direct naar inhoud van Artikel 6 Bedrijventerrein
Plan: Bedrijventerrein Kaldenkerkerweg - Emmaplein
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0983.2009020-VA01

Artikel 6 Bedrijventerrein

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijventerrein aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven in de categorieën 2 en 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen en met uitzondering van Bevi en BRZO bedrijven;
  • b. bedrijven in milieucategorie 1 voor zover zij reeds aanwezig zijn ten tijde van de vaststelling van het plan, zoals blijkt uit als bijlage “bestaande categorie 1-bedrijven” bij de regels opgenomen bijlage;
  • c. bedrijven in milieucategorie 1 en 2 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2';
  • d. bedrijven in milieucategorie 4 ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 4';
  • e. productiegebonden detailhandel met een maximale oppervlakte van 300 m2, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': tevens een bedrijfswoning;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - twee bedrijfswoningen' tevens twee bedrijfswoningen;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - wonen op de verdieping': een bedrijfswoning op de verdieping;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - afvalverwerkend bedrijf': tevens een afvalverwerkend bedrijf;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'sportcentrum': tevens een sportcentrum;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': tevens een kantoor;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG': tevens een verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping': een overkapping;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kleidepot': een kleidepot;
  • o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autoshowroom' tevens detailhandel in de vorm van een autoshowroom;
  • p. waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;

en tevens voor:

  • q. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek': tevens de instandhouding van de karakteristieke hoofdvorm van gebouwen;

met daaraan ondergeschikt:

  • r. wegen en paden;
  • s. groenvoorzieningen;
  • t. parkeervoorzieningen. Er dient overwegend te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • u. manoeuvreerruimte.
6.2 Bouwregels
6.2.1

Voor het bouwen van gebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen en aan- en uitbouwen of bijgebouwen bij een bedrijfswoning, gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de afstand van een gebouw tot een weg mag niet minder dan 5 m bedragen;
  • c. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan het op de verbeelding vermelde percentage bedragen;
  • d. De afstand van een bedrijfsgebouw tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen, niet zijnde hoekpercelen, mag niet minder dan 5 meter bedragen, behoudens bij percelen met beperkte afmetingen. Onder voorwaarde dat de voorzijde van de gebouwen en de bouwwerken geen gebouw zijnde, van de wegzijde gezien, volledig bereikbaar zijn, gelden hiervoor de volgende afstanden:
    • 1. Bij percelen met een breedte tot 30 meter en een diepte tot 50 meter mag de afstand tot de achterste perceelsgrens worden verkleind tot 0 meter en mag de afstand tot één zijdelingse perceelsgrens worden verkleind tot 0 meter. De andere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 3 meter te zijn;
    • 2. Bij percelen met een breedte en diepte tot 50 meter mag de afstand tot de achterste perceelsgrens worden verkleind tot 0 meter en mag de afstand tot één zijdelingse perceelsgrens worden verkleind tot 0 meter of mag de afstand tot beide zijdelingse perceelsgrenzen worden verkleind tot minimaal 2.5 meter;
    • 3. Bij percelen met een breedte tot 50 meter en een diepte tussen 50 en 100 meter mag de afstand tot de achterste perceelsgrens worden verkleind tot 0 en mag de afstand tot één zijdelingse perceelsgrens worden verkleind tot minimaal 2.5 meter;
    • 4. Bij percelen met een breedte tot 50 meter en een diepte van meer dan 100 meter mag de afstand tot de achterste perceelsgrens worden verkleind tot 2.5 meter;
    • 5. Bij percelen met een breedte tussen de 50 en 100 meter en een diepte tot 50 meter mag de afstand tot één zijdelingse perceelsgrens en de afstand tot de achterste perceelsgrens worden verkleind tot 2.5 meter. Als alternatief mag de afstand tot de achterste perceelsgrens tot 0 meter worden verkleind, onder voorwaarde dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens tenminste 5 meter bedraagt;
    • 6. Bij percelen met een breedte en diepte tussen 50 en 100 meter mag de afstand tot één zijdelingse perceelsgrens worden verkleind tot 2.50 meter of mag de afstand tot de achterste perceelsgrens worden verkleind tot 2.50 meter;
  • e. de goothoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer dan de op de verbeelding aangegeven hoogte bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer dan de op de verbeelding aangegeven hoogte bedragen;
  • g. er mogen geen bedrijfswoningen worden gebouwd, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.
6.2.2

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd, indien en voor zover de gronden op de verbeelding zijn voorzien van de aanduidingen 'bedrijfswoning' en 'specifieke vorm van bedrijf - twee bedrijfswoningen';
  • b. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één per bedrijf bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - twee bedrijfswoningen' twee bedrijfswoningen zijn toegestaan;
  • c. de afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • d. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 800 m3;
  • e. voor niet-inpandige bedrijfswoningen geldt het volgende:
    • 1. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 6 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 9 m bedragen.
6.2.3

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd bij vrijstaande / niet-inpandige bedrijfswoningen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag per bedrijfswoning niet meer dan 100 m2 bedragen;
  • c. de goothoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw mag niet meer dan 3,3 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw mag niet meer dan 6 m bedragen.
6.2.4

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • b. overkappingen zijn toegestaan binnen het bouwvlak;
  • c. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan de maximale bouwhoogte van bedrijfsgebouwen die op de verbeelding is aangegeven;
  • d. de bouwhoogte voor schoorstenen, rookgasreinigers en vergelijkbare bouwwerken mag niet meer dan 40 m bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - schoorsteen' deze hoogte niet meer dan 70 m mag bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
6.3 Nadere eisen
6.3.1

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 1. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
    • 2. ter waarborging van een goede milieusituatie;
    • 3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
    • 4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
    • 5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampen bestrijding;
  • b. met betrekking tot de in het kader van waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen te nemen maatregelen ter voorkoming van overlast van hemelwater ten gevolge van nieuw op te richten bebouwing en/of aan te brengen oppervlakteverharding.
6.3.2

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen in verband met het respecteren van het groepsrisico in het kader van externe veiligheid inzake:

  • a. het uitvoeren van de gebouwen met preventief lekwerende middelen om deuren/ramen,ventilatiekanalen en schoorsteenkanalen zoveel mogelijk lekdicht te kunnen afsluiten;
  • b. het voorzien van de gebouwen van brandwerende gevels en ramen;
  • c. het aanbrengen van de beglazing aan gebouwen, zodanig uitgevoerd dat scherfwerking wordt voorkomen;
  • d. de situering van de (nood)uitgangen van gebouwen;
  • e. het aanbrengen van gevelornamenten aan gebouwen;
  • f. het binnen een gebouw situeren van minder zelfredzame personen;
  • g. het creëren van vluchtwegen;
  • h. het aanbrengen van centrale ventilatie;
  • i. het aanleggen van een alarmeringssysteem.
6.4 Specifieke gebruiksregels

Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan het gebruik van de gebouwen en de gronden voor:

  • a. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  • b. BEVI en/of BRZO bedrijven;
  • c. wonen, met uitzondering van ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • d. detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel als bedoeld in lid 6.1 sub e;
  • e. afvalverwerkende bedrijven, met uitzondering van ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - afvalverwerkend bedrijf';
  • f. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG) met uitzondering van ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG';
  • g. prostitutie en/of seksinrichtingen;
  • h. coffeeshops;
  • i. opslag van goederen en materialen voor de voorgevelrooilijn.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.5.1 Afwijking andere bedrijfsactiviteiten

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.1 ten behoeve van:

  • a. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten bij dit bestemmingsplan onder de voor die gronden toelaatbare categorieën, mits:
    • 1. het geen nieuwe geluidszoneringsplichtige inrichtingen betreft;
    • 2. het geen nieuwe afvalverwerkende bedrijven betreft;
    • 3. het geen bedrijven betreft die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo);
  • b. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten in de categorie 4 mits:
    • 1. het geen nieuwe geluidszoneringsplichtige inrichtingen betreft;
    • 2. het geen nieuwe afvalverwerkende bedrijven betreft;
    • 3. het geen bedrijven betreft die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) of het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo);
6.5.2 Criteria
  • a. bij de beoordeling van de aard en de invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitwerp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking;
  • b. de in lid 6.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Voor het slopen van bouwwerken is, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', een omgevingsvergunning vereist.

  • a. Een omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  • b. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;
    • 2. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
    • 3. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
    • 4. het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.