direct naar inhoud van Regels

Groeneboord Zuid, Bocholtz

Status: vastgesteld
Idn: NL.IMRO.0965.BPLKB03GroeneBzuid-VA01

Inhoud

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

Artikel 4 Tuin

Artikel 5 Verkeer

Artikel 6 Water

Artikel 7 Wonen

Artikel 8 Waarde - Archeologie

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Artikel 10 Algemene bouwregels

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

Artikel 14 Algemene procedureregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

Artikel 16 Slotregel

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 

plan:

het bestemmingsplan 'Groeneboord Zuid, Bocholtz' met identificatienummer NL.IMRO.0965.BPLKB03GroeneBzuid-VA01 van de gemeente Simpelveld.

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

 

aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat voor wat betreft afmetingen en/of in architectonisch opzicht (onder meer voor wat betreft goothoogte, dakhelling en/of dakvorm) ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt. Een aanbouw is een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in de wabo.

 

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

aaneengebouwd:

bebouwing welke wordt gekenmerkt door een rij van minimaal drie aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen.

 

aan-huis-gebonden bedrijf:

een bedrijf, geen detailhandel zijnde, gericht op het beroepsmatig verlenen van diensten en zorg of het uitoefenen van (ambachtelijke) bedrijvigheid door middel van handwerk, dat door de bewoner(s) van een woning in of vanuit die woning of een bijbehorend bijgebouw dan wel, in geval van een meersgezinswoning of bovenwoning, vanuit de begane grondverdieping van een gebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt.

 

aan-huis-gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch (para)medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, ontwerptechnisch, spiritueel, kunstzinnig of hiermee gelijk te stellen gebied, dat voor de bewoner(s) van een woning in of vanuit die woning of een bijbehorend bijgebouw dan wel, in geval van een meersgezinswoning of bovenwoning, vanuit de begane grondverdieping van een gebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt.

 

afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht.

 

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

 

bestaande situatie:

  1. t.a.v. bebouwing:

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

  1. t.a.v. gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen.

 

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

bijgebouw :

een al dan niet vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel staand hoofdgebouw. Een bijgebouw is een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in de Wabo.

 

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

 

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback en borstwering.

 

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 

bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

 

carport/overkapping:

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw. Een carport/overkapping is een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in de Wabo.

 

detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die, die goederen kopen resp. huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond.

 

escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

 

functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

 

gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

geschakelde woning:

een woning, waarvan het hoofdgebouw door middel van een bijgebouw verbonden is aan een ander hoofdgebouw en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd.

 

grondgebonden woning:

een gebouw dat uitsluitend één woning omvat en waarvan op het bijbehorende bouwperceel geen andere woningen voorkomen.

 

hoofdfunctie:

een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

 

hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

 

horeca:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren ten behoeve van consumptie ter plaatse, alsmede het daaraan ondergeschikt verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, al dan niet in combinatie met het verstrekken van nachtverblijf en/of van zaalverhuur, zoals een (hotel-) restaurant, pannenkoekhuis, eetcafé en pizzeria, uitgezonderd een maaltijdafhaalcentrum.

 

huishouden:

de bewoning van een woning door één persoon, of meerdere personen in de vorm van een samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur.

 

maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, (para)medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijsvoorzieningen, sportvoorzieningen, recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsmede ondergeschikte detailhandel en horeca en andere medische zorg (b.v. pedicure) in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.

 

mantelzorg:

langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door één of meer leden uit diens directe dan wel sociale omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

 

ondergeschikte detailhandel:

beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen, die functioneel rechtstreeks verband houden met de bedrijfsactiviteiten.

 

ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

 

opslag:

het opbergen van materialen met de bedoeling en op een dergelijke wijze, dat men later weer over het materiaal kan beschikken.

 

overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

 

pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

 

prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.

 

raamprostitutie:

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.

 

seksinrichting:

de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

 

straatprostitutie:

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.

 

twee-aaneen gebouwde bebouwing:

bebouwing bestaande uit halfvrijstaande en/of geschakelde hoofdgebouwen.

 

uitbouw:

de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

 

voorgevelrooilijn:

de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.

 

vrijstaande bebouwing:

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet in de perceelsgrens zijn gebouwd.

 

Wabo:

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

 

werk:

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.

 

woning/wooneenheid:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

 

zolder:

ruimte in een gebouw die hoofdzakelijk is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht geen deel uitmaakt van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen

 

zijstrook:

de strook grond gelegen naast het hoofdgebouw, waarvan de breedte wordt bepaald door de afstand tussen de zijdelingse perceelsgrens en de zijgevel van het hoofdgebouw over de volledige diepte van het bouwperceel, behorende bij het hoofdgebouw.

Artikel 2 Wijze van meten

 

2.1 Algemeen

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

 

bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

 

het bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming, waarbij overstekken van minder dan 50 cm buiten beschouwing worden gelaten.

 

de dakhelling:

langs het dakvlak gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.

 

de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overige bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

peil:

  1. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van het midden van de hoofdtoegang, vermeerderd met 0,30 m;

  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het midden van de hoofdtoegang, vermeerderd met 0,30 m.

 

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, balkons, luifels en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

 

 

 

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Groen

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen, zoals trapvelden, speelplaatsen, plantsoenen, waterpartijen met de daarbij behorende voet- en fietspaden en andere voorzieningen;

  2. bermen en beplantingen;

  3. speelvoorzieningen;

  4. ondergrondse afvalcontainers;

  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder begrepen overkluizingen;

  6. voorzieningen voor langzaam verkeer;

  7. openbare nutsvoorzieningen.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

  1. gebouwen ten dienste van openbaar nut, met dien verstande dat de oppervlakte van gebouwen ten dienste van openbaar nut maximaal 15 m² mag bedragen en de bouwhoogte maximaal 3,30 mag bedragen.

 

3.2.2 Ondergrondse inzamelvoorzieningen

Voor het bouwen van ondergrondse inzamelvoorzieningen gelden de volgende regels:

  1. de oppervlakte van een voorziening mag maximaal 30 m² bedragen;

  2. de hoogte bovengronds mag maximaal 2,00 m bedragen;

  3. de verticale diepte ondergronds mag maximaal 4,00 m bedragen.

 

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde:

  1. noodzakelijk met het oog op de regeling van de veiligheid van het verkeer;

  2. ten behoeve van de verlichting van wegen, rijwiel- en voetpaden;

  3. ten behoeve van onder- en/of bovengrondse voorzieningen voor de opvang en buffering van water;

  4. behorende tot het straatmeubilair;

  5. ten behoeve van openbaar nut;

  6. speelvoorzieningen;

  7. daarmee vergelijkbare bouwwerken.

 

3.2.4 Overige regels

De hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 6,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 m en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 m mag bedragen en de hoogte van voorzieningen voor verlichting maximaal 12,00 m mag bedragen.

Artikel 4 Tuin

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen, erven en verhardingen;

  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

4.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mag niet gebouwd worden.

 

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2 voor het bouwen van:

  1. Overkappingen, mits de overkapping achter of in de voorgevellijn van het aangrenzende hoofdgebouw wordt gebouwd en de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3,3 m en de afwijking stedenbouwkundig en verkeerstechnisch verantwoord is.

  2. Erf- en terreinafscheidingen tot een bouwhoogte van maximaal 2 m, mits gebouwd op minimaal 1 m van het (verlengde) van de voorgevellijn en de afwijking stedenbouwkundig en verkeerstechnisch verantwoord is.

Artikel 5 Verkeer

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. verkeersdoeleinden;

  2. groenvoorzieningen;

  3. speelvoorzieningen;

  4. parkeervoorzieningen;

  5. (ondergrondse) afvalinzameling;

  6. kunstwerken;

  7. nutsvoorzieningen;

  8. waterlopen, waterpartijen en waterberging;

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd ten behoeve van nutsvoorzieningen, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte van deze gebouwen maximaal 3,00 m mag bedragen;

  2. de oppervlakte maximaal 15 m² mag bedragen.

 

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. noodzakelijk met het oog op de regeling van de veiligheid van het verkeer;

  2. ten behoeve van de verlichting van wegen, rijwiel- en voetpaden;

  3. behorende tot het straatmeubilair;

  4. ten behoeve speelvoorzieningen;

  5. ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling;

  6. kunstwerken, zoals bruggen en duikers;

  7. voorwerpen betreffende de beeldende kunsten;

  8. ten behoeve van onder- en/of bovengrondse voorzieningen voor de opvang en buffering van water;

  9. daarmee vergelijkbare bouwwerken.

 

5.2.3 Overige regels

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 4,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van lichtmasten maximaal 12,00 m mag bedragen.

Artikel 6 Water

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de aanleg en/of instandhouding van waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals watergangen, waterbergingen met de bijbehorende bermen en taluds;

  2. behoud en ontwikkeling van ecologische waarden in relatie tot de waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Gebouwen

Op de voor ‘Water’ aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Water' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde die ten dienste staan van of een relatie hebben met de bestemming, zoals bruggen, steigers, kademuren, verkeerstekens, oeverbeschoeiingen en dergelijke.

 

6.2.3 Overige regels

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,00 m.

 

6.3 Omgevingsvergunning voor uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

6.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Water' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning (voorheen: aanlegvergunning) van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het dempen van oppervlaktewater;

  2. het vergraven van oevers;

  3. het verleggen van watergangen.

 

6.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 6.3.1 is niet van toepassing op:

  1. normale onderhoudswerkzaamheden;

  2. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;

  3. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;

  4. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning of ontheffing mogen worden uitgevoerd.

 

6.3.3 Toelatingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 6.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 6.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

 

6.3.4 Advies

Alvorens de vergunning te verlenen, wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.

Artikel 7 Wonen

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor de volgende doeleinden:

  1. wonen in de vorm van grondgebonden woningen;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd': wonen in de vorm van aaneengebouwde woningen;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen': wonen in de vorm van halfvrijstaande en/of geschakelde woningen;

  4. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’: wonen in de vorm van vrijstaande woningen;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. tuinen, erven en verhardingen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  4. overige daarbij behorende voorzieningen.

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Algemeen

Op de voor 'Wonen’ aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. woningen;

  2. de daarbij behorende bijgebouwen;

  3. daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.

 

7.2.2 Regels met betrekking tot het bouwvlak

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels

  1. binnen het bouwvlak mogen uitsluitend grondgebonden woningen, bergingen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd;

  2. een bouwperceel mag voor maximaal 60% worden bebouwd;

  3. per bouwvlak is maximaal het aantal woningen toegestaan als aangeduid met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';

  4. woningsplitsing is niet toegestaan;

  5. de voorgevel van de woning wordt geplaatst in of evenwijdig aan de voorgevelrooilijn op een afstand van niet meer dan 3 m daarachter;

  6. de voorgevelrooilijn mag uitsluitend worden overschreden met een erker, balkon of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,50 m;

  2. de afstand tot de openbare weg mag niet minder bedragen dan 2,00 m;

  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw, met dien verstande dat aanvullend daarop een borstwering van maximaal 1,20 m hoog is toegestaan;

  4. de breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;

  1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’;

  3. de diepte van het hoofdgebouw mag bij:

  1. vrijstaande en twee-aaneen gebouwde hoofdgebouwen niet meer bedragen dan 15 m;

  2. aaneengebouwde hoofdgebouwen niet meer bedragen dan 12 m.

  1. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag bij:

  1. vrijstaande hoofdgebouwen aan beide zijden niet minder bedragen dan 2,50 m;

  2. twee-aaneen gebouwde hoofdgebouwen aan één zijde niet minder bedragen dan 2,50 m;

  3. aaneengebouwde hoofdgebouwen alleen bij de eindwoningen niet minder bedragen dan 2,50 m.

  1. ondergronds bouwen is onder bebouwing toegestaan, mits daarbij niet behoeft te worden voorzien in een toegang van buitenaf, ten behoeve van het zelfstandig functioneren van de ruimte.

 

7.2.3 Setback

Voor het bouwen van een setback gelden de volgende regels:

  1. een setback mag uitsluitend worden gebouwd op de woning;

  2. de hoogte mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van de woning;

  3. indien de setback wordt ingericht als dakterras dient te worden voorzien in een dichte borstwering van niet doorzichtige materialen, met een minimale hoogte van 1,20 m ten opzichte van de betreffende verdiepingsvloer.

 

7.2.4 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

  2. bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3,00 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.

  3. een bouwperceel mag voor maximaal 60% worden bebouwd, met dien verstande dat de totale oppervlakte van bijgebouwen, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, niet meer mag bedragen dan 150 m².

  4. één der zijstroken dient vrij aan aanbouwen en bijgebouwen te blijven tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 25,00 m achter de voorgevellijn.

  5. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,30 m.

  6. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,00 m;

  7. bijgebouwen worden voorzien van een platdak of een zadeldak met een dakhelling van minimaal 15° en maximaal 60°.

 

7.2.5 Overige regels met betrekking tot bebouwing

  1. bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen uitsluitend achter de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd, met uitzondering van erfafscheidingen;

  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 4,00 m bedragen, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 m en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 m mag bedragen;

  2. de bouwhoogte van een overkapping maximaal 3,30 m mag bedragen, met een maximale oppervlakte van 30 m².

 

7.2.6 Voorschriften aan vergunning met het oog op archeologische vondsten

In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan een omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden waarin wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden. Deze voorschriften kunnen inhouden:

  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. het doen van een opgraving;

  3. het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.

 

7.3 Specifieke gebruiksregels

 

7.3.1 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  1. opslag anders dan inherent aan het toegelaten gebruik;

  2. een aan huis gebonden beroep of bedrijf;

  3. vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;

  4. gebruik van gronden voor de naar de weg gekeerde bouwgrens voor het stallen van voertuigen, caravans en dergelijke, anders dan op een oprit.

 

7.3.2 Situering functies

  1. een dakterras is toegestaan binnen het bouwvlak, op de eerste of tweede bouwlaag.

  2. een setback mag slechts wordt gebruikt als dakterras, indien wordt voldaan aan het bepaalde in 7.2.3 onder c.

 

7.4 Afwijken van de gebruiksregels

 

7.4.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning (voorheen: ontheffing) afwijken van het het bepaalde in artikel 7.1 ten behoeve van het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte onder de volgende voorwaarden:

  1. het mag geen zelfstandige (extra) woning zijn;

  2. de totale oppervlakte van de afhankelijke woonruimte mag maximaal 80 m2 bedragen;

  3. per woning kan gelijktijdig slechts éénmaal een omgevingsvergunning worden verleend ten behoeve van mantelzorg;

  4. een eigen toegang, hetzij in de voorgevel, hetzij in een zijgevel is niet toegestaan;

  5. de woonruimte dient te voldoen aan de ten tijde van de aanvraag geldende eisen van het bouwbesluit en de bouwverordening;

  6. ten behoeve van de inwoning mag geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen worden aangelegd, hiervoor moet gebruik worden gemaakt van de reeds bestaande aansluiting;

  7. na beëindiging van de situatie dient de omgevingsvergunning te worden ingetrokken;

  8. het gedeelte dat ten behoeve van inwoning wordt aangewend, dient aansluitend aan de woning een onderlinge verbinding te hebben met de woning, niet zijnde een verbinding buitenom.

 

7.4.2 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning (voorheen: ontheffing) afwijken van het bepaalde in artikel 7.3.1 voor een aan-huis-gebonden beroep of bedrijf onder de volgende voorwaarden:

  1. de uitoefening van aan-huis-gebonden beroep of bedrijf plaatsvindt op de begane grond van de woning of in een daartoe behorend bijgebouw;

  2. het bedrijfsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 45 m2 van de woning, met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft en het bedrijfsvloeroppervlak nooit meer mag bedragen dan 25% van de oppervlakte van de woning;

  3. het aan-huis-gebonden beroep of bedrijf geen onevenredige afbreuk doet aan de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans ter plaatse;

  4. het aan-huis-gebonden beroep of bedrijf de winkel- en retailstructuur in en rondom de kern niet ontwricht;

  5. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop inherent en ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden beroep of bedrijf;

  6. de aard en de activiteiten van het aan-huis-gebonden beroep of bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving;

  7. de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

  8. het aan huis gebonden beroep of bedrijf geen activiteiten inhoudt welke vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (voor wat betreft aspect milieu), Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving en mag het gebruik van de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet aantasten;

  9. er geen verlichte en/of opvallende reclame-uitingen aan de gevel zichtbaar zijn;

  10. er geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de straat en/of directe omgeving.

 

7.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in de zin dat het maximum aantal te bouwen woningen, zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woonheden', in aantal wordt verlaagd indien dat bestuurlijk wenselijk is, met dien verstande dat van deze wijzigingsbevoegdheid niet eerder gebruik kan worden gemaakt dan vanaf 5 jaar na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Artikel 8 Waarde - Archeologie

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden c.q. gelden als archeologisch verwachtingsgebied.

 

8.2 Bouwregels

  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwwerken ten behoeve van andere krachtens dit plan voor deze gronden aangewezen bestemmingen legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.

  2. Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning, indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld sub a genoegzaam blijkt dat:

  1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

  2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.

  1. In de situatie als bedoeld b onder 2 kunnen burgemeester en wethouders voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, gericht op:

  1. het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij vergunning te stellen kwalificaties.

  1. Indien het bepaalde sub c onder 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

  2. Het bepaalde sub a tot en met sub d is niet van toepassing, indien de aanvraag omgevingsvergunning betrekking heeft op bouwwerken waarvan het te bebouwen oppervlak een omvang heeft van maximaal 100 m².

 

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

8.3.1 Werken en werkzaamheden

  1. Het is verboden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  1. grondwerkzaamheden dieper dan 2,00 m, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;

  2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;

  3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

  1. De aanvrager van een vergunning, als bedoeld onder a, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.

  2. Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld onder b genoegzaam blijkt dat:

  1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;

  2. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften.

  1. In de situatie als bedoeld onder c punt 2 kunnen burgemeester en wethouders voorschriften aan de vergunning verbinden, gericht op:

  1. het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij vergunning te stellen kwalificaties.

  1. Indien het bepaalde onder d punt 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

 

8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  1. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

  2. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

Het is verboden op de in het plan begrepen gronden enig bouwwerk te bouwen, waarbij de in de verbeelding van het plan aangegeven bouwgrens wordt overschreden, behoudens overschrijdingen, die volgens deze regels zijn toegestaan.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

 

11.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  1. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;

  2. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;

  3. straatprostitutie;

  4. de plaatsing van kampeermiddelen of andere onderkomens, niet zijnde een bouwwerk, een en ander met uitzondering van een normaal gebruik overeenkomstig de bestemming.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

 

12.1 Bouwwerken van openbaar nut

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden, zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, pinautomaten, afval- en glascontainers, kapellen, wegkruisen en dergelijke, met dien verstande dat:

  1. de inhoud maximaal 50 m3 mag bedragen;

  2. de bouwhoogte maximaal 3,50 m mag bedragen.

 

12.2 Antennemasten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van antennemasten, niet zijnde een antenne-installatie ten behoeve van mobiele telecommunicatie of ten behoeve van de C2000-infrastructuur als bedoeld in het Besluit omgevingsrecht, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte niet meer dan 15,00 m mag bedragen;

  2. de antennemast geen onevenredige afbreuk mag doen aan het stedenbouwkundig beeld;

  3. de antennemast geen onevenredige hinder mag opleveren voor het woonmilieu en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;

  4. de antennemast geen hinder mag opleveren voor omliggende bedrijven.

 

12.3 Beloop en profiel van wegen

Het bevoegd gezag kan met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot niet meer dan 2,00 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden van de kaart, ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.

Artikel 14 Algemene procedureregels

 

14.1 Procedure wijziging

Bij het wijzigen van het plan ingevolge de in deze regels opgenomen wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, gelden de procedureregels als opgenomen in Afdeling 3.2a van de Wet ruimtelijke ordening en wordt daaraan voorafgaand de inspraakprocedure als bedoeld in de gemeentelijke inspraakverordening gevolgd.

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

 

Artikel 15 Overgangsrecht

 

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.

  2. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan ‘Groeneboord Zuid, Bocholtz’ van de gemeente Simpelveld.

 

 

 

 

Behoort bij het besluit van de raad van de

gemeente Simpelveld van d.d. 23 januari 2014

 

tot vaststelling van het bestemmingsplan:

'Groeneboord Zuid, Bocholtz’.

 

 

 

Mij bekend,

 

de raadsgriffier der gemeente Simpelveld.

 

 

 

 

 

Rosmalen, januari 2014