan een onafhankelijke deskundige;
  • c. de woningbouw past binnen het, gemeentelijk woningbouwprogramma;
  • d. de totstandkoming van een goed woonklimaat in de te realiseren woningen wordt gegarandeerd;
  • e. geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen, of gelet op de aard en de omvang van de ontwikkeling met noodzakelijk (milieu)onderzoek is aangetoond dat het plan alsnog uitvoerbaar is;
  • f. iedere woning, na splitsing, een inhoud heeft van ten minste 350 m3;
  • g. in de parkeerbehoefte wordt voorzien op eigen terrein, overeenkomstig de normering van 1,7 parkeerplaatsen per woning;
  • h. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • i. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan;
  • j. er een kwaliteitsverbetering van het landschap plaatsvindt.
20.5 Specifieke gebruiksregels
20.5.1

Het is verboden de gronden te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.

20.5.2

Binnen de voor 'Wonen' aangewezen gronden is de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep toegestaan op de begane grond als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 30 m²;
  • b. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • c. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;
  • d. detailhandel is niet toegestaan;
  • e. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
20.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.6.1

Ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom' is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan tot gevolg kunnen hebben;
  • b. het aanbrengen van boven- en ondergrondse transport-, energie- of communicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • c. het aanleggen of aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
20.6.2

Het in 20.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
20.6.3

De in 20.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de gronden.

20.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
20.7.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de bebouwing ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' en/of ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – cultuurhistorische waardevolle bebouwing' geheel of gedeeltelijk te slopen.

20.7.2 Uitzonderingen

Het in lid 20.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van dit plan omgevingsvergunning is verleend.
20.7.3 Toelaatbaarheid
  • a. De in lid 20.7.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de cultuurhistorische waarden van de gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het behoud, de versterking en/of het herstel van die waarden niet worden verkleind.
  • b. In afwijking van het bepaalde in sub a kan een omgevingsvergunning worden verleend als op basis van technische en economische overwegingen instandhouding van het bouwwerk redelijkerwijs niet kan worden verlangd.
  • c. Indien het bevoegd gezag voornemens is om de omgevingsvergunning te verlenen op basis van het gestelde in sub a of b, wordt de gemeentelijke monumentencommissie om advies gevraagd.