direct naar inhoud van Regels
Plan: Kern Meers
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0971.BPKernMeers-0003

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Kern Meers' met identificatienummer NL.IMRO.0971.BPKernMeers-0003 van de gemeente Stein.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan huis verbonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van consumentverzorgende of ambachtelijke bedrijvigheid, dat op kleine schaal in een woning of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, hoofdzakelijk door de bewoner(s) van de woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie en ruimtelijke uitstraling behoudt en detailhandel niet is toegestaan, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met het aan huis verbonden bedrijf.

1.6 aan huis verbonden beroep:

het uitoefenen van een vrij beroep of hiermee gelijk te stellen beroepsmatige activiteiten op administratief, (para)medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk, of hiermee gelijk te stellen gebied, dat op kleine schaal in een woning of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, uitsluitend door de bewoner(s) van de woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie en ruimtelijke uitstraling behoudt en detailhandel niet is toegestaan, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met het aan huis verbonden beroep.

1.7 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 m van de voorkant van het hoofdgebouw.

1.8 achtergevelrooilijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een gebouw of in het verlengde daarvan tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.9 activiteit

activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid of artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.10 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.11 agrarisch hobbymatig gebruik:

kleinschalig agrarisch gebruik, anders dan ten behoeve van een agrarisch bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het op kleine schaal houden van dieren.

1.12 agrarisch:

het (bedrijfsmatig) telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.13 ambacht(elijk):

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, ver-/bewerken, herstellen of installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, ver- of bewerkt, waarbij de omvang van de activiteit zodanig is, dat als deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.

1.14 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.

1.15 automatenhal/speelhal:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte is bestemd en/of wordt gebruikt om het publiek gelegenheid te geven om spel door middel van speelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen.

1.16 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.17 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan-huisverbonden beroepen niet daaronder begrepen.

1.18 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.19 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) één of meer personen, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw en/of terrein.

1.20 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein noodzakelijk moet worden geacht.

1.21 begane grond:

de natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging, alsmede dat gedeelte van een gebouw dat met die oppervlakte gelijk is. Is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aangrenzend maaiveld.

1.22 besluit omgevingsrecht

besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wabo.

1.23 bestaand:

legaal aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.24 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.25 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.26 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat ingevolge de Wabo bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning.

1.27 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of een bouwwerk, met een dak.

1.28 bijgebouw:

een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig en/of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.29 boerderijwinkel:

een winkel bij een agrarisch bedrijf bestaande uit ondergeschikte detailhandel van op het eigen bedrijf of in de directe omgeving geproduceerde agrarische producten, alsmede van op het eigen bedrijf of in de directe omgeving op andere agrarische bedrijven bewerkte agrarische producten.

1.30 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.31 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.32 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback.

1.33 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.34 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.35 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.36 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.37 café:

een horecabedrijf, waarin alcoholvrije en alcoholhoudende dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse, al dan niet in combinatie met het bereiden en verstrekken van maaltijden; de nadruk ligt echter op het verstrekken van dranken.

1.38 coffeeshop:

een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders.

1.39 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat in de loop van de geschiedenis is ontstaan door het gebruik dat de mens van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt.

1.40 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die, die goederen kopen resp. huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.41 doeleinden van openbaar nut

kleinschalige voorzieningen zoals straatvoorzieningen voor afvalstoffen, transformatorhuisjes, schakelkasten, telefooncellen of wachthuisjes (abri's).

1.42 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.43 evenement:

een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden.

1.44 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.45 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone als bedoeld in die wet moet worden vastgesteld.

1.46 geschakelde woning:

een woning, waarvan het hoofdgebouw (al dan niet door middel van een bijgebouw) verbonden is aan een ander hoofdgebouw en waarbij één zijgevel in de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd.

1.47 gestapelde woning:

een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat.

1.48 geurgevoelig object:

een gebouw, overeenkomstig artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

1.49 grondgebonden woning:

een gebouw dat uitsluitend één woning omvat en waarvan op het bijbehorende bouwperceel geen andere woningen voorkomen.

1.50 hoofdgebouw:

gebouw of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op een perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.51 horeca van categorie 1:

een inrichting die qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en winkeltijden en waar overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren en alcoholvrije drank wordt verstrekt.

1.52 horeca van categorie 2:

een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse worden bereid en genuttigd. Daaronder worden begrepen: cafetaria / snackbar, fastfood en broodjeszaak, lunchroom, ijssalon/ijswinkel.

1.53 horeca van categorie 3:

een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse worden bereid en genuttigd, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen. Daaronder worden begrepen: café, bar, grand-café, restaurant, danscafé, pubs.

1.54 horeca van categorie 4:

een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf. Daaronder wordt begrepen: hotel, motel, pension en overige logiesverstrekkers.

1.55 horeca van categorie 5:

een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) gedurende de avond- en nachturen, al dan niet met live muziek en met de verstrekking van (alcoholische) dranken en kleine etenswaren. Daaronder worden begrepen: discotheek / dancing, nacht-café (met nachtvergunning) en een zalencentrum .

1.56 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren en/of logies.

1.57 huishouden

een zelfstandig wonend dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van (verblijfs)ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree.

1.58 intensieve veehouderij:

een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met meer dan 250 m2 bedrijfsvloeroppervlak dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden of andere dieren 'biologisch' worden gehouden en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer; in deze definitie wordt verstaan onder:

  • a. melkrundvee: melkvee met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat overwegend wordt gehouden voor de melkproductie met inbegrip van dieren die in de mestperiode worden gemolken, tijdens de lactatie worden gemest, dan wel zijn droog gezet en worden afgemest en vrouwelijk vleesvee ouder dan 2 jaar met bijbehorend vrouwelijk jongvee, dat op een met melkvee vergelijkbare manier wordt gehouden voor de vleesproductie en het voortbrengen en zogen van kalveren;
  • b. biologisch houden: het houden van dieren overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden.

Voor de definiëring van het begrip intensieve veehouderij is aangesloten op de milieuwetgeving. Ruwweg is intensieve veehouderij een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf waarin het houden van vee of pluimvee de hoofdzaak is en waarbij dientengevolge sprake is van specifieke belasting van de leefomgeving en het natuurlijk milieu door stankoverlast, mestoverschotten en ammoniak;

1.59 kampeermiddel:
  • a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;
  • b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan (geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1 sub a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is) een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.60 kampeerterrein:

terrein of plaats waarop gelegenheid wordt gegeven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.61 kantine:

een drink- en eetgelegenheid die zich bevindt bij bedrijven, scholen, sportvoorzieningen of andere instanties en die ondergeschikt is aan en uitsluitend ten dienste staat van de hoofdfunctie.

1.62 kantoor:

een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijke administratieve aard ten behoeve van derden.

1.63 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

1.64 maaiveld:

bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.

1.65 manege:

een agrarisch verwant bedrijf dat derden de mogelijkheid biedt om op het manegeterrein of in de omgeving ervan te rijden en/of te trainen (dressuur) met manegepaarden, die gestald worden op het manegeterrein.

1.66 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

1.67 mantelzorgunit:

een woonunit voor het tijdelijk bieden van onderdak op vrijwillige basis en buiten organisatorisch/bedrijfsmatig verband aan een hulpbehoevende op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

1.68 mantelzorgwoning:

een (gedeelte van een) woning, bedoeld voor het tijdelijk bieden van onderdak op vrijwillige basis en buiten organisatorisch/bedrijfsmatig verband aan een hulpbehoevende op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

1.69 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.70 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

1.71 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven maaiveld is gelegen.

1.72 ondergeschikt:

wat betreft de ruimtelijke uitstraling van beperkte betekenis qua omvang, functie dan wel in financieel opzicht ten opzichte van het hoofdgebouw, de hoofdfunctie of het inkomen.

1.73 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, chalets, woonschepen, stacaravans, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.74 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.75 openbare dienstverlening:

het verrichten van diensten in een vorm die voor wat betreft ruimtelijke uitstraling vergelijkbaar is met detailhandel en waarbij een rechtstreekse relatie bestaat met het publiek zoals reisbureaus, bankinstellingen, postkantoren, verzekerings- en/of administratiekantoren, makelaarskantoren, advocaten- en/of notariskantoren, uitzendbureaus, apotheken, praktijkvestigingen voor tandtechniek, kapsalons, schoonheidssalons, nagelstudio's, schoenmakerijen, kleermakerijen en video-/dvd-verhuurbedrijven, fotostudio's en hondentrimsalons.

1.76 openbare nutsvoorziening:

een bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation.

1.77 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde met een dak, dat niet of slechts aan één zijde is voorzien van een (bestaande) wand.

1.78 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld.
1.79 plattelandswoning:

een (voormalige) agrarische bedrijfswoning die wordt bewoond door een niet functioneel met het agrarisch bedrijf verbonden derde (een en ander als bedoeld in artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht).

1.80 praktijkruimte:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op adminstratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar zijn aard gelijk te stellen gebied.

1.81 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.82 recreatie:

activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.

1.83 recreatief medegebruik:

het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, en voor plaatsgebonden recreatieve activiteiten, zoals voor sportvisserij, met de daarbij behorende voorzieningen.

1.84 relatie

een op de verbeelding opgenomen koppelteken tussen twee vlakken.

1.85 risicovolle inrichting:

een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (BRZO'99) of het Vuurwerkbesluit.

1.86 schuilgelegenheid:

een bouwwerk dat aan dieren de gelegenheid biedt te schuilen tegen weersinvloeden, waarbij de dieren vrij in en uit kunnen lopen.

1.87 seksinrichting:

de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksclub, bordeel, privé-huis en seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.88 setback:

terugliggende bouwlaag die wordt geprojecteerd binnen de contouren van een denkbeeldig zadeldak dat op grond van deze regels is toegestaan en waarvan de helling van de vlakken maximaal 45° bedraagt. Een setback wordt niet meegeteld bij de bepaling van de goothoogte c.q. de berekening van het aantal bouwlagen. In geval een set-back aanwezig is, is het niet toegestaan de set-back af te dekken met een kap dan wel op de set-back nog een set-back te bouwen.

1.89 stedenbouwkundig beeld:

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.

1.90 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken en voorzieningen, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken en voorzieningen.

1.91 verblijfsrecreatie:

het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats waarbij recreatief nachtverblijf centraal staat.

1.92 verdieping:

een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag op de begane grond.

1.93 voorgevel:

gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg en/of die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt.

1.94 voorgevelrooilijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw of in het verlengde daarvan tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.95 wabo:

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

1.96 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, regenwaterbuffers, gemalen, inlaten, greppels, bermsloten etc.

1.97 weg:

een voor het openbaar verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.98 woning

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.99 woningsplitsing:

het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in twee of meer wooneenheden ten behoeve van de vestiging van meer dan één huishouden.

1.100 woonwagen/chalet:

voor bewoning bestemd gebouw dat op een daartoe bestemde standplaats is geplaatst en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

1.101 woonwagenstandplaats:

een daartoe bestemd perceel waarop woonwagens en/of chalets geplaatst mogen worden.

1.102 zolder:

ruimte in een gebouw die hoofdzakelijk is afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht geen deel uitmaakt van de daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 het bebouwingspercentage:

het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.

2.7 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel bestemmingsgrens met niet meer dan 2,00 m wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch bedrijfsmatig gebruik;

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. agrarisch hobbymatig gebruik;
    • 2. perceelsontsluitingswegen;
    • 3. verkeersvoorzieningen;
    • 4. recreatief medegebruik;
    • 5. water en watergangen;
    • 6. waterhuishoudkundige voorzieningen;
    • 7. groenvoorzieningen en landschappelijke inpassing.
3.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 26.2.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen de volgende bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd:

  • a. omheiningen en/of perceelsafscheidingen, uitsluitend in de vorm van draadomheiningen en/of draaderfafscheidingen, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 1,50 meter mag bedragen;
  • b. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen, zoals kleinschalige picknickplaatsen, rustpunten, zitbanken, afvalbakken en (informatie)borden, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 3,00 meter mag bedragen;
  • c. voederruiven, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 1,50 meter mag bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van recreatief medegebruik en schuilgelegenheden

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van recreatief medegebruik en/of ten behoeve van het bouwen van een schuilgelegenheid, met dien verstande dat:

  • a. geen oneveredige afbreuk wordt gedaan aan het agrarisch gebruik en de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • b. de oppervlakte per gebouw maximaal 12 m² mag bedragen;
  • c. de goothoogte van gebouwen maximaal 2,50 meter mag bedragen;
  • d. de bouwhoogte van gebouwen maximaal 3,00 meter mag bedragen;
  • e. gebouwen met een kap van maximaal 45° worden afgedekt;
  • f. de gebouwen landschappelijk worden ingepast.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van kampeermiddelen en al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, behoudens voor zover en voor zolang de aanwezigheid hiervan nodig is in verband met binnen de bestemming uit te voeren tijdelijke werken of werkzaamheden;
  • b. paardenbak, terras, tennisbaan en zwembad;
  • c. sport-, wedstrijd- of speelterreinen, parkeerterreinen, zwemgelegenheden, maneges en lig-/speelweiden;
  • d. het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband;
  • e. opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, waaronder reclame-uitingen;
  • f. buitenopslag, waaronder de opslag van mest(stoffen), behoudens voor zover dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  • g. militaire oefeningen;
  • h. teeltondersteunende voorzieningen en hagelnetten.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verharden of verwijderen van wegen of paden en het aanbrengen of verwijderen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het graven, verbreden, uitdiepen, dempen en/of verleggen van watergangen;
  • c. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen;
  • d. het verwijderen van natuur- en landschapselementen.
3.5.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 3.5.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning mogen worden uitgevoerd.
3.5.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.5.1 wordt slechts verleend indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in artikel 3.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijven;
  • b. ondergeschikte detailhandel in de vorm van een boerderijwinkel tot een maximum oppervlak van 200 m²;
  • c. wonen in een bedrijfswoning;

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. agrarisch hobbymatig gebruik;
    • 2. perceelsontsluitingswegen;
    • 3. recreatief medegebruik;
    • 4. huisvesting van de rustende boer;
    • 5. water en watergangen
    • 6. waterhuishoudkundige voorzieningen;
    • 7. groenvoorzieningen en landschappelijke inpassing;
    • 8. parkeervoorzieningen.
4.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 26.2.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 4.1 genoemde bestemming;
  • b. één bedrijfswoning per bedrijf;
  • c. de daarbij behorende bijgebouwen;
  • d. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
4.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van (bedrijfs)gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan;
  • b. (bedrijfs)gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  • c. het bouwvlak mag voor maximaal 100% worden bebouwd;
  • d. de voorgevels worden geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  • e. gebouwen worden plat of met een kap van minimaal 30o en maximaal 60o afgedekt;
  • f. de goothoogte van gebouwen mag maximaal 6,00 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 10,00 m bedragen.
4.2.3 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. per bedrijf is maximaal één bedrijfswoning toegestaan;
  • b. de bedrijfswoning mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  • c. de inhoud van de bedrijfswoning mag maximaal 750 m³ bedragen of maximaal de bestaande inhoud, op het moment van inwerkingtreding van het plan, indien deze groter is;
  • d. de bedrijfswoning wordt plat of met een kap van maximaal 60° afgedekt;
  • e. de goothoogte van de bedrijfswoning mag maximaal 7,00 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van de bedrijfswoning mag maximaal 12,00 m bedragen.
4.2.4 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen mogen zowel ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd als er buiten;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van vergunningsplichtige bijgebouwen mag maximaal 100 m² bedragen;
  • c. bijgebouwen worden plat of met een kap van maximaal 60° afgedekt;
  • d. de goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,50 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 5,50 meter bedragen;
  • f. bijgebouwen in de vorm van carports worden op een afstand van minimaal 1,00 meter achter de voorgevelrooilijn gebouwd en met dien verstande dat de bouwhoogte van carports maximaal 3,00 m mag bedragen.
4.2.5 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen zowel ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd als er buiten;
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen uitsluitend achter de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd, met uitzondering van erfafscheidingen;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 10,00 m bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 m mag bedragen en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 m mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van sleufsilo's maximaal 2,00 m mag bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van mestsilo's maximaal 4,00 m mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van voersilo's maximaal 8,00 m mag bedragen.
4.3 Nadere eisen
4.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de hoogte van de bebouwing;
  • b. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  • c. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;
  • d. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen.
4.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 4.3.1 genoemde onderwerpen voor het stellen van nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de landschappelijke inpassing;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken
  • e. de instandhouding van omliggende landschappelijke, natuurlijke, archeologische of cultuurhistorische waarden;
  • f. de waterhuishouding.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijken van de bouwregels voor het tijdelijk splitsen van de bedrijfswoning ten behoeve van een mantelzorgwoning

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.3 voor het tijdelijk splitsen van de bedrijfswoning ten behoeve van een mantelzorgwoning, met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak van de mantelzorg wordt aangetoond;
  • b. de mantelzorgwoning een tijdelijk karakter heeft, zodat na het beëindigen van de zorgrelatie ook de afwijking van het bestemmingsplan wordt beëindigd en er dan geen sprake is van een zelfstandige woning;
  • c. de mantelzorgwoning ondergeschikt is aan aan de hoofdwoning;
  • d. het oppervlak van de mantelzorgwoning maximaal 75 m2 bedraagt;
  • e. er geen sprake mag zijn van een eigen aansluiting van de mantelzorgwoning op de openbare nutsvoorzieningen;
  • f. in de toename van de parkeerbehoefte op eigen terrein moet worden voorzien, tenzij er in de directe omgeving voldoende veilige parkeerplaatsen aanwezig zijn en de mantelzorgwoning niet leidt tot een onevenredige parkeerdruk.
4.4.2 Afwijken van de bouwregels voor het plaatsen en bewonen van een tijdelijke mantelzorgunit

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.4 voor het plaatsen en bewonen van een tijdelijke mantelzorgunit, met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak van de mantelzorg wordt aangetoond;
  • b. de mantelzorgunit een tijdelijk karakter heeft, zodat na beëindiging van de zorgrelatie ook de afwijking van het bestemmingsplan wordt beëindigd en de mantelzorgunit wordt verwijderd;
  • c. de mantelzorgunit ondergeschikt is aan de hoofdwoning;
  • d. het oppervlak van de mantelzorgunit maximaal 75 m2 bedraagt. Dit oppervlak gaat niet ten koste van de maximum oppervlakte aan toegestane bijgebouwen;
  • e. de bouwhoogte van de mantelzorgunit maximaal 3,00 meter bedraagt;
  • f. de plaatsing van de mantelzorgunit vanuit een ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar moet zijn;
  • g. waarden en belangen van de belendende percelen niet onevenredig mogen worden geschaad;
  • h. de mantelzorgunit uitsluitend aan de achterzijde of zijgevel van de bestaande woning geplaatst wordt, waarbij de afstand tot de voorgevelrooilijn minimaal 3,00 meter bedraagt;
  • i. in de toename van de parkeerbehoefte op eigen terrein moet worden voorzien, tenzij er in de directe omgeving voldoende veilige parkeerplaatsen aanwezig zijn en de mantelzorgwoning niet leidt tot een onevenredige parkeerdruk.
4.4.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van een grotere bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.5 ten behoeve van het toestaan van een grotere bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, met uitzondering van erfafscheidingen, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte maximaal 15,00 m mag bedragen;
  • b. dit noodzakelijk moet zijn gelet op de aard van het bedrijf en de bedrijfseconomische omstandigheden;
  • c. de grotere bouwhoogte niet mag leiden tot een verstoring van het stedenbouwkundig beeld.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
  • b. detailhandel, met uitzondering van ondergeschikte detailhandel in de vorm van een boerderijwinkel;
  • c. horeca;
  • d. intensieve veehouderij;
  • e. groothandel;
  • f. het plaatsen van kampeermiddelen en al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen;
  • g. opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, waaronder reclame-uitingen;
  • h. recreatie, met uitzondering van recreatief medegebruik;
  • i. aan huis verbonden bedrijven;
  • j. het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband;
  • k. buitenopslag, waaronder de opslag van mest(stoffen), behoudens voor zover dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik.
4.5.2 Huisvesting van de rustende boer

Huisvesting van de rustende boer is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. de noodzaak daartoe wordt aangetoond;
  • b. huisvesting van de rustende boer vindt plaats in de bedrijfswoning of in de bijgebouwen;
  • c. natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, het belang van de agrarische bedrijfsvoering en het belang van het aangrenzende woon- en leefmilieu worden niet onevenredig aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van bedoelde waarden worden niet wezenlijk verkleind;
  • d. dit mag niet leiden tot afsplitsing van een afzonderlijke en zelfstandige burgerwoning;
  • e. zodra de noodzaak van de huisvesting van de rustende boer is komen te vervallen, wordt het gebruik daarvan beëindigd.
4.5.3 Aan huis verbonden beroepen

Een aan huis verbonden beroep is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. een aan huis verbonden beroep mag uitsluitend worden uitgeoefend in de bedrijfswoning of in de bijgebouwen;
  • b. maximaal mag 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning respectievelijk 1/3 van de oppervlakte van de bijgebouwen worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroep tot een maximum oppervlak van 75 m2;
  • c. de woonfunctie blijft in overwegende mate gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning wordt niet wezenlijk aangetast;
  • d. degene die de activiteiten uitvoert, is tevens de bewoner van de woning;
  • e. het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • f. er geen sprake is van een verkeersaantrekkende werking;
  • g. in de parkeerbehoefte wordt voorzien op eigen terrein;
  • h. er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van aan het beroep inherente en ondergeschikte detailhandel.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.5.1, ten behoeve van de volgende ondergeschikte nevenactiviteiten naast de agrarische bedrijfsfunctie:

  • a. bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten die behoren tot categorie 1 en 2 die zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1 bij deze regels) en/of daarmee qua milieueffecten gelijk te stellen bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten, tot maximaal 35% van de oppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing;
  • b. complementaire daghoreca (inclusief terras), tot maximaal 35% van de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing, met een maximum van 100 m²;
  • c. toonzalen, expositieruimten, ateliers, praktijkruimten, tot maximaal 35% van de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing, met een maximum van 150 m²;

met dien verstande dat:

    • 1. maximaal in totaal 35% van de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing wordt gebruikt ten behoeve van de onder a t/m c genoemde nevenactiviteiten;
    • 2. de functies worden gevestigd in de bestaande bebouwing;
    • 3. de nevenactiviteiten bijdragen aan een verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overlegd waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en de andere te verrichten kwalitietsverbeterende maatregelen zijn omschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
    • 4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • I. de verkeersveiligheid;
      • II. de milieusituatie;
      • III. het woon- en leefklimaat;
      • IV. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 5. wordt voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein;
    • 6. er ten hoogste één gevelreclameuiting is toegestaan tot een afmeting van maximaal 50 bij 100 cm.
4.6.2 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.5.1 onder a ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf, met dien verstande dat:

  • a. dit gebruik een vloeroppervlakte van maximaal 40 m2 beslaat;
  • b. een aan huis verbonden bedrijf mag worden uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;
  • c. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;
  • d. degene die de activiteiten uitvoert, tevens de bewoner van de woning is;
  • e. geen buitenopslag en buitenstalling plaatsvindt;
  • f. het gebruik geen (ernstige of onevenredige) hinder oplevert voor het woonmilieu en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
  • g. er geen sprake is van een verkeersaantrekkende werking;
  • h. in de parkeerbehoefte wordt voorzien op eigen terrein;
  • i. er geen detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van ondergeschikte detailhandel in zelfgemaakte producten.
  • j. er ten hoogste één gevelreclame-uiting is toegestaan tot een afmeting van maximaal 50 bij 100 cm.

Artikel 5 Agrarisch met waarden

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch bedrijfsmatig gebruik;
  • b. instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden;
  • c. het realiseren en in stand houden van natuur- en landschapselementen zoals houtopstanden, houtwallen, houtsingels, sloten, beken, waterlopen en overige waterpartijen, water- en oevervegetaties;

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. agrarisch hobbymatig gebruik;
    • 2. perceelsontsluitingswegen;
    • 3. verkeersvoorzieningen;
    • 4. recreatief medegebruik;
    • 5. water en watergangen;
    • 6. waterhuishoudkundige voorzieningen;
    • 7. groenvoorzieningen en landschappelijke inpassing.
5.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 26.2.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden mogen de volgende bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd:

  • a. omheiningen en/of perceelsafscheidingen, uitsluitend in de vorm van draadomheiningen en/of draaderfafscheidingen, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 1,50 meter mag bedragen;
  • b. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen, zoals kleinschalige picknickplaatsen, rustpunten, zitbanken, afvalbakken en (informatie)borden, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 3.00 meter mag bedragen;
  • c. voederruiven, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 1,50 meter mag bedragen.
  • d. bouwwerken, geen gebouw zijnde van geringe omvang welke noodzakelijk zijn voor het realiseren of instandhouden van de in artikel 5.1.1 genoemde natuur- en landschapselementen.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van recreatief medegebruik en schuilgelegenheden

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.1 voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van recreatief medegebruik en/of ten behoeve van het bouwen van een schuilgelegenheid, met dien verstande dat:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het agrarisch gebruik en de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • b. de oppervlakte per gebouw maximaal 12 m² mag bedragen;
  • c. de goothoogte van gebouwen maximaal 2,50 meter mag bedragen;
  • d. de bouwhoogte van gebouwen maximaal 3,00 meter mag bedragen;
  • e. gebouwen met een kap van maximaal 45° worden afgedekt;
  • f. de gebouwen landschappelijk worden ingepast.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van kampeermiddelen en al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, behoudens voor zover en voor zolang de aanwezigheid hiervan nodig is in verband met binnen de bestemming uit te voeren tijdelijke werken of werkzaamheden;
  • b. paardenbak, terras, tennisbaan en zwembad;
  • c. sport-, wedstrijd- of speelterreinen, parkeerterreinen, zwemgelegenheden, maneges. lig- en speelweiden;
  • d. het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband;
  • e. opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, waaronder reclame-uitingen;
  • f. buitenopslag, waaronder de opslag van mest(stoffen), behoudens voor zover dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;\
  • g. militaire oefeningen;
  • h. teeltondersteunende voorzieningen en hagelnetten.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verharden of verwijderen van wegen of paden en het aanbrengen of verwijderen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het graven, verbreden, uitdiepen, dempen en/of verleggen van watergangen;
  • c. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen;
  • d. het verwijderen van natuur- en landschapselementen.
5.5.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 5.5.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning mogen worden uitgevoerd.
5.5.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.5.1 wordt slechts verleend indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in artikel 5.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 6 Bedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse reeds bestaande bedrijven, welke legaal aanwezig zijn op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt;
  • b. bedrijven van categorie 1 en 2, die zijn opgenomen in de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1 bij deze regels);
  • c. wonen in een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • d. kantoor, als ondergeschikt onderdeel van het bedrijf of zelfstandig;
  • e. detailhandel in ter plaatse vervaardigde of bewerkte goederen;

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
    • 2. groenvoorzieningen;
    • 3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 26.2.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 6.1 genoemde bestemming;
  • b. één bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • c. de daarbij behorende bijgebouwen;
  • d. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
6.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van (bedrijfs)gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. per bouwperceel is maximaal één bedrijf toegestaan;
  • b. (bedrijfs)gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  • c. het bouwvlak mag voor maximaal 100% worden bebouwd;
  • d. de voorgevels worden geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  • e. gebouwen worden plat of met een kap van minimaal 30o en maximaal 60o afgedekt;
  • f. de goothoogte van gebouwen mag maximaal 6,00 m bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte' de aangeduide maximum goothoogte geldt;
  • g. de bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 12,00 m bedragen;
6.2.3 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is uitsluitend één bedrijfswoning toegestaan;
  • b. de bedrijfswoning mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  • c. de inhoud van de bedrijfswoning mag maximaal 750 m³ bedragen of maximaal de bestaande inhoud, op het moment van inwerkingtreding van het plan, indien deze groter is;
  • d. de bedrijfswoning wordt plat of met een kap van maximaal 60° afgedekt;
  • e. de goothoogte van de bedrijfswoning mag maximaal 6,50 meter bedragen;
  • f. de bouwhoogte van de bedrijfswoning mag maximaal 10,50 meter bedragen.
6.2.4 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen mogen zowel ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd als er buiten;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van vergunningsplichtige bijgebouwen mag maximaal 100 m² bedragen;
  • c. bijgebouwen worden plat of met een kap van maximaal 60° afgedekt;
  • d. de goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,50 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 5,50 meter bedragen;
  • f. bijgebouwen in de vorm van carports worden op een afstand van minimaal 1,00 meter achter de voorgevelrooilijn gebouwd en met dien verstande dat de bouwhoogte van carports maximaal 3,00 m mag bedragen.
6.2.5 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldende de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen zowel ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd als er buiten;
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen uitsluitend achter de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd, met uitzondering van erfafscheidingen;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 5,00 m bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 meter mag bedragen en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 meter mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van lichtmasten maximaal 3,00 meter mag bedragen.
6.3 Nadere eisen
6.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de hoogte van de bebouwing;
  • b. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  • c. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;
  • d. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen;
  • e. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan.
6.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 6.3.1 genoemde onderwerpen voor het stellen van nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeerssituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. de waterhuishouding.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van bouwen buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.2 en 6.2.3 voor het gedeeltelijk buiten het bouwvlak bouwen van gebouwen, met dien verstande dat:

  • a. de totale oppervlakte van gebouwen buiten het bouwvlak maximaal 100 m2 mag bedragen;
  • b. de afstand tot de perceelsgrens minimaal 3,00 m dient te bedragen;
  • c. de gebouwen niet voor de voorgevelrooilijn mogen worden opgericht;
  • d. de bouwhoogte maximaal 5,00 m mag bedragen;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. de vestiging van een bedrijf en/of het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten anders dan bedoeld in artikel 6.1;
  • b. geluidzoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen en/of het Besluit risico's zware ongevallen 1999;
  • c. het plaatsen van kampeermiddelen en al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen;
  • d. detailhandel, anders dan detailhandel in ter plaatse vervaardigde of bewerkte goederen;
  • e. horeca;
  • f. wonen, uitgezonderd ter plaats van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • g. buitenopslag, behoudens voor zover dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en dit niet plaatsvindt voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
6.6.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een zwaardere milieucategorie

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.5.1 onder a ten behoeve van een bedrijf in een zwaardere milieucategorie, met dien verstande dat:

  • a. maximaal milieucategorie 3.1 is toegestaan;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. het woon- en leefklimaat;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 7 Bedrijf - Nutsvoorziening

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. openbare nutsvoorzieningen;
  • b. verkeersvoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen,

met de daarbij behorende voorzieningen.

7.1.2 Relatie dubbelbestemming en aanduiding

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 26.2.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Op de voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 7.1 genoemde bestemming;
  • b. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
7.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het bouwvlak mag in zijn geheel worden bebouwd;
  • b. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 4,0 meter bedragen.
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer dan 3,0 meter bedragen, uitgezonderd erfafscheidingen welke maximaal 2,0 meter mogen bedragen.

Artikel 8 Gemengd

8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 Algemeen

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven van categorie 1 en 2 die zijn opgenomen in de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1 bij deze regels);
  • b. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  • c. horeca, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca', met dien verstande dat alleen horeca is toegestaan van dezelfde of een lagere horecacategorie als legaal aanwezig op het moment van inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
  • d. kantoor;
  • e. praktijkruimte;
  • f. aan huis verbonden beroepen en bedrijven;
  • g. wonen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. doeleinden van openbaar nut;
  • k. openbare nutsvoorzieningen;
  • l. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • m. instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige natuurlijke en landschappelijke waarden ter versterking van de landschappelijke inpassing van de bestaande dorpsranden van de kern Meers als overgang naar het aangrenzende buitengebied, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden'.

met dien verstande dat:

  • 1. de functies genoemd onder a tot en met f enkel op de begane grond bouwlaag zijn toegestaan;
  • 2. per bouwperceel maximaal 1 (bedrijfs)woning is toegestaan, uitgezonderd in die gevallen waar meer woningen legaal aanwezig zijn op het moment van inwerkingtreden van het bestemmingsplan, alwaar het aantal aanwezige (bedrijfs)woningen als maximum geldt.
8.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 26.2.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Op de voor 'Gemengd' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 8.1 genoemde bestemming;
  • b. de daarbij behorende bijgebouwen;
  • c. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.

Ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden' mogen geen gebouwen, bijgebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden opgericht.

8.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van (bedrijfs)gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. (bedrijfs)gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag voor maximaal 100% worden bebouwd;
  • c. de voorgevels worden geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  • d. de goothoogte mag maximaal 7,00 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte mag maximaal 12,00 meter bedragen.
8.2.3 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen mogen uitsluitend worden opgericht ter plaatse van de aanduidingen 'bouwvlak' en 'bijgebouwen';
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag maximaal 100 m2 bedragen, met dien verstande dat de grond ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' per bouwperceel voor maximaal 50% mag worden bebouwd;
  • c. de goothoogte mag maximaal 3,50 meter bedragen.
  • d. de bouwhoogte mag maximaal 5,50 meter bedragen.
8.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen uitsluiten worden opgericht ter plaatse van de aanduidingen 'bouwvlak' en 'bijgebouwen';
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen uitsluitend achter de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd, met uitzondering van erfafscheidingen;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 2,50 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 meter en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 meter mag bedragen.
8.3 Nadere eisen
8.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de hoogte van bebouwing;
  • b. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  • c. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan;
  • d. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen.
8.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 8.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • g. de waterhuishouding.
8.4 Afwijken van de bouwregels
8.4.1 Afwijken van bouwregels ten behoeve van een grotere bouwhoogte (bouwwerken geen gebouw zijnde)

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.2.4 onder c voor het verhogen van de toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde met maximaal 2,00 meter, met dien verstande dat:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
    • 5. de sociale veiligheid;
  • b. deze bepalingen niet zien op het verhogen van de toegestane bouwhoogte van erfafscheidingen.
8.5 Specifieke gebruiksregels
8.5.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. de vestiging van een bedrijf en/of het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten anders dan bedoeld in artikel 8.1;
  • b. geluidzoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen en/of het Besluit risico's zware ongevallen 1999;
  • c. het plaatsen van kampeermiddelen en van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen;
  • d. detailhandel, met uitzondering van detailhandel als genoemd in 8.1.1 onder b;
  • e. horeca, met uitzondering van horeca als genoemd in 8.1.1 onder c;
  • f. buitenopslag.
8.5.2 Aan huis verbonden beroepen

Een aan huis verbonden beroep is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. een aan huis verbonden beroep mag uitsluitend worden uitgeoefend in een woning of in de bijgebouwen;
  • b. maximaal mag 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning respectievelijk 1/3 van de oppervlakte van de bijgebouwen worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroep tot een maximum oppervlak van 75 m2;
  • c. de woonfunctie blijft in overwegende mate gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning wordt niet wezenlijk aangetast;
  • d. degene die de activiteiten uitvoert, is tevens de bewoner van de woning;
  • e. het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • f. er geen sprake is van een verkeersaantrekkende werking;
  • g. in de parkeerbehoefte wordt voorzien op eigen terrein;
  • h. er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van aan het beroep inherente en ondergeschikte detailhandel;
  • i. er ten hoogste één gevelreclame-uiting is toegestaan tot een afmeting van maximaal 50 bij 100 cm.
8.5.3 Aan huis verbonden bedrijven

Een aan huis verbonden bedrijf is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. een aan huis verbonden bedrijf mag uitsluitend worden uitgeoefend in een woning of in de bijgebouwen;
  • b. maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de woning respectievelijk 40 m2 van de oppervlakte van de bijgebouwen mag worden gebruikt voor een aan huis verbonden bedrijf;
  • c. de woonfunctie blijft in overwegende mate gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning wordt niet wezenlijk aangetast;
  • d. degene die de activiteiten uitvoert, is tevens de bewoner van de woning;
  • e. buitenopslag en buitenstalling is niet toegestaan;
  • f. er mag geen sprake zijn van een verkeersaantrekkende werking;
  • g. in de parkeerbehoefte moet worden voorzien op eigen terrein;
  • h. detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van aan het bedrijf inherente en ondergeschikte detailhandel;
  • i. er ten hoogste één gevelreclame-uiting is toegestaan tot een afmeting van maximaal 50 bij 100 cm.
8.6 Afwijken van de gebruiksregels
8.6.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van functies op de verdieping

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.1.1 onder 1 ten behoeve van het toestaan van de functies in andere bouwlagen dan de begane grond bouwlaag, mits:

  • a. geen sprake is van afsplitsing van functies en er een directe relatie is met de functie op de begane grond bouwlaag;
  • b. het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. op eigen terrein in de extra parkeerbehoefte wordt voorzien;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
    • 5. de sociale veiligheid;
  • e. het geen detailhandel betreft.
8.6.2 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van het toestaan van functies anders dan aangeduid ter plaatse van de aanduiding

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.1.1 ten behoeve van het toestaan van de functies detailhandel en horeca anders dan aangeduid ter plaatse van de betreffende aanduiding, mits:

  • a. het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. op eigen terrein in de extra parkeerbehoefte wordt voorzien;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
    • 5. de sociale veiligheid.
8.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Gemengd' aangewezen gronden in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden' de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verbreden, verharden of verwijderen van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden of parkeergelegenheden en het aanbrengen of verwijderen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen en het ophogen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • c. het rooien van beplanting en/of het verwijderen van natuur- en landschapselementen.
8.7.2 Uitzonderingen vergunningsplicht

Het bepaalde in artikel 8.7.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/afwijking mogen worden uitgevoerd.
8.7.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.7.1 wordt slechts verleend indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in artikel 8.1 genoemde natuurlijke en landschappelijke waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 9 Groen

9.1 Bestemmingsomschrijving
9.1.1 Algemeen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. speelvoorzieningen;
  • c. kunstobjecten;
  • d. doeleinden van openbaar nut;
  • e. recreatief medegebruik;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. openbare nutsvoorzieningen.
9.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de op de plankaart aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 26.2.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 9.1 genoemde bestemming;
  • b. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
9.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag maximaal 3,00 m bedragen;
  • b. de oppervlakte per gebouw mag maximaal 15 m2 bedragen.
9.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag maximaal 5,00 meter bedragen, met uitzondering van:
    • 1. kunstobjecten, waarvan de bouwhoogte maximaal 8,00 meter mag bedragen;
    • 2. erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2,00 meter mag bedragen;
    • 3. lantaarnpalen, waarvan de bouwhoogte maximaal 8,00 meter mag bedragen.
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van hoogtebepalingen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.2.3 ten behoeve van een grotere hoogte, met dien verstande dat:

  • a. dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar moet zijn;
  • b. de bouwhoogte maximaal 10,00 m mag bedragen.

Artikel 10 Maatschappelijk

10.1 Bestemmingsomschrijving
10.1.1 Algemeen

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. begraafplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';
  • b. bibliotheek;
  • c. gezondheidszorg en welzijnsinstellingen;
  • d. medische doeleinden;
  • e. jeugd- en kinderopvang;
  • f. onderwijs en educatieve doeleinden;
  • g. sociale-culturele doeleinden;
  • h. openbare dienstverlening en informatievoorziening;
  • i. religie;
  • j. verenigingsleven;
  • k. sport- en spelactiviteiten;
  • l. doeleinden van openbaar nut;
  • m. openbare nutsvoorzieningen;

met daarbij behorende:

    • 1. groenvoorzieningen;
    • 2. parkeervoorzieningen;
    • 3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
    • 4. ondergeschikte horeca.
10.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 26.2.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Op de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 10.1 genoemde bestemming;
  • b. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
10.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag voor maximaal 100% worden bebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)', het aangeduide bebouwingspercentage geldt;
  • c. de voorgevels worden geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  • d. gebouwen worden plat of met een kap van minimaal 30o en maximaal 60o afgedekt;
  • e. de goothoogte mag maximaal 6,00 m bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte' de aangeduide maximum goothoogte geldt;
  • f. de bouwhoogte mag maximaal 9,00 m bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' de aangeduide maximum bouwhoogte geldt.
10.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen uitsluitend achter de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd, met uitzondering van erfafscheidingen;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 5,00 m bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van erfafscheidingen, voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 meter en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 meter mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van lichtmasten maximaal 8,00 meter mag bedragen.
10.3 Nadere eisen
10.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de hoogte van de bebouwing;
  • b. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  • c. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;
  • d. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen;
  • e. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan.
10.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 10.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeerssituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. de waterhuishouding.
10.4 Afwijken van de bouwregels
10.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van bouwen buiten bouwvlak

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.2.2 voor het gedeeltelijk buiten het bouwvlak bouwen van gebouwen, met dien verstande dat:

  • a. de totale oppervlakte van gebouwen buiten het bouwvlak maximaal 100 m2 mag bedragen;
  • b. de afstand tot de perceelsgrens minimaal 3,00 m dient te bedragen;
  • c. de gebouwen niet voor de voorgevelrooilijn mogen worden opgericht;
  • d. de bouwhoogte maximaal 5,00 m mag bedragen,
  • e. geen onevenredige aantasting plaat svindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
10.5 Specifieke gebruiksregels
10.5.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. detailhandel;
  • b. horeca, met uitzondering van ondergeschikte horeca als bedoeld in artikel 10.1.1 onder 4;
  • c. recreatieve bewoning;
  • d. zelfstandig kantoor;
  • e. wonen;
  • f. buitenopslag, behoudens voor zover dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en dit niet plaatsvindt voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw.

Artikel 11 Sport

11.1 Bestemmingsomschrijving
11.1.1 Algemeen

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sport- en spelactiviteiten;
  • b. evenementen;

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. horeca uitsluitend in de vorm van een kantine;
    • 2. wegen en paden;
    • 3. groenvoorzieningen;
    • 4. parkeervoorzieningen;
    • 5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
    • 6. doeleinden van openbaar nut;
    • 7. openbare nutsvoorzieningen.
11.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 26.2.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemeen

Op de voor 'Sport' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 11.1 genoemde bestemming;
  • b. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
11.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag voor maximaal 100% worden bebouwd;
  • c. de voorgevels worden geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  • d. de goothoogte mag maximaal 6,00 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte mag maximaal 6,00 m bedragen.
11.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen uitsluitend achter de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd, met uitzondering van erfafscheidingen;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 5,00 m bedragen, met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 meter mag bedragen en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 meter mag bedragen;
    • 2. lichtmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 12,00 meter mag bedragen;
    • 3. ballenvangers, waarvan de bouwhoogte maximaal 10,00 meter mag bedragen;
    • 4. vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 6,00 meter mag bedragen.
11.3 Nadere eisen
11.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de hoogte van de bebouwing;
  • b. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  • c. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;
  • d. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen;
  • e. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan.
11.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 11.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeerssituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. de waterhuishouding.
11.4 Specifieke gebruiksregels
11.4.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van kampeermiddelen en van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen;
  • b. buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik;
  • c. detailhandel;
  • d. horeca, anders dan bedoeld in artikel 11.1.1, onder 1.

Artikel 12 Verkeer

12.1 Bestemmingsomschrijving
12.1.1 Algemeen

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeersdoeleinden;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. geluidwerende voorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. voorzieningen ten behoeve van fauna(passage);
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. doeleinden van openbaar nut;

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. speelvoorzieningen;
    • 2. straatmeubilair;
    • 3. kunstwerken;
    • 4. afvalinzameling;
    • 5. terrassen;
    • 6. standplaatsen ten behoeve van straatverkoop.
12.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de op de plankaart aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 26.2.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Algemeen

Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 12.1 genoemde bestemming;
  • b. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
12.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag maximaal 3,00 m bedragen;
  • b. de oppervlakte per gebouw mag maximaal 15 m2 bedragen.
12.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 5,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van lichtmasten maximaal 10,00 m mag bedragen.
12.3 Wijzigingsbevoegdheid
12.3.1 Wijziging in de bestemming 'Wonen'

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de vergroting van een aan de bestemming 'Verkeer' grenzende tuin,met dien verstande dat:

  • a. er geen nieuwe bebouwing wordt opgericht;
  • b. ter plaatse geen openbare nutsvoorzieningen en/of (ondergrondse) leidingen of beschermingszones hiervan aanwezig zijn.
  • c. de verkeersveiligheid niet in het geding mag zijn;
  • d. de effecten op de omgeving niet zullen toenemen;
  • e. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
  • f. de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht en er geen sprake is van negatieve effecten;
  • g. bij het wijzigen in de bestemming 'Wonen', voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 13 en met dien verstande dat ter plaatse geen aanduiding 'bouwvlak' of 'bijgebouwen' wordt opgenomen.

Artikel 13 Wonen

13.1 Bestemmingsomschrijving
13.1.1 Algemeen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. voorzieningen gericht op het verlenen van zorg ten behoeve van het zolang mogelijk zelfstandig kunnen wonen van ouderen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorginstelling';
  • c. plattelandswoning, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – plattelandswoning';
  • d. instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige natuurlijke en landschappelijke waarden ter versterking van de landschappelijke inpassing van de bestaande dorpsranden van de kern Meers als overgang naar het aangrenzende buitengebied, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden'.

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. mantelzorg
    • 2. aan huis verbonden beroepen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 13.5.2;
    • 3. webshop aan huis, overeenkomstige het bepaalde in artikel 13.5.3;
    • 4. de (overige) daarbij behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, tuinen, erven en verhardingen.
13.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 26.2.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Algemeen

Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen in de vorm van woningen (vrijstaand, twee aan een, geschakeld);
  • b. gebouwen in de vorm van gestapelde woningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld';
  • c. de daarbij behorende bijgebouwen;
  • d. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.

Ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden' mogen geen gebouwen, bijgebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden opgericht.

13.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag voor maximaal 100% worden bebouwd;
  • c. per bouwvlak is het bestaande aantal woningen toegestaan zoals legaal aanwezig op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het op de verbeelding aangeduide aantal woningen mag worden gebouwd, mits:
    • 1. de afstand van de woning tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2,50 meter bedraagt, uitgezonderd geschakelde en twee-aaneen gebouwde woningen;
    • 2. de breedte van de woning minimaal 6,00 meter bedraagt;
  • d. de bouwhoogte mag maximaal 10,50 meter bedragen;
  • e. er mag in maximaal 2 bouwlagen worden gebouwd, uitgezonderd in die gevallen waar een afwijkend aantal bouwlagen legaal aanwezig is op het moment van inwerkingtreden van het bestemmingsplan, alwaar het aantal aanwezige bouwlagen als maximum geldt;
  • f. de hoogte van een bouwlaag bedraagt maximaal 3,50 meter.
  • g. woningsplitsing is niet toegestaan;
  • h. de voorgevel van het gebouw wordt geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  • i. de bouwhoogte van een erker mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grond bouwlaag van het hoofdgebouw en de afstand van de erker tot de bestemming 'Verkeer' mag nergens minder bedragen dan 3,00 meter.
13.2.3 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en 'bijbouwen' worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag maximaal 75 m2 bedragen, met dien verstande dat de grond ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' per bouwperceel voor maximaal 50% mag worden bebouwd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' welke verbonden zijn door de figuur 'relatie' mag de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen maximaal 75 m2 bedragen en het bouwperceel voor maximaal 50% worden bebouwd;
  • d. de goothoogte mag maximaal 3,30 meter bedragen.
  • e. de bouwhoogte mag maximaal 5,50 meter bedragen.
13.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen 'bouwvlak' en 'bijgebouwen' worden gebouwd;
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen uitsluitend achter de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd, met uitzondering van erfafscheidingen;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 2,50 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 meter en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 meter mag bedragen, uitgezonderd de bouwhoogte van begroeide draaderfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens in de zijdelingse perceelsgrens grenzend aan de openbare ruimte, mag voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 meter bedragen;
  • d. per bouwperceel is één zwembad toegestaan, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. het zwembad wordt gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en/of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen', mits gelegen achter de achtergevelrooilijn en ten minste 3,00 meter uit de zijdelingse perceelsgrenzen;
    • 2. het zwembad mag niet worden overdekt.
13.3 Nadere eisen
13.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de hoogte van bebouwing;
  • b. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan.
  • c. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  • d. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen.
13.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 13.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeerssituatie;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en van omliggende waarden;
  • g. de waterhuishouding.
13.4 Afwijken van de bouwregels
13.4.1 Afwijken van de bouwregels voor het tijdelijk splitsen van een woning ten behoeve van een mantelzorgwoning

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.2.2 voor het tijdelijk splitsen van een woning ten behoeve van een mantelzorgwoning, met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak van de mantelzorg wordt aangetoond;
  • b. de mantelzorgwoning een tijdelijk karakter heeft, zodat na het beëindigen van de zorgrelatie ook de afwijking van het bestemmingsplan wordt beëindigd;
  • c. de mantelzorgwoning ondergeschikt moet zijn aan de hoofdwoning;
  • d. het oppervlak van de mantelzorgwoning maximaal 75 m2 mag bedragen;
  • e. er geen sprake mag zijn van een zelfstandige woning/wooneenheid;
  • f. er geen sprake mag zijn van een eigen aansluiting van de mantelzorgwoning op de openbare nutsvoorzieningen;
  • g. in de toename van de parkeerbehoefte op eigen terrein moet worden voorzien, tenzij er in de directe omgeving voldoende veilige parkeerplaatsen aanwezig zijn en de mantelzorgwoning niet leidt tot een onevenredige parkeerdruk.
13.4.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van oppervlakte bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.2.3 ten behoeve van een grotere oppervlakte aan bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a. dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar moet zijn;
  • b. de bijgebouwen qua omvang en verschijningsvorm moeten passen bij de aard en kwaliteit van de bebouwde en onbebouwde omgeving;
  • c. dit geen nadelige gevolgen mag hebben voor aangrenzende percelen, qua bezonning en gebruiksmogelijkheden;
  • d. een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd moet zijn;
  • e. de oppervlakte aan bijgebouwen maximaal 150 m2 mag bedragen, met dien verstande dat de grond ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' per bouwperceel voor maximaal 60% mag worden bebouwd.
13.4.3 Afwijken van de bouwregels voor het plaatsen en bewonen van een tijdelijke mantelzorgunit

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.2.3 voor het plaatsen en bewonen van een tijdelijke mantelzorgunit, met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak van de mantelzorg wordt aangetoond;
  • b. de mantelzorgunit een tijdelijk karakter heeft, zodat na beëindiging van de zorgrelatie ook de afwijking van het bestemmingsplan wordt beëindigd en de mantelzorgunit wordt verwijderd;
  • c. de mantelzorgunit ondergeschikt moet zijn aan de hoofdwoning;
  • d. het oppervlak van de mantelzorgunit maximaal 75 m2 mag bedragen. Dit oppervlak gaat niet ten koste van de maximum oppervlakte aan toegestane bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'. Ook niet als hierdoor het onbebouwde oppervlak van het bouwperceel minder dan 50% wordt;
  • e. de bouwhoogte van de mantelzorgunit mag maximaal 3,00 meter bedragen;
  • f. de plaatsing van de mantelzorgunit vanuit een ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar moet zijn;
  • g. de belangen en de gebruiksmogelijkheden van de belendende percelen niet onevenredig mogen worden geschaad;
  • h. de mantelzorgunit uitsluitend aan de achterzijde of zijgevel van de bestaande woning geplaatst wordt, waarbij de afstand tot de voorgevelrooilijn minimaal 3,00 meter dient te bedragen;
  • i. in de toename van de parkeerbehoefte op eigen terrein moet worden voorzien, tenzij er in de directe omgeving voldoende veilige parkeerplaatsen aanwezig zijn en de mantelzorgwoning niet leidt tot een onevenredige parkeerdruk.
13.5 Specifieke gebruiksregels
13.5.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. opslag anders dan inherent aan het toegelaten gebruik;
  • b. een aan huis verbonden bedrijf;
  • c. een bed & breakfast;
  • d. kinderopvang;
  • e. vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • f. gebruik van gronden voor de naar de weg gekeerde bouwgrens voor het stallen van kampeermiddelen en al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen;
  • g. woonwagenstandplaatsen;
  • h. woningsplitsing, anders dan tijdelijke woningsplitsing ten behoeve van mantelzorg;
  • i. detailhandel, met uitzondering van een webshop aan huis als bedoeld in artikel 13.5.3;
  • j. horeca.
13.5.2 Aan huis verbonden beroepen

Een aan huis verbonden beroep is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. een aan huis verbonden beroep mag uitsluitend worden uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;
  • b. maximaal mag 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning respectievelijk 1/3 van de oppervlakte van de bijgebouwen worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroep tot een maximum oppervlak van 75 m2;
  • c. de woonfunctie blijft in overwegende mate gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning wordt niet wezenlijk aangetast;
  • d. degene die de activiteiten uitvoert, is tevens de bewoner van de woning;
  • e. het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • f. er is geen sprake van een verkeersaantrekkende werking;
  • g. in de parkeerbehoefte wordt voorzien op eigen terrein;
  • h. er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van aan het beroep inherente en ondergeschikte detailhandel.
13.5.3 Webshop aan huis

Een webshop aan huis is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. een webshop aan huis mag worden uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;
  • b. maximaal mag 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning respectievelijk 1/3 van de oppervlakte van de bijgebouwen worden gebruikt voor een webshop aan huis tot een maximum oppervlak van 40 m2;
  • c. de woonfunctie blijft in overwegende mate gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning wordt niet wezenlijk aangetast;
  • d. degene die de activiteiten uitvoert, is tevens de bewoner van de woning;
  • e. het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • f. er mag geen bedrijfmatige opslag in de buitenlucht plaatsvinden;
  • g. de producten mogen niet aan huis worden verkocht;
  • h. de producten mogen door de klant niet ter plaatse besteld en/of afgehaald worden;
  • i. de bestelde producten worden door de ondernemer zelf of via de post c.q. een pakketdienst bij de klant thuis bezorgd.
13.6 Afwijken van de gebruiksregels
13.6.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.5.1 onder b ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf, met dien verstande dat:

  • a. dit gebruik een vloeroppervlakte van maximaal 40 m2 beslaat;
  • b. een aan huis verbonden bedrijf mag worden uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;
  • c. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;
  • d. degene die de activiteiten uitvoert, tevens de bewoner van de woning is;
  • e. geen buitenopslag en buitenstalling plaatsvindt;
  • f. het gebruik geen (ernstige of onevenredige) hinder oplevert voor het woonmilieu en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
  • g. er geen sprake is van een verkeersaantrekkende werking;
  • h. in de parkeerbehoefte moet worden voorzien op eigen terrein;
  • i. er geen detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van ondergeschikte detailhandel in zelfgemaakte producten;
  • j. er ten hoogste één gevelreclame-uiting is toegestaan tot een afmeting van maximaal 50 bij 100 cm.
13.6.2 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van kinderopvang

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.5.1 onder d ten behoeve van een kinderopvang, onder de volgende voorwaarden:

  • a. maximaal mag 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning respectievelijk 1/3 van de oppervlakte van de bijgebouwen worden gebruikt voor kinderopvang tot een maximum oppervlak van 40 m2;
  • b. de woonfunctie blijft in overwegende mate gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning wordt niet wezenlijk aangetast;
  • c. de beroepsmatige activiteiten worden alleen uitgevoerd door de bewoner(s) van de woning;
  • d. er is ten hoogste één reclame-uiting ter plaatse van een gevel of in de vorm van een zuil toegestaan met een maximale afmeting van 50 x 100 centimeter;
  • e. het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving en/of omliggende waarden;
  • f. in de de parkeerbehoefte moet worden voorzien op eigen terrein.
13.6.3 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van detailhandel als ondergeschikte activiteit

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.5.1 onder i ten behoeve van het gebruik voor detailhandel als ondergeschikte activiteit, met dien verstande dat:

  • a. de ondergeschikte detailhandel uitsluitend wordt uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;
  • b. maximaal 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning respectievelijk 1/3 van de oppervlakte van de bijgebouwen mag worden gebruikt voor detailhandel als ondergeschikte activiteit tot een maximum oppervlak van 40 m2;
  • c. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;
  • d. de ondergeschikte detailhandelsactiviteiten alleen worden uitgevoerd door de bewoner(s) van de woning;
  • e. etalages niet zijn toegestaan;
  • f. de functie enkel is toegestaan op de begane grond bouwlaag;
  • g. het gebruik geen (ernstige of onevenredige) hinder oplevert voor het woonmilieu en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
  • h. verkoop van producten met veiligheidsrisico's niet is toegestaan;
  • i. vrachtverkeer ten behoeve van bevoorrading niet is toegestaan;
  • j. in de parkeerbehoefte moet worden voorzien op eigen terrein;
  • k. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • l. er ten hoogste één gevelreclameuiting is toegestaan tot een afmeting van maximaal 50 bij 100 cm.
13.6.4 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.5.1 onder j ten behoeve van een bed & breakfast, met dien verstande dat:

  • a. de bed & breakfast uitsluitend wordt uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;
  • b. de woning een minimale inhoud van 500 m³ heeft;
  • c. ten hoogste 4 slaapplaatsen per bed & breakfast worden gerealiseerd;
  • d. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;
  • e. het gebruik geen (ernstige of onevenredige) hinder mag opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
  • f. in de parkeerbehoefte moet worden voorzien op eigen terrein;
  • g. de bed and breakfast door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet kan functioneren als een zelfstandige woning. Een aparte kookgelegenheid bij de bed and breakfast is niet toegestaan;
  • h. er ten hoogste één gevelreclameuiting is toegestaan tot een afmeting van maximaal 50 bij 100 cm.
13.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Wonen' aangewezen gronden in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden' de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verbreden, verharden of verwijderen van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden of parkeergelegenheden en het aanbrengen of verwijderen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen en het ophogen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • c. het rooien van beplanting en/of het verwijderen van natuur- en landschapselementen.
13.7.2 Uitzonderingen vergunningsplicht

Het bepaalde in artikel 13.7.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/afwijking mogen worden uitgevoerd.
13.7.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13.7.1 wordt slechts verleend indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in artikel 13.1 genoemde natuurlijke en landschappelijke waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 14 Leiding

14.1 Bestemmingsomschrijving
14.1.1 Algemeen

De voor 'Leiding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van:

  • a. een rioolwatertransportleiding, ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding - riool’;
  • b. waterleiding, ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - water'.
14.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 26.2.

14.2 Bouwregels

Op de voor 'Leiding' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

14.3 Afwijken van de bouwregels
14.3.1 Afwijken ten behoeve van bouwwerken voor de leiding

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 14.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van het beheer en/of de instandhouding van de leiding, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,00 meter;
  • b. door de bouw of de aanwezigheid van een dergelijk bouwwerk geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de in artikel 14.1.1 omschreven doeleinden;
  • c. de leidingbeheerder ter zake om advies wordt gevraagd.
14.3.2 Afwijken ten behoeve van het bouwen conform de onderliggende bestemming

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 14.2 ten behoeve van het bouwen conform de onderliggende bestemming, met dien verstande dat:

  • a. hierdoor het belang van de leiding niet onevenredig mag worden aangetast;
  • b. door de bouw of de aanwezigheid van een dergelijk bouwwerk geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de in artikel 14.1.1 omschreven doeleinden;
  • c. de leidingbeheerder ter zake om advies wordt gevraagd.
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Leiding' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het ophogen, het egaliseren, het bodemverlagen, het afgraven of het verrichten van andere graaf-/grondwerkzaamheden;
  • d. het aanbrengen van nieuwe ondergrondse of bovengrondse kabels of leidingen;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • f. het permanent opslaan van goederen.
14.4.2 Uitzonderingen vergunningsplicht

Het verbod als bedoeld in artikel 14.4.1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken bestaan uit:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan of mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende vergunning.
14.4.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 14.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. het belang van de leiding niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in artikel 14.1.1 omschreven doeleinden niet in gevaar worden of kunnen worden gebracht;
  • c. de leidingbeheerder ter zake om advies wordt gevraagd.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 1

15.1 Bestemmingsomschrijving
15.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor behoud en bescherming van de aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

15.1.2 Relatie dubbelbestemming en aanduiding

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 26.2.

15.2 Bouwregels
15.2.1 Algemeen

Op de voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd conform de onderliggende bestemming, behoudens voor zover het verstoringsoppervlak van de bodemingreep kleiner is dan 250 m2.

15.3 Afwijken van de bouwregels
15.3.1 Afwijken ten behoeve van het bouwen conform de onderliggende bestemming bij grotere bodemingrepen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 15.2.1 ten behoeve van het bouwen conform de onderliggende bestemming wanneer het verstoringsoppervlak van de bodemingreep groter is dan 250 m2 en de verstoringsdiepte meer bedraagt dan 40 cm beneden maaiveld, met dien verstande dat:

  • a. de aanvrager een rapport overlegt waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. uit het rapport onder a blijkt dat er geen archeologische waarden te verwachten zijn of kunnen worden geschaad, dan wel nadat door nader archeologisch onderzoek uit te voeren de aanwezige archeologische waarden veilig kunnen worden gesteld;
  • c. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning te verbinden voorwaarden.
15.3.2 Voorwaarden aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 15.3.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien sub c van toepassing is, een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
15.3.3 Uitzondering vergunningplicht

Het bepaalde in artikel 15.3.1 en 15.3.2 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en/of waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwplan dat geen bodemverstorende activiteiten met zich meebrengt, of
  • c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd, waarvan de bouwhoogte maximaal 3,00 m mag bedragen.
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven (ook het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, en het ophogen van gronden met meer dan 40 cm, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
15.4.2 Voorwaarde aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 15.4.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien sub c van toepassing is, een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
15.4.3 Uitzonderingen vergunningplicht

Het bepaalde in artikel 15.4.1 en 15.4.2 is niet van toepassing:

  • a. indien de verstoringsdiepte minder bedraagt dan 40 cm onder maaiveld en de oppervlakte van de bodemingreep kleiner is dan 250 m²;
  • b. indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden in de bodem zijn aangetroffen of dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
  • c. indien de werken en / of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • d. indien werken en werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    • 2. archeologisch onderzoek betreffen;
    • 3. worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende vergunning.
15.4.4 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 15.4.1 wordt slechts verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het belang van de bescherming van de archeologische waarden op grond waarbij aanvrager een rapport dient te overleggen waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is zeker gesteld of geen archeologische waarden aanwezig zijn, tenzij naar haar oordeel de archeologische waarde in andere informatie voldoende is zeker gesteld

15.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  • b. de oppervlaktes en/of de dieptes als genoemd in artikel 15.2 en artikel 15.4 te veranderen en/of hier desgewenst een extra aanduiding voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologische kennis noodzakelijk en/of mogelijk is.

Artikel 16 Waarde - Archeologie 2

16.1 Bestemmingsomschrijving
16.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor behoud en bescherming van de aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

16.1.2 Relatie dubbelbestemming en aanduiding

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 26.2.

16.2 Bouwregels
16.2.1 Algemeen

Op de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd conform de onderliggende bestemming, behoudens voor zover het verstoringsoppervlak van de bodemingreep kleiner is dan 2.500 m2.

16.3 Afwijken van de bouwregels
16.3.1 Afwijken ten behoeve van het bouwen conform de onderliggende bestemming bij grotere bodemingrepen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 16.2.1 ten behoeve van het bouwen conform de onderliggende bestemming wanneer het verstoringsoppervlak van de bodemingreep groter is dan 2.500 m2 en de verstoringsdiepte meer bedraagt dan 40 cm beneden maaiveld, met dien verstande dat:

  • a. de aanvrager een rapport overlegt waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. uit het rapport onder a blijkt dat er geen archeologische waarden te verwachten zijn of kunnen worden geschaad, dan wel nadat door nader archeologisch onderzoek uit te voeren de aanwezige archeologische waarden veilig kunnen worden gesteld;
  • c. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning te verbinden voorwaarden.
16.3.2 Voorwaarden aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 16.3.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien sub c van toepassing is, een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
16.3.3 Uitzondering vergunningplicht

Het bepaalde in artikel 16.3.1 en 16.3.2 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en/of waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwplan dat geen bodemverstorende activiteiten met zich meebrengt, of
  • c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd, waarvan de bouwhoogte maximaal 3,00 m mag bedragen.
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven (ook het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, en het ophogen van gronden met meer dan 40 cm, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
16.4.2 Voorwaarde aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 16.4.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien sub c van toepassing is, een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
16.4.3 Uitzonderingen vergunningplicht

Het bepaalde in artikel 16.4.1 en 16.4.2 is niet van toepassing:

  • a. indien de verstoringsdiepte minder bedraagt dan 40 cm onder maaiveld en de oppervlakte van de bodemingreep kleiner is dan 2.500 m²;
  • b. indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden in de bodem zijn aangetroffen of dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
  • c. indien de werken en / of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • d. indien werken en werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    • 2. archeologisch onderzoek betreffen;
    • 3. worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende vergunning.
16.4.4 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 16.4.1 wordt slechts verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het belang van de bescherming van de archeologische waarden op grond waarbij aanvrager een rapport dient te overleggen waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is zeker gesteld of geen archeologische waarden aanwezig zijn, tenzij naar haar oordeel de archeologische waarde in andere informatie voldoende is zeker gesteld

16.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  • b. de oppervlaktes en/of de dieptes als genoemd in artikel 16.2 en artikel 16.4 te veranderen en/of hier desgewenst een extra aanduiding voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologische kennis noodzakelijk en/of mogelijk is.

Artikel 17 Waterstaat - Waterbergend rivierbed

17.1 Bestemmingsomschrijving
17.1.1 Algemeen

De voor 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed' aangewezen gronden, zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de berging van rivierwater.

17.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 26.2.

17.2 Bouwregels
17.2.1 Algemeen

Op de voor 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

17.3 Afwijken van de bouwregels
17.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het bouwen conform de onderliggende bestemming

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 17.2.1 en behoeve van het bouwen conform de onderliggende bestemming, met dien verstande dat:

  • a. de bebouwing zodanig wordt gesitueerd en uitgevoerd dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk is gewaarborgd;
  • b. er geen sprake mag zijn van een feitelijke belemmering van de vergroting van de afvoercapaciteit;
  • c. de bebouwing zodanig wordt gesitueerd en uitgevoerd dat de waterstandsverhoging dan wel de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;
  • d. de resterende waterstandseffecten dan wel de afname van het bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen verzekerd zijn;
  • e. de waterbeheerder ter zake om advies wordt gevraagd.
17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.4.1 Vergunningsplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegeheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande waterlopen;
  • d. het aanbrengen van nieuwe ondergrondse of bovengrondse kabels of leidingen;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een andere wijze indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • f. het permanent opslaan van goederen.
17.4.2 Uitzonderingen vergunningsplicht

Het verbod als bedoeld in artikel 17.4.1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken bestaan uit:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden alsmede werken en werkzaamheden tot herstel van voor de waterberingsfunctie ongewenste veranderingen;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan of mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende vergunning.
17.4.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 17.4.1 wordt slechts verleend indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvoor hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in artikel 17.1.1 genoemde doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast en de waterbeheerder ter zake om advies wordt gevraagd.

Artikel 18 Waterstaat - Waterkering

18.1 Bestemmingsomschrijving
18.1.1 Algemeen

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de inrichting en het onderhoud van waterstaatkundige werken, in het bijzonder een waterkering, alsmede de bescherming van deze waterstaatkundige werken.

18.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 26.2.

18.2 Bouwregels

Op de voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden opgericht bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover nodig voor het behoud, onderhoud en bescherming van de waterkering, met een bouwhoogte van maximaal 9 meter.

18.3 Afwijken van de bouwregels
18.3.1 Afwijken ten behoeve van het bouwen conform de onderliggende bestemming

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 18.2 ten behoeve van het bouwen conform de onderliggende bestemming, met dien verstande dat:

  • a. door de bouw of de aanwezigheid van een dergelijk bouwwerk geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de in artikel 18.1.1 omschreven doeleinden;
  • b. de waterbeheerder ter zake om advies wordt gevraagd.
18.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en opstallen wordt in elk geval verstaan het gebruik voor en/of als opslag-, stort- en of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen, grond, stoffen en materialen, tenzij zulks noodzakelijk is ter verwezenlijking van de in artikel 18.1.1 omschreven doeleinden.

18.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.5.1 Vergunningsplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontginnen, het bodemverlagen, het afgraven, het ophogen en/of het egaliseren van gronden;
  • b. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegeheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het verwijderen of verstoren van de natuurlijke vegetatie en het scheuren of frezen van natuurlijke graslandvegetaties;
  • d. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande waterlopen;
  • e. het aanbrengen van nieuwe ondergrondse of bovengrondse kabels of leidingen;
  • f. het vellen, rooien of beschadigen van houtopstanden;
  • g. het verrichten van exploratieboringen en andere onderzoekingen naar bodemschatten, alsmede het slaan van waterputten of -bronnen ten behoeve van de drinkwaterwinning;
  • h. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een andere wijze indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • i. het permanent opslaan van goederen.
18.5.2 Uitzonderingen vergunningsplicht

Het verbod als bedoeld in artikel 18.5.1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken bestaan uit:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden alsmede werken en werkzaamheden tot herstel van voor de waterkeringsfunctie ongewenste veranderingen;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan of mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende vergunning.
18.5.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 18.5.1 wordt slechts verleend indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvoor hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in artikel 18.1.1 genoemde doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast en de waterbeheerder ter zake om advies wordt gevraagd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene bouwregels

20.1 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'bouwvlak' en 'bijgebouwen';
  • b. de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte van bouwwerken boven peil;
  • c. de ondergrondse bouwdiepte mag maximaal 4,00 meter onder peil bedragen;
  • d. voor het overige blijven de bouwregels van de betreffende (dubbel)bestemmingen van toepassing. Dit betekent bijvoorbeeld dat de inhoud van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking wordt genomen bij het bepalen van de maximale inhoud van gebouwen.
20.2 Ruimte tussen bouwwerken
20.2.1 Tussenruimte

De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het bouwperceel zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende bouwperceel aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:

  • a. vanaf de hoogte van het maaiveld tot 2,20 meter daarboven minder dan 1,00 meter breed zijn;
  • b. niet toegankelijk zijn.
20.2.2 Uitzondering

Het bepaalde in artikel 20.2.1 geldt niet voor bebouwing van ondergeschikte aard op het bouwperceel of op het aangrenzende bouwperceel of voor bebouwing die op een afstand van 0 meter (aaneengebouwd) wordt gebouwd.

20.2.3 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 20.2.1, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.

Artikel 21 Algemene gebruiksregels

21.1 Gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).

21.2 Strijdig gebruik

Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • c. straat- en raamprostitutie;
  • d. de plaatsing van kampeermiddelen, onderkomens en/of kampeerterrein;
  • e. woonwagenstandplaatsen.

Artikel 22 Algemene aanduidingsregels

22.1 'milieuzone - geurzone'
22.1.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' mogen geen geurgevoelige objecten worden gerealiseerd in verband met de geuremissie van een rioolgemaal.

Artikel 23 Algemene afwijkingsregels

23.1 Meetverschillen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van op de verbeelding aangeduide bouwgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, mits de afwijking maximaal 3,00 meter bedraagt.

23.2 Kleine bouwwerken van openbaar nut

Het bevoegd gezag kan met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden, zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, pinautomaten, afval- en glascontainers, kapellen, wegkruisen en dergelijke, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte maximaal 15 m2 mag bedragen;
  • b. de goothoogte maximaal 3,00 meter en de bouwhoogte maximaal 6,00 meter mag bedragen.
23.3 Evenementen

Het bevoegd gezag kan met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan ten aanzien van het toestaan van evenementen die met een zekere regelmaat (bijvoorbeeld jaarlijks) plaatsvinden en een planologische relevantie hebben vanwege de duur en/of omvang van de activiteit, met dien verstande dat:

  • a. de evenementen zijn toegestaan overeenkomstig de bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV);
  • b. het evenement maximaal 15 dagen duurt, inclusief het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement;
  • c. een locatie niet meer dan 3 maal per jaar voor een evenement wordt gebruikt;
  • d. er geen horeca ter plaatse plaatsvindt, anders dan inherent aan het toegestane evenement;
  • e. er geen detailhandel ter plaatse plaatsvindt, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten;
  • f. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien;
  • g. aan de van toepassing zijnde milieu wet- en regelgeving wordt voldaan;
  • h. het evenement niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap en de aanwezige natuurlijke en met de stiltegebieden samenhangende waarden niet worden geschaad;
  • i. gedurende het evenement geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woon- en leefmilieu ontstaan;
  • j. de verkeershinder beperkt blijft dan wel voorzien wordt in alternatieve routes.

Artikel 24 Algemene wijzigingsregels

24.1 Verschuiven bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot maximaal 2,00 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.

Artikel 25 Algemene procedureregels

Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:

  • a. het ontwerp-besluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende zes weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
  • b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid;
  • c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
  • d. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
  • e. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 26 Overige regels

26.1 Wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

26.2 Voorrangsregels
26.2.1 Voorrang dubbelbestemmingen en aanduidingen

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming of aanduiding, met name aan de orde bij wijzigingsbevoegdheden, gaat het belang van de dubbelbestemming of aanduiding voor.

26.2.2 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen en aanduidingen

Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen en aanduidingen geldt dat dubbelbestemmingen/aanduidingen gericht op het instandhouden of ontwikkelen van het groene karakter en het voorkomen van bebouwing voorgaan boven dubbelbestemmingen met bebouwing. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming:

26.3 Relatie

Vlakken die door middel van een relatie met elkaar verbonden zijn worden in deze regels beschouwd als één vlak.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 27 Overgangsrecht

27.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
27.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 28 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Kern Meers'