direct naar inhoud van Regels
Plan: Altweerterheide, Laar, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0988.BPAltLaaStrSwaTun-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan “Altweerterheide, Laar, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy” met identificatienummer NL.IMRO.0988.BPAltLaaStrSwaTun-VA01 van de gemeente Weert.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 (bouw)aanduiding 'bijgebouwen':

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.4 (kleine) windturbine:

een turbine met een tiphoogte tot maximaal 15 m en een relatief klein vermogen, geschikt voor gebruik in (de buurt van) stedelijk gebied.

1.5 aan huis gebonden bedrijf:

een dienstverlenend ambachtelijk bedrijf, dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Het beroep wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning en aan maximaal 2 personen tegelijk mogen diensten worden aangeboden.

1.6 aan huis gebonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder een aan huis gebonden beroep worden hier eveneens begrepen consument verzorgende activiteiten (bijvoorbeeld kapper, schoonheids-specialist(e), nagelstudio, atelier). Het beroep wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning en aan maximaal 2 personen tegelijk mogen diensten worden aangeboden.

1.7 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.8 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.9 activiteit:

activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste of tweede lid Wabo.

1.10 afhankelijke woonruimte:

een extra woonruimte in een bijgebouw bij een woning, waarin een huishouding gevestigd is, dat afhankelijk is van de bewoner(s) in de zelfstandige woonruimte.

1.11 agrarisch:

het (bedrijfsmatig) telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.12 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat middels bedrijfsmatige activiteiten gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden en/of het voortbrengen van dieren en dierlijke producten, met daarin onderscheid tussen:

  • grondgebonden agrarisch bedrijf, waaronder wordt begrepen een akkerbouw bedrijf en een veehouderij, niet zijnde intensieve veehouderij en waaronder mede begrepen een paardenhouderij;
  • intensief veehouderijbedrijf;
  • glastuinbouwbedrijf;
  • intensieve kwekerij;
  • melkveehouderij;
  • vollegrondstuinbouw;

met dien verstande dat een manege niet als agrarisch bedrijf wordt aangemerkt.

1.13 agrarisch hobbymatig gebruik:

kleinschalig agrarisch gebruik, anders dan ten behoeve van een agrarisch bedrijf.

1.14 agrarische nevenactiviteit:

hobbymatige agrarische activiteiten, die ondergeschikt aan de woonfunctie worden uitgeoefend.

1.15 ambachtelijk bedrijf:

een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen verband houdende met het ambacht.

1.16 ambachtelijk:

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, ver-/bewerken, herstellen of installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, ver- of bewerkt, waarbij de omvang van de activiteit zodanig is, dat als deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen worden uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.

1.17 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.18 archeologische verwachtingswaarde:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.

1.19 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.

1.20 bebouwing:

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.21 bebouwingspercentage:

een in de regels c.q. op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van een deel van een bouwperceel aangeeft, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.22 bed and breakfast:

kleinschalige verblijfsrecreatie als kleinschalige toeristisch-recreatieve activiteit in de vorm van het ter beschikking stellen van maximaal 4 slaapplaatsen binnen de bestaande woning ten behoeve van overnachting voor één of enkele nachten waarbij het ontbijt voor de volgende dag inbegrepen is. Onder bed and breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

1.23 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen niet daaronder begrepen.

1.24 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.25 bedrijfswoning:

een woning in of bij een bedrijf, slechts bedoeld voor (het huishouden van) één of meer personen, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op de bestemming.

1.26 bedrijvenlijst:

een in Bijlage 1 opgenomen staat van inrichtingen, waarvan de categorie-indeling is gebaseerd op de VNG-publicatie, Bedrijven en milieuzonering, uitgave 2009.

1.27 beeldkwalitatieve waarde:

waarde van zaken, welk van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde.

1.28 begane grond:

de natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging, alsmede dat gedeelte van een gebouw dat met die oppervlakte gelijk is. Is er sprake van hoogte verschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aangrenzend maaiveld.

1.29 besluit geluidhinder:

besluit van 20 oktober 2006 (staatsblad 532), betreffende de hogere grenswaarden bij geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones rond wegen, spoorwegen en industrieterreinen.

1.30 bestaand:
  • onder bestaande bebouwing wordt verstaan bebouwing welke op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning;
  • onder bestaand gebruik wordt verstaan het gebruik van grond en bouwwerken dat bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.31 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.32 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.33 bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo, dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.34 bijbehorende bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.35 bijgebouw:

een al dan niet aangebouwd gebouw of uitbouw, dat in bouwkundig en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en bestaat uit één bouwlaag, al dan niet voorzien van een kap, waarbij de kap niet geheel of gedeeltelijk met een plat dak afgedekt mag worden.

1.36 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.37 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.38 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.39 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.40 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.41 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.42 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.43 cafetaria/snackbar:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken.

1.44 café:

een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.

1.45 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat ontstaan is door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Archeologische waarden worden hieronder mede begrepen.

1.46 dagrecreatie:

recreatie waarbij geen overnachting plaatsvindt.

1.47 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:

een door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de in de KNA gestelde kwalificaties van senior archeoloog.

1.48 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die, die goederen kopen resp. huren, voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.49 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan of ten gerieve van bedrijven en/of personen, zoals administratie-, advertentie-, advocaten-, makelaars-, werkbemiddelings-, advies- en ingenieursbureaus met een beperkte publieksgerichte functie, en administratie/showroom ten behoeve van de groothandel.

1.50 discotheek:

een horecabedrijf dat uitsluitend of overwegend is gericht op het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen.

1.51 draaderfafscheiding:

een afscheiding bestaande uit draad met een maaswijdte of onderlinge afstand van minimaal 5 cm.

1.52 erf:

al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw en, voorzover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming deze inrichting niet verbiedt.

1.53 erfgrens:

een grens van een erf.

1.54 evenement:

een tijdelijke activiteit (in de openlucht) al dan niet in tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, vermaak, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden.

1.55 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.56 gebruiksgerichte paardenhouderij:

een agrarisch bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het door middel van een gericht africhtingsprogramma trachten een paard op een hoger niveau te brengen, waardoor de waarde van dat paard in het economisch verkeer toeneemt, zoals africhtings- en trainingsbedrijven.

1.57 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone als bedoeld in die wet moet worden vastgesteld.

1.58 gemeentelijk stads- en dorpsgezicht:

stads- en dorpsgezicht, zoals vastgesteld ingevolge de gemeentelijke erfgoedverordening.

1.59 geurgevoelig object:

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

1.60 glastuinbouw:

een agrarische bedrijfsvoering, die gericht is op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen door gebruik te maken van kassen.

1.61 groen:

groenvoorzieningen die een wezenlijk onderdeel vormen van de ruimtelijke structuur met een duidelijke beeldbepalende rol.

1.62 groepsaccommodatie:

(deel van) een gebouw dat is bestemd voor tijdelijk recreatief nachtverblijf door groepen, waarbij wordt overnacht in slaapzalen en/of slaapkamers en waarbij een dagverblijf beschikbaar is, evenals gemeenschappelijke sanitaire voorzieningen en een keuken.

1.63 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarische bedrijfsvoering die geheel dan wel grotendeels afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend. Tot een grondgebonden agrarisch bedrijf worden met name een akkerbouwbedrijf, een veehouderij (niet zijnde een intensief veehouderijbedrijf), alsmede een productiegerichte en/of gebruiksgerichte paardenhouderij gerekend.

1.64 groom:

persoon verantwoordelijk voor sommige of alle aspecten met betrekking tot het management binnen de paardenhouderij en/of de verzorging van de paarden en/of de stallen.

1.65 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan weder-verkopers, instellingen, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.66 hoofdgebouw:

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.67 horeca van categorie 1:

horeca-activiteiten waarbij in hoofdzaak alcoholische drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt; zoals een café, bar, dancing, nachtclub, met uitzondering van discotheken. Horeca van categorie 2, zoals hieronder omschreven, is hier ook toegestaan.

1.68 horeca van categorie 2:

een eetgelegenheid, een winkel gebonden c.q. een winkelondersteunend bedrijf, dat gericht is op het al dan niet voor gebruik ter plaatse verstrekken van al dan niet in dezelfde onderneming bereide of bewerkte etenswaren en dranken, zoals een cafetaria/snackbar, een restaurant, een tearoom, lunchroom, konditorei en/of een afhaalcentrum.

1.69 horecabedrijf:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt en/of waarin zaalaccommodatie wordt geëxploiteerd.

1.70 huisstalboerderij:

een boerderijtype waarbij het woonpand en de stal een bouwkundige eenheid vormen, zoals een langgevelboerderij, een kopgevelboerderij, een stolpboerderij en een hofboerderij.

1.71 huisvesting (buitenlandse) werknemers:

bedrijfsgebouw ingericht ten behoeve van huisvesting van (buitenlandse) werknemers welke op het desbetreffende (agrarisch) bedrijf werkzaam zijn.

1.72 intensief veehouderijbedrijf:

het bedrijfsmatig houden van dieren zonder dat het bedrijf hoeft te beschikken over grond bestemd voor de voerproductie van deze dieren. De dieren worden in stallen of hokken gehouden. Waar in dit bestemmingsplan wordt gesproken over intensief veehouderijbedrijf wordt in principe gedoeld op het hebben van een bedrijfsmatige tak van varkens, kippen, vleeskuikens, vleeskalveren, stieren voor de roodvleesproductie, eenden, pelsdieren, konijnen, kalkoenen of parelhoenders (waarvoor een milieuvergunning is verleend). Een melkveehouderij en een intensieve kwekerij worden niet als intensief veehouderijbedrijf beschouwd.

1.73 intensieve kwekerij:

een agrarisch bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren, zonder dat het productieproces afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend. Het productieproces vindt voornamelijk plaats binnen bebouwing, niet zijnde kassenbouw en is niet afhankelijk van daglicht. Tot de intensieve kwekerij behoren met name bedrijven als een viskwekerij, een paddenstoelenkwekerij, een witlofkwekerij, een wormenkwekerij of een madenkwekerij. Een intensieve veehouderij wordt hiertoe niet gerekend.

1.74 Jongeren ontmoetingsplek (JOP):

een in de openbare ruimte gelegen onderkomen ten behoeve van een ontmoetingsplek voor jongeren.

1.75 kampeermiddel:
  • a. Een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan, vouwwagen, camper, stacaravan of huifkar;
  • b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is,

een en ander voor zover de onder a en b genoemde onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn in- of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.76 kampeerplaats of (kleinschalig) kampeerterrein:

terrein of plaats waarop gelegenheid wordt gegeven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.77 kantoor:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, waarin al dan niet ambtelijk/

bestuurlijk of bedrijfsmatig activiteiten plaatsvinden van bestuurlijke, maatschappelijke, juridische, administratieve, ontwerptechnische, (sociaal) wetenschappelijke en daarmee gelijk te stellen aard.

1.78 kap:

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een dakhelling.

1.79 karakteristiek:

alle Rijks- en gemeentelijke monumenten, welke zijn opgenomen in 'Bijlage 5 bij de regels: Monumenten'.

1.80 karakteristieke beplanting:

beeldbepalende en/of waardevolle beplanting welke past bij de omgeving.

1.81 kas:

een gebouw, bestaande uit glas of ander lichtdoorlatend en transparant materiaal dienend tot het kweken of trekken van bomen, vruchten, bloemen of planten.

1.82 kleinschalige horeca

een horecavoorziening bij en ondersteunend aan een andere functie dan horeca, waar men ten behoeve van de andere functie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren.

1.83 kleinschalig kamperen:

het gebruik van de gronden ten behoeve van een beperkt kampeerterrein met maximaal 25 kampeermiddelen.

1.84 landschappelijke inpassing:

een zodanige vormgeving en inpassing dat deze optimaal is afgestemd op bestaande danwel nog te ontwikkelen ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische landschapskwaliteiten.

1.85 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de 'levende' en 'niet levende' natuur c.q. beplanting.

1.86 landschapswaarde:

punt-, lijn en vlakelementen met een maximale grootte van 5 ha, die een groene of blauwe component bezitten, en die voor de identiteit van het landschap van algemeen belang zijn vanwege hun leeftijd (ouder dan 35 jaar) of om andere redenen, zoals hun schoonheids- of plaatselijke zeldzaamheidswaarde of hun beeldbepalende functie voor de omgeving.

1.87 logiesgebouw:

bedrijfsgebouw ingericht ten behoeve van huisvesting van mensen welke tijdelijk verblijven op het desbetreffende (agrarisch) bedrijf om gebruik te kunnen maken van de trainingsfaciliteiten die het bedrijf biedt.

1.88 maaiveld:

bovenkant van het afgewerkte terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.

1.89 maatschappelijke doeleinden:

maatschappelijke, sociale, educatieve, medische, culturele, levensbeschouwelijke en/of religieuze voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van overheids- en openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.

1.90 manege:

een recreatie-/sportbedrijf, uitsluitend of in hoofdzaak gericht op het geven van paardrijlessen, het verzorgen, africhten c.q. trainen van paarden en het beoefenen van de ruitersport met een publieke recreatieve- en sportfunctie.

1.91 mestbewerking/-verwerking:

de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals scheiding, bezinking, toevoeging van additieven, vergisting, beluchting, droging, compostering, indamping, vergassing en verbranding.

1.92 milieuhygiënische uitvoerbaarheid:

indien geen sprake is van een onaanvaardbare milieusituatie, beoordeeld aan de hand van op dat moment van kracht zijnde regelgeving en bestaande milieukwaliteit op het gebied van bodem, geur, geluid en luchtkwaliteit. De milieuhygiënische uitvoerbaarheid houdt bovendien in dat bij de ontwikkeling wordt getoetst of de natuur- en milieukwaliteit voldoet aan de vigerende regelgeving.

1.93 molenbiotoop:

de gehele omgeving van een molen, voor zover van invloed op het functioneren van de molen als maalwerktuig én als monument, waarbij naast windvang ook gelet moet worden op de belevingswaarde van de molen.

1.94 monumenten:

alle bouwwerken conform artikel 6 Monumentenwet, alsmede gemeentelijke monumenten.

1.95 nevenactiviteiten:

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel of bouwvlak, zoals een speeltuin, kinderopvang, boerengolf en educatieve doeleinden.

1.96 normale onderhoudswerkzaamheden:

werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Hieronder wordt tevens verstaan het vervangen van zieke en dode bomen en/of groen en het vervangen van bomen en/of groen die als gevolg van een calamiteit onherstelbaar zijn beschadigd. Hieronder vallen niet incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde.

1.97 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

1.98 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen.

1.99 ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op ten minste 1,75 m beneden peil.

1.100 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.101 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.102 paardenbak:

een niet overdekte door middel van een afscheiding gemarkeerde piste die is voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem anders dan gras waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen.

1.103 paardenhouderij:

een agrarisch bedrijf waarbij de productie geheel of overwegend gericht is op het fokken van paarden (inclusief opfokken en kunstmatige inseminatie), het africhten, verzorgen en trainen van paarden, het bieden van verblijf aan paarden (bijvoorbeeld paardenstalling en paardenpension) dan wel de handel in paarden.

1.104 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.105 peil:
  • a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen de gemiddelde kruinhoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, bij voltooiing van de bouw.
1.106 permanente bewoning:

bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een gebouw, dan wel een gedeelte daarvan als hoofdverblijf.

1.107 plattelandsappartement:

een (deel van een) (voormalig) agrarisch gebouw of cultuurhistorisch pand, groter dan 50 m² (per plattelandsappartement) en niet groter dan 75 m², dat blijvend is bestemd voor tijdelijk recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in zelfstandige eenheden, waarin keuken en/of sanitair zijn ondergebracht, al dan niet in combinatie met een dagverblijf.

1.108 plattelandskamer:

een (deel van een) (voormalig) agrarisch gebouw of cultuurhistorisch pand, kleiner dan 50 m² (per plattelandskamer), dat blijvend is bestemd voor tijdelijk recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in onzelfstandige eenheden, waarnaast keuken en/of sanitair zijn ondergebracht, al dan niet in combinatie met een dagverblijf.

1.109 prostitutie:

het bedrijfsmatig -of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt- gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of vaartuig, verrichten van seksuele handelingen met een ander, nader te onderscheiden in:

  • a. raamprostitutie: prostitutie waarbij de seksueel-erotische dienstverlening zichtbaar vanaf de (openbare) weg of openbaar vaarwater wordt aangeboden;
  • b. bordeelprostitutie: prostitutie waarbij de seksueel-erotische dienstverlening in een besloten daarvoor ingerichte of bedoelde ruimte wordt aangeboden.
1.110 recreatie:

activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.

1.111 recreatief medegebruik:

vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, doch kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals wegbewijzeringsbordjes, picknickbankjes en draaipoortjes, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.

1.112 recreatieve routestructuur:

het netwerk van (on)verharde verkeersvoorzieningen ten behoeve van langzaam verkeer gericht op recreatief medegebruik.

1.113 relatie:

een verbindingslijn die één of meerdere bij elkaar behorende met elkaar verbindt, waardoor er voor de toepassing van deze regels sprake is van één vlak.

1.114 ruimtelijke kwaliteit:

de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.

1.115 schietboom en/of kogelvanger:

bouwwerk, geen gebouw zijnde, met bijbehorende kogelvanger, te gebruiken voor schietwedstrijden door schutterijen .

1.116 sierhekwerk:

hekwerk dienende als erfafscheiding bestaand uit smeedwerk of spijlen.

1.117 speelterrein:

een terrein in de openbare ruimte voor speeldoeleinden, zoals:

  • een terrein met meerdere (grote) speeltoestellen;
  • trapveld;
  • basketveld;
  • skate- c.q. skateboardbaan.
1.118 speeltoestel:

bouwwerk c.q. inrichting in de openbare ruimte bestemd voor vermaak of ontspanning bedoeld voor kinderen om mee te spelen, zoals een schommel, glijbaan, klimrek, wipwap of zandbak.

1.119 stageverblijf:

bedrijfsgebouw ingericht ten behoeve van de huisvesting van stagiaires, personeel, grooms, welke op het desbetreffende (agrarische) bedrijf werkzaam zijn alsmede voor kortdurend verblijf van klanten waarbij geen sprake is van een zelfstandige woonruimte.

1.120 stapmolen:

ruimte (eventueel overdekt) in de vorm van een cirkel, waar meerdere paarden tegelijk op een gecontroleerde wijze kunnen trainen.

1.121 stedenbouwkundig beeld:

ruimtelijke verschijningsvorm van de bestaande bebouwing die wordt bepaald door de situering, de bouwmassa's, de gevelindeling en de dakvormen, inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.

1.122 stedenbouwkundige waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met stedenbouwkundige elementen, zoals situatie en infrastructuur, alsmede de ligging van bouwwerken in dat gebied (tot uitdrukking komend de bouwmassa, hoogtematen, dakvorm en gevelopbouw).

1.123 structureel groen:

groenvoorzieningen, die een wezenlijk onderdeel vormen van de ruimtelijke structuur met een duidelijke beeldbepalende rol.

1.124 teeltondersteunende voorzieningen:

voorzieningen/constructies inclusief containervelden met als doel het gewas te forceren tot meer groei en of de oogst te spreiden. Het gaat daarbij om zowel het vervroegen als het verlaten van de teelt ten opzichte van de normale open teelt en/of het beschermen van het gewas tegen weersinvloeden, ziekten en plagen hetgeen leidt tot een beter kwaliteit van het product. De teeltondersteunende voorzieningen dienen ter ondersteuning van de vollegrondsteelt.

1.125 terras:

een buiten de besloten ruimte van een hoofdgebouw liggend deel van een horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden verstrekt.

1.126 tijdelijke huisvesting buitenlandse werknemers:

het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurende werk te verrichten.

1.127 tiphoogte:

de hoogte van de windturbine wanneer één van de wieken verticaal boven de mast staat.

1.128 trekkershut:

een gebouw van eenvoudige constructie, dat bestemd is voor kortdurend recreatief (nacht)verblijf van passanten.

1.129 verbeelding:

De verbeelding behorend bij dit plan met idn-nummer NL.IMRO.0988.BPBuitengebied-VO01.

1.130 verblijfsrecreatie:

het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats waarbij recreatief nachtverblijf centraal staat.

1.131 verdieping:

een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag op de begane grond.

1.132 verkeersaantrekkende werking:

de hoeveelheid verkeer die samenhangt met de aanwezigheid van een bedrijf of voorziening.

1.133 verkoopvloeroppervlak:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.

1.134 verstoringsoppervlakte:

oppervlakte van een bouwwerk, werk of werkzaamheid die nodig is om deze uit te voeren.

1.135 vloeroppervlak(te):

de totale oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt.

1.136 volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf met ten minste de arbeidsomvang van een volwaardige arbeidskracht en een zodanige bedrijfsomvang dat de continuïteit ook op langere termijn in voldoende mate is gewaarborgd.

1.137 voorgevel:

gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt.

1.138 voorgevelrooilijn:

een virtuele lijn die samenvalt met de bestaande voorgevel van de woning, alsmede zich uitstrekt ter weerszijden van die voorgevel.

1.139 Wabo:

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

1.140 water, watergang:

permanent en semi-permanent watervoerende oppervlaktewateren; verschijningsvormen zijn: riviertjes, beken, sloten, vloedsgraven, stroom- en grasbanen, fictieve of theoretische wateren (gelegen op de bodem van droogdalen of in vijvers / stilstaande wateren), regen-waterbuffers, wegwatergangen en overkluisde wateren; de taluds (het oppervlak tussen de bodem en de insteek) en eventueel onderhoudsstroken behoren ook tot het water.

1.141 waterhuishoudkundige doeleinden:

doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang, voorzieningen voor de waterhuishouding e.d.

1.142 waterschap:

het waterschap Limburg of diens rechtsopvolger.

1.143 waterstaat:

toestand van het oppervlakte- en grondwater.

1.144 weg:

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen, duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.145 wet geluidhinder:

wet van 16 februari 1979, Stb. 99, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze wet laatstelijk is gewijzigd bij de Wet van 5 juli 2006, Stb. 2006, 350.

1.146 woning/wooneenheid:

een (gedeelte van een) gebouw dat uitsluitend dient voor de huisvesting van één zelfstandige huishouding.

1.147 woningsplitsing:

het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in maximaal twee woningen ten behoeve van de vestiging van meer dan één huishouden.

1.148 zijerf:

gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw gelegen is.

1.149 zolder:

ruimte(n) in een gebouw die geheel of gedeeltelijk is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt/uitmaken van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen. Van een zolder is geen sprake indien de desbetreffende ruimte gelijkwaardig is aan de verblijfsruimten op de bouwlagen onder deze ruimte.

1.150 zorgboerderij:

Een (voormalige) boerderij met bijbehorende gebouwen, waar mensen met een integratieproblematiek omwille van ziekte, handicap, beperking, problematische opvoedingssituatie, sociaal isolement, (licht) delinquent verleden en (na professionele beoordeling) in staat worden geacht zonder enig ernstig veiligheidsrisico voor derden, via aangepaste dagbesteding geholpen worden om, voor zover mogelijk, te (re)integreren in de samenleving.

Artikel 2 Wijze van meten

Meetvoorschriften

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het desbetreffende gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de lengte, de breedte en de diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidsmuren), met dien verstande, dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.

2.8 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 het bebouwingspercentage:

het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de verbeelding bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.

2.11 het bedrijfsvloeroppervlak:

binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

2.12 verkoopvloeroppervlak (vvo):

binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor verkoopruimte inclusief etalage.

2.13 uitzondering op de meetregels

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken, bestemmingsvlakken of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- en/of de bestemmingsgrens met niet meer dan 0,50 meter wordt overschreden. Voor luifels, erkers en balkons geldt dat de bouw- en/of bestemmingsgrens met niet meer dan 1,00 meter wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch grondgebruik;
  • b. een paardenbak, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak'';
  • c. een schuur welke ook voor functies ten behoeve van natuureducatie, natuur -en landschapsbeheer kan worden gebruikt ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – schuur’.
  • d. het behoud en/of herstel van aanwezige landschappelijke waarden ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom;
  • e. behoud en ontwikkeling van bestaande landschappelijke karakteristiek en cultuurhistorische en archeologische waarden;
  • f. structureel groen;
  • g. behoud en ontwikkeling van recreatieve (mede-)gebruiksmogelijkheden.

met daaraan ondergeschikt:

  • 1. recreatief medegebruik;
  • 2. agrarisch hobbymatig gebruik;
  • 3. groenvoorzieningen, waaronder mede wordt begrepen poelen;
  • 4. verkeersvoorzieningen, waaronder perceelsontsluitingswegen, onverharde wegen en paden;
  • 5. voorzieningen ten behoeve van openbaar nut;
  • 6. (ondergrondse) waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • 7. overige bijbehorende voorzieningen.
3.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 30.4

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn in verband met de bestemming uitsluitend toegelaten op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaande gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, werken en werkzaamheden.

3.2.2 Overige regels met betrekking tot bebouwing
  • a. Er mag uitsluitend een draaderfafscheiding of sierhekwerk tot een bouwhoogte van maximaal 2,00 m gebouwd worden.
  • b. De bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2,00 m bedragen. Zij dienen voor het overige naar aard en afmetingen bij de bestemming te passen.
  • c. Bestaande gebouwen in ten hoogste de omvang zoals aanwezig ten tijde van
    de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding
    ‘specifieke bouwaanduiding – schuur’.
3.3 Nadere eisen
3.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de aard, hoogte en situering van bouwwerken indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing, ter voorkoming van onevenredige aantasting en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en ter verbetering van de gebiedskwaliteit.

3.3.2 Toepassingscriteria

De onder 3.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • g. de bescherming van het cultuurhistorische karakter van de bestaande bebouwing en bouwwerken alsmede van omliggende waarden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van schuilgelegenheden

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 sub a. voor het bouwen van een schuilgelegenheid voor hobbymatig te houden vee, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de belangen van natuur en landschap, met dien verstande dat:

  • a. de schuilgelegenheid niet ter plaatse van de dubbelbestemmingen 'Waarde-Beekdallandschap' en 'Waarde - Ecologie' en de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - open gebied/akkercomplexen' en 'specifieke vorm van agrarisch - open gebied/heideontginningen' mag worden gebouwd;
  • b. er uitsluitend sprake is van hobbymatig gebruik;
  • c. de oppervlakte per schuilgelegenheid maximaal 15 m² mag bedragen;
  • d. de goothoogte maximaal 2,00 m mag bedragen;
  • e. de bouwhoogte maximaal 3,00 m mag bedragen;
  • f. schuilgelegenheden met een kap van minimaal 20° en maximaal 45° worden afgedekt en minimaal aan één zijde open zijn;
  • g. per weiland maximaal één schuilgelegenheid mag worden opgericht;
  • h. bij of in het gebouw geen opslag van mest, gereedschappen, materialen of stalling van voertuigen plaatsvindt;
  • i. voldaan dient te worden aan de stedenbouwkundige- en kwaliteitseisen zoals omschreven in het 'Beeldkwaliteitsplan schuilgelegenheden, omheiningen en paardenbakken gemeente Weert';
  • j. er sprake moet zijn van een landschappelijke inpassing van de schuilgelegenheid;
  • k. op grond van het bepaalde in artikel 31 Kwaliteitsregels sub 31.2.5 Bestemming Agrarisch inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Gebruik van de gronden en opstallen

Onder gebruiken of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor:

  • a. standplaats van onderkomens en als standplaats van kampeermiddelen;
  • b. permanente bewoning van de onderkomens en kampeermiddelen;
  • c. opslagdoeleinden, anders dan overeenkomstig het normale gebruik bij de bestemming 'Agrarisch';
  • d. het innemen of hebben van een standplaats, met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel, teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, dan wel diensten aan te bieden, dan wel anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek;
  • e. het gebruiken en/of laten gebruiken van bestaande opstallen binnen de
    aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – schuur’ anders dan voor agrarische
    doeleinden en functies ten behoeve van natuureducatie, natuur- en landschapsbeheer.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Niet van toepassing.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
3.7.1 Vergunnigplicht

Het is verboden op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom': het vellen of rooien van karakteristieke beplanting.
3.7.2 Uitzonderingen

Het onder 3.7.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een (omgevings)vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  • b. die het normale onderhoud en beheer betreffen.
3.7.3 Toelaatbaarheid

Werken als bedoeld in 3.7.1. onder a. zijn slechts toelaatbaar indien door deze werken en werkzaamheden, dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de stedenbouwkundige en/of landschappelijke waarden van de desbetreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Hierbij gelden de volgende toetsingscriteria:

Omgevingsvergunningplichtige
werken/werkzaamheden  
Criteria voor verlening van de
omgevingsvergunning  
3.7.1
het vellen of rooien van bomen ter plaatse
van de aanduiding 'waardevolle boom'  
- de activiteit moet noodzakelijk zijn
voor onderhoud of bereikbaarheid ten
behoeve van de doeleinden zoals
omschreven in artikel 3.1.1
- de activiteit betekent geen
onevenredige aantasting van de
aanwezige landschappelijke en
beeldkwalitatieve waarden. In verband
daarmee kunnen compenserende
maatregelen worden vereist.  

3.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing.

3.9 Wijzigingsbevoegdheid

Niet van toepassing.

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een agrarisch bedrijf met de daarbij behorende voorzieningen, met een geheel of in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, waarbij per bouwvlak niet meer dan één bedrijf is toegestaan;
  • b. het behoud en/of herstel van aanwezige landschappelijke waarden ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom;
  • c. agrarisch grondgebruik;
  • d. behoud en ontwikkeling van de bestaande landschappelijke karakteristiek;
  • e. één bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • f. dierenverblijven.

met daaraan ondergeschikt:

  • 1. groenvoorzieningen;
  • 2. parkeervoorzieningen;
  • 3. verkeersvoorzieningen, waaronder perceelsontsluitingswegen;
  • 4. voorzieningen ten behoeve van openbaar nut;
  • 5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • 6. kleinschalige picknickplaatsen, wegwijzers, zitbanken, afvalemmers e.d. ten behoeve van kleinschalig recreatief medegebruik.
4.1.2 Nadere detaillering van de bestemming

Verhouding tussen de belangrijkste doeleinden van deze bestemming: Binnen de bestemming 'Agrarisch – Agrarisch Bedrijf' is het beleid primair gericht op het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor een duurzame en concurrerende landbouw; het agrarisch grondgebruik overweegt dus binnen deze bestemming. Daarnaast wordt gestreefd naar het beschermen van de lokaal bestaande landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

4.1.3 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 30.4.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken passende binnen de bestemming;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. teeltondersteunende voorzieningen, hagelnetten, stapmolens, paardenbakken en mestopslag;
  • d. ten behoeve van recreatie medegebruik zijn kleinschalige picknickplaatsen, wegwijzers, zitbanken, afvalemmers e.d. toegestaan.
4.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'

Ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a. binnen het bouwvlak mogen gebouwen, de bedrijfswoning(en), bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd overeenkomstig de tabel bebouwing zoals opgenomen onder 4.2.4;
  • b. per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan;
  • c. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • d. bedrijfsgebouwen, alsmede vrijstaande en aangebouwde bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning mogen niet voor de voorgevel van de woning of het verlengde daarvan worden opgericht. Hiervan uitgezonderd zijn bestaande bedrijfsgebouwen, die voor het verlengde van de voorgevel van de woning staan;
  • e. uitbreiding van het aantal m² dierenverblijven is niet toegestaan;
  • f. de onderlinge afstand tussen bedrijfsgebouwen mag maximaal 20,00 m bedragen;
  • g. bedrijfsgebouwen dienen aan de maatvoering en situering te voldoen zoals opgenomen in de tabel bebouwing onder 4.2.4 of maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan indien deze hoger is;
  • h. bedrijfswoningen dienen aan de inhoud te voldoen zoals opgenomen in de tabel onder 4.2.4, of maximaal de bestaande inhoud op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan indien deze groter is. Voor inpandige uitbreiding van de bedrijfswoning binnen de bestaande bouwmassa, zoals bij een woon-stal boerderij, is geen maximum volume van toepassing;
  • i. mestopslag is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • j. het onbebouwde blijvende deel van het bouwvlak mag worden verhard;
  • k. overkappingen zonder wanden of met maximaal 1 dichte wand mogen niet hoger zijn dan 3,00 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein. Overkappingen die geplaatst zijn op minder dan 0,50 m van een wand van een bedrijfsgebouw, worden geacht te zijn omsloten door de desbetreffende wand van het bedrijfsgebouw;
  • l. bed and breakfast is uitsluitend binnen het hoofdgebouw van de bedrijfswoning toegestaan waarbij de woonfunctie de belangrijkste functie blijft;
4.2.3 Overige regels met betrekking tot bebouwing
  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen buiten het bouwvlak, op het onbebouwd blijvende gedeelte van het bestemmingsvlak worden opgericht;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen aan de maatvoering te voldoen zoals opgenomen in de tabel bebouwing onder 4.2.4;
  • c. de bouwhoogte van erfafscheidingen en omheiningen mag maximaal 1,00 m bedragen voor de voorgevelrooilijn en maximaal 2,00 m achter de voorgevelrooilijn;
  • d. de bouwhoogte van teeltondersteunende voorzieningen mag maximaal 3,00 m bedragen;
  • e. overkappingen zonder wanden of met maximaal een dichte wand mogen niet hoger zijn dan 3,00 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein. Overkappingen die geplaatst zijn op minder dan 0,50 m van een wand van een bedrijfsgebouw, worden geacht te zijn omsloten door desbetreffende wand van het bedrijfsgebouw;
  • f. de inhoud van mestopslagplaatsen per agrarisch bedrijf mag maximaal 2.500 m³ bedragen;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van recreatief medegebruik, zoals kleinschalige picknickplaatsen, wegwijzers, informatieborden, zitbanken, afvalemmers, e.d. met een bebouwingshoogte van maximaal 2,00 m.
4.2.4 Tabel bebouwing
Maatvoering   Bedrijfs-gebouwen   Mestsilo's   Sleufsilo's   Overige silo's   Erfafscheidingen   Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   Bedrijfs-woning   Bijgebouwen bij de bedrijfs-woning  
Goothoogte   Max. 5,50 m.   N.v.t.   N.v.t.   N.v.t.   N.v.t.   N.v.t.   Max. 5,50 m.   Max. 3,20 m.  
Bouwhoogte   Max. 10,00 m.   Max. 8,50 m.   Max. 3,00 m.   Max. 15,00 m.   Max. 1 m voor de voorgevelrooilijn en 2 m achter de voorgevelrooilijn.   Max. 8,00 m.   Max. 8,00 m.   Max. 6,00 m.  
Dakhelling   Min. 120.   N.v.t.   N.v.t.   N.v.t.   N.v.t.   N.v.t.   Min. 120.   Min. 120.  
Inhoud   N.v.t.   Max. 2.500 m3   N.v.t.   N.v.t.   N.v.t.   N.v.t.   Max. 750 m3   N.v.t.  
Bebouwd oppervlak   N.v.t.   N.v.t.   N.v.t.   N.v.t.   N.v.t.   N.v.t.   N.v.t.   Max. 150 m²  
Maximum aantal   N.v.t.   M.v.t.   N.v.t.   N.v.t.   N.v.t.   N.v.t.   1   n.v.t.  
4.3 Nadere eisen
4.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de natuur- en landschappelijke compensatie die geleverd moet worden bij de uitbreiding van agrarische bebouwing binnen het bouwvlak;
  • b. de aard, hoogte en situering van bouwwerken indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing, ter voorkoming van onevenredige aantasting en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en ter verbetering van de gebiedskwaliteit;
  • c. de te leveren kwaliteitsbijdrage op grond van het bepaalde in artikel 31 .
4.3.2 Toepassingscriteria

De onder 4.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • g. de bescherming van het cultuurhistorische karakter van de bestaande bebouwing en bouwwerken en van omliggende waarden.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijken van de bouwregels met betrekking tot de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.4 voor het toestaan van een bouwhoogte van bedrijfsgebouwen van maximaal 12,00 m, met dien verstande dat de afwijking nodig is in verband met bedrijfseconomische dan wel andere zwaarwegende bedrijfsomstandigheden en dat de bouwhoogte ruimtelijk aanvaardbaar is.

4.4.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van stageverblijven

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 voor het toestaan van stageverblijven of het toestaan van stageverblijven, met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak daartoe wordt aangetoond;
  • b. natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en belangen en het aangrenzende woon- en leefmilieu niet onevenredig worden aangetast;
  • c. dan wel de mogelijkheden voor het herstel van bedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind;
  • d. maximaal 3 wooneenheden voor in totaal maximaal 6 personen zijn toegestaan;
  • e. het oppervlak van een wooneenheid maximaal 55 m² bedraagt;
  • f. de stageverblijven binnen bestaande bebouwing worden opgericht en er geen sprake mag zijn van zelfstandige wooneenheden;
  • g. er geen milieuhygiënische beperking in de agrarische bedrijfsvoering plaatsvindt van nabij gelegen agrarische bedrijven.
4.4.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van recreatief medegebruik

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 voor het oprichten van geringe bouwwerken ten behoeve van het recreatief medegebruik, zoals speel- en schuilgelegenheden, informatieborden en bewegwijzering, met dien verstande dat:

  • a. het bestaande agrarisch gebruik van de gronden niet onevenredig wordt belemmerd;
  • b. de voorzieningen aansluiten op de bestaande recreatieve routestructuur;
  • c. het bebouwd oppervlak maximaal 20 m² mag bedragen;
  • d. de goothoogte maximaal 3,00 m mag bedragen;
  • e. de bouwhoogte maximaal 5,00 m mag bedragen;
  • f. het geen aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer- of vaartuig betreft;
  • g. voor gebouwen dienen voorts de volgende afstanden in acht te worden genomen tot de volgende bestemmingen en aanduidingen:
  • 1. bos en natuur: 10,00 m;
  • 2. landschapswaarden en waardevolle boom: 10,00 m;
  • 3. karakteristiek, specifieke vorm van waarde – veldkapel en specifieke vorm van waarde - veldkruis: 10,00 m;
  • 4. water: 5,00 m;
  • h. de landschappelijke waarden als benoemd onder 4.1.1 sub d niet worden aangetast.
4.4.4 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het vergroten van de inhoud van bedrijfswoningen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 ten behoeve van het uitbreiden van de inhoud van de bedrijfswoning naar meer dan 750 m³ doch niet meer dan 1.000 m³, met dien verstande dat:

  • a. bestaande bebouwing op het perceel of elders wordt gesloopt;
  • b. maximaal 25% van de inhoud van de te slopen bebouwing mag worden teruggebouwd;
  • c. op grond van het bepaalde in artikel 31 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd.
4.4.5 Afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het uitbreiden van het aantal m² dierenverblijven

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.2 sub e voor het uitbreiden van het aantal m² dierenverblijven, met dien verstande dat:

  • d. aangetoond is dat het woon- en leefmilieu niet onevenredig wordt aangetast;
  • e. aangetoond is dat per saldo door de uitbreiding geen toename plaatsvindt van de stikstofdepositie op Natura2000 gebieden bijvoorbeeld door saldering met bedrijven die beëindigd worden of door toepassing van best beschikbare stalsystemen;
  • f. uitbreiding van het aantal m² dierenverblijven tot méér dan 10.000 m² vloeroppervlakte per agrarisch bedrijf of tot meer dan aanwezig is op het moment van ter visie leggen van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel waarvoor op dat moment een Omgevingsvergunning is aangevraagd, indien de vloeroppervlakte bij dat agrarisch bedrijf al meer is dan 10.000 m², niet mogelijk is.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt ten minste verstaan het gebruik van gronden en opstallen:

  • a. als opslag-, stort- en/of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en opstallen en met dien verstande dat bestaande, voor het bedrijf niet meer functionele bebouwing voor het stallen van voertuigen zoals caravans, campers, etc., boten, antieke auto's en tractoren (oldtimers) en oude landbouwwerktuigen mag worden gebruikt;
  • b. voor handels- en bedrijfsdoeleinden behoudens voor zover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en opstallen;
  • c. voor detailhandel, behoudens detailhandel als ondergeschikte activiteit van op het eigen bedrijf of in de directe omgeving geproduceerde agrarische producten, alsmede van op het eigen bedrijf of in de directe omgeving op andere agrarische bedrijven bewerkte eigen agrarische producten, met dien verstande dat de verkoopruimte binnen de bestaande agrarische bebouwing is gelegen en de maximale maat van het verkoopvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 100 m²;
  • d. voor niet- of semi-agrarische nevenactiviteiten;
  • e. als standplaats van onderkomens en als standplaats van kampeermiddelen;
  • f. voor permanente bewoning en bewoning door buitenlandse werknemers van onderkomens en kampeermiddelen;
  • g. als bed and breakfast, plattelandsappartementen, plattelandskamers en/of trekkershutten;
  • h. voor zelfstandige bewoning, voor zover het niet betreft de bestaande bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • i. voor een logiesgebouw ten behoeve van de huisvesting van buitenlandse werknemers en een stageverblijf ten behoeve van stagiaires;
  • j. het gebruik van aangebouwde bijgebouwen als afhankelijke woonruimte;
  • k. voor zelfstandige bewoning of afhankelijke woonruimte, indien het een vrijstaand bijgebouw betreft;
  • l. voor kantineactiviteiten, behoudens ten behoeve van het eigen bedrijf;
  • m. voor een horecabedrijf en/of –instelling;
  • n. voor reclamedoeleinden, behoudens ten behoeve van de eigen inrichting;
  • o. voor intensieve veehouderij;
  • p. voor glastuinbouw;
  • q. voor het gebruik van gronden als paardenbak op minder dan 50,00 m van woningen van derden en lichtmasten op minder dan 50,00 m van woningen van derden;
  • r. als manege;
  • s. de uitoefening van enige vorm van handel en/of bedrijf, met uitzondering van de in de bestemmingsomschrijving omschreven vormen van bedrijfsmatig gebruik en met uitzondering van het gebruik van hoofd- en bijgebouwen voor een aan huisgebonden beroep en/of bedrijf tot een oppervlakte van maximaal 50 m²;
  • t. digitale verkoop via internet;
  • u. prostitutiedoeleinden;
  • v. als zorgboerderij;
  • w. het gebruik van gronden en opstallen voor mestbewerking/-verwerking als nevenactiviteit ten behoeve van meerdere bedrijven is niet toegestaan, met dien verstande dat mestbewerking/-verwerking als nevenactiviteit voor het eigen agrarisch bedrijf wel is toegestaan;
  • x. het op het eigen bedrijf verwerken van producten geproduceerd op agrarische bedrijven van derden voor meer dan 10% van het hetzelfde product afkomstig uit het eigen bedrijf;
  • y. voor bewoning van de bedrijfswoning door derden.
4.5.2 Parkeren

Elke voorziening dient voldoende op eigen terrein te voorzien in de behoefte aan

parkeergelegenheid voor auto en fiets (zowel voor personeel als voor bezoekers) en

in gelegenheid voor laden en lossen. Hierbij dient aangesloten te worden bij de

vigerende CROW-normen (publicatie 317). Indien deze beleidsregels gedurende de

planperiode wijzigen, moet rekening worden gehouden met deze wijzigingen.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Afwijken voor het gebruik van een aangebouwd bijgebouw als afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.5.1 onder j, teneinde toe te staan dat een aangebouwd bijgebouw aan de bedrijfswoning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

  • a. er geen sprake is van een zelfstandige woning;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. er maximaal één afhankelijke woonruimte per woning ontstaat;
  • d. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte niet meer dan 75 m² bedraagt.
4.6.2 Afwijken voor een grotere oppervlakte dan 50 m², of als bedrijfsruimte voor een aan huis gebonden bedrijf of een ambachtelijk bedrijf

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.5.1 onder s. voor een grotere oppervlakte dan 50 m², of als bedrijfsruimte voor een aan huis gebonden bedrijf of een ambachtelijk bedrijf in een deel van een woning of de daarbij behorende bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. de daar gepleegde activiteiten ondergeschikt zijn aan de woonfunctie;
  • b. het gebruik naar de aard met de woonfunctie in overeenstemming is;
  • c. de woonfunctie op het betrokken perceel niet in betekenende mate wordt aangetast;
  • d. maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen als zodanig wordt gebruikt;
  • e. geen gebruik plaatsvindt, dat meldings- of vergunningsplichtig is in het kader van de Wet milieubeheer, tenzij ten aanzien van meldingsplichtige activiteiten door de aanvrager middels onderzoek kan worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat door desbetreffende activiteit niet onevenredig worden aangetast;
  • f. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met het beroep of bedrijf;
  • g. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk zijn en die niet binnen het perceelsgedeelte, dat binnen het bestemmingvlak gelegen is, gerealiseerd kunnen worden.
4.6.3 Afwijken voor handel in de vorm van digitale verkoop via internet

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.5.1 onder t. voor handel in de vorm van digitale verkoop via internet, met dien verstande dat:

  • a. de producten door de klant niet ter plaatse besteld worden;
  • b. de bestelde producten door de ondernemer zelf of via de post c.q. een pakketdienst bij de klant thuis bezorgd worden;
  • c. er geen verkoop aan huis plaatsvindt;
  • d. maximaal 30 m² van het vloeroppervlak van de woning gebruikt wordt voor de digitale verkoop per internet, in de vorm van administratie en opslag goederen.
4.6.4 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van huisvesting van (buitenlandse) werknemers

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.5.1 onder i. ten behoeve van de huisvesting van (buitenlandse) werknemers in bestaande tot woongebouw te verbouwen bedrijfsgebouwen, dan wel nieuw te bouwen woongebouwen, met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak daartoe wordt aangetoond;
  • b. natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en belangen en het aangrenzende woon- en leefmilieu niet onevenredig worden aangetast;
  • c. dan wel de mogelijkheden voor het herstel van bedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind;
  • d. er huisvesting voor maximaal 30 personen wordt gerealiseerd die werkzaam zijn binnen het bedrijf;
  • e. per persoon minimaal 10 m² aan oppervlakte met enige privacy aanwezig is;
  • f. er voldaan wordt aan de kwaliteitseisen zoals vastgelegd in de nota 'Huisvesting buitenlandse werknemers' van de gemeente Weert, zoals vastgesteld op 2 juli 2008;
  • g. het gebouw uit maximaal twee bouwlagen bestaat;
  • h. natuur- en landschappelijke compensatie wordt geleverd;
  • i. na beëindiging de situatie in zijn oorspronkelijke staat dient te worden teruggebracht of wordt hergebruik mogelijk gemaakt conform het dan geldende beleid (herstelregeling);
  • j. op grond van het bepaalde in artikel 30.4 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
  • k. er geen milieuhygiënische beperking in de agrarische bedrijfsvoering plaatsvindt van nabij gelegen agrarische bedrijven.
4.6.5 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van het toestaan van nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.5.1 onder g. voor:

  • a. het gebruik als bed and breakfast, plattelandsappartementen en/of plattelandskamers en/of trekkershutten gelegen binnen de bestaande bebouwing(smogelijkheden) met een totale oppervlakte van niet meer dan 300 m², inclusief een kleinschalige horecavoorziening. In totaal zijn per agrarisch bedrijf niet meer dan 10 slaapplaatsen in de vorm van plattelandsappartementen en/of plattelandskamers en/of trekkershutten toegestaan en maximaal 4 slaapplaatsen in de vorm van bed and breakfast;
  • b. een groepsaccommodatie voor een groep van maximaal 30 personen;
  • c. kleinschalige dagrecreatie en daghoreca ten dienste van de extensieve recreatie in het buitengebied c.q. ondersteunend aan wandel- en fietsroutes;
  • d. expositie-, educatie- en culturele doeleinden alsmede doeleinden voor natuur- en landschapsbeheer;
  • e. een zorgboerderij, zoals dagopvang van gehandicapten en kinderopvang, gerelateerd aan de agrarische bedrijfsvoering;
  • f. in totaal zijn per agrarisch bedrijf nevenactiviteiten, zoals bedoeld onder c, d en e toegestaan binnen bestaande bebouwing tot een maximale vloeroppervlakte van 350 m², dit is inclusief de verkoopvloeroppervlakte van detailhandel, indien aanwezig;
  • g. bewerking van agrarische producten die uitsluitend op het eigen bedrijf of in de directe omgeving op andere agrarische bedrijven worden geproduceerd.
4.6.6 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van het mede toestaan van bewoning van de bedrijfswoning door derden.

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.5.1 onder y. ten behoeve van het toestaan van bewoning van de voormalige bedrijfswoning door derden, met dien verstande dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt aangetoond.

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden op de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom': het vellen of rooien van karakteristieke beplanting.
4.7.2 Uitzonderingen

Het onder 4.7.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een (omgevings)vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  • b. die het normale onderhoud en beheer betreffen.
4.7.3 Toelaatbaarheid

Werken als bedoeld in 4.7.1. onder a. zijn slechts toelaatbaar indien door deze werken en werkzaamheden, dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de stedenbouwkundige en/of landschappelijke waarden van de desbetreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Hierbij gelden de volgende toetsingscriteria:

Omgevingsvergunningplichtige
werken/werkzaamheden  
Criteria voor verlening van de
omgevingsvergunning  
4.7.1
het vellen of rooien van bomen ter plaatse
van de aanduiding 'waardevolle boom'  
- de activiteit moet noodzakelijk zijn
voor onderhoud of bereikbaarheid ten
behoeve van de doeleinden zoals
omschreven in artikel 4.1.1
- de activiteit betekent geen
onevenredige aantasting van de
aanwezige landschappelijke en
beeldkwalitatieve waarden. In verband
daarmee kunnen compenserende
maatregelen worden vereist.  

4.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing.

4.9 Wijzigingsbevoegdheid
4.9.1 Wijzigen in bestemming 'Wonen'

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:

  • a. de wijziging past in het gemeentelijk woningbouwprogramma;
  • b. de bedrijfsvoering is beëindigd;
  • c. alle voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, met uitzondering van de bebouwing die is toegestaan bij de bestemming 'Wonen';
  • d. de milieuvergunning is ingetrokken;
  • e. de wijziging niet leidt tot nieuwe belemmeringen van in de omgeving gelegen (agrarische) bedrijven;
  • f. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
  • g. het aantal woningen zoals aanwezig niet toeneemt;
  • h. de inhoud van het hoofdgebouw niet wordt vergroot, behoudens het gestelde in artikel 17;
  • i. de regels van artikel 17 verder van toepassing worden verklaard.
4.9.2 Wijzigen huisstalboerderij in bestemming 'Wonen' met woningsplitsing

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming Wonen waarbij de bestaande huisstalboerderij wordt gesplitst in twee woningen, met dien verstande dat:

  • a. de wijziging past in het gemeentelijk woningbouwprogramma;
  • b. de bedrijfsvoering is beëindigd;
  • c. alle voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, de oppervlakte van de te slopen bebouwing dient minimaal 500 m² te bedragen;
  • d. voor zover de oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen bij de woning meer bedraagt dan 150 m² per woning dient van deze overmaat 100% te worden gesloopt;
  • e. de milieuvergunning is ingetrokken;
  • f. de wijziging niet leidt tot nieuwe belemmeringen van in de omgeving gelegen (agrarische) bedrijven;
  • g. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
  • h. voldaan wordt aan de vereisten uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (zie ook artikel 30);
  • i. met die verstande dat blijkt dat externe veiligheid (inclusief verantwoording) geen beletsel of beperking vormt;
  • j. de bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het complex moeten behouden blijven, de woningsplitsing dient daarom inpandig plaats te vinden;
  • k. de inhoud van het hoofdgebouw (de huisstalboerderij) bedraagt meer dan 900 m³;
  • l. de inhoud van het hoofdgebouw (de huisstalboerderij) niet wordt vergroot, behoudens het gestelde in artikel 17;
  • m. de totstandkoming van een aanvaardbaar woonmilieu dient te worden gegarandeerd;
  • n. de regels van artikel 17 verder van toepassing worden verklaard.
4.9.3 Wijzigen vorm of omvang bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen het bouwvlak in de bestemming Agrarisch - wijzigen in vorm of omvang, ten behoeve van:

  • a. de vormverandering en/of vergroting van het bouwvlak;

met dien verstande dat:

  • 1. de wijziging, in geval van vergroting van de agrarische bedrijfskavel, nodig is in verband met de noodzakelijke uitbreiding van het aangrenzend agrarische bedrijf;
  • 2. de uitbreiding zodanig is dat de totale oppervlakte van de agrarische bouwkavel niet meer dan 1,5 ha bedraagt;
  • 3. tevens een uitbreiding tot maximaal 1,5 ha is toegestaan voorzover de (gekoppelde) uitbreiding betreft gronden die de aanduiding 'geen gebouwen toegestaan' krijgen;
  • 4. het een volwaardig agrarisch bedrijf betreft;
  • 5. de wijziging nodig is in verband met bedrijfseconomische dan wel andere zwaarwegende bedrijfsomstandigheden;
  • 6. de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel landschappelijke waarden;
  • 7. aangetoond is dat per saldo door de wijziging geen toename plaatsvindt van de stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden, bijvoorbeeld door saldering met bedrijven die beëindigd worden of door toepassing van best beschikbare stalsystemen;
  • 8. op grond van het bepaalde in artikel 31 inzicht wordt geboden in de bedrijfsontwikkeling en de effecten hiervan op de omgeving en de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
  • 9. de milieuhygiënische uitvoerbaarheid is gewaarborgd;
  • 10. het woon- en leefmilieu niet onevenredig wordt aangetast;
  • 11. de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht en een positief advies van het watertoetsloket is verkregen;
  • 12. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit is gebleken dat de bodem geschikt is voor het nieuwe gebruik;
  • 13. de regels ten aanzien van archeologische waarden zoals opgenomen in artikel 20, 21 en 22 in acht worden genomen;
  • 14. een planschadeverhaalsovereenkomst met de gemeente is aangegaan;
  • 15. de regels in artikel 4 in acht worden genomen;
  • 16. over de landschappelijke inpassing vooraf een positief onafhankelijk advies wordt verkregen;

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven, behorende tot milieucategorie 1 en 2, zoals die voorkomen in de bij deze regels behorende bedrijvenlijst (Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten), of daarmee naar het oordeel van burgemeester en wethouders vergelijkbare bedrijven. Bedrijven als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder juncto artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Wet milieubeheer zijn niet toegestaan;
  • b. kantoren als ondergeschikt onderdeel van de totale bedrijfsbebouwing; zelfstandige kantoorvestigingen zijn niet toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – confectie snijbedrijf' is tevens een confectie snijbedrijf toegestaan in de vorm en omvang als aanwezig ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – graanmalerij' is tevens een graanmalerij toegestaan in de vorm en omvang als aanwezig ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan en zijn de gronden tevens bestemd voor maatschappelijke doeleinden;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – kermisexploitant' is tevens een bedrijf in de vorm van een kermisexploitant toegestaan in de vorm en omvang als aanwezig ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' is tevens een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg toegestaan in de vorm en omvang als aanwezig ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' tevens voor maatschappelijke doeleinden;
  • h. de instandhouding en/of herstel van het op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezige rijksmonument of gemeentelijk monument mede gelet op de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en/of landschappelijke waarde, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – timmerwerkplaats' is tevens een bedrijf in de vorm van een timmerwerkplaats toegestaan in de vorm en omvang als aanwezig ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 1' zijn uitsluitend bedrijven behorende tot milieucategorie 1, zoals die voorkomen in bijlage 1 van de bij deze regels behorende bedrijvenlijst, of daarmee naar het oordeel van burgemeester en wethouders vergelijkbare bedrijven toegestaan;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' is een rioolgemaal toegestaan in de vorm en omvang als aanwezig ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan;

een en ander met de daarbij behorende verhardingen, parkeer-, groen- en energievoorzieningen en andere voorzieningen.

5.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 30.4.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken passende binnen deze bestemming;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke qua aard en afmetingen passen binnen deze bestemming.
5.2.2 Regels met betrekking tot het bouwvlak
  • a. Gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' een ander maximaal bebouwingspercentage is aangegeven of aanwezig is op het moment van inwerkingtreding van het ontwerpbestemmingsplan indien deze hoger is.
  • c. De voorgevel dient uitsluitend in dan wel achter de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden opgericht; ondergeschikte bouwdelen, zoals erkers, luifels en balkons met een oppervlakte van maximaal 5 m2, mogen de naar de weg gekeerde bouwgrens overschrijden met maximaal 1,20 meter, mits daarmee de bestemmingsgrens of de perceelsgrens die het dichtst aan de zijde van de weg gelegen is, niet wordt overschreden.
  • d. Gebouwen moeten aan één zijde ten minste 5,00 meter uit de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, tenzij op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan gebouwen op een geringere afstand tot een zijdelingse perceelsgrens aanwezig zijn, in dat geval is die geringere afstand voor die gebouwen de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens; aan de andere zijde mag tot in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.
  • e. Ten aanzien van de maatvoering van de gebouwen geldt dat de goothoogte en de bouwhoogte maximaal 4,50 meter bedraagt, tenzij op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' een andere hoogte is aangeduid of maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan indien deze hoger is.
5.2.3 Overige regels met betrekking tot bebouwing
  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen qua aard en afmetingen bij de bestemming te passen.
  • b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 4,50 meter bedragen, uitgezonderd erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte maximaal 2,00 meter mag bedragen.
  • c. Buiten het bouwvlak mag uitsluitend een draadafscheiding of een sierhekwerk tot een bouwhoogte van maximaal 2,00 meter gebouwd worden.
5.2.4 Antenne-opstelpunten

Op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde hoger dan 15,00 meter mogen antenne-opstelpunten worden opgericht, mits deze antennemasten maximaal 5,00 meter zijn vanaf bovenkant gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde.

5.3 Nadere eisen

Niet van toepassing.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Niet van toepassing.

5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Gebruik van de gronden en opstallen

Onder gebruiken of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt ten minste verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor:

  • a. opslagdoeleinden, anders dan overeenkomstig het normale gebruik bij de bestemming 'Bedrijf', waarbij opslag van goederen en de stalling van voertuigen uitgesloten is ter plaatse van de zone tussen bouwvlak en de aangrenzende bestemming 'Verkeer'. Deze zone is uitsluitend bedoeld voor het parkeren van personenauto's;
  • b. bedrijven van andere categorieën dan onder 5.1 zijn aangegeven;
  • c. detailhandel, tenzij het betreft detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of hersteld als ondergeschikte nevenactiviteit van het bedrijf;
  • d. standplaats van onderkomens en bewoning van gebouwen;
  • e. woondoeleinden;
  • f. horecadoeleinden;
  • g. recreatieve doeleinden;
  • h. prostitutiedoeleinden.
5.5.2 Parkeren

Elke voorziening dient voldoende op eigen terrein te voorzien in de behoefte aan

parkeergelegenheid voor auto en fiets (zowel voor personeel als voor bezoekers) en

in gelegenheid voor laden en lossen. Hierbij dient aangesloten te worden bij de

vigerende CROW-normen (publicatie 317). Indien deze beleidsregels gedurende de

planperiode wijzigen, moet rekening worden gehouden met deze wijzigingen.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Afwijken gelijk te stellen bedrijf

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.1 voor het toestaan van bedrijven die niet voorkomen in de bedrijvenlijst, mits het een bedrijf betreft dat naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorieën.

5.6.2 Afwijken hogere milieucategorie

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.1 voor het toestaan van bedrijven opgenomen in milieucategorie 3en voor overige bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 die zijn opgenomen in de bij de regels behorende bedrijvenlijst, indien het een bedrijf betreft dat qua aard en invloed op de omgeving is gelijk te stellen aan de rechtstreeks toegelaten milieucategorie.

5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

Niet van toepassing.

5.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing.

5.9 Wijzigingsbevoegdheid

Niet van toepassing.

Artikel 6 Bos

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos en bebossing;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. waterlopen en waterpartijen.
6.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 30.4.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op de voor 'Bos' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

6.3 Nadere eisen

Niet van toepassing.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Niet van toepassing.

6.5 Specifieke gebruiksregels

Niet van toepassing.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Niet van toepassing.

6.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden
6.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Bos' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de navolgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het kappen en/of rooien van bomen en houtgewas;
  • b. het aanbrengen van ondergrondse leidingen;
  • c. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het graven of dempen van waterpartijen en daarmee gelijk te stellen waterlopen.
6.7.2 Uitzonderingen

Het in 6.7.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden in het kader van het normale onderhoud en/of werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van een normale agrarische bedrijfsexploitatie;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het
  • e. plan in uitvoering zijn en waarvoor tot het van kracht worden van het plan geen vergunning vereist was dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/afwijking of anderszins mogen worden uitgevoerd.
6.7.3 Toelaatbaarheid

Werken als bedoeld in artikel 6.7.1 zijn slechts toelaatbaar indien door deze werken en werkzaamheden, dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de stedenbouwkundige en/of landschappelijke waarden van de desbetreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Hierbij gelden de volgende toetsingscriteria:

Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden   Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning  
6.7.1 sub b
het aanbrengen van ondergrondse leidingen  
- het werk dient noodzakelijk te zijn voor de nutsvoorziening van in de nabijheid gelegen woningen of bedrijfsgebouwen
- het trace dient zoveel mogelijk bestaande wegen te volgen
- kwetsbare vegetaties dienen zoveel mogelijk te worden ontzien. Hieromtrent wordt, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag nodig, een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige om advies gevraagd  
6.7.1 sub c
het aanleggen van paden  
de paden zijn noodzakelijk voor de verbetering van de mogelijkheden voor recreatief medegebruik  

6.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing.

6.9 Wijzigingsbevoegdheid

Niet van toepassing.

Artikel 7 Centrum

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Algemeen

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. aan huis gebonden beroep en bedrijf, uitsluitend op de begane grond;
  • b. detailhandel, uitsluitend op de begane grond;
  • c. dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;
  • d. horeca van categorie 1, uitsluitend op de begane grond, ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1';
  • e. horeca van categorie 2, uitsluitend op de begane grond, ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 2';
  • f. kantoor met baliefunctie, uitsluitend op de begane grond;
  • g. wonen;

een en ander met de daarbij behorende parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, verhardingen en andere voorzieningen zoals energievoorzieningen.

7.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 30.4.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Op de voor 'Centrum' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken passende binnen deze bestemming;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke qua aard en afmetingen passen binnen deze bestemming.
7.2.2 Regels met betrekking tot het bouwvlak
  • a. Het hoofdgebouw moet en bijgebouwen mogen binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Het bouwvlak mag in zijn geheel worden bebouwd.
  • c. Het hoofdgebouw dient georiënteerd te blijven op hetzelfde voorerf als in de situatie die bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
  • d. De voorgevel dient uitsluitend in de naar de weg gekeerde bouwgrens, te worden opgericht; ondergeschikte bouwdelen, zoals erkers en balkons met een oppervlakte van maximaal 5 m2 mogen de naar de weg gekeerde bouwgrens overschrijden met maximaal 1,20 meter, mits daarmee de bestemmingsgrens of de perceelsgrens die het dichtst aan de zijde van de weg gelegen is, niet wordt overschreden; luifels en andere droogloopvoorzieningen mogen eveneens de naar de weg gekeerde bouwgrens overschrijden met maximaal 3,00 meter, mits daarmee de bestemmingsgrens of perceelsgrens die het dichtst aan de zijde van de weg gelegen is, niet wordt overschreden.
  • e. Ten aanzien van de maatvoering van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  • 1. de goothoogte van hoofdgebouwen mag maximaal 6,00 meter bedragen tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' een afwijkende goothoogte is aangegeven of maximaal de goothoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan indien deze hoger is;
  • 2. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag maximaal 9,00 meter bedragen tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' een afwijkende bouwhoogte is aangegeven of maximaal de bouwhoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan indien deze hoger is.
  • f. De functies dienstverlening, detailhandel, horeca, kantoor mogen uitsluitend uitgeoefend worden binnen het bouwvlak. De buiten het bouwvlak gelegen bijgebouwen mogen wel ten dienste van de genoemde functies worden gebruikt, bijv. als opslagruimte. Functies die op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van het plan reeds buiten het bouwvlak plaatsgevonden mogen worden voortgezet.
7.2.3 Regels met betrekking tot de aanduiding 'bijgebouwen'
  • a. Bijgebouwen mogen worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen uitsluitend bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
  • c. De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 150 m² per pand bedragen, mits ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' het vlak per perceel door dat bouwen voor niet meer dan 50% wordt bebouwd, waarbij bijgebouwen en overkappingen, gelegen binnen het bouwvlak, niet meegerekend worden bij de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen.
  • d. Ten aanzien van de maatvoering van bijgebouwen gelden de volgende regels:
  • 1. De goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,20 m bedragen of maximaal de bestaande goothoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan indien deze hoger is.
    • a. De bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 6,00 m bedragen of maximaal de bestaande bouwhoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan indien deze hoger is.
  • e. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 4,00 m bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2,00 m mag bedragen.
7.2.4 Overige regels met betrekking tot bebouwing
  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen qua aard en afmetingen bij de bestemming te passen.
  • b. De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 4,00 m bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte maximaal 2,00 m mag bedragen.
  • c. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder tevens begrepen erfafscheidingen, buiten het bouwvlak en niet ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag maximaal 1,00 m bedragen, uitgezonderd sierhekwerken waarvan de bouwhoogte maximaal 2,00 meter mag bedragen en waarbij geen beperkingen ten aanzien van de situering gelden.
  • 2. bouwwerken met een gering oppervlak, zoals vlaggenmasten, waarvan de hoogte maximaal 12,00 m mag bedragen.
7.2.5 Antenne-opstelpunten

Op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde hoger dan 15,00 meter mogen antenne-opstelpunten worden opgericht, mits deze antennemasten niet hoger zijn dan 5,00 meter gemeten vanaf bovenkant gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde.

7.3 Nadere eisen
7.3.1 Onderwerpen

Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de op grond van dit artikel toegelaten situering en afmetingen van bouwwerken, indien dit noodzakelijk is, ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, dan wel voor zover dit noodzakelijk is ten behoeve van het na te streven stedenbouwkundige beeld;
  • b. (ver)nieuwbouwplannen in de directe omgeving van bouwwerken, die zijn aangeduid als 'karakteristiek' met dien verstande, dat kan worden geëist, dat hoogtematen, dieptemaat, breedtemaat, gevelindeling en kapvorm van de (ver)nieuwbouwplannen afgestemd zijn op het historische karakter van deze monumentale bebouwing.
7.3.2 Toepassingscriteria

De onder 7.3.1 onder a. genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en van omliggende waarden.

7.4 Afwijken van de bouwregels
7.4.1 Afwijken ten behoeve van het toestaan van een dakterras

Het bevoegd gezag is bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken voor een dakterras op een plat dak mits:

  • a. de hoogte van de vloerafscheiding/balustrade maximaal 1,20 m bedraagt, gemeten vanaf de bovenkant van het plat dak;
  • b. geen bouwwerken, anders dan onder a. bedoeld, op het dakterras worden opgericht;
  • c. het stedenbouwkundige beeld ter plaatse niet wordt verstoord;
  • d. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
  • e. waarden en belangen van derden niet onevenredig worden geschaad of kunnen worden geschaad.
7.5 Specifieke gebruiksregels
7.5.1 Gebruik van de gronden en opstallen

Onder gebruiken of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt ten minste verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor:

  • a. opslagdoeleinden, anders dan overeenkomstig het normale gebruik binnen de bestemming 'Centrum';
  • b. de uitoefening van enige vorm van handel en/of bedrijf, met uitzondering van de in de bestemmingsomschrijving omschreven vormen van bedrijfmatig gebruik en met uitzondering van het gebruik van hoofd- en bijgebouwen voor een aan huis gebonden beroep en/of bedrijf tot een oppervlakte van 50 m²;
  • c. prostitutiedoeleinden;
  • d. digitale verkoop;
  • e. zelfstandige bewoning of afhankelijke woonruimte, indien het een vrijstaand bijgebouw betreft;
  • f. het gebruik van aangebouwde bijgebouwen als afhankelijke woonruimte.
7.5.2 Horeca

Voor de percelen waar horeca is toegestaan geldt dat uitsluitend de horecavorm, welke ter plaatse aanwezig is op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan is toegestaan. In ieder geval zijn een discotheek, amusementenhal, speelautomatenhal, bingozaal en gebruik voor prostitutiedoeleinden niet toegestaan.

7.5.3 Parkeren

Elke voorziening dient voldoende op eigen terrein te voorzien in de behoefte aan

parkeergelegenheid voor auto en fiets (zowel voor personeel als voor bezoekers) en

in gelegenheid voor laden en lossen. Hierbij dient aangesloten te worden bij de

vigerende CROW-normen (publicatie 317). Indien deze beleidsregels gedurende de

planperiode wijzigen, moet rekening worden gehouden met deze wijzigingen.

7.5.4 Wet geluidhinder

Bij het nieuw oprichten van geluidgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder dient het bepaalde in artikel 30.2 in acht genomen te worden.

7.6 Afwijken van de gebruiksregels
7.6.1 Afwijken voor een grotere oppervlakte dan 50 m², of als bedrijfsruimte voor een aan huis gebonden bedrijf of een ambachtelijk bedrijf

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.5.1 sub b, voor een grotere oppervlakte dan 50 m2, of als bedrijfsruimte voor een aan huis gebonden bedrijf of een ambachtelijk bedrijf in een deel van een woning of de daarbij behorende bijgebouwen, mits:

  • a. de daar gepleegde activiteiten ondergeschikt zijn aan de woonfunctie;
  • b. het gebruik naar de aard met de woonfunctie in overeenstemming is;
  • c. de woonfunctie op het betrokken perceel niet in betekenende mate wordt aangetast;
  • d. maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen als zodanig wordt gebruikt;
  • e. geen gebruik plaatsvindt, dat meldings- of vergunningsplichtig is in het kader van de Wet milieubeheer, tenzij ten aanzien van meldingsplichtige activiteiten door de aanvrager middels onderzoek kan worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat door desbetreffende activiteit niet onevenredig worden aangetast;
  • f. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met het beroep of bedrijf;
  • g. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk zijn en die niet binnen het perceelsgedeelte, dat binnen het bestemmingvlak gelegen is, gerealiseerd kunnen worden.
7.6.2 Afwijken voor handel in de vorm van digitale verkoop per internet

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.5.1 sub d, voor handel in de vorm van digitale verkoop per internet, mits:

  • a. de producten door de klant niet ter plaatse besteld worden;
  • b. de bestelde producten door de ondernemer zelf of via de post c.q. een pakketdienst bij de klant thuis bezorgd worden;
  • c. er geen verkoop aan huis plaatsvindt;
  • d. maximaal 30 m² van het vloeroppervlak van de woning gebruikt wordt voor de digitale verkoop per internet, in de vorm van administratie en opslag goederen.
7.6.3 Afwijken voor het gebruik van een aangebouwd bijgebouw als afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.5.1 sub f, teneinde toe te staan dat een aangebouwd bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits:

  • a. er geen sprake is van een zelfstandige woning;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. er maximaal één afhankelijke woonruimte per woning ontstaat.
7.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

Niet van toepassing.

7.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing.

7.9 Wijzigingsbevoegdheid

Niet van toepassing.

Artikel 8 Detailhandel - Vijvercentrum

8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 Algemeen

De voor 'Detailhandel – Vijvercentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een vijvercentrum, in de vorm en omvang zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • b. bedrijven behorende tot milieucategorie 1, zoals die voorkomen in bijlage 1 van de bij deze regels behorende bedrijvenlijst, of daarmee naar het oordeel van burgemeester en wethoudersvergelijkbare bedrijven, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 1';
  • c. kantoorruimte als ondergeschikt onderdeel van de totale bedrijfsbebouwing genoemd onder a. Zelfstandige kantoorvestigingen zijn niet toegestaan;
  • d. het uitoefenen van detailhandel, zoals opgenomen in van de regels: Assortimentslijst;
  • e. uitsluitend de bestaande bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning',
  • f. een groenvoorziening ter plaatse van de aanduiding 'groen';
  • g. parkeerdoeleinden ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein',

een en ander met de daarbij behorende parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, verhardingen en andere voorzieningen zoals energievoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • 1. horeca van categorie 2;
  • 2. dierenweide;
  • 3. picknickplaats.
8.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 30.4.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Op de voor 'Detailhandel – Vijvercentrum' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken passende binnen deze bestemming;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke qua aard en afmetingen passen binnen deze bestemming.
8.2.2 Regels met betrekking tot het bouwvlak
  • a. Gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. De voorgevel dient uitsluitend in dan wel achter de naar de weg gekeerde bouwgrens, te worden opgericht; ondergeschikte bouwdelen, zoals erkers, luifels en balkons met een oppervlakte van maximaal 5 m², mogen de naar de weg gekeerde bouwgrens overschrijden met niet meer dan 1,20 m, mits daarmee de bestemmingsgrens of de perceelsgrens het dichtst aan de zijde van de weg gelegen is, niet wordt overschreden.
  • c. Ten aanzien van de maatvoering van de gebouwen geldt, dat de goothoogte en de bouwhoogte maximaal 8,00 m mogen bedragen of maximaal de bestaande goot-/bouwhoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan indien deze hoger is.
  • d. Ten aanzien van de bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' gelden de volgende regels:
  • 1. De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 700 m³ of de inhoud op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan indien deze groter is.
  • 2. De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 6,00 m of maximaal de bestaande goothoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan indien deze hoger is.
  • 3. De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer dan 9,00 m bedragen of maximaal de bestaande bouwhoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan indien deze hoger is.
8.2.3 Overige regels met betrekking tot bebouwing
  • a. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 8,00 m bedragen, uitgezonderd erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte maximaal 2,00 m mag bedragen.
  • b. Voor het bouwen van bijgebouwen bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:
  • 1. bijgebouwen mogen worden opgericht ten dienste van de woonfunctie;
  • 2. bijgebouwen dienen te worden gesitueerd op minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning;
  • 3. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 150 m² per bedrijfswoning bedragen;
  • 4. de goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,20 m bedragen, of maximaal de bestaande goothoogte;
  • 5. de bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 6,00 m bedragen of maximaal de bestaande bouwhoogte;
  • 6. bijgebouwen in de vorm van een overkapping met minimaal 2 en maximaal 3 wanden mogen tot maximaal 1,50 m voor de voorgevel van het hoofdgebouw worden geplaatst, mits het gedeelte van de overkapping voor de voorgevel aan alle kanten open is en mits op zijerven die grenzen aan de weg of het openbaar groen of openbaar water ook de wand(en) die gelegen is/zijn achter het verlengde van de zijgevel van het hoofdgebouw open blijft/blijven voor zover dat voor de voor de verkeersveiligheid benodigde uitzichthoek van 45° ten opzichte van de voorgevel van het hoofdgebouw nodig is. Overkappingen geplaatst op 0,5 m of minder van een wand van een hoofd- of bijgebouw worden geacht te zijn omsloten door de desbetreffende wand van het hoofd- of bijgebouw.
8.2.4 Antenne-opstelpunten

Op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde hoger dan 15,00 meter mogen antenne-opstelpunten worden opgericht, mits deze antennemasten niet hoger zijn dan 5,00 meter gemeten vanaf bovenkant gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde.

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de op grond van dit artikel toegelaten situering en afmetingen van bouwwerken, indien dit noodzakelijk is, ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
  • b. dan wel voor zover dit noodzakelijk is ten behoeve van het na te streven stedenbouwkundige beeld.
8.3.1 Onderwerpen

Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de op grond van dit artikel toegelaten situering en afmetingen van bouwwerken, indien dit noodzakelijk is, ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, dan wel voor zover dit noodzakelijk is ten behoeve van het na te streven stedenbouwkundige beeld;
  • b. (ver)nieuwbouwplannen in de directe omgeving van bouwwerken, die aangeduid als karakteristiek met dien verstande, dat kan worden geëist, dat hoogtematen, dieptemaat, breedtemaat, gevelindeling en kapvorm van de (ver)nieuwbouwplannen afgestemd zijn op het historische karakter van deze monumentale bebouwing.
8.3.2 Toepassingscriteria

De onder 8.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en van omliggende waarden.
8.4 Afwijken van de bouwregels

Niet van toepassing.

8.5 Specifieke gebruiksregels
8.5.1 Gebruik van de gronden en opstallen

Onder gebruiken of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt ten minste verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor:

  • a. opslagdoeleinden, anders dan overeenkomstig het normale gebruik binnen de bestemming 'Detailhandel – Vijvercentrum, waarbij opslag van goederen en de stalling van voertuigen, niet zijnde het parkeren van personenauto's, uitgesloten is ter plaatse van de aanduiding 'opslag uitgesloten´;
  • b. bedrijven anders dan genoemd onder 8.1:
  • c. detailhandel, uitgezonderd goederen/artikelen die verkocht mogen worden zoals opgenomen in bijlage 4 bij deze regels: Assortimentslijst, of daarmee naar het oordeel van burgemeester en wethouders vergelijkbaar assortiment;
  • d. standplaats van onderkomens en bewoning van gebouwen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • e. horecadoeleinden, tenzij het betreft horeca van categorie 2 die verband houdt met en ondergeschikt is aan de geldende bestemming;
  • f. recreatieve doeleinden;
  • g. verkoop van motorbrandstoffen;
  • h. prostitutiedoeleinden.
8.5.2 Parkeren

Elke voorziening dient voldoende op eigen terrein te voorzien in de behoefte aan

parkeergelegenheid voor auto en fiets (zowel voor personeel als voor bezoekers) en

in gelegenheid voor laden en lossen. Hierbij dient aangesloten te worden bij de

vigerende CROW-normen (publicatie 317). Indien deze beleidsregels gedurende de

planperiode wijzigen, moet rekening worden gehouden met deze wijzigingen.

8.6 Afwijken van de gebruiksregels

Niet van toepassing.

8.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden op de voor 'Detailhandel - Vijvercentrum' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'groen': het verwijderen van beplanting en/of het aanbrengen van verhardingen.
8.7.2 Normaal onderhoud

Het onder 8.7.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een (omgevings)vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  • b. die het normale onderhoud en beheer betreffen.
8.7.3 Toelaatbaarheid

Werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 8.7.2 onder a. zijn slechts toelaatbaar, mits deze werkzaamheden noodzakelijk zijn ten behoeve van:

  • 1. een betere en veilige verkeersafwikkeling, of
  • 2. de bereikbaarheid van de achterliggende bestemmingen, of
  • 3. het waterbeheer, of indien door deze werken en werkzaamheden, dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke en beeldkwalitatieve waarde van de gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Omgevingsvergunningplichtige
werken/werkzaamheden  
Criteria voor verlening van de
omgevingsvergunning  
8.7.1
het vellen of rooien van bomen en het verwijderen van houtopstanden/groen/landschapselementen ter plaatse van de aanduidingen 'waardevolle boom' en 'groen'.  
- de activiteit moet noodzakelijk zijn
voor onderhoud of bereikbaarheid ten
behoeve van de doeleinden zoals
omschreven in artikel 8.1.1
- de activiteit betekent geen
onevenredige aantasting van de
aanwezige landschappelijke en
beeldkwalitatieve waarden. In verband
daarmee kunnen compenserende
maatregelen worden vereist.  

8.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing.

8.9 Wijzigingsbevoegdheid

Niet van toepassing.

Artikel 9 Groen

9.1 Bestemmingsomschrijving
9.1.1 Algemeen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van groenvoorzieningen en landschapswaarden.

met daaraan ondergeschikt:

  • 1. paden en verhardingen;
  • 2. nutsvoorzieningen;
  • 3. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  • 4. poelen en soortgelijke infiltratievoorzieningen.
9.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 30.4.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen, geen woning zijnde, ten behoeve van nutsvoorzieningen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.2.2 Gebouwen
  • a. de oppervlakte van een gebouw mag maximaal 20 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte mag maximaal 3,50 m bedragen.
9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd:

  • a. noodzakelijk met het oog op de regeling van de veiligheid van het verkeer;
  • b. ten behoeve van de verlichting van wegen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van recreatief medegebruik, zoals kleinschalige picknickplaatsen, wegwijzers, informatieborden, zitbanken, afvalemmers, e.d. met een bebouwingshoogte van maximaal 2 m;
  • d. behorende tot het straatmeubilair.
9.2.4 Overige regels

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 5,00 m bedragen, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen maximaal 2,00 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van voorzieningen voor verlichting maximaal 8,00 m mag bedragen.
9.3 Nadere eisen

Niet van toepassing.

9.4 Afwijken van de bouwregels

Niet van toepassing.

9.5 Specifieke gebruiksregels
9.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik en/of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. standplaats van onderkomens en als standplaats van kampeermiddelen;
  • b. voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. het aanbrengen van verhardingen, anders dan het vervangen van de bestaande verharding;
  • d. parkeren.
9.6 Afwijken van de gebruiksregels

Niet van toepassing.

9.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Groen' aangewezen gronden zonder of in afwijking

van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen

bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of

parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere

oppervlakteverhardingen;

b. het verwijderen van houtopstanden/groen;

c. het aanbrengen van ondergrondse leidingen.

9.7.2 Uitzonderingen

Het in artikel 9.7.1 vervatte verbod geldt niet voor:

a. normale onderhoudswerkzaamheden;

b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;

c. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;

d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het

plan in uitvoering zijn en waarvoor tot het van kracht worden van het plan geen

vergunning vereist was dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde

(omgevings)vergunning/afwijking of anderszins mogen worden uitgevoerd.

9.7.3 Toelaatbaarheid

Werken als bedoeld in artikel 9.7.1 zijn slechts toelaatbaar indien door deze werken

en werkzaamheden, dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten

gevolgen de stedenbouwkundige en/of landschappelijke waarden van de

desbetreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan

wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of

kunnen worden verkleind. Hierbij gelden de volgende criteria:

Omgevingsvergunningplichtige
werken/werkzaamheden  
Criteria voor verlening van de
omgevingsvergunning  
9.7.1 sub a.
het aanleggen of verharden
van wegen, paden of
parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen;  
- de wegen en overige verhardingen
moeten noodzakelijk zijn voor onderhoud
of bereikbaarheid ten behoeve van de
doeleinden zoals omschreven in artikel
9.1.1
- de wegen en overige verhardingen
betekenen geen aantasting van de
aanwezige landschappelijke inpassing,
danwel er wordt anderszins voorzien in
een zorgvuldige landschappelijke
inpassing  
9.7.1 sub b.
het verwijderen van houtopstanden/groen  
- de activiteit moet noodzakelijk zijn
voor onderhoud of bereikbaarheid ten
behoeve van de doeleinden zoals
omschreven in artikel 9.1.1
- de activiteit betekent geen
onevenredige aantasting van het
groen/landschapswaarden. In verband
hiermee kunnen compenserende
maatregelen worden vereist  
9.7.1 sub c.
het aanbrengen van ondergrondse
leidingen  
er mag geen blijvende aantasting
plaatsvinden van het
groen/landschapswaarden  

9.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing.

9.9 Wijzigingsbevoegdheid

Niet van toepassing.

Artikel 10 Horeca

10.1 Bestemmingsomschrijving
10.1.1 Algemeen

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een horecabedrijf met daarbij behorende voorzieningen;
  • b. een woning ter plaatse van de aanduiding 'wonen'.

een en ander met de daarbij behorende parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, verhardingen en andere voorzieningen zoals energievoorzieningen.

10.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 30.4.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Op de voor 'Horeca' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken passende binnen de bestemming met bijbehorende bijgebouwen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke qua aard en afmetingen passen binnen deze bestemming;
  • c. verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen, waaronder begrepen energievoorzieningen.
10.2.2 Regels met betrekking tot het bouwvlak
  • a. Het hoofdgebouw moet en bijgebouwen mogen binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Het bouwvlak mag in zijn geheel worden bebouwd.
  • c. De voorgevel dient uitsluitend in de naar de weg gekeerde bouwgrens, te worden opgericht; ondergeschikte bouwdelen, zoals erkers en balkons met een oppervlakte van maximaal 5 m² mogen de naar de weg gekeerde bouwgrens overschrijden met maximaal 1,20 m, mits daarmee de bestemmingsgrens of de perceelsgrens die het dichtst aan de zijde van de weg gelegen is, niet wordt overschreden.
  • d. Per bouwperceel zijn niet meer woningen toegestaan dan:
  • 1. er bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • 2. er kunnen worden gebouwd krachtens een voor het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aangevraagde bouwvergunning of
    omgevingsvergunning.
  • e. Ten aanzien van de maatvoering van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  • 1. de goothoogte van hoofdgebouwen mag maximaal 6,00 m bedragen tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m) ' een afwijkende goothoogte is aangegeven of maximaal de goothoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan indien deze hoger is;
  • 2. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag maximaal 9,00 m bedragen tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' een afwijkende bouwhoogte is aangegeven of maximaal de bouwhoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan indien deze hoger is.
10.2.3 Regels met betrekking tot de aanduiding 'bijgebouwen'
  • a. Bijgebouwen mogen worden gebouwd ten dienste van de bestemming, zoals bergingen, garages, dierenverblijven, woon-, werk-, en hobbyruimten, hobbykassen en serres.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen uitsluitend bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
  • c. De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag maximaal 150 m² bedragen, mits ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' het vlak per bouwperceel door dat bouwen voor niet meer dan 50% wordt bebouwd, waarbij bijgebouwen en overkappingen, gelegen binnen het bouwvlak, niet meegerekend worden bij de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen;
  • d. Ten aanzien van de maatvoering van bijgebouwen gelden de volgende regels:
  • 1. De goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,20 m bedragen of maximaal de bestaande goothoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan indien deze hoger is.
  • 2. De bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 6,00 m bedragen of maximaal de bestaande bouwhoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan indien deze hoger is.
10.2.4 Overige regels met betrekking tot bebouwing
  • a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen qua aard en afmetingen bij de bestemming te passen.
  • b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ter plaatse van de aanduidingen 'bouwvlak' en 'bijgebouwen' maximaal 4,50 m bedragen, met uitzondering van:
  • 1. erfafscheidingen buiten het bouwvlak en niet ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' waarvan de bouwhoogte maximaal 1,00 m mag bedragen, uitgezonderd sierhekwerken waarvan de bouwhoogte maximaal 2,00 m mag bedragen en waarbij geen beperkingen ten aanzien van de situering gelden;
  • 2. bouwwerken met een gering oppervlak, zoals vlaggenmasten, waarvan de hoogte maximaal 12,00 m mag bedragen.
10.2.5 Antenne-opstelpunten

Op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde hoger dan 15,00 m mogen antenne-opstelpunten worden opgericht, mits deze antennemasten niet hoger zijn dan 5,00 m gemeten vanaf bovenkant gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde.

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de op grond van dit artikel toegelaten situering en afmetingen van bouwwerken, indien dit noodzakelijk is, ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, dan wel voor zover dit noodzakelijk is ten behoeve van het na te streven stedenbouwkundige beeld.

10.3.1 Onderwerpen

Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de op grond van dit artikel toegelaten situering en afmetingen van bouwwerken, indien dit noodzakelijk is, ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, dan wel voor zover dit noodzakelijk is ten behoeve van het na te streven stedenbouwkundige beeld

10.3.2 Toepassingscriteria

De onder 10.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en van omliggende waarden.
10.4 Afwijken van de bouwregels
10.4.1 Afwijken ten behoeve van het toestaan van een dakterras

Het bevoegd gezag is bevoegd met een omgevingsvergunning een dakterras toe te staan op een plat dak mits:

  • a. de hoogte van de vloerafscheiding/balustrade maximaal 1,20 m bedraagt, gemeten vanaf de bovenkant van het plat dak;
  • b. geen bouwwerken, anders dan onder a. bedoeld, op het dakterras worden opgericht;
  • c. het stedenbouwkundige beeld ter plaatse niet wordt verstoord;
  • d. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
  • e. waarden en belangen van derden niet onevenredig worden geschaad of kunnen worden geschaad.
10.5 Specifieke gebruikregels
10.5.1 Gebruik van de gronden en opstallen

Onder gebruiken of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt ten minste verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor:

  • a. opslagdoeleinden, anders dan overeenkomstig het normale gebruik binnen de bestemming 'Horeca';
  • b. de uitoefening van enige vorm van handel en/of bedrijf, met uitzondering van de in 10.1 omschreven vormen van bedrijfsmatig gebruik;
  • c. woondoeleinden, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
  • d. afhankelijke woonruimte, indien het een vrijstaand bijgebouw betreft;
  • e. het gebruik van aangebouwde bijgebouwen als afhankelijke woonruimte;
  • f. een disotheek;
  • g. een amusementenhal;
  • h. een speelautomatenhal;
  • i. een bingozaal;
  • j. prostitutiedoeleinden.
10.5.2 Horeca

Voor de percelen waar horeca is toegestaan geldt dat uitsluitend de horecavorm, welke ter plaatse aanwezig is op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan is toegestaan.

10.5.3 Parkeren

Elke voorziening dient voldoende op eigen terrein te voorzien in de behoefte aan

parkeergelegenheid voor auto en fiets (zowel voor personeel als voor bezoekers) en

in gelegenheid voor laden en lossen. Hierbij dient aangesloten te worden bij de

vigerende CROW-normen (publicatie 317). Indien deze beleidsregels gedurende de

planperiode wijzigen, moet rekening worden gehouden met deze wijzigingen.

10.6 Afwijken van de gebruiksregels
10.6.1 Afwijken voor het gebruik van een aangebouwd bijgebouw als afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.5.1 sub e., teneinde toe te staan dat een aangebouwd bijgebouw gebruikt wordt

als afhankelijke woonruimte, mits:

  • a. er geen sprake is van een zelfstandige woning;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. er maximaal één afhankelijke woonruimte per woning ontstaat met een oppervlakte van maximaal 75 m².
10.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk

Niet van toepassing.

10.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing.

10.9 Wijzigingsbevoegdheid

Niet van toepassing.

Artikel 11 Maatschappelijk

11.1 Bestemmingsomschrijving
11.1.1 Algemeen

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke, culturele, educatieve, medische, sociale, levensbeschouwelijke en/of religieuze doeleinden met de daarbij behorende voorzieningen;
  • b. een begraafplaats ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';
  • c. horeca van categorie 1, ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1';
  • d. wonen met de daarbij behorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
  • e. een schutterij met bijbehorend clublokaal, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport – schutterij'. In het clublokaal en op het buitenterras is luchtbuksschieten toegestaan. Tevens is het exerceren en marcheren van de schutterij toegestaan en vindt ter plaatse opslag van diverse schutterijbenodigdheden plaats;
  • f. schietbomen met kogelvangers, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport – kogelvanger';
  • g. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - schuur' is een dienstgebouw met een oppervlakte van maximaal 25 m² en een hoogte van maximaal 3,20 meter toegestaan mits dit gebouw geen woonruimte bevat;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom' zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud en/of herstel van aanwezige landschappelijke en/of stedenbouwkundige waarden;
  • i. de instandhouding en/of herstel van het op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezige rijksmonument of gemeentelijk monument mede gelet op de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en/of landschappelijke waarde, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';

een en ander met de daarbij behorende parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, verhardingen en andere voorzieningen zoals energievoorzieningen.

11.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 30.4.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemeen

Op de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken passende binnen deze bestemming;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke qua aard en afmetingen passen binnen deze bestemming.
11.2.2 Regels met betrekking tot het bouwvlak
  • a. Binnen het bouwvlak mogen gebouwen, het aantal woningen zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of zoals aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' of er kunnen worden gebouwd krachtens een vóór het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aangevraagde bouwvergunning of omgevingsvergunning en bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
  • b. Het bouwvlak mag per bouwperceel volledig worden bebouwd, tenzij op de verbeelding een ander maximaal bebouwingspercentage is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' of meer bebouwing aanwezig is op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
  • c. De voorgevel dient uitsluitend in dan wel achter de naar de weg gekeerde bouwgrens, te worden opgericht; ondergeschikte bouwdelen, zoals erkers en balkons met een oppervlakte van maximaal 5 m2, mogen de naar de weg gekeerde bouwgrens overschrijden met niet meer dan 1,20 m, mits daarmee de bestemmingsgrens of de perceelsgrens die het dichtst aan de zijde van de weg gelegen is, niet wordt overschreden.
  • d. Ten aanzien van de maatvoering van de gebouwen gelden de volgende regels:
  • 1. de goothoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 6,00 m tenzij een andere goothoogte is aangeduid op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' of de bestaande goothoogte op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • 2. de bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 9,00 m tenzij een andere bouwhoogte is aangeduid op de verbeelding ter plaatse van de aanduidingen 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' of 'maximum goothoogte (m)' of de bestaande bouwhoogte op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • 3. de inhoud van de woning ter plaatse van de aanduiding 'wonen' mag maximaal 700 m³ bedragen of de bestaande inhoud op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
11.2.3 Overige regels met betrekking tot bebouwing
  • a. Buiten het bouwvlak bedraagt het oppervlakte aan gebouwen maximaal 100 m², ter plaatse van de aanduiding 'wonen'. De bouwhoogte van gebouwen buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 3,00 m;
  • b. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen qua aard en afmetingen bij de bestemming te passen.
  • c. De hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals speeltoestellen, meubilair e.d., mag maximaal 4,00 m bedragen, met uitzondering van:
  • 1. erfafscheidingen waarvan de hoogte maximaal 2,00 m mag bedragen achter de naar de weg gekeerde bouwgrens en maximaal 1,00 m voor de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  • 2. bouwwerken van een gering oppervlak, zoals gedenktekens, vlaggenmasten en antennes, waarvan de hoogte ten hoogste 10,00 m mag bedragen;
  • 3. uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van sport - schutterij en 'specifieke vorm van sport – kogelvanger' lichtmasten en schietbomen met kogelvangers, maximaal het op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'aantal kogelvangers' aangegeven aantal. De bouwhoogte van de schietbomen met kogelvangers mag maximaal 20,00 m bedragen.
  • d. Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - schuur' is een dienstgebouw met een oppervlakte van maximaal 25 m² en een hoogte van maximaal 3,20 meter toegestaan mits dit gebouw geen woonruimte bevat.
11.2.4 Antenne-opstelpunten

Op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde hoger dan 15 m mogen antenne-opstelpunten worden opgericht, mits deze antennemasten maximaal 5 m vanaf bovenkant gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde.

11.3 Nadere eisen
11.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de op grond van dit artikel toegelaten situering en afmetingen van bouwwerken, indien dit noodzakelijk is, ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;dan wel voor zover dit noodzakelijk is ten behoeve van het na te streven stedenbouwkundige beeld;
  • b. (ver)nieuwbouwplannen in de directe omgeving van bouwwerken, die zijn aangeduid als karakteristiek met dien verstande, dat kan worden geëist, dat hoogtematen, dieptemaat, breedtemaat, gevelindeling en kapvorm van de (ver)nieuwbouwplannen afgestemd zijn op het historische karakter van deze monumentale bebouwing.
11.3.2 Toepassingscriteria

De onder 11.3.1 onder a. genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en van de omliggende waarden.

11.4 Afwijken van de bouwregels

 Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde voor vergroting van het maximaal toegestane bebouwingspercentage tot ten hoogste 100%, mits:

  • a. de nieuw op te richten bebouwing past binnen de verder ter plaatse geldende regels;
  • b. de nieuw op te richten bebouwing voldoet aan de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde eisen;
  • c. uit onderzoek blijkt dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en het grondwater geen beletsel of beperkingen vormen voor de realisering van de gewenste bebouwing;
  • d. uit onderzoek blijkt dat de luchtkwaliteit en externe veiligheid geen beletsel of beperking vormen voor de realisering van de bebouwing;
  • e. uit onderzoek naar de ter plaatse eventueel voorkomende archeologische waarden blijkt, dat deze geen beletsel of beperkingen vormen voor de realisering van de bebouwing, tenzij aangetoond is dat met deze beperkingen bij de bouw rekening wordt gehouden;
  • f. voorafgaand aan de bouw onderzoek wordt gedaan op grond van de Flora- en faunawet, waarbij de onderzoeksresultaten geen belemmering mogen vormen voor de realisering van de bebouwing;
  • g. voldaan wordt aan de gemeentelijke eisen ten aanzien van de opvang en berging van hemelwater, zoals die gelden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
11.5 Specifieke gebruiksregels
11.5.1 Gebruik van de gronden en opstallen

Onder gebruiken of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor:

  • a. (buiten)opslagdoeleinden, anders dan overeenkomstig het normale gebruik bij de bestemming 'Maatschappelijk';
  • b. bedrijfsdoeleinden;
  • c. detailhandel, tenzij het betreft detailhandel die verband houdt met de ter plaatse uitgeoefende activiteit;
  • d. horecadoeleinden, tenzij het betreft horeca die verband houdt met en ondergeschikt is aan de geldende bestemming of ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1';
  • e. recreatieve doeleinden, tenzij het betreft recreatieve doeleinden die verband houden met en ondergeschikt zijn aan de geldende bestemming;
  • f. kantoordoeleinden, tenzij het betreft kantoordoeleinden welke verband houden met en ondergeschikt zijn aan de geldende bestemming;
  • g. woondoeleinden, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'wonen'.
11.5.2 Parkeren

Elke voorziening dient voldoende op eigen terrein te voorzien in de behoefte aan

parkeergelegenheid voor auto en fiets (zowel voor personeel als voor bezoekers) en

in gelegenheid voor laden en lossen. Hierbij dient aangesloten te worden bij de

vigerende CROW-normen (publicatie 317). Indien deze beleidsregels gedurende de

planperiode wijzigen, moet rekening worden gehouden met deze wijzigingen.

11.6 Afwijken van de gebruiksregels

Niet van toepassing.

11.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden op de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom': het vellen of rooien van karakteristieke beplanting.
11.7.2 Uitzonderingen

Het onder 11.7.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een (omgevings)vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  • b. die het normale onderhoud en beheer betreffen.
11.7.3 Toelaatbaarheid

Werken als bedoeld in 11.7.1. onder a. zijn slechts toelaatbaar indien door deze werken en werkzaamheden, dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de stedenbouwkundige en/of landschappelijke waarden van de desbetreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Hierbij gelden de volgende toetsingscriteria:

Omgevingsvergunningplichtige
werken/werkzaamheden  
Criteria voor verlening van de
omgevingsvergunning  
11.7.1
het vellen of rooien van bomen ter plaatse
van de aanduiding 'waardevolle boom'  
- de activiteit moet noodzakelijk zijn
voor onderhoud of bereikbaarheid ten
behoeve van de doeleinden zoals
omschreven in artikel 11.1.1
- de activiteit betekent geen
onevenredige aantasting van de
aanwezige landschappelijke en
beeldkwalitatieve waarden. In verband
daarmee kunnen compenserende
maatregelen worden vereist.  

11.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing.

11.9 Wijzigingsbevoegdheid

Niet van toepassing.

Artikel 12 Recreatie

12.1 Bestemmingsomschrijving
12.1.1 Algemeen

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een horecabedrijf met daarbij behorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1';
  • b. een woning ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
  • c. een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrrein';

met daaraan ondergeschikt:

  • 1. dagrecreatieve voorzieningen;
  • 2. terrassen;
  • 3. groenvoorzieningen;
  • 4. voorzieningen ten behoeve van openbaar nut;
  • 5. waterhuishoudkundige voorzieningen.
12.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 30.4.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Algemeen

Op de voor 'Recreatie' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken passende binnen de bestemming;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke qua aard en afmetingen passen binnen deze bestemming.
12.2.2 Regels ter plekke van de aanduiding 'bouwvlak'

Ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a. binnen het bouwvlak mogen gebouwen, de bedrijfswoningen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, overeenkomstig de tabel bebouwing onder 12.2.4;
  • b. bedrijfsgebouwen, alsmede vrijstaande en aangebouwde bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning mogen niet voor de voorgevel van de woning of het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • c. bedrijfsgebouwen dienen aan de maatvoering en situering te voldoen zoals opgenomen in de tabel bebouwing onder 12.2.4, tenzij op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' een afwijkende bouwhoogte is aangegeven of maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan indien deze hoger is;
12.2.3 Overige regels met betrekking tot bebouwing
  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen buiten het bouwvlak, op het onbebouwd blijvende gedeelte van het bestemmingsvlak worden opgericht;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen aan de maatvoering te voldoen zoals opgenomen in de tabel bebouwing onder 12.2.4;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van recreatief medegebruik, zoals kleinschalige picknickplaatsen, wegwijzers, informatieborden, zitbanken, afvalemmers, e.d. met een bebouwingshoogte van maximaal 2 m.
12.2.4 Tabel bebouwing

Locatie   Toegestane bouwwerken en voorzieningen   Maximale goothoogte gebouwen   Maximale bebouwings-hoogte gebouwen   Maximale bebouwingshoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde   Max. bebouwingsper-centage  
Bocholterweg 136, 136a 138   Uitsluitend bouwwerken ten behoeve van het horecabedrijf en de woningen, recreatieve voorzieningen, parkeervoor-zieningen almede de bijbehorende bijgebouwen en andere bouwwerken   Woningen en horecabedrijf max. 3,50 m; overige gebouwen max. 3,50 m   Woningen en horeca-bedrijf max. 7,00 m, tenzij anders is aangeduid op de verbeelding;
overige gebouwen max. 6,00 m  
Terreinafscheidingen: voor voorgevelrooilijn max. 1,00 m, erachter max. 2,00 m; overige bouwwerken geen gebouwen zijnde max. 4,00 m   Bouwvlak 100 %;








 
12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de in 12.2.2 bedoelde bouwwerken met bijbehorende voorzieningen indien zulks noodzakelijk is:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. voor de bezonning van de aangrenzende percelen en bebouwingen;
  • c. voor het noodzakelijke uitzicht voor verkeer op straathoeken en bij uitritten en ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. voor een verantwoorde stedenbouwkundige en cultuurhistorische inpassing.
12.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.2.3 sub b ten behoeve van het toestaan van een bouwhoogte tot maximaal 8 meter, met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak daartoe wordt aangetoond;
  • b. natuurlijke, maatschappelijke en cultuurhistorische waarden en belangen en het aangrenzende woon- en leefmilieu niet onevenredig worden aangetast;
  • c. dan wel de mogelijkheden voor het herstel van bedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.
12.5 Specifieke gebruiksregels
12.5.1 Gebruik van de gronden en opstallen

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik en/of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. opslagdoeleinden, anders dan overeenkomstig het normale gebruik bij de bestemming 'Recreatie';
  • b. woondoeleinden, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
  • c. de uitoefening van enige vorm van handel en/of bedrijf, met uitzondering van de in artikel 12.1 omschreven vormen van bedrijfsmatig gebruik;
  • d. een discotheek;
  • e. een amusementenhal;
  • f. een speelautomatenhal;
  • g. prostitutiedoeleinden.
12.5.2 Parkeren

Elke voorziening dient voldoende op eigen terrein te voorzien in de behoefte aan

parkeergelegenheid voor auto en fiets (zowel voor personeel als voor bezoekers) en

in gelegenheid voor laden en lossen. Hierbij dient aangesloten te worden bij de

vigerende CROW-normen (publicatie 317). Indien deze beleidsregels gedurende de

planperiode wijzigen, moet rekening worden gehouden met deze wijzigingen.

12.6 Afwijken van de gebruiksregels

Niet van toepassing.

12.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Niet van toepassing.

12.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing.

12.9 Wijzigingsbevoegdheid

Niet van toepassing.

Artikel 13 Recreatie - Verblijfsrecreatie

13.1 Bestemmingsomschrijving
13.1.1 Algemeen

De voor 'Recreatie – Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. één bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' ;
  • b. verblijfsrecreatie;
  • c. het behoud en/of herstel van aanwezige landschappelijke waarden ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom';
  • d. bijbehorende voorzieningen.
13.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 30.4.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Algemeen

Op de voor 'Recreatie – Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken passende binnen deze bestemming;
  • b. bouwwerken geen gebouwen zijnde, welke qua aard en afmetingen passen binnen deze bestemming;
  • c. op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaande gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, werken en werkzaamheden.
13.2.2 Regels met betrekking tot het bouwvlak
  • a. Gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Het bouwvlak mag in zijn geheel worden bebouwd.
  • c. Ten aanzien van de maatvoering van de gebouwen geldt de goot- en bouwhoogte zoals deze bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
13.2.3 Overige regels met betrekking tot bebouwing
  • a. Bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen ook buiten het bouwvlak, maar dienen uitsluitend binnen het bestemmingsvlak, te worden gebouwd.
  • b. Bouwwerken geen gebouwen zijnde dienen qua aard en afmetingen bij de bestemming te passen.
  • c. De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag voor zover deze zijn gelegen achter de naar de weg gekeerde zijde van de bouwgrens en evenwijdig hieraan, maximaal 2,00 m en voor zover deze zijn gelegen voor de naar de weg gekeerde zijde van de bouwgrens en evenwijdig hieraan, maximaal 1,00 m bedragen.
13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de in 13.2.3 bedoelde bouwwerken met bijbehorende voorzieningen indien zulks noodzakelijk is:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. voor de bezonning van de aangrenzende percelen en bebouwingen;
  • c. voor het noodzakelijke uitzicht voor verkeer op straathoeken en bij uitritten en ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. voor een verantwoorde stedenbouwkundige en cultuurhistorische inpassing.
13.4 Afwijken van de bouwregels

Niet van toepassing.

13.5 Specifieke gebruiksregels
13.5.1 Gebruik van de gronden en opstallen

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik en/of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. opslagdoeleinden, anders dan overeenkomstig het normale gebruik bij de bestemming 'Recreatie – Verblijfsrecreatie';
  • b. woondoeleinden, met uitzondering van een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • c. horecadoeleinden.
13.5.2 Parkeren

Elke voorziening dient voldoende op eigen terrein te voorzien in de behoefte aan

parkeergelegenheid voor auto en fiets (zowel voor personeel als voor bezoekers) en

in gelegenheid voor laden en lossen. Hierbij dient aangesloten te worden bij de

vigerende CROW-normen (publicatie 317). Indien deze beleidsregels gedurende de

planperiode wijzigen, moet rekening worden gehouden met deze wijzigingen.

13.6 Afwijken van de gebruiksregels

Niet van toepassing.

13.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden op de voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom': het vellen of rooien van karakteristieke beplanting.
13.7.2 Uitzonderingen

Het onder 13.7.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een (omgevings)vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  • b. die het normale onderhoud en beheer betreffen.
13.7.3 Toelaatbaarheid

Werken als bedoeld in 13.7.1. onder a. zijn slechts toelaatbaar indien door deze werken en werkzaamheden, dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de stedenbouwkundige en/of landschappelijke waarden van de desbetreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Hierbij gelden de volgende toetsingscriteria:

Omgevingsvergunningplichtige
werken/werkzaamheden  
Criteria voor verlening van de
omgevingsvergunning  
13.7.1
het vellen of rooien van bomen ter plaatse
van de aanduiding 'waardevolle boom'  
- de activiteit moet noodzakelijk zijn
voor onderhoud of bereikbaarheid ten
behoeve van de doeleinden zoals
omschreven in artikel 13.1
- de activiteit betekent geen
onevenredige aantasting van de
aanwezige landschappelijke en
beeldkwalitatieve waarden. In verband
daarmee kunnen compenserende
maatregelen worden vereist.  

13.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing.

13.9 Wijzigingsbevoegdheid

Niet van toepassing.

Artikel 14 Sport

14.1 Bestemmingsomschrijving
14.1.1 Algemeen

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sportieve recreatie;
  • b. een schutterij met bijbehorend clublokaal, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport – schutterij';
  • c. horeca van categorie 1 op de begane grond, ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1';
  • d. het behoud en/of herstel van de aanwezige landschappelijke en/of stedenbouwkundige waarden ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom';
  • e. een schietboom met kogelvanger, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport – kogelvanger';

een en ander met de daarbij behorende parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, verhardingen en andere voorzieningen zoals energievoorzieningen.

14.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 30.4.

14.2 Bouwregels
14.2.1 Algemeen

Op de voor 'Sport' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken passende binnen deze bestemming (zoals een clubgebouw, kantine, kleedruimten, opbergruimten, etc.);
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke qua aard en afmetingen passen binnen deze bestemming.
14.2.2 Regels met betrekking tot het bouwvlak
  • a. Gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Het bouwvlak mag in zijn geheel worden bebouwd.
  • c. Ten aanzien van de maatvoering van de gebouwen geldt dat de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen maximaal 6,50 meter mag bedragen, tenzij een andere hoogte is aangeduid op de verbeelding ter plaatse van de aanduidingen 'maximum bouwhoogte (m)' of 'maximum goothoogte (m) maximum bouwhoogte (m)' of maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan indien deze hoger is.
14.2.3 Overige regels met betrekking tot bebouwing
  • a. Gebouwen van ondergeschikte betekenis en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen ook buiten het bouwvlak maar dienen uitsluitend binnen het bestemmingsvlak te worden gebouwd.
  • b. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen qua aard en afmetingen bij de bestemming te passen.
  • c. De oppervlakte van een gebouw van ondergeschikte betekenis mag maximaal 20 m² bedragen.
  • d. In totaal mag ten hoogste 60 m² aan gebouwen van ondergeschikte betekenis worden opgericht per bestemmingsvlak.
  • e. De goot- en bouwhoogte van een gebouw van ondergeschikte betekenis mogen maximaal 3,00 meter bedragen.
  • f. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 6,00 meter bedragen, met uitzondering van:
  • 1. lichtmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 20,00 meter mag bedragen;
  • 2. reclamemasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 4,00 meter mag bedragen;
  • 3. ballenvangers en andere sportvoorzieningen, waarvan de bouwhoogte maximaal 10,00 meter mag bedragen;
  • 4. erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte maximaal 2,00 meter mag bedragen;
  • 5. een schietboom met kogelvanger, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport – kogelvanger', maximaal het op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'aantal kogelvangers' aangegeven aantal.
    De bouwhoogte van de schietbomen met kogelvangers mag maximaal 20,00 meter bedragen.
14.2.4 Antenne-opstelpunten

Op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde hoger dan 15,00 meter mogen antenne-opstelpunten worden opgericht, mits deze antennemasten niet hoger zijn dan 5,00 meter vanaf bovenkant gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde.

14.3 Nadere eisen
14.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de op grond van dit artikel toegelaten situering en afmetingen van bouwwerken, indien dit noodzakelijk is, ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;dan wel voor zover dit noodzakelijk is ten behoeve van het na te streven stedenbouwkundige beeld;
  • b. (ver)nieuwbouwplannen in de directe omgeving van bouwwerken, die zijn aangeduid als karakteristiek met dien verstande, dat kan worden geëist, dat hoogtematen, dieptemaat, breedtemaat, gevelindeling en kapvorm van de (ver)nieuwbouwplannen afgestemd zijn op het historische karakter van deze monumentale bebouwing.
14.3.2 Toepassingscriteria

De onder 14.3.1 onder a. genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en van de omliggende waarden.
14.4 Afwijken van de bouwregels
14.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het veranderen van het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14.2, ten behoeve van het veranderen van het bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak daartoe wordt aangetoond;
  • b. natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en belangen en het aangrenzende woon- en leefmilieu niet onevenredig worden aangetast;
  • c. dan wel de mogelijkheden voor het herstel van bedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind;
  • d. een planschadeovereenkomst met de gemeente is aangegaan;
14.5 Specifieke gebruiksregels
14.5.1 Gebruik van de gronden en opstallen

Onder gebruiken of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor:

  • a. opslagdoeleinden, anders dan overeenkomstig het normale gebruik bij de bestemming 'Sport';
  • b. bedrijfsdoeleinden;
  • c. detailhandel, tenzij het betreft detailhandel welke verband houdt met en ondergeschikt is aan de geldende bestemming;
  • d. horeca, tenzij het betreft horeca die verband houdt met en ondergeschikt is aan de geldende bestemming of horeca van categorie 1 ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1';
  • e. kantoordoeleinden, tenzij het betreft kantoordoeleinden welke verband houden met en ondergeschikt zijn aan de sportaccommodatie;
  • f. wonen;
  • g. prostitutiedoeleinden.
14.5.2 Parkeren

Elke voorziening dient voldoende op eigen terrein te voorzien in de behoefte aan

parkeergelegenheid voor auto en fiets (zowel voor personeel als voor bezoekers) en

in gelegenheid voor laden en lossen. Hierbij dient aangesloten te worden bij de

vigerende CROW-normen (publicatie 317). Indien deze beleidsregels gedurende de

planperiode wijzigen, moet rekening worden gehouden met deze wijzigingen.

14.5.3 Wet geluidhinder

Bij het nieuw oprichten van geluidgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder dient het bepaalde in artikel 30.2 in acht genomen te worden.

14.6 Afwijken van de gebruiksregels

Niet van toepassing.

14.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
14.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden op de voor 'Sport' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de navolgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom': het vellen of rooien van karakteristieke beplanting.
14.7.2 Uitzonderingen

Het onder 14.7.1 vervatte verbod geldt niet voor de werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een (omgevings)vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  • b. die het normale onderhoud en beheer betreffen.
14.7.3 Toelaatbaarheid

Werken als bedoeld in 14.7.1 onder a. zijn slechts toelaatbaar indien door deze werkzaamheden, dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de stedenbouwkundige en/of landschappelijke waarden van de desbetreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Hierbij gelden de volgende toetsingscriteria:

Omgevingsvergunningplichtige
werken/werkzaamheden  
Criteria voor verlening van de
omgevingsvergunning  
14.7.1
het vellen of rooien van bomen ter plaatse
van de aanduiding 'waardevolle boom'  
- de activiteit moet noodzakelijk zijn
voor onderhoud of bereikbaarheid ten
behoeve van de doeleinden zoals
omschreven in artikel 14.1.1
- de activiteit betekent geen
onevenredige aantasting van de
aanwezige landschappelijke en
beeldkwalitatieve waarden. In verband
daarmee kunnen compenserende
maatregelen worden vereist.  

14.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing.

14.9 Wijzigingsbevoegdheid

Niet van toepassing.

Artikel 15 Verkeer

15.1 Bestemmingsomschrijving
15.1.1 Algemeen

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud of de aanleg van voorzieningen voor het wegverkeer (wegen, bermen, verkeersgroen, voetpaden, fietspaden, trottoirs, (ondergrondse) parkeervoorzieningen e.d.), doeleinden van verblijf, solitaire speeltoestellen, het waterbeheer, de natuurlijke afvloeiing van water, groenvoorzieningen c.q. karakteristieke beplanting en voorzieningen voor algemeen nut;
  • b. speelvoorziening ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening';
  • c. kinderboerderij ter plaatse van de aanduiding 'kinderboerderij';
  • d. jongeren ontmoetingsplek ter plaatse van de aanduiding 'jongeren ontmoetingsplek';
  • e. evenementen;
  • f. behoud, herstel en ontwikkeling van het structureel groen, ter plaatse van de aanduiding 'groen';
  • g. het behoud van de aanwezige onverharde weg, ter plaatse van de aanduiding 'pad';
  • h. het behoud en/of herstel van aanwezige landschappelijke en/of stedenbouwkundige waarden, ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom'.
15.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 30.4.

15.2 Bouwregels
15.2.1 Algemeen

Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. verkeersvoorzieningen in de vorm van wegen, verkeersgroen en structureel groen c.q. karakteristieke beplanting, voetpaden, fietspaden, trottoirs en parkeervoorzieningen;
  • b. overwegen, bruggen en duikers;
  • c. speeltoestellen;
  • d. waterlopen;
  • e. bouwwerken, installaties, kasten en (kleine) gebouwtjes ten behoeve van voorzieningen voor algemeen nut, zoals trafohuisjes, pompgebouwtjes, abri's, telefooncellen, telefooninstallaties en gemalen, waarvan de oppervlakte maximaal 25,00 m² bedraagt en de bouwhoogte maximaal 3,50 meter;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen verkooppunten voor motorbrandstoffen zijnde, die noodzakelijk zijn voor een verkeerstechnisch verantwoorde uitrusting van wegen en spoorwegen zoals voorzieningen voor de weg- en spoorverkeerregeling en geleiding, (weg)verlichting en (weg)bewijzeringsborden en/of voor het oprichten van speeltoestellen en/of kunstwerken en/of voor doeleinden van verblijf en/of waterbeheer en/of de natuurlijke afvloeiing van water en/of ten behoeve van geluidswering, mits de bouwhoogte maximaal 10,00 meter bedraagt;
  • g. (ondergrondse) voorzieningen ten behoeve van de afvalinzameling en afvalverwijdering;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke qua aard en afmeting passen binnen deze bestemming;
  • i. op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan bestaande gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, werken en werkzaamheden;
  • j. hondentoiletten.
15.2.2 Overige regels met betrekking tot bebouwing

Ter plaatse van de aanduiding 'groen' zijn geen voorzieningen voor het autoverkeer, inclusief parkeervoorzieningen, toegestaan. Wandelpaden zijn wel toegestaan.

15.3 Nadere eisen
15.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de op grond van dit artikel toegelaten situering en afmetingen van bouwwerken, indien dit noodzakelijk is, ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;dan wel voor zover dit noodzakelijk is ten behoeve van het na te streven stedenbouwkundige beeld;
  • b. (ver)nieuwbouwplannen in de directe omgeving van bouwwerken, die zijn aangeduid als karakteristiek met dien verstande, dat kan worden geëist, dat hoogtematen, dieptemaat, breedtemaat, gevelindeling en kapvorm van de (ver)nieuwbouwplannen afgestemd zijn op het historische karakter van deze monumentale bebouwing.
15.3.2 Toepassingscriteria

De onder 15.3.1 onder a. genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en van de omliggende waarden.
15.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van de bouwregels voor het oprichten van jeugdontmoetingsplekken (jop's), mits:

  • a. de afstand tot woningen minimaal 25,00 meter bedraagt;
  • b. het oppervlak van het te plaatsen onderkomen maximaal 25,00 m2 bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van het te plaatsen onderkomen maximaal 3,00 m bedraagt.

15.5 Specifieke gebruiksregels
15.5.1 Gebruik van de grond

Onder gebruiken of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden voor:

  • a. standplaats van onderkomens en als standplaats van kampeermiddelen;
  • b. permanente bewoning van de onderkomens en kampeermiddelen;
  • c. opslagdoeleinden, anders dan overeenkomstig het normale gebruik bij de bestemming 'Verkeer';
  • d. verbreding van het aanwezige wegprofiel en het aanbrengen van (semi)verharding ter plaatse van de aanduiding 'pad'.
15.6 Afwijken van de gebruiksregels

Niet van toepassing.

15.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
15.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom': het vellen of rooien van karakteristieke beplanting;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'groen': het verwijderen van beplanting en/of het aanbrengen van verhardingen, mede ten dienste van verkeersvoorzieningen, inclusief parkeerplaatsen behoudens 1 inrit per perceel met een maximale breedte van 5,00 meter;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening': het verwijderen van beplanting en/of het aanbrengen van verhardingen, mede ten dienste van verkeersvoorzieningen, inclusief parkeerplaatsen.
15.7.2 Uitzonderingen

Het onder 15.7.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een (omgevings)vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  • b. die het normale onderhoud en beheer betreffen.
15.7.3 Toelaatbaarheid
  • a. Werken als bedoeld in 15.7.1 onder a. zijn slechts toelaatbaar indien door deze werken en werkzaamheden, dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de stedenbouwkundige en/of landschappelijke waarden van de desbetreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
  • b. Werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 15.7.1 onder b. zijn slechts toelaatbaar, mits deze werkzaamheden noodzakelijk zijn ten behoeve van:
  • 1. een betere en veilige verkeersafwikkeling, of
  • 2. de bereikbaarheid van de achterliggende bestemmingen, of
  • 3. het waterbeheer, of indien door deze werken en werkzaamheden, dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke en beeldkwalitatieve waarde van de gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
  • c. Werken en werkzaamheden als bedoeld onder 15.7.1 onder c. zijn slechts toelaatbaar, mits deze werkzaamheden noodzakelijk zijn ten behoeve van:
  • 1. een betere en veilige verkeersafwikkeling, of
  • 2. de bereikbaarheid van de achterliggende bestemmingen, of indien door deze werken en werkzaamheden, dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de evenwichtige opbouw van speeltoestellen in het gebied niet wezenlijk wordt aangetast.

Hierbij gelden de volgende toetsingscriteria:

Omgevingsvergunningplichtige
werken/werkzaamheden  
Criteria voor verlening van de
omgevingsvergunning  
15.7.1
het vellen of rooien van bomen en het verwijderen van houtopstanden/groen/landschapselementen ter plaatse van de aanduidingen 'waardevolle boom' en 'groen'.  
- de activiteit moet noodzakelijk zijn
voor onderhoud of bereikbaarheid ten
behoeve van de doeleinden zoals
omschreven in artikel 15.1.1
- de activiteit betekent geen
onevenredige aantasting van de
aanwezige landschappelijke en
beeldkwalitatieve waarden. In verband
daarmee kunnen compenserende
maatregelen worden vereist.  

15.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing.

15.9 Wijzigingsbevoegdheid

Niet van toepassing.

Artikel 16 Water

16.1 Bestemmingsomschrijving
16.1.1 Algemeen

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterhuishoudkundige doeleinden ten dienste van het oppervlaktewaterbeheer: het ontvangen, vasthouden, (tijdelijk) bergen en afvoeren van water, eventueel gecombineerd met infiltratie van water in de bodem;
  • b. primaire watergangen, secundair water en waterpartijen, vijvers en waterlopen;
  • c. de aanleg en/of instandhouding van waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. het behoud en/of herstel van de aanwezige landschappelijke en/of stedenbouwkundige waarden ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom'.

een en ander met de daarbij behorende voorzieningen, zoals bermen, paden, beschoeiingen e.d.

16.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 30.4.

16.2 Bouwregels
16.2.1 Algemeen

Op de voor 'Water' aangewezen gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd welke qua aard en afmetingen passen binnen deze bestemming, zoals bruggen, oeverbeschoeiingen, kademuren, duikers, steigers e.d.;
  • b. Er mogen uitsluitend gebouwen aanwezig zijn zoals bestaand op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan;
  • c. De gronden mogen niet overkluisd of overbouwd worden.
16.2.2 Overige regels met betrekking tot bebouwing
  • a. Boven of op de voor 'Water' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van het water c.q. de watergang en ten dienste van deze bestemming, zoals kademuren en steigers, mits de bouwhoogte niet meer dan 2,00 meter boven het afgewerkte maaiveld bedraagt.
16.3 Nadere eisen

Niet van toepassing.

16.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2.1 onder c. voor het overkluizen of overbouwen van water c.q. watergangen, mits het belang van het water c.q. de watergang zich hiertegen niet verzet. Hiertoe wordt de beheerder van de waterloop gehoord.

16.5 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruiken of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden voor respectievelijk als:

  • a. opslagdoeleinden;
  • b. afvalwaterlozing;
  • c. riooloverstort.
16.6 Afwijken van de gebruiksregels

Niet van toepassing.

16.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
16.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden op de voor 'Water' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verleggen, vergraven en/of dempen van het water;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom': het vellen of rooien van karakteristieke beplanting.
16.7.2 Uitzonderingen

Het onder 16.7.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een (omgevings)vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  • b. die het normale onderhoud en beheer betreffen.
16.7.3 Toelaatbaarheid

Werken en werkzaamheden als bedoeld onder 16.7.1 zijn slechts toelaatbaar, mits deze werkzaamheden noodzakelijk zijn ten behoeve van:

  • a. een betere en veilige verkeersafwikkeling, of
  • b. de bereikbaarheid van de achterliggende bestemmingen, of
  • c. het waterbeheer, of
  • d. indien door deze werken en werkzaamheden, dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke en beeldkwalitatieve waarde van de gronden en de waterloop, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind. Hiertoe wordt de beheerder van de waterloop gehoord.

Hierbij gelden de volgende toetsingscriteria:

Omgevingsvergunningplichtige werken/werkzaamheden   Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning  
16.7.1 sub a.
het verleggen, vergraven en/of het dempen van het water  
er mag geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterstructuur en de waterhuishoudkundige situatie  
16.7.1 sub b.
het rooien of kappen van bomen ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom'  
- de activiteit moet noodzakelijk zijn voor onderhoud of bereikbaarheid ten behoeve van de doeleinden zoals omschreven in artikel 16.1
- de activiteit betekent geen onevenredige aantasting van de aanwezige landschappelijke en beeldkwalitatieve waarden. In verband daarmee kunnen compenserende maatregelen worden vereist.  

16.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing.

16.9 Wijzigingsbevoegdheid

Niet van toepassing.

Artikel 17 Wonen

17.1 Bestemmingsomschrijving
17.1.1 Algemeen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen met de daarbij behorende tuinen en erven;
  • b. een groenvoorziening ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - structureel groen';
  • c. uitsluitend gebouwen ten behoeve van de woonfunctie in de vorm van garageboxen, ter plaatse van de aanduiding 'garage';
  • d. het uitoefenen van detailhandel op de begane grond, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  • e. het uitoefenen van een dienstverlenend bedrijf op de begane grond, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
  • f. het stallen van vrachtwagens, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – stalling vrachtwagens';
  • g. het vestigen van een kantoor op de begane grond, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor', met dien verstande dat kantoorvestiging op de verdieping, zoals aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, mag worden voortgezet;
  • h. horeca van categorie 1 uitsluitend op de begane grond, ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1';
  • i. het uitoefenen van maatschappelijke doeleinden op de begane grond, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';
  • j. het uitoefenen van een dierenartspraktijk op de begane grond, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk – dierenartspraktijk';
  • k. het uitoefenen van een zorginstelling ten behoeve van de bewoners van de woningen naast de woonfunctie ter plaatse van de aanduiding 'zorginstelling';
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – constructiewerkplaats' is op de begane grond tevens een constructiewerkplaats toegestaan in de vorm en omvang als aanwezig ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan;
  • m. parkeerdoeleinden en het stallen van fietsen ten behoeve van de bestemming en de omliggende bestemmingen, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • n. het gebruik van opstallen ten behoeve van opslagdoeleinden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • o. het houden en fokken van honden, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - hondenkennel’;
  • p. de instandhouding en/of herstel van het op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezige Rijks- of gemeentelijk monument mede gelet op de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en/of landschappelijke waarde, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • q. het behoud en/of herstel van aanwezige landschappelijke en/of stedenbouwkundige waarden, ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom'.

een en ander met de daarbij behorende voorzieningen.

17.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 30.4.

17.2 Bouwregels
17.2.1 Algemeen

Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken passende binnen deze bestemming met bijbehorende bijgebouwen;
  • b. bouwwerken geen gebouwen zijnde welke qua aard en afmeting passen binnen deze bestemming, waaronder ook privé-zwembaden, tennisbanen of terrassen.
17.2.2 Regels met betrekking tot het bouwvlak
  • a. Het hoofdgebouw moet en bijgebouwen mogen binnen het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. Per bouwperceel zijn niet meer woningen toegestaan dan:
    1. er bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' een afwijkend aantal is aangegeven;
    2. er kunnen worden gebouwd krachtens een vóór het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aangevraagde omgevingsvergunning;
    3. er kunnen worden gebouwd krachtens de afwijkingsmogelijkheden in artikel 17.4.3 en artikel 17.4.4 
  • c. Het bouwvlak mag in zijn geheel worden bebouwd, met dien verstande dat bij nieuw te bouwen woningen:
    • 1. in geval van een vrijstaande woning het hoofdgebouw op een zijdelingse perceelsafstand van minimaal 3 m moet worden gesitueerd;
    • 2. in geval van een 2-1 kap, een geschakelde of een halfvrijstaande woning het hoofdgebouw aan één zijde op een zijdelingse perceelsafstand van minimaal 3 m moet worden gesitueerd, aan de andere zijde mag het hoofdgebouw op de perceelsgrens worden gesitueerd;
    • 3. in geval van een tussenwoning het hoofdgebouw aan beide zijden op de perceelsgrens mag worden gesitueerd.
  • d. Het hoofdgebouw dient georiënteerd te blijven op hetzelfde voorerf, zoals dat bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
  • e. De voorgevel dient uitsluitend in dan wel evenwijdig, tot maximaal 3,00 m achter de naar de weg gekeerde bouwgrens, te worden opgericht; ondergeschikte bouwdelen, zoals erkers, luifels en balkons met een oppervlakte van maximaal 5 m2 mogen de naar de weg gekeerde bouwgrens overschrijden met niet meer dan 1,20 m, mits daarmee de bestemmingsgrens of de perceelsgrens die het dichtst aan de zijde van de weg gelegen is, niet wordt overschreden.
  • f. Ten aanzien van de maatvoering van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  • 1. De goothoogte van hoofdgebouwen mag maximaal 6,00 m bedragen, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' een afwijkende goothoogte is aangegeven of maximaal de bestaande goothoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan indien deze hoger is.
  • 2. De bouwhoogte van hoofdgebouwen mag maximaal 9,00 m bedragen, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' of de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' een afwijkende bouwhoogte is aangegeven of maximaal de bestaande bouwhoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan indien deze hoger is.
17.2.3 Regels met betrekking tot de aanduiding 'bijgebouwen'
  • a. Bijgebouwen mogen worden gebouwd ten dienste van de bestemming, zoals bergingen, garages, dierenverblijven, woon-, werk-, en hobbyruimten, hobbykassen en serres.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen uitsluitend bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
  • c. De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen bij woningen mag maximaal 150 m² per woning bedragen, mits ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' het vlak per bouwperceel door dat bouwen voor niet meer dan 50% wordt bebouwd, waarbij bijgebouwen en overkappingen, gelegen binnen het bouwvlak, niet meegerekend worden bij de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij woningen; tenzij ter plaatse van de bouwaanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' een andere oppervlakte is aangegeven of ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' een ander percentage is aangegeven;
  • d. Ten aanzien van de maatvoering van bijgebouwen gelden de volgende regels:
  • 1. De goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,20 m bedragen of maximaal de bestaande goothoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan indien deze hoger is.
  • 2. De bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 6,00 m bedragen of maximaal de bestaande bouwhoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan indien deze hoger is.
  • e. Bijgebouwen in de vorm van een overkapping met minimaal 2 en maximaal 3 wanden mogen tot maximaal 1,50 m vóór de naar de weg gekeerde bouwgrens worden geplaatst, mits het gedeelte van de overkapping voor de naar de weg gekeerde bouwgrens aan alle kanten open is en mits op zijerven die grenzen aan de weg of het openbaar groen of openbaar water ook de wand(en) die gelegen is/zijn achter het verlengde van de naar de weg gekeerde bouwgrens open blijft/blijven voor zover dat voor de verkeersveiligheid benodigde uitzichthoek van 45° ten opzichte van de naar de weg gekeerde bouwgrens nodig is. Overkappingen geplaatst op minder dan 0,50 m van een wand van een hoofd- of bijgebouw worden geacht te zijn omsloten door de desbetreffende wand van het hoofd- of bijgebouw.
  • f. Ter plaatse van de aanduiding 'garage' mogen uitsluitend garageboxen worden gebouwd met niet meer dan 8 boxen aaneen; de bouwhoogte mag ten hoogste 3,00 m bedragen en de dakhelling moet 0 graden bedragen (plat dak).
  • g. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 4,00 m bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2,00 m mag bedragen.
17.2.4 Overige regels met betrekking tot bebouwing
  • a. Bouwwerken geen gebouwen zijnde, dienen qua aard en afmetingen bij de bestemming te passen.
  • b. De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 4,00 m bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte maximaal 2,00 m mag bedragen.
  • c. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, waaronder tevens begrepen erfafscheidingen, buiten het bouwvlak en niet ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag maximaal 1,00 m bedragen, uitgezonderd sierhekwerken waarvan de bouwhoogte maximaal 2,00 m mag bedragen en waarbij geen beperkingen ten aanzien van de situering gelden.
  • d. Overkappingen zonder wanden of met maximaal 1 dichte wand mogen niet hoger zijn dan 3,00 m gemeten vanaf het aansluitend terrein en mogen uitsluitend worden geplaatst op maximaal één zijerf en tot maximaal 1,50 m vóór de naar de weg gekeerde bouwgrens met dien verstande dat het gedeelte vóór de naar de weg gekeerde bouwgrens volledig open dient te zijn. Overkappingen geplaatst op minder dan 0,50 m van een wand van een hoofd- of bijgebouw worden geacht te zijn omsloten door de desbetreffende wand van het hoofd- of bijgebouw.
  • e. Op zijerven die grenzen aan de weg of het openbaar groen of openbaar water mogen draadafscheidingen tot een maximale bouwhoogte van 2,00 m op de perceelsgrens worden gebouwd mits de voor de verkeersveiligheid benodigde uitzichthoek van 45° ten opzichte van de voorgevel van het hoofdgebouw gewaarborgd blijft.
17.2.5 Antenne-opstelpunten

Op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde hoger dan 15,00 m mogen antenne-opstelpunten worden opgericht, mits deze antennemasten niet hoger zijn dan 5,00 m gemeten vanaf bovenkant gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde.

17.3 Nadere eisen
17.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de op grond van dit artikel toegelaten situering en afmetingen van bouwwerken met een maximum afwijkingspercentage van 10 %, indien dit noodzakelijk is, ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
  • b. dan wel voor zover dit noodzakelijk is ten behoeve van het na te streven stedenbouwkundige beeld.
17.3.2 Toepassingscriteria

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan (ver)nieuwbouwplannen in de directe omgeving van bouwwerken, die aangeduid als karakteristiek met dien verstande, dat kan worden geëist, dat hoogtematen, dieptemaat, breedtemaat, gevelindeling en kapvorm van de (ver)nieuwbouwplannen afgestemd zijn op het historische karakter van deze monumentale bebouwing.

17.4 Afwijken van de bouwregels
17.4.1 Afwijken voor het bouwen niet ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.2.3 sub b, voor het bouwen niet ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' in hoeksituaties, teneinde het bouwen op een kortere afstand ten opzichte van de naar de weg gekeerde bouwgrens toe te staan tot maximaal 1,00 m achter de naar de weg gekeerde bouwgrens of de in het verlengde daarvan getrokken denkbeeldige lijn, mits de voor de verkeersveiligheid benodigde uitzichthoek van 45° gewaarborgd blijft en de stedenbouwkundige waarden hierdoor niet onevenredig worden aangetast.

17.4.2 Afwijken voor het bouwen van overkappingen verder vóór de naar de weg gekeerde bouwgrens

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.2.3 sub e en 17.2.4 sub d, voor het bouwen van overkappingen verder vóór de naar de weg gekeerde bouwgrens, onder de voorwaarde dat de stedenbouwkundige waarden hierdoor niet onevenredig worden aangetast en mits het gedeelte van de overkapping voor de naar de weg gekeerde bouwgrens aan alle kanten open is en de voor de verkeersveiligheid benodigde uitzichthoek van 45° gewaarborgd blijft.

17.4.3 Afwijken om het aantal toegestane woningen te vermeerderen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone – afwijkingsgebied 1' afwijken van het bepaalde overeenkomstig 17.2.2 sub b, voor de bouw van woningen, mits:

  • a. de nieuw op te richten woningen voldoen aan het bepaalde in artikel 17.2;
  • b. per bouwperceel niet meer woningen worden opgericht dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  • c. in geval de aanduiding 'wro - afwijkingsgebied 1' grenst aan het bouwvlak van de bestaande woning, dan dient het hoofdgebouw van de nieuw op te richten woning te grenzen aan het hoofdgebouw van de bestaande woning of op een afstand van minimaal 6,00 m van het hoofdgebouw van de bestaande woning te worden opgericht, indien het een vrijstaande woning betreft;
  • d. geen milieuhygiënische belemmeringen (meer) aanwezig zijn;
  • e. de nieuw op te richten woningen voldoen aan de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde eisen;
  • f. uit onderzoek blijkt dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en het grondwater geen beletsel of beperkingen vormen voor de realisering van woningbouw;
  • g. uit onderzoek blijkt dat de luchtkwaliteit geen beletsel of beperking vormt voor de realisering van woningbouw;
  • h. uit onderzoek blijkt dat externe veiligheid geen beletsel of beperking vormt voor de realisering van woningbouw en dat binnen het invloedsgebied van een risicobron zoals bedoeld in het besluit externe veiligheid buisleidingen, de nota 'risico-normering gevaarlijke stoffen' van het ministerie van VROM of in het besluit transportroutes externe veiligheid een verantwoording van het groepsrisico wordt gegeven die door het bevoegd gezag aanvaardbaar wordt geacht.
  • i. voorafgaand aan de bouw van de woning(en) onderzoek wordt gedaan op grond van de Natuurbeschermingswet, waarbij de onderzoeksresultaten geen belemmering mogen vormen voor de realisering van woningbouw;
  • j. voldaan wordt aan de gemeentelijke eisen ten aanzien van de opvang en berging van hemelwater, zoals die gelden ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • k. voldaan wordt aan de geldende regionale woonvisie;
  • l. met aanvrager een planschadeverhaalsovereenkomst als bedoeld in artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening is afgesloten.
17.4.4 Afwijken om het aantal toegestane woningen te vermeerderen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone – afwijkingsgebied 2' afwijken van het bepaalde overeenkomstig artikel 17.2.2 sub b. voor de bouw van woningen, met dien verstande dat:

  • a. de nieuw op te richten woning voldoen aan het bepaalde in artikel 17.2;
  • b. binnen 1 jaar na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan een ontvankelijke aanvraag om Omgevingsvergunning voor de bouw van de woning moet zijn ingediend;
  • c. per bouwperceel niet meer woningen worden opgericht dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  • d. in geval de aanduiding 'wro - afwijkingsgebied 2' grenst aan het bouwvlak van de bestaande woning, dan dient het hoofdgebouw van de nieuw op te richten woning te grenzen aan het hoofdgebouw van de bestaande woning of op een afstand van minimaal 6,00 m van het hoofdgebouw van de bestaande woning te worden opgericht, indien het een vrijstaande woning betreft;
  • e. geen milieuhygiënische belemmeringen (meer) aanwezig zijn;
  • f. de nieuw op te richten woning(en) voldoen aan de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde eisen;
  • g. uit onderzoek blijkt dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en het grondwater geen beletsel of beperkingen vormen voor de realisering van woningbouw;
  • h. uit onderzoek blijkt dat de luchtkwaliteit geen beletsel of beperking vormt voor de realisering van woningbouw;
  • i. uit onderzoek blijkt dat externe veiligheid geen beletsel of beperking vormt voor de realisering van woningbouw en dat binnen het invloedsgebied van een risicobron zoals bedoeld in het besluit externe veiligheid buisleidingen, de nota 'risico-normering gevaarlijke stoffen' van het ministerie van VROM of in het besluit transportroutes externe veiligheid een verantwoording van het groepsrisico wordt gegeven die door het bevoegd gezag aanvaardbaar wordt geacht.
  • j. voorafgaand aan de bouw van de woning(en) onderzoek wordt gedaan op grond van de Natuurbeschermingswet, waarbij de onderzoeksresultaten geen belemmering mogen vormen voor de realisering van woningbouw;
  • k. voldaan wordt aan de gemeentelijke eisen ten aanzien van de opvang en berging van hemelwater, zoals die gelden ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • l. voldaan wordt aan de geldende (regionale) woonvisie;
  • m. met aanvrager een planschadeverhaalsovereenkomst als bedoeld in artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening is afgesloten.

17.4.5 Afwijken voor de situering en de vorm van de aangegeven bouwvlakken

Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van de situering en de vorm van de aangegeven bouwvlakken, mits:

  • a. het aantal woningen zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan of kunnen worden gebouwd opgrond van dit bestemmingsplan niet toerneemt;
  • b. de geluidbelasting vanwege het wegverkeer van geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
17.4.6 Afwijken voor de situering en de vorm van de aanduiding 'bijgebouwen'

Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van de situering en de vorm van de aanduiding 'bijgebouwen' dan wel voor nieuwe aanduidingen 'bijgebouwen', mits:

  • a. de geluidbelasting vanwege het wegverkeer van geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
17.5 Specifieke gebruiksregels
17.5.1 Gebruik van gronden en opstallen

Onder gebruiken of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor:

  • a. zelfstandige bewoning of afhankelijke woonruimte, indien het een vrijstaand bijgebouw betreft;
  • b. het gebruik van aangebouwde bijgebouwen als afhankelijke woonruimte;
  • c. opslagdoeleinden, anders dan overeenkomstig het normale gebruik bij de bestemming en dat gebruik als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten als verboden gebruik wordt aangemerkt;
  • d. de uitoefening van enige vorm van handel en/of bedrijf, met uitzondering van de in de bestemmingsomschrijving omschreven vormen van bedrijfsmatig gebruik en met uitzondering van het gebruik van hoofd- en bijgebouwen voor een aan huisgebonden beroep tot een oppervlakte van maximaal 50 m²;
  • e. prostitutiedoeleinden;
  • f. digitale verkoop;
  • g. kamerverhuur;
  • h. bed & breakfast;
  • i. een dakterras.
17.5.2 Parkeren
  • a. Onder gebruiken of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het parkeren van motorvoertuigen op de gronden gelegen buiten het bouwvlak en niet ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', uitgezonderd ter plaatse van de gronden gelegen voor de garage, berging of een daarmee vergelijkbaar (bij)gebouw, of gelegen op 2,00 m aansluitend aan deze gronden voor de voorgevel van het hoofdgebouw. Dit is niet van toepassing op appartementencomplexen.
  • b. Elke woning/elk wooncomplex dient voldoende op eigen terrein te voorzien in de behoefte aan parkeergelegenheid voor auto's.

17.6 Afwijken van de gebruiksregels
17.6.1 Afwijken voor het gebruik van een aangebouwd bijgebouw als afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan met een afwijken van het bepaalde in 17.5.1 sub b., teneinde toe te staan dat een aangebouwd bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits:

  • a. er geen sprake is van een zelfstandige woning;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. er maximaal één afhankelijke woonruimte per woning ontstaat met een oppervlakte van maximaal 75 m².
17.6.2 Afwijken voor een grotere oppervlakte dan 50 m² of als bedrijfsruimte voor een aan huis gebonden bedrijf of een ambachtelijk bedrijf

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.5.1 sub d., voor een grotere oppervlakte dan 50 m², of als bedrijfsruimte voor een aan huis gebonden bedrijf of een ambachtelijk bedrijf in een deel van een woning of de daarbij behorende bijgebouwen, mits:

  • a. de daar gepleegde activiteiten ondergeschikt zijn aan de woonfunctie;
  • b. het gebruik naar de aard met de woonfunctie in overeenstemming is;
  • c. de woonfunctie op het betrokken perceel niet in betekenende mate wordt aangetast;
  • d. maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen als zodanig wordt gebruikt;
  • e. geen gebruik plaatsvindt, dat meldings- of vergunningsplichtig is in het kader van de Wet milieubeheer, tenzij ten aanzien van meldingsplichtige activiteiten door de aanvrager middels onderzoek kan worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat door desbetreffende activiteit niet onevenredig worden aangetast;
  • f. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met het beroep of bedrijf;
  • g. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk zijn en die niet binnen het perceelsgedeelte, dat binnen het bestemmingvlak gelegen is, gerealiseerd kunnen worden.
17.6.3 Afwijken voor handel in de vorm van digitale verkoop per internet

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.5.1 sub f., voor handel in de vorm van digitale verkoop per internet, mits:

  • a. de producten door de klant niet ter plaatse besteld worden;
  • b. de bestelde producten door de ondernemer zelf of via de post c.q. een pakketdienst bij de klant thuis bezorgd worden;
  • c. er geen verkoop aan huis plaatsvindt;
  • d. maximaal 30 m² van het vloeroppervlak van de woning gebruikt wordt voor de digitale verkoop per internet, in de vorm van administratie en opslag goederen.
17.6.4 Afwijken ten behoeve van kamerverhuur

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.5.1 sub g., voor het gebruik van de woning ten behoeve van kamerverhuur, mits:

  • a. huisvesting voor maximaal 5 personen plaatsvindt;
  • b. voldoende wordt voorzien in de behoefte aan parkeergelegenheid voor auto's, tenzij voldoende openbare plaatsen in de directe omgeving aanwezig zijn volgens een beoordeling van het bevoegd gezag;
  • c. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
  • d. met aanvrager een planschadeverhaalsovereenkomst als bedoeld in artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening is afgesloten.
17.6.5 Afwijken ten behoeve van bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.5.1 sub h., voor bed & breakfast, mits:

  • a. voldoende wordt voorzien in de behoefte aan parkeergelegenheid voor auto's, tenzij voldoende openbare plaatsen in de directe omgeving aanwezig zijn volgens een beoordeling van het bevoegd gezag;
  • b. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan.
17.6.6 Afwijken ten behoeve van het toestaan van een dakterras

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.5.1 sub i., voor het toestaan van een dakterras op een plat dak mits:

  • a. de hoogte van de vloerafscheiding/balustrade niet meer dan 1,20 m bedraagt, gemeten vanaf de bovenkant van het plat dak;
  • b. geen bouwwerken, anders dan onder a. bedoeld, op het dakterras worden opgericht;
  • c. het stedenbouwkundige beeld ter plaatse niet wordt verstoord;
  • d. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
  • e. waarden en belangen van derden niet onevenredig worden geschaad of kunnen worden geschaad.
17.6.7 Afwijken ten behoeve van parkeren

Het bevoegd gezag kan bij een tekort aan parkeerplaatsen op eigen terrein met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 17.5.2 sub b., indien in de directe omgeving voldoende openbare parkeerplaatsen aanwezig zijn.

17.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
17.7.1 Verbodsbepaling

Het is verboden op de voor 'Wonen' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'waardevolle boom': het vellen of rooien van karakteristieke beplanting;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - structureel groen' het verwijderen van beplanting en/of het aanbrengen van verhardingen.
17.7.2 Normaal onderhoud

Het onder 17.7.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een (omgevings)vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  • b. die het normale onderhoud en beheer betreffen.
17.7.3 Toelaatbaarheid

Werken als bedoeld in 17.7.1 zijn slechts toelaatbaar indien door deze werken en werkzaamheden, dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de stedenbouwkundige en/of landschappelijke waarden van de desbetreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Hierbij gelden de volgende toetsingscriteria:

Omgevingsvergunningplichtige
werken/werkzaamheden  
Criteria voor verlening van de
omgevingsvergunning  
17.7.1
het vellen of rooien van bomen en het verwijderen van houtopstanden/groen/landschapselementen ter plaatse van de aanduidingen 'waardevolle boom' en 'specifieke vorm van wonen - structureel groen'.  
- de activiteit moet noodzakelijk zijn
voor onderhoud of bereikbaarheid ten
behoeve van de doeleinden zoals
omschreven in artikel 17.1.1
- de activiteit betekent geen
onevenredige aantasting van de
aanwezige landschappelijke en
beeldkwalitatieve waarden. In verband
daarmee kunnen compenserende
maatregelen worden vereist.  

17.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing.

17.9 Wijzigingsbevoegdheid

Niet van toepassing.

Artikel 18 Leiding - Gas

18.1 Bestemmingsomschrijving
18.1.1 Algemeen

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de aanleg, het onderhoud en instandhouding van ondergrondse leidingen voor gastransport. De hartlijn van de leiding voor gastransport is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas'.
18.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 30.4.

18.2 Bouwregels
18.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

18.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die noodzakelijk zijn voor de aanleg en instandhouding van de in 18.1 bedoelde leiding(en) met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 2,00 m mag bedragen.

18.3 Nadere eisen

Niet van toepassing.

18.4 Afwijken van de bouwregels
18.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van bouwen gebouwen of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag is bevoegd bij een aanvraag om een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 18.2.1 ten behoeve van het bouwen van gebouwen of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde op de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden, met dien verstande dat:

  • a. het doelmatig functioneren van de in artikel 18.1 bedoelde leiding(en) niet wordt aangetast;
  • b. vooraf advies wordt ingewonnen bij de desbetreffende leidingbeheerder;
  • c. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.
18.5 Specifieke gebruiksregels

Niet van toepassing.

18.6 Afwijken van de gebruiksregels

Niet van toepassing.

18.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan de in artikel 18.1 bedoelde leiding(en);
  • f. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
  • g. het aanleggen van een evenemententerrein;
  • h. het aanleggen van wegen of paden;
  • i. het (permanent) opslaan van goederen.
18.7.2 Uitzonderingen

Het in artikel 18.7.1 vervatte verbod geldt niet voor:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn en waarvoor tot het van kracht worden van het plan geen vergunning vereist was dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/afwijking of anderszins mogen worden uitgevoerd.
18.7.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 18.7.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen het doelmatig functioneren van de in artikel 18.1 bedoelde leiding(en) niet wordt aangetast;
  • b. daarover vooraf advies wordt ingewonnen bij de desbetreffende leidingbeheerder.
18.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing.

18.9 Wijzigingsbevoegdheid

Niet van toepassing.

Artikel 19 Leiding - Riool

19.1 Bestemmingsomschrijving
19.1.1 Algemeen

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de aanleg, het onderhoud en instandhouding van leidingen voor riooltransport. De hartlijn van de leiding voor riooltransport is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - riool'.
19.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 30.4.

19.2 Bouwregels
19.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

19.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op de voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd, bouwwerken, geen gebouwen zijnde die noodzakelijk zijn voor de aanleg en instandhouding van de in artikel 19.1 bedoelde leiding voor riooltransport.

19.3 Nadere eisen

Niet van toepassing.

19.4 Afwijken van de bouwregels
19.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van bouwwerken geen gebouw zijnde

Het bevoegd gezag is bevoegd bij een aanvraag om een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 19.2.1 ten behoeve van bouwwerken die zijn toegestaan ingevolge de ter plaatse aangewezen bestemming, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de leidingen en nutsvoorzieningen, daartoe wordt vooraf advies ingewonnen van de betrokken leidingbeheerder of diens opvolger.
19.5 Specifieke gebruiksregels

Niet van toepassing.

19.6 Afwijken van de gebruiksregels

Niet van toepassing.

19.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
19.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden op de voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het vellen of rooien van diepwortelende beplantingen of bomen;
  • c. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur hoger dan 2,50 m;
  • d. het opslaan van producten of materialen, hoger dan 1,5 meter;
  • e. het ophogen en egaliseren, bodemverlagen of afgraven of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte;
  • f. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen, egaliseren of het verharden middels een gesloten verharding van de bodem; het graven van sloten, het aanleggen van drainage, het de grond indrijven van voorwerpen of het verrichten van heiwerkzaamheden; het verrichten van graaf- en grondwerkzaamheden, dieper dan 0,30 meter;
  • g. het leggen van kabels of leidingen, anders dan de in 19.1 bedoelde leidingen;
  • h. het aanleggen van een evenemententerrein;
  • i. het aanleggen van wegen of paden;
  • j. het (permanent) opslaan van goederen.
19.7.2 Uitzonderingen

Het onder 19.7.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning is verleend;
  • b. die het normale onderhoud en beheer van de leiding betreffen.
19.7.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 19.7.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen het doelmatig functioneren van de in artikel 19.1 bedoelde leiding(en) niet wordt aangetast;
  • b. daarover vooraf advies wordt ingewonnen bij de desbetreffende leidingbeheerder.
19.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing.

19.9 Wijzigingsbevoegdheid

Niet van toepassing.

Artikel 20 Waarde - Archeologie hoog

20.1 Bestemmingsomschrijving
20.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

20.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 30.4.

20.2 Bouwregels
20.2.1 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden, overlegt een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.

20.2.2 Toepassingscriteria

Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar haar oordeel uit het rapport als bedoeld in 20.2.1 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
20.2.3 Voorschriften aan de vergunning

In de situatie als bedoeld in 20.2.2 sub b., kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
20.2.4 Uitzonderingen

Artikel 20.2.1, 20.2.2 en 20.2.3 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwwerk met een verstoringsoppervlakte kleiner dan 250 m², ongeacht de diepte;
  • c. een bouwwerk met een verstoringsoppervlakte groter dan 250 m² dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm beneden maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of
  • d. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van 3,00 m.
20.2.5 Regeling bij vondsten

Indien het bepaalde in 20.2.3 sub c. van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

20.3 Nadere eisen

Niet van toepassing.

20.4 Afwijken van de bouwregels

Niet van toepassing.

20.5 Specifieke gebruiksregels

Niet van toepassing.

20.6 Afwijken van de gebruiksregels

Niet van toepassing.

20.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden om op of in de voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, tot een diepte van meer dan 40 cm beneden maaiveld en het aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 40 cm beneden maaiveld;
  • b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • g. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  • h. het tot stand brengen en of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • i. het aanleggen of verbreden/verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met grondverstoringen dieper dan 40 cm beneden maaiveld.
20.7.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 20.7.1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 20.2 van toepassing is;
  • b. een verstoringsoppervlakte beslaan van ten hoogste 250 m², ongeachte de diepte;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden of een ontgrondingvergunning, of;
  • e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  • f. worden uitgevoerd voor militaire oefeningen zoals handmatige vergravingen.
  • g. worden uitgevoerd voor militaire oefeningen zoals ingravingen met voertuigen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - ingravingen met voertuigen'.
20.7.3 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.

20.7.4 Toepassingscriteria

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden indien naar haar oordeel uit het rapport als bedoeld in 20.7.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden verbonden voorschriften.
20.7.5 Voorschriften aan de vergunning

In de situatie als bedoeld in 20.7.4 sub b., kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
20.7.6 Regeling bij vondsten

Indien het bepaalde in 20.7.5 sub c. van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

20.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing.

 

20.9 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen in een lager beschermingsniveau of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

Artikel 21 Waarde - Archeologie middelhoog

21.1 Bestemmingsomschrijving
21.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

21.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 30.4.

21.2 Bouwregels
21.2.1 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen, die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.

21.2.2 Toepassingscriteria

Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar haar oordeel uit het rapport als bedoeld in 21.2.1 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
21.2.3 Voorschriften aan de vergunning

In de situatie als bedoeld in 21.2.2 sub b., kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
21.2.4 Uitzonderingen

Artikel 21.2.1, 21.2.2 en 21.2.3 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwwerk met een verstoringsoppervlakte kleiner dan 2.500 m², ongeacht de diepte;
  • c. een bouwwerk met een verstoringsoppervlakte groter dan 2.500 m² dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm beneden maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of
  • d. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van 3,00 m.
21.2.5 Regeling bij vondsten

Indien het bepaalde in 21.2.3 sub c. van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

21.3 Nadere eisen

Niet van toepassing.

21.4 Afwijken van de bouwregels

Niet van toepassing.

21.5 Specifieke gebruiksregels

Niet van toepassing.

21.6 Afwijken van de gebruiksregels

Niet van toepassing.

21.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden om op of in de voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, tot een diepte van meer dan 40 cm beneden maaiveld en het aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 40 cm beneden maaiveld;
  • b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • g. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  • h. het tot stand brengen en of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • i. het aanleggen of verbreden/verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met grondverstoringen dieper dan 40 cm beneden maaiveld.
21.7.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 21.7.1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 21.2 van toepassing is;
  • b. een verstoringsoppervlakte beslaan van ten hoogste 2.500 m² ongeacht de diepte;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden of een ontgrondingvergunning, of;
  • e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • f. worden uitgevoerd voor militaire oefeningen zoals handmatige vergravingen.
21.7.3 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.

21.7.4 Toepassingscriteria

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden indien naar haar oordeel uit het rapport als bedoeld in 21.7.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden verbonden voorschriften.
21.7.5 Voorschriften aan de vergunning

In de situatie als bedoeld in 21.7.4 sub b., kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
21.7.6 Regeling bij vondsten

Indien het bepaalde in 21.7.5 sub c. van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

21.8 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor 'Waarde - Archeologie middelhoog' aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

 

Artikel 22 Waarde - Archeologie zeer hoog

22.1 Bestemmingsomschrijving
22.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Archeologie zeer hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

22.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 30.4.

22.2 Bouwregels
22.2.1 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie zeer hoog' aangewezen gronden, overlegt een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.

22.2.2 Toepassingscriteria

Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar haar oordeel uit het rapport als bedoeld in 22.2.1 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
22.2.3 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in 22.2.2 sub b., kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
22.2.4 Uitzonderingen

Artikel 22.2.1, 22.2.2 en 22.2.3 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwwerk met een verstoringsoppervlakte kleiner dan 50 m², ongeacht de diepte;
  • c. een bouwwerk met een verstoringsoppervlakte groter dan 50 m² dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm beneden maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst, of
  • d. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van 3,00 m.
22.2.5 Regeling bij vondsten

Indien het bepaalde in 22.2.3 sub c. van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

22.3 Nadere eisen

Niet van toepassing.

22.4 Afwijken van de bouwregels

Niet van toepassing.

22.5 Specifieke gebruiksregels

Niet van toepassing.

22.6 Afwijken van de gebruiksregels

Niet van toepassing.

22.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden om op of in de voor 'Waarde - Archeologie zeer hoog' aangewezen gronden de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, tot een diepte van meer dan 40 cm beneden maaiveld en het aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 40 cm beneden maaiveld;
  • b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • g. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  • h. het tot stand brengen en of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • i. het aanleggen of verbreden/verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met grondverstoringen dieper dan 40 cm beneden maaiveld.
22.7.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 22.7.1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 22.2 van toepassing is;
  • b. een verstoringsoppervlakte beslaan van ten hoogste 50 m² ongeacht de diepte;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden of een ontgrondingvergunning, of;
  • e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • f. worden uitgevoerd voor militaire oefeningen zoals handmatige vergravingen.
22.7.3 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie zeer hoog' aangewezen gronden legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.

22.7.4 Toepassingscriteria

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden indien naar haar oordeel uit het rapport als bedoeld in 22.7.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden verbonden voorschriften.
22.7.5 Voorschriften aan de vergunning

In de situatie als bedoeld in 22.7.4 sub b., kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
22.7.6 Regeling bij vondsten

Indien het bepaalde in 22.7.5 sub c. van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

22.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing.

22.9 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor 'Waarde - Archeologie zeer hoog' aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen in een lager beschermingsniveau of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

Artikel 23 Waterstaat - Waterlopen

23.1 Bestemmingsomschrijving
23.1.1 Algemeen

De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. bescherming, beheer en onderhoud van primaire wateren, zoals watergangen en regenwaterbuffers, overeenkomstig de Keur van het Waterschap Limburg, alsmede onderhoudspaden en –stroken langs secundaire watergangen, overkluisde secundaire watergangen, meanderzones en retentiebekkens;
  • b. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezige bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, waarvoor een bouwvergunning verleend is ingevolge artikel 40 van de Woningwet dan wel waarvoor een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend.
23.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 30.4.

23.2 Bouwregels
23.2.1 Algemeen

Op de voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden mogen, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken van geringe omvang, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de primaire wateren en/of de regenwaterbuffer.
23.2.2 Regels met betrekking tot bouwwerken

Met betrekking tot de bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag maximaal 3,50 m bedragen.
23.3 Nadere eisen

Niet van toepassing.

23.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 23.2, voor het oprichten bouwwerken geen gebouwen zijnde binnen de voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden, mits:

  • a. het belang van het primaire water, gehoord het waterschap, niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.
23.5 Specifieke gebruiksregels

Op de voor 'Waterstaat-Waterlopen' aangewezen gronden zijn de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van het Waterschap Limburg van toepassing.

23.6 Afwijken van de gebruiksregels

Niet van toepassing.

23.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden op de voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van terreinverhardingen.
23.7.2 Uitzonderingen

Het in artikel 23.7.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning is verleend;
  • b. die het normale onderhoud en beheer betreffen.
23.7.3 Toepassingscriteria

Werken als bedoeld in artikel 23.7.1 zijn slechts toelaatbaar, mits deze werkzaamheden noodzakelijk zijn ten behoeve van:

  • a. een betere en veilige verkeersafwikkeling, of
  • b. de bereikbaarheid van de achterliggende bestemmingen, of
  • c. het waterbeheer, of
  • d. indien door deze werken en werkzaamheden, dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke en beeldkwalitatieve waarde van de gronden en de waterloop, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind. Hiertoe wordt de beheerder van de waterloop gehoord.
23.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing.

23.9 Wijzigingsbevoegdheid

Niet van toepassing.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 24 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 25 Algemene bouwregels

25.1 Algemene beschermingsregel

Geen bouwwerk mag worden opgericht, indien daardoor een ander bouwwerk met het daarbij behorende bouwperceel hetzij niet langer zou blijven voldoen aan, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.

25.2 Overschrijding bouwgrens/bijgebouwengrens

Het is verboden op de in het plan begrepen gronden enig bouwwerk te bouwen, waarbij de op de verbeelding aangegeven bouwgrens c.q. bijbouwgrens wordt overschreden, behoudens overschrijdingen, die volgens deze regels zijn toegestaan.

25.3 Ondergronds bouwen

Ondergrondse gebouwen (zoals kelders) zijn binnen het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen' toegestaan onder bestaande gebouwen en nieuw op te richten gebouwen tot een maximale diepte van 3,50 meter.

Artikel 26 Algemene gebruiksregels

26.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • c. straatprostitutie.

 

Artikel 27 Algemene aanduidingsregels

27.1 geluidzone - industrie

Het is verboden nieuwe geluidsgevoelige objecten als bedoeld in het Besluit geluidhinder op te richten binnen de aanduiding 'geluidzone - industrie', tenzij de raad gelijktijdig met de vaststelling van dit bestemmingsplan hogere grenswaarden hebben vastgesteld welke als maximaal toelaatbaar gelden of tenzij vanwege verkleining of opheffing van de aanduiding 'geluidzone - industrie' de beperking ter plaatse is opgeheven.

27.2 gemeentelijk stads- en dorpsgezicht
27.2.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'gemeentelijk stads- en dorpsgezicht' zijn de gronden mede bedoeld voor behoud, herstel en ontwikkeling van het gemeentelijk stads- en dorpsgezicht, zoals dit nader tot uitdrukking komt in bijlage 3 bij de regels: 'Inventarisatieformulier Stads- en dorpsgezichten'.

27.2.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan

(ver)nieuwbouwplannen ter plaatse van de aanduiding 'gemeentelijk stads- en dorpsgezicht' met dien verstande, dat kan worden geëist, dat bouwhoogtematen, dieptemaat, breedtemaat, gevelindeling en kapvorm van de (ver)nieuwbouwplannen afgestemd zijn op het historische karakter van de monumentale bebouwing (in de omgeving).

27.3 vrijwaringszone - molenbiotoop
27.3.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn de gronden

mede bedoeld als molenbiotoop.

27.3.2 Bouwregels

Ongeacht wat in de regels voor de op deze gronden rustende bestemming is

bepaald, mag er ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'

niet worden gebouwd voorzover de windvang van de molen daardoor in onevenredige mate wordt aangetast. Uitgangspunt hierbij is dat de optimale windvang tot maximaal 5% mag worden beperkt. Voor de bepaling van de hierbij toegestane bouwhoogten worden de formules, alsmede de afwijkingen, zoals opgenomen in bijlage 2 bij de regels: 'Molenbiotoop' gehanteerd.

27.3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 27.3.2 voor het oprichten van bebouwing tot een grotere bouwhoogte dan bepaald in dat artikel, mits vooraf de vereniging De Hollandse Molen, Molenstichting Limburg, Molenstichting Weerterland of diens opvolger om advies is gevraagd.

27.3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
  • a. Het is verboden op de voor 'Molenbiotoop' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
  • het beplanten met bomen, heesters en andere hoog opgaande beplanting. Voor de bepaling van de hierbij toegestane hoogten worden de formules, als mede de afwijkingen, zoals opgenomen in bijlage 2 bij de regels: 'Molenbiotoop' gehanteerd.
  • b. Het onder 27.3.4 sub a vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden:
  • 1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een (omgevings)vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  • 2. die het normale onderhoud en beheer betreffen.
  • a. Werken als bedoeld in 27.3.4 sub a. zijn slechts toelaatbaar, indien door deze werken en werkzaamheden, dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de belangen van de molen niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 28 Algemene Afwijkingsregels

28.1 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende regels van het plan voor:

  • a. het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van dakhellingen, inhoudsbepalingen, goothoogten, bebouwingshoogten, bouwperceelsgrensafstanden, bouwvlakken, bebouwde oppervlakten en hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met ten hoogste 10%;
  • b. het in geringe mate, doch niet meer dan 1,00 m, afwijken (ten behoeve van het bouwen, gebruik, werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden) van een bestemmingsgrens, alsmede van de vorm van bouwvlakken, dan wel de ligging van rooilijnen voor zover dit noodzakelijk is om het plan (en de daaraan ten grondslag liggende intenties) in te passen in de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
  • c. voor het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken van openbaar nut en van geringe afmetingen, mits de gebouwen geen grotere oppervlakte dan 25 m² en geen grotere goothoogte dan 3 meter hebben en mits de andere bouwwerken geen grotere bebouwingshoogte hebben dan 5 meter, met uitzondering van antennes, lichtmasten, ontluchtingspijpen en gasdrukregel- en meetstations;
  • d. voor het oprichten van antennes ten behoeve van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen voor privé-gebruik, mits deze antennes niet hoger zijn dan 15 m;
  • e. voor het oprichten van vrijstaande antenne-opstelpunten, mits:
  • 1. deze masten niet hoger zijn dan 40 m;
  • 2. sitesharing (gemeenschappelijk gebruik van antennes) niet mogelijk is;
  • 3. geen gebouw of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, aanwezig of beschikbaar is om een niet vrijstaande antenne-opstelpunt te kunnen bouwen;
  • 4. bij de locatiekeuze en uitvoering op evenredige wijze rekening is gehouden met de aanwezige stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de woonfunctie niet onevenredig wordt geschaad;
  • 5. zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de aanwezige hoge elementen;
  • 6. op de desbetreffende percelen geen woonfunctie rust;
  • 7. aanvrager door middel van een onafhankelijk rapport heeft aangetoond dat een antenne-opstelpunt onmisbaar is voor de realisering van een adequaat, dekkend netwerk.
28.2 Kleine windturbines zonnevolgsystemen, zonnepanelen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de

desbetreffende regels van het plan voor het toestaan van kleine windturbines,

zonnevolgsystemen en zonnepanelen op gebouwen en op bouwwerken geen

gebouwen zijnde, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de kleine windturbine, het zonnevolgsysteem of de zonnepanelen op

bouwwerken, geen gebouwen zijnde moeten binnen het bouwvlak of de

aanduiding 'bijgebouwen' worden gerealiseerd, op of direct bij de bestaande

bebouwing;

b. de tiphoogte van de kleine windturbine mag niet meer dan 1/3 hoger zijn dan het

gebouw waarop of waarbij de windturbine wordt gebouwd;

c. de bouwhoogte van zonnevolgsystemen of zonnepanelen op bouwwerken, geen

gebouwen zijnde, mag maximaal 10 m bedragen;

d. per woning mogen maximaal 3 kleine windturbines, zonnevolgsystemen of

zonnepanelen op bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gerealiseerd;

e. aan het aantal kleine windturbines bij of op een gebouw, geen woning zijnde of

niet behorende bij een woning, wordt geen maximum gesteld;

f. de kleine windturbine mag geen hinder opleveren voor omwonenden en geen

(landschappelijke) verrommeling teweegbrengen;

g. de aanvrager dient te onderbouwen dat geen (landschappelijke) verrommeling

optreedt.

28.3 Toetsing

De in het vorige lid genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 29 Algemene wijzigingsregels

29.1 Algemene wijziging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen bij het in geringe mate overschrijden van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden van de verbeelding, ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken met dien verstande, dat de overschrijding niet meer dan 2,00 m mag bedragen.

Artikel 30 Overige regels

30.1 (Wettelijke) regels

Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerpplan.

30.2 Verkeerslawaai

Bij het nieuw oprichten van geluidsgevoelige objecten als bedoeld in het Besluit geluidhinder dient voldaan te worden aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, tenzij het bevoegd gezag voorafgaand aan of gelijktijdig met de vaststelling van dit bestemmingsplan hogere grenswaarden heeft vastgesteld welke als maximaal toelaatbaar gelden.

30.3 Industrielawaai

Bij het nieuw oprichten van geluidsgevoelige objecten als bedoeld in het Besluit geluidhinder, dient voldaan te worden aan de aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, tenzij het bevoegd gezag voorafgaand aan of gelijktijdig met de vaststelling van dit bestemmingsplan hogere grenswaarden heeft vastgesteld welke als maximaal toelaatbaar gelden.

30.4 Voorrangsregeling

Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat dubbelbestemmingen gericht op het beschermen en in stand houden van infrastructurele voorzieningen voorgaan boven dubbelbestemmingen gericht op bescherming van bestaande waarden. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming:

  • a. Leiding - Gas;
  • b. Leiding - Riool;
  • c. Waarde - Waterlopen;
  • d. Waarde - Archeologie zeer hoog;
  • e. Waarde - Archeologie hoog;
  • f. Waarde - Archeologie middelhoog.

Artikel 31 Kwaliteitsregels

31.1 Algemeen

Het bestemmingsplan maakt nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied mogelijk. Om verzekerd te zijn van de beoogde kwaliteitsverbetering worden instrumenten ingezet die erop gericht zijn om de ontwikkelingen te combineren met die benodigde kwaliteitsverbetering. Deze kwaliteitsverbetering vindt plaats via het instrument landschappelijke inpassing.


De ruimtelijke kwaliteit via het instrument landschappelijke inpassing geldt voor agrarische bedrijven. Voor zover sprake is van uitbreiding van verharding en bebouwing binnen het bouwkavel kan het instrument worden ingezet via de nadere eisenregeling.

31.2 Ruimtelijke kwaliteit via het instrument landschappelijke inpassing.
31.2.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd medewerking te verlenen aan de in dit bestemmingsplan opgenomen afwijkings-, wijzigings- en nadere eisenregels, met dien verstande dat, voor zover het betreft ontwikkelingen ten behoeve van agrarische bedrijven, naast de reeds in de desbetreffende regels opgenomen voorwaarden, tevens wordt voldaan aan de bepalingen op grond van de provinciale uitwerking voor landschappelijke inpassing. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen een drietal pakketten, te weten:

  • Verplicht basispakket;
  • Basispakket-plus;
  • Basispakket-extra.


In de tabel hieronder is aangegeven wanneer de diverse pakketten verplicht zijn en wanneer advies moet worden ingewonnen bij de regionale kwaliteitscommissie.

  Basispakket   Basispakket- plus   Basispakket- extra   Advies kwaliteits- commissie  
Uitbreiding bebouwde oppervlakte bedrijfsgebouwen of verharding binnen bouwkavel   verplicht   Vrijwillig/ verplicht   vrijwillig   nee  

Uit de tabel blijkt dat het basispakket verplicht is. Het basispakket-plus is bij zwaardere ingrepen verplicht. Het basispakket-extra is niet verplicht, maar kan als vervanging worden ingezet voor het basispakket-plus.


In de volgende artikelleden is uiteengezet welke (tegen)prestaties onderdeel vormen van het desbetreffende pakket. Om te komen tot een goede toepassing van de (tegen)prestaties, dienen alle fysieke omgevingscomponenten, die samenhangen met de beoogde agrarische bedrijfsontwikkeling, in ogenschouw te worden genomen, te weten: water, erosie, landschappelijke inpassing, cultuurhistorie, natuur en landschap, milieu, ontstening/ontglazing en veiligheid/overstroming.

31.2.2 Basispakket

In het kader van het basispakket dienen de volgende randvoorwaarden in acht te worden genomen:

  • a. er dient sprake te zijn van een inpassing van de nieuwe bebouwing/verharding op basis van een inpassingsplan, waarbij een wezenlijke bijdrage aan een adequate landschappelijke inpassing wordt geleverd en waarbij een en ander is afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken (landschapstype en ruimtelijke inpassing);
  • b. herinrichten bouwkavel onder meer met het oog op compact bouwen, de functionaliteit van de bebouwing en het herschikken van de bebouwing;
  • c. voorzieningen ter voorkoming van problematiek op het gebied van hemelwater als gevolg van nieuwe bebouwing/verharding (water- en erosie-aspecten). Hierbij dient uit te worden gegaan van afkoppeling van hemelwater, waarbij afhankelijk van de situatie sprake van infiltratie of retentie kan zijn.
31.2.3 Basispakket-plus

In het kader van het basispakket-plus dient aanvullend op het basispakket voldaan te worden aan één of meerdere van de onderstaande componenten, afhankelijk van het agrarische bedrijfstype en de in het geding zijnde omgevingswaarden:

  • a. architectonische vormgeving van de nieuw op te richten bebouwing;
  • b. voorzieningen ter voorkoming van problematiek op het gebied van hemelwater, als gevolg van bestaande bebouwing/verharding;
  • c. opruimen oude gebouwen/verharding;
  • d. maatregelen op het gebied van veiligheid/overstroming in beekdalen;
  • e. herinrichten bouwkavel onder meer met het oog op compact bouwen, de functionaliteit van de bebouwing en het herschikken van de bebouwing;
  • f. het aanbrengen van extra milieureducerende maatregelen op het gebied van geluid, geur, ammoniak, stof of trilling;
  • g. voor intensieve veehouderij bij meerdere bedrijfslocaties: beste locatiemethode gericht op afbouw van de tweede en/of volgende locaties, waarbij op een vast te leggen moment sloop van de gebouwen zal plaatsvinden.
31.2.4 Basispakket-extra

Op verzoek van de initiatiefnemer/ondernemer kan worden gekozen voor

maatregelen buiten het bouwblok, met name gericht op bedrijfsgronden, waarbij deze maatregelen in voorkomende gevallen de onderdelen van het basispakket-plus kunnen vervangen. Hierbij kan gedacht worden aan:

  • a. aanvullende maatregelen op het gebied van waterbeheer (kwalitatief, kwantitatief, grondwater, oppervlaktewater);
  • b. aanvullende maatregelen op het gebied van erosie (inzaaien grasland op hellingen, aanleggen van lijnvormige landschapswaarden);
  • c. extra maatregelen op vlak van inrichting/beheer van natuur en landschap;
  • d. ontsluiting/openstelling recreatief medegebruik en versterking/beheer cultuurhistorische relicten;
  • e. duurzaamheidsaspecten;
  • f. sloop van bedrijfsgebouwen elders;
  • g. andere, nog niet genoemde mogelijkheden die de ondernemer in zijn situatie ziet.

31.2.5 Bestemming Agrarisch

Binnen deze bestemming is de kwaliteitsdoelstelling gericht op het versterken van de aanwezige landschappelijke en stedenbouwkundige structuur/identiteit. Deze doelstelling kan worden bereikt door het inzetten van één of meer van de volgende maatregelen:

  • a. er dient sprake te zijn van een inpassing van de nieuwe bebouwing/verharding op basis van een inpassingsplan, waarbij een en ander is afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken (landschappelijke inpassing en ruimtelijke inpassing);
  • b. realiseren of versterken van landschappelijke waarden zoals beschreven in bestaande provinciale beleidskaders;
  • c. inpassende beplanting.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 32 Overgangsregels

32.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
32.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 33 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als de regels van het bestemmingsplan 'Altweerterheide, Laar, Stramproy, Swartbroek en Tungelroy'.