direct naar inhoud van Regels

Venlo Trade Port

Status: Vastgesteld
Idn: NL.IMRO.0983.BPL2009006-VA01

Artikel 21 Wonen

 

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het wonen, in de vorm van grondgebonden woningen, gestapelde woningen, boven- en benedenwoningen;

  2. aan huis gebonden beroepen en bedrijven;

  3. tuinen, erven en onbebouwde erven;

  4. waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

  1. hoofd- en bijgebouwen, aan- en uitbouwen;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

21.2 Bouwregels

 

21.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende bepaling:

  1. Het bebouwingspercentage van het bouwperceel voor hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, welke hoger zijn 1 m gemeten vanaf het aansluitend terrein mag niet meer dan 65 bedragen.

 

21.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Nieuwbouw, met uitzondering van vervangende nieuwbouw, is niet toegestaan.

  2. Toegestaan zijn grondgebonden woningen overeenkomstig de volgende aanduiding:

  1. halfvrijstaande en aaneengebouwde woningen ter plaatse van de aanduiding ‘twee-aaneen’;

  2. vrijstaande woningen ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’;

  3. aaneengebouwde woningen ter plaatse van de aanduiding ‘aaneengebouwd’.

  1. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het aangeduide bouwvlak.

  2. De hoofdgebouwen dienen in en evenwijdig aan de voorgevelrooilijn te worden geplaatst.

  3. De goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven.

  4. Ingeval van half vrijstaande en vrijstaande bebouwing dient de afstand van de vrijstaande gevel tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 m te bedragen.

 

21.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van het bouwvlak, dan wel ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen' gebouwd worden.

  2. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen ten minste 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw –of het verlengde daarvan– te worden gebouwd.

  3. In hoeksituaties dienen aan- en uitbouwen en bijgebouwen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw -of het verlengde daarvan- te worden gebouwd.

  4. De gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan:

  1. 70 m² bij een bouwperceel van maximaal 500 m²;

  2. 100 m² bij een bouwperceel groter dan 500 m²,

  1. met dien verstande dat het maximale bouwpercentage als hiervoor bedoeld onder lid 21.2.1 sub a niet mag worden overschreden.

  2. De goothoogte van aan -en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 3,30 m bedragen en de bouwhoogte mag niet meer dan 6 m bedragen.

  3. In afwijking van het bepaalde onder a t/m c van dit lid, mogen aan- en uitbouwen worden aangebouwd vóór de voorgevelrooilijn, met een diepte van maximaal 1,5 m, een oppervlakte van maximaal 6 m² en een hoogte van maximaal 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping.

 

21.2.4 Voorzieningen van algemeen nut

Voor het bouwen van voorzieningen van algemeen nut gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.

  2. De oppervlakte van voorzieningen van algemeen nut mag niet meer bedragen dan 15 m² bedragen.

 

21.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. Erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 m, doch maximaal 2 m, alsmede overkappingen dienen ten minste 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw -of in het verlengde daarvan- te worden gebouwd.

  2. In hoeksituaties dienen erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 m, doch maximaal 2 m, alsmede overkappingen, gelegen aan de naar de weg gekeerde zijdelingse perceelsgrens, op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw -of het verlengde daarvan- te worden gebouwd.

  3. De hoogte van andere bouwwerken mag maximaal 3 m bedragen, met uitzondering van:

  1. vlaggenmasten, waarvan de hoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;

  2. speeltoestellen, waarvan de hoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;

  3. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de hoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.

 

21.3 Nadere eisen

  1. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van:

  1. de situering en/of afmetingen van bouwwerken;

  2. de kapvorm van gebouwen;

  3. de aanleg en omvang van parkeergelegenheid op eigen terrein;

  4. de in het kader van waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen te nemen maatregelen ter voorkoming van overlast van hemelwater ten gevolge van nieuw op te richten bebouwing en/of aan te brengen oppervlakteverharding.

 

De toepassing van nadere eisen als bedoeld onder 1 t/m 4 door het bevoegd gezag zal gericht zijn op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de woonsituatie (wooncomfort kwaliteit woongenot van de directe omgeving);

  • de gebruiksmogelijkheden (op eigen terrein en op aangrenzende gronden);

  • de milieusituatie;

  • de verkeersveiligheid;

  • de parkeerruimte op eigen terrein;

  • de sociale veiligheid;

  • de brandveiligheid.

  1. Het bevoegd gezag kan in verband met het respecteren van het groepsrisico in het kader van externe veiligheid nadere eisen stellen inzake:

  1. het uitvoeren van de gebouwen met preventief lekwerende middelen om deuren/ramen, ventilatiekanalen en schoorsteenkanalen zoveel mogelijk lekdicht te kunnen afsluiten;

  2. het voorzien van de gebouwen met brandwerende gevels en ramen;

  3. het aanbrengen van de beglazing aan gebouwen, zodanig uitgevoerd dat scherfwerking wordt voorkomen;

  4. de situering van de (nood)uitgangen van gebouwen;

  5. het aanbrengen van gevelornamenten aan gebouwen;

  6. het binnen een gebouw situeren van minder zelfredzame personen;

  7. het creëren van vluchtwegen;

  8. centrale ventilatie;

  9. alarmeringssystemen.

 

21.4 Specifieke gebruiksregels

 

21.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in elk geval gerekend het gebruik van:

  1. vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning;

  2. woningen voor kamerbewoning;

 

21.4.2 Beroepen en bedrijven aan huis regeling

Aan huis gebonden beroepen en bedrijven (in maximaal categorie 1 en 2 Lijst van Bedrijfsactviteiten) zijn toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. De woonfunctie blijft overwegend behouden.

  2. De beroeps- en/of bedrijfsoppervlakte bedraagt niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en de aan-, uit- en/of bijgebouwen, met een maximum van 50 m².

  3. De beroeps- en/of bedrijfsactiviteiten worden hoofdzakelijk door de bewoners van het hoofdgebouw zelf uitgeoefend.

  4. De woning en de bij de woning behorende bijgebouwen blijven aan het Bouwbesluit c.q. de Bouwverordening voldoen.

  5. De beroeps- en/of bedrijfsactiviteiten geen parkeeroverlast voor de directe (woon)omgeving veroorzaken of dat hierdoor geen extra parkeervoorzieningen noodzakelijk zijn.

  6. Er ontstaat geen (overig) gevaar, schade, hinder of overlast voor de (woon)omgeving.

  7. Er wordt geen detailhandel uitgeoefend, met uitzondering van detailhandel die ondergeschikt is aan en verband houdt met de ter plekke uitgeoefende kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

  8. Er worden geen horeca-activiteiten worden uitgeoefend.

  9. Er wordt/worden geen prostitutiebedrijf, seksinrichting of aanverwante activiteiten op erotisch en/of pornografisch gebied wordt/worden uitgeoefend.

 

21.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden binnen deze bestemming, voor zover gelegen aan de Ubroekweg, te wijzigen in de bestemmingen ‘Bedrijventerrein-3’ of ‘Bedrijventerrein-4’, mits er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen en de woonfunctie beëindigd is.