direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied 2016
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0965.BPLBG01Buitengb-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Buitengebied 2016 van de gemeente Simpelveld.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen als vervat in het gml-bestand NL.IMRO.0965.BPLBG01Buitengb-VA01.

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat voor wat betreft afmetingen en/of in architectonisch opzicht (onder meer voor wat betreft goothoogte, dakhelling en/of dakvorm) ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt. Een aanbouw is een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in de Wabo.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aaneengebouwd:

bebouwing welke wordt gekenmerkt door een rij van minimaal drie aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen.

1.7 aan huis gebonden bedrijf:

een bedrijf, geen detailhandel zijnde, gericht op het beroepsmatig verlenen van diensten en zorg of het uitoefenen van (ambachtelijke) bedrijvigheid door middel van handwerk, dat door de bewoner(s) van een woning in of vanuit die woning of een bijbehorend bouwwerk, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt.

1.8 aan huis gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch (para)medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, ontwerptechnisch, spiritueel, kunstzinnig of hiermee gelijk te stellen gebied, dat voor de bewoner(s) van een woning in of vanuit die woning of een bijbehorend bouwwerk, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt.

1.9 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 m van de voorkant van het hoofdgebouw.

1.10 activiteit

activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid of artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.11 afhankelijke woonruimte:

een bijgebouw bij een woning, dat voor wat betreft ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht.

1.12 agrarisch:

het (bedrijfsmatig) telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.13 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.14 agrarische bedrijfsvoering

het bedrijfsmatig maar niet noodzakelijk volwaardig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door het houden van dieren.

1.15 agrarisch hobbymatig gebruik:

kleinschalig agrarisch gebruik, anders dan ten behoeve van een agrarisch bedrijf.

1.16 agrarisch verwant bedrijf:

een agrarisch verwant bedrijf is een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik wordt gemaakt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden (bijv. dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, hoveniersbedrijven, gebruiksgerichte paardenhouderijen en instellingen voor agrarisch praktijkonderwijs).

1.17 agrarisch hulpbedrijf:

een agrarisch hulpbedrijf is een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten waarbij gemechaniseerd loonwerk ten behoeve van land-, tuin-, bos- of natuurbouw wordt verricht, waarbij gebruik wordt gemaakt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, tuin-, bos- of natuurbouwkundige methoden (bijv. mestopslag- en mesthandelsbedrijven, loonwerkbedrijven, veetransportbedrijven en veehandelsbedrijven), dierenpensions zijn uitgesloten.

1.18 ambacht(elijk):

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, ver-/bewerken, herstellen of installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, ver- of bewerkt, waarbij de omvang van de activiteit zodanig is, dat als deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen worden uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.

1.19 antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.20 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antenne-drager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.21 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.

1.22 architectonische waarde:

de aan een bouwwerk toegekende waarde in verband met de vormgeving, het materiaalgebruik en/of detaillering.

1.23 asielzoekerscentrum:

een opvangcentrum voor asielzoekers en/of vluchtelingen die tijdelijk in een land verblijven tot over hun asielaanvraag is beslist.

1.24 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.25 bebouwingspercentage:

een in de verbeelding of regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogst mag worden bebouwd.

1.26 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen niet daaronder begrepen.

1.27 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.28 bedrijfsvloeroppervlak:

het vloeroppervlak van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

1.29 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor één huishouden (van één of meer personen), wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw en/of terrein.

1.30 bed & breakfast:

een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als toeristisch-recreatieve activiteit, ondergeschikt aan de hoofdfunctie. Onder een bed and breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

1.31 beeldkwaliteit:

de aan een bouwwerk toegekende architectonische waarde met betrekking tot de bouwkundige vormgeving en ruimtelijke en functionele aspecten.

1.32 begane grond:

de natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging, alsmede dat gedeelte van een gebouw dat met die oppervlakte gelijk is. Is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aangrenzend maaiveld.

1.33 beperkte verkoop

verkoop inherent en ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden beroep of bedrijf. Onder beperkt wordt verstaan maximaal 2 uur per dag gedurende reguliere werktijden.

1.34 beperkt kwetsbaar object:

Objecten zoals benoemd in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.35 besluit omgevingsrecht

besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wabo.

1.36 bestaand:

bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.37 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.38 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.39 berging

een bijbehorend bouwwerk bestemd voor de stalling van bromfietsen, motorfietsen, fietsen, afvalcontainers voor huishoudelijk afval en overige huishoudelijke zaken.

1.40 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat ingevolge de Wabo bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning.

1.41 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander met de aarde verbonden bouwwerk, met een dak.

1.42 boerderijwinkel:

detailhandel van agrarisch en agrarisch gerelateerde producten.

1.43 borstwering:

het deel van de buitenmuren dat boven de zolder of dakvloer uitsteekt. Ook: een tot borsthoogte opgetrokken muur of open hekwerk van een balkon, loggia of dakterras.

1.44 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.45 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.46 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback en borstwering.

1.47 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.48 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.49 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.50 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.51 buitenopslag:

het opslaan, of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen op de onbebouwde gronden van de bedrijfspercelen, daaronder mede begrepen de uitstalling ten verkoop, verhuur en dergelijke.

1.52 camping:

terrein met voorzieningen om te kamperen.

1.53 carport/ overkapping:

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw. Een carport/overkapping is een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in de Wabo.

1.54 coffeeshop:

een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders.

1.55 consument verzorgend ambacht/consument verzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten:

het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het aan huis verbonden beroep, gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk en waarbij de omvang van de activiteit zodanig is dat als deze in een woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.

1.56 containervelden:

werk niet zijnde bouwwerk bestaande uit grond afgedekt met plastic, antiworteldoek en/of beton, eventueel in combinatie met andere materialen, ten behoeve van de teelt van gewassen. De gewassen worden op deze afdeklaag los van de ondergrond geteeld in potten.

1.57 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat in de loop van de geschiedenis is ontstaan door het gebruik dat de mens van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt.

1.58 dagrecreatie:

het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats zonder overnachtingsmogelijkheden.

1.59 dakopbouw:

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van dat gebouw bevindt en die in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.60 dakterras:

een buitenruimte, behorende bij het gebruik van het hoofdgebouw dat bovenop het gehele of een gedeelte van een hoofdgebouw, aanbouw of uitbouw is gesitueerd.

1.61 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die, die goederen kopen respectievelijk huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.62 dienstverlening:

het verrichten van diensten in een vorm die voor wat betreft ruimtelijke uitstraling vergelijkbaar is met detailhandel en waarbij een rechtstreekse relatie bestaat met het publiek zoals reisbureaus, bankinstellingen, postkantoren, verzekerings- en/of administratiekantoren, makelaarskantoren, advocaten- en/of notariskantoren, uitzendbureaus, apotheken, praktijkvestigingen voor tandtechniek, kapsalons, schoonheidssalons, nagelstudio's, schoenmakerijen, kleermakerijen en video-/dvd-verhuurbedrijven, fotostudio's en hondentrimsalons, evenwel met uitzondering van garagebedrijven en prostitutie.

1.63 dienst-/bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein noodzakelijk moet worden geacht.

1.64 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond.

1.65 (eet-)café:

een horecabedrijf, waarin alcoholvrije en alcoholhoudende dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse, al of niet in combinatie met het bereiden en verstrekken van maaltijden; de nadruk ligt echter op het verstrekken van dranken.

1.66 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbiedt.

1.67 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

1.68 evenement:

een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden.

1.69 functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

1.70 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.71 gelijke hoogte:

een hoogteverschil per vloer of balklaag van maximaal 2,00 m (gemeten op het laagste punt).

1.72 geluidgevoelige functies:

functies zoals bedoeld in het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen.

1.73 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone als bedoeld in die wet moet worden vastgesteld.

1.74 geschakelde woning:

een woning, waarvan het hoofdgebouw door middel van een bijbehorend bouwwerk verbonden is aan een ander hoofdgebouw en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd.

1.75 gestapelde woning:

een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat.

1.76 gevellijn:

de bouwgrens die nagenoeg gelijk loopt aan de as van de weg waarin een (of meer) gevel(s) van een gebouw is (zijn) geplaatst en die is gelegen aan de weg(en) grenzende perceelsgrens.

1.77 grondgebonden woning:

een gebouw dat uitsluitend één woning omvat en waarvan op het bijbehorende bouwperceel geen andere woningen voorkomen.

1.78 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.79 horeca:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren ten behoeve van consumptie ter plaatse, alsmede het daaraan ondergeschikt verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, al dan niet in combinatie met het verstrekken van nachtverblijf en/of van zaalverhuur, zoals een (hotel-) restaurant, pannenkoekhuis, eetcafé en pizzeria, uitgezonderd een maaltijdafhaalcentrum.

1.80 horeca van categorie 1:

een horecabedrijf dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en waar naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren en in hoofdzaak alcoholvrije drank worden verstrekt.

1.81 horeca van categorie 2:

een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse dienen te worden genuttigd. Daaronder worden begrepen: cafetaria / snackbar, fastfood en broodjeszaak, lunchroom, ijssalon / ijswinkel, koffie en/of theeschenkerij, afhaalcentrum, eetwinkels, restaurant, met daaraan ondergeschikt het verstrekken van dranken.

1.82 horeca van categorie 3:

een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse dienen te worden genuttigd, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen. Daaronder worden begrepen: café, bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, juice- en healthbar.

1.83 horeca van categorie 4:

een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf. Daaronder wordt begrepen: hotel, motel, pension en overige logiesverstrekkers.

1.84 horeca van categorie 5:

een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot de dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren. Daaronder worden begrepen: discotheek / dancing, nacht-café en een zalencentrum (met nachtvergunning).

1.85 hotel:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van nachtverblijf met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.

1.86 houtteelt:

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldingen herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet.

1.87 huishouden:

de bewoning van een woning door één persoon, of meerdere personen in de vorm van een samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur.

1.88 kamerverhuur:

het verhuren van een onzelfstandige woonruimte.

1.89 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren of hiermee gelijk te stellen mobiele onderkomens op kampeerterreinen bestemd voor recreatief nachtverblijf, waarbij gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.90 kampeerterrein:

terrein of plaats waarop gelegenheid wordt gegeven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

1.91 kantine:

een drink- en eetgelegenheid die zich bevindt bij bedrijven, scholen, sportvoorzieningen of andere instanties en die ondergeschikt is aan en uitsluitend ten dienste staat van de hoofdfunctie.

1.92 kantoor:

een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijke administratieve aard ten behoeve van derden.

1.93 karakteristieke bebouwing:

alle bouwwerken, welke zijn opgenomen in Bijlage 7 Karakteristieke bebouwing bij de regels: overzicht karakteristieke bebouwing.

1.94 kantoor:

een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijke administratieve aard ten behoeve van derden.

1.95 kelder:

een geheel ondergronds gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd onder een bijbehorend bovengronds bouwwerk.

1.96 kleinschalige beroepsmatige activiteiten:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch (para)medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, ontwerptechnisch, spiritueel, kunstzinnig of hiermee gelijk te stellen gebied, evenals een kapsalon of manicure.

1.97 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening. Dan wel creatieve voortbrengselen van de beeldende kunst. Onder kunstwerk wordt ook een (verplaatsbare) plantenbak verstaan.

1.98 kwetsbaar object:

Objecten zoals benoemd in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.99 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

1.100 lichte bedrijvigheid:

het op ambachtelijke wijze vervaardigen, herstellen, onderhouden of bewerken van producten en/of diensten in de vorm van bedrijven die voorkomen in de van deze regels deel uitmakende Staat van bedrijfsactiviteiten.

1.101 maaiveld:

bovenkant van het afgewerkt terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft na voltooiing van de bouw.

1.102 maatvoeringsvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.

1.103 manege:

een agrarisch verwant bedrijf dat derden de mogelijkheid biedt om op het manegeterrein of in de omgeving ervan te rijden en/of te trainen (dressuur) met manegepaarden, die gestald worden op het manegeterrein.

1.104 mantelzorg:

langdurige, intensieve niet georganiseerde zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door één of meer leden uit diens directe dan wel sociale omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

1.105 meergezinswoning:

een gebouw dat dient voor de permanente huisvesting van meerdere huishoudens in afzonderlijke woonruimten.

1.106 monumenten:

alle bouwwerken conform artikel 6 Monumentenwet, alsmede gemeentelijke monumenten.

1.107 mortuarium

een gebouw waar het lichaam van een overledene gedurende enkele dagen wordt bewaard en/of opgebaard tot aan de begrafenis of crematie.

1.108 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.109 nevengeschikte functie:

functie dat bijna gelijk staat aan de hoofdfunctie en waarvoor maximaal 50% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

1.110 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

1.111 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant gedeeltelijk onder peil is gelegen.

1.112 ondergeschikte detailhandel:

beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen, die functioneel rechtstreeks verband houden met de bedrijfsactiviteiten.

1.113 ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

1.114 ondergeschikte horeca:

het qua aard en omvang beperkt verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit in direct verband met andere ter plaatse toegestane hoofdactiviteiten (niet zijnde horeca).

1.115 ondergeschikte loonwerktak:

Een agrarisch loonwerkbedrijf dat ondergeschikt is aan het agrarisch bedrijf en landbouwwerktuigen en vakmensen verhuurt aan agrarische bedrijven.

1.116 onderscheidend concept:

concept dat aansluit bij de kernwaarden van de regio en de schaarse middelen die het toeristisch product in de Zuid-Limburg bijzonder maken niet negatief beïnvloeden (met name beleving van het landschap).

1.117 ondersteunende horeca:

onder ondersteunende horeca wordt verstaan, horeca dat ten dienste staat van een andere hoofdactiviteit bijv. het verstrekken van consumpties bij excursies/rondleidingen op de boerderij of bij een proeverij op het agrarisch bedrijf. In deze vorm van horeca wordt geen consumptie verstrekt aan passanten.

1.118 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.119 onzelfstandige woonruimte:

woonruimte zonder eigen afsluitbare toegang, bijvoorbeeld kamer of etage bij particuliere verhuurders, studentenflat.

1.120 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.121 openbare nutsvoorziening:

een bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation.

1.122 opslag:

het opslaan, of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen, daaronder mede begrepen de uitstalling ten verkoop, verhuur en dergelijke.

1.123 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.124 paardenbak:

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijdactiviteiten, voorzien van een zand of grindbed, schorsbedekking of andere (constructief) materiaal ter versteviging van de ondergrond en al dan niet voorzien van een omheining.

1.125 paramedische voorzieningen:

voorzieningen gericht op het verlenen van medische gezondheidszorg, anders dan door artsen, door bijvoorbeeld diëtisten, ergotherapeuten, fysiotherapeuten, huidtherapeuten, logopedisten, mondhygiënisten, oefentherapeuten Cesar en/of Mensendieck, optometristen, orthoptisten en/of podotherapeuten.

1.126 patiowoning:

een woning met een geheel of gedeeltelijk omsloten binnenplaats of binnentuin, gevormd door de gevels van belendende, dan wel op het eigen bouwperceel aanwezige bebouwing.

1.127 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.128 parkeernorm:

aantal benodigde parkeerplaatsen bij een functie op basis van de ASVV/CROW normen.

1.129 peil:
  • a. Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld.
1.130 perceel

een stuk grond dat eenzelfde gebruik heeft en is omgeven door een duidelijk herkenbare grens in de vorm van bijvoorbeeld heggen, afrasteringen, sloten, greppels of daarmee gelijk te stellen afschermingen.

1.131 permanente bewoning:

bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een gebouw, dan wel een gedeelte daarvan als hoofdverblijf.

1.132 plattelandsappartement:

een (deel van) een (voormalig) agrarisch gebruikt gebouw welke wordt gebruikt voor recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in zelfstandige eenheden.

1.133 plattelandskamer:

Plattelandskamer is de benaming voor een bed & breakfast bij een agrariër.

1.134 plattelandswoning:

een (voormalige) agrarische bedrijfswoning die -naast het gebruik als bedrijfswoning voor het agrarisch bedrijf waarbij de woning behoort- tevens mag worden gebruikt voor bewoning als burgerwoning door derden die geen functionele binding hebben met het bijbehorend agrarisch bedrijf, en die niet wordt beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf, met dien verstande dat de woning is gelegen binnen een agrarisch bouwvlak ten behoeve van een bestaand agrarisch bedrijf.

1.135 productiegebonden detailhandel:

beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen vanuit een bedrijf dat die goederen vervaardigt/produceert, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.136 productiegerichte paardenhouderij

een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden.

1.137 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.

1.138 raamprostitutie:

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.

1.139 recreatie:

activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.

1.140 recreatief medegebruik:

het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, en voor plaatsgebonden recreatieve activiteiten, zoals voor sportvisserijen, alsmede route-ondersteunende voorzieningen, zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.

1.141 recreatieverblijf:

een (deel van een) gebouw dat dient als verblijf voor recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.142 relatie

een koppelteken tussen twee vlakken.

1.143 risicovolle inrichting:

een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (BRZO'99) of het Vuurwerkbesluit.

1.144 ruimtelijke kwaliteit:

de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.

1.145 schuilgelegenheid:

een bouwwerk dat aan dieren de gelegenheid biedt te schuilen tegen weersinvloeden, waarbij de dieren vrij in en uit kunnen lopen.

1.146 seksinrichting:

de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.147 setback:

een dakopbouw, die gelegen is op tenminste 1 meter achter de denkbeeldig doorgetrokken achtergevel van een woning, met een hoogte van maximaal 3,3 meter, te meten vanaf de desbetreffende verdiepingsvloer.

1.148 serviceshop:

een gebouw, of een gedeelte van een gebouw bij een benzinestation waar behalve autogerelateerde artikelen bij wijze van serviceverlening ook artikelen als bijvoorbeeld kranten, dranken, ijs, en daarmee vergelijkbare versnaperingen worden verkocht.

1.149 spoorwegvoorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van het het railverkeer, zoals rails, perrons, overkappingen, fietsenstallingen, viaducten en onderdoorgangen, taluds, geluidsschermen, (keer)muren, transformatorgebouwen, stationsvoorzieningen en dergelijke.

1.150 stedenbouwkundig beeld:

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.

1.151 Stichting Kwaliteitscommissie Limburg:

een onafhankelijke adviescommissie ingesteld om gemeenten in de provincie Limburg te adviseren over aanvragen voor ruimtelijke ontwikkelingen in het kader van de provinciale beleidsregels ‘Limburgs Kwaliteitsmenu 2012’ (LKM), zoals opgenomen in Bijlage 4 bij deze regels.

1.152 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

1.153 straatprostitutie:

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.

1.154 supermarkt:

detailhandel in de vorm van een zelfbedieningszaak met een grote verscheidenheid aan hoofdzakelijk levensmiddelen.

1.155 teeltondersteunende voorzieningen:

voorzieningen/constructies met als doel het gewas te forceren tot meer groei en of de oogst te spreiden. Het gaat daarbij om zowel vervroegen als verlaten ten opzichte van normale open teelt en/of beschermen tegen weersinvloeden, ziekten en plagen wat leidt tot een beter kwaliteit product.

1.156 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:

overkapping is maximaal 6 maanden of korter in het jaar aanwezig (al dan niet in een aaneengesloten periode).

1.157 terras:

een buiten een gebouw gelegen gebied, waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of etenswaren verstrekt.

1.158 twee-aaneen gebouwde bebouwing:

bebouwing bestaande uit halfvrijstaande en/of geschakelde hoofdgebouwen.

1.159 uitvaartcentrum:

gebouw waarin de plechtigheid plaats vindt, waar aan iemand eer wordt bewezen na zijn of haar overlijden.

1.160 vast kampeermiddel:

een stacaravan, trekkershut of ander recreatief verblijf met de bedoeling te plaatsen op een kampeerterrein voor een aantal jaren.

1.161 verblijfsrecreatie:

het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats waarbij recreatief nachtverblijf centraal staat, met uitzondering van overnachtingen bij familie en kennissen. Hieronder worden onder andere verstaan een camping, groepsaccommodatie, etc..

1.162 verdieping:

een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag op de begane grond.

1.163 verkoopvloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte binnen een gebouw, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.

1.164 vloeroppervlakte

totale oppervlakte dat gebruikt wordt voor een functie of activiteit, inclusief opslag/berging/ koeling e.d..

1.165 volwaardige intensieve veehouderij:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie niet (in overwegende mate) afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Op grond van toetsing aan de volgende elementen kan het als volwaardig worden aangemerkt:

a. de aard en omvang van het bedrijf;

b. de arbeidsbehoefte die het agrarische hoofdberoepsbedrijf vergt;

c. de mate waarin het bedrijf in het hoofdinkomen voorziet;

d. de mate waarin de continuïteit van het bedrijf ook op de langere termijn is verzekerd;

e. de outillage van het bedrijf;

f. eventueel voorziene investeringen;

g. de opleiding/ervaring van het bedrijfshoofd;

h. het beschikken over voldoende mestproductierechten;

1.166 voorgevel:

gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt.

1.167 voorgevelrooilijn

de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

1.168 vrijstaande bebouwing:

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet in de perceelsgrens zijn gebouwd.

1.169 wabo:

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

1.170 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.171 weg:

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.172 werk:

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde of een handeling.

1.173 winkel:

een gebouw dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk is bedoeld om te worden gebruikt voor de uitoefening van detailhandel.

1.174 woning/wooneenheid:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.175 woningsplitsing:

het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in twee of meer wooneenheden ten behoeve van de vestiging van meer dan één huishouden.

1.176 woningtoevoeging

het netto toevoegen van één of meerdere woning aan de bestaande woningvoorraad middels nieuwbouw of middels woningsplitsing.

1.177 woonverblijf:

een gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die zijn verbonden met de in dat gebouw gevestigde functie(s).

1.178 woonwagen:

voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst.

1.179 woonwagenstandplaats:

een stuk grond, aangewezen voor het bouwen van één woonwagen, alsmede de bijbehorende voorzieningen.

1.180 woonzorgcomplex:

woonvorm, bedoeld voor ouderen die niet geheel zelfstandig kunnen wonen, maar geen behoefte hebben aan intensieve verzorging, zoals dat in een bejaardenhuis het geval is. De zorg wordt op maat verleend.

1.181 zaalverhuur:

een inrichting ten behoeve van het al dan niet bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie, waarbij het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren en/of het verstrekken van drank voor consumptie ter plaatse mogelijk is.

1.182 zijstrook:

de strook grond gelegen naast het hoofdgebouw, waarvan de breedte wordt bepaald door de afstand tussen de zijdelingse perceelsgrens en de zijgevel van het hoofdgebouw over de volledige diepte van het bouwperceel, behorende bij het hoofdgebouw.

1.183 zolder:

ruimte in een gebouw die hoofdzakelijk is (zijn) afgedekt met schuine daken.

1.184 zorgunit:

een kant en klare aanbouw voor een tijdelijke zorgkamer waarin een slaapkamer en een badkamer is gerealiseerd zodat bewoner(s) gelijkvloers kunnen wonen. Deze tijdelijke zorgkamer wordt los op het erf geplaatst, direct of via een sluis bij de bestaande woning, waardoor op de begane grond een mogelijkheid tot intensieve zorg wordt gerealiseerd.

1.185 zorgverlenende dienstverlening:

dienstverlening in het kader van maatschappelijke zorg, waaronder tevens wordt begrepen de verkoop en verhuur van zorgmaterialen en zorgmaterieel.

1.186 zorgwoning:

zelfstandige woningen, waar zorg op afroep of 24 uurszorg beschikbaar is vanuit een verpleeg- of verzorgingshuis, een woonzorgcentrum of bijvoorbeeld een dienstcentrum.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.7 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 peil:
  • a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van het midden van de hoofdtoegang, vermeerderd met 0,30 m;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het midden van de hoofdtoegang, vermeerderd met 0,30 m.
2.10 het bebouwd oppervlakte van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.11 het bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming, waarbij overstekken van minder dan 50 cm buiten beschouwing worden gelaten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch bedrijfsmatig gebruik;
  • b. bestrijden en voorkomen van bodemerosie en wateroverlast;

met daarbij behorende:

  • c. tuinen en erven;
  • d. agrarisch hobbymatig gebruik;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. bestaande perceelsontsluitingswegen;
  • g. recreatief medegebruik;
  • h. water, waterbuffering en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. instandhouding en ontwikkeling landsschapsstructuur;
  • j. instandhouding en ontwikkeling van de landschappelijke openheid.
3.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a zijn gebouwen die aanwezig waren ten tijde van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied' (vastgesteld d.d. 22 september 2015) toegestaan. De bestaande oppervlakte mag niet worden vergroot en de bestaande hoogtes mogen niet worden verhoogd;
  • c. in afwijking van het bepaalde in sub a is ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' een bijbehorend bouwwerk toegestaan. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,50 m en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8,00 m.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,00 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer bedragen dan 4,00 meter.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Schuilgelegenheid voor dieren

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.2 ten behoeve van het toestaan van schuilgelegenheid voor dieren, met dien verstande dat:

  • a. onder een schuilgelegenheid wordt verstaan: een overdekte ruimte die maximaal aan 3 zijden is omsloten door wanden, waarvan het/ de betreffende dier(en) in geval van weidegang uit oogpunt van dierenwelzijn gebruik moet(en) kunnen maken door vrij in en uit te lopen, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer als winter en waarbij in en nabij de schuilgelegenheid geen opslag is toegestaan;
  • b. de oppervlakte per bouwwerk maximaal 25 m² mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte maximaal 3,00 m mag bedragen;
  • d. aangetoond is dat het redelijkerwijs niet mogelijk is deze voorzieningen ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch- Agrarisch bedrijf' of 'Wonen' op te richten;
  • e. per perceel met een minimale omvang van 2500 m2 aan gronden met de bestemming 'Agrarisch' dan wel 'Agrarisch met waarden' is het oprichten van maximaal één schuilgelegenheid mogelijk en deze oppervlakte mag maar één keer worden meegenomen in de afweging voor de omgevingsvergunning;
  • f. de schuilgelegenheid wordt opgericht op een afstand van tenminste 2,00 m en ten hoogste 10,00 m van de perceelsgrens;
  • g. de stedenbouwkundige kwaliteit en de beeldkwaliteit van de naaste omgeving is gewaarborgd ;
  • h. aangetoond is dat geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies, hetgeen onder andere betekent dat de schuilgelegenheid passend is in het landschap;
  • i. er rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg alsmede met de kleinschalige landschapselementen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapselementen'.
3.3.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van containervelden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 ten behoeve van het bouwen van containervelden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, met dien verstande dat:

  • a. omliggende waarden en functies niet onevenredig worden aangetast;
  • b. toepassing van de afwijkingsbevoegdheid niet leidt tot aantasting van de karakteristieke openheid van de plateaus, aangegeven op de kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen behorende bij de provinciale 'Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen 2011', van de provincie Limburg, zoals opgenomen in Bijlage 3 bij deze regels;
  • c. geen toepassing van de afwijkingsbevoegdheid mag plaatsvinden voor hellingen met een hellingspercentage van meer dan 4%, volgens de bij de provinciale 'Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen 2011' van de provincie Limburg behorende kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen, zoals vastgesteld door gedeputeerde staten van Limburg op 1 februari 2005 en opgenomen als Bijlage 3 bij deze regels;
  • d. containervelden en (tijdelijke) teeltondersteunende voorzieningen in beginsel binnen het bouwvlak van de bestemming Agrarisch-Agrarisch bedrijf worden gerealiseerd;
  • e. containervelden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen (in de vorm van regenkappen en boogkassen), voor zover deze niet binnen het bouwvlak van de agrarische bedrijfsbestemming opgericht kunnen worden, ook binnen de bestemming Agrarisch- Agrarisch bedrijf mogen worden opgericht;
  • f. indien vanuit agrarische en/of landschappelijke motieven aangetoond kan worden dat aansluiting aan de bestaande agrarische bouwkavel niet mogelijk is, containervelden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen (in de vorm van regenkappen en boogkassen) ook op verder gelegen gronden mogen worden opgericht, waarbij geen zelfstandige bouwkavel mag ontstaan;
  • g. de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen na afloop van een termijn van maximaal 6 maanden worden verwijderd;
  • h. in het geval de oppervlakte van tijdelijke boogkassen en tijdelijke regenkappen na toepassing van de afwijkingsbevoegdheid meer dan 10% van de totale teeltoppervlakte van een bedrijf uitmaakt, ook vooraf advies dient te worden ingewonnen bij de stichting kwaliteitscommissie Zuid-Limburg;
  • i. er rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg alsmede met de kleinschalige landschapselementen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapselementen'.
3.3.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van oprichten hagelnetten

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2, ten behoeve van het oprichten van hagelnetten, met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak daartoe vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond middels een bedrijfsontwikkelingsplan;
  • b. het oprichten van hagelnetten niet plaatsvindt in het differentiatievlak beekdal of op hellingen groter dan of gelijk aan 8% volgens de kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen bij de 'Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen 2011' van de Provincie Limburg, zoals opgenomen in Bijlage 3 bij deze regels;
  • c. bij het oprichten van hagelnetten op hellingen kleiner dan 4%, dit niet ten koste gaat van de karakteristieke openheid van de plateaus;
  • d. bij het oprichten van hagelnetten op hellingen tussen de 4% en 8%, dit niet ten koste gaat van de karakteristieke openheid van de plateaus, de aanwezige natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de beleving van het landschap;
  • e. er rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg alsmede met de kleinschalige landschapselementen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapselementen'.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingconstructies, behoudens voor zover deze verband houden met het op de bestemming gerichte gebruik;
  • b. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • c. het inrichten van een sport- en wedstrijdterrein, zwembad en speel- en/of ligweide;
  • d. het aanleggen van paardenbakken;
  • e. het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband;
  • f. het aanbrengen en het hebben van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, waaronder reclame-uitingen;
  • g. gebruik van een schuilgelegenheid anders dan het bieden van schuilgelegenheid voor dieren;
  • h. buitenopslag, waaronder de opslag van mest(stoffen);
  • i. het aanleggen van nieuwe perceelontsluitingswegen en overige verhardingen met een oppervlak van in totaal meer dan 30 m² binnen het bestemmingsvlak.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Kamperen bij de boer

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.4.1 sub b ten behoeve van het toestaan van een camping als nevenactiviteit onder de volgende voorwaarden:

  • a. omliggende gemeenten dienen conform de Bestuursovereenkomst Regionale afspraken Zuid-Limburg over de ontwikkeling te worden geïnformeerd;
  • b. er dient sprake te zijn van een onderscheidend concept, met dien verstande dat de regionale behoefte in relatie tot de regionaal aangeboden voorzieningen dient te worden aangetoond mede in relatie tot innovatie, kwaliteit en duurzaamheid en rekening houdende met de resultaten van het onderzoek "Simpelveld marktanalyse campings" zoals opgenomen in Bijlage 2 van deze regels;
  • c. de locatie dient goed bereikbaar te zijn;
  • d. sanitaire voorzieningen dienen in de bestaande bedrijfsbebouwing te worden gerealiseerd en hebben een maximale oppervlakte van 50 m²;
  • e. parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden ingericht;
  • f. het kampeerterrein dient landschappelijk te worden ingepast;
  • g. het kampeerterrein dient aansluitend te liggen aan de agrarische bouwkavel;
  • h. het initiatief dient financieel uitvoerbaar te zijn;
  • i. de afstand van het kampeerterrein tot de erfgrens van een naastgelegen woning dient minimaal 50 meter te bedragen;
  • j. vaste kampeermiddelen, zoals stacaravans, zijn niet toegestaan;
  • k. de kampeermiddelen mogen alleen worden geplaatst in de periode 15 maart tot 1 november van elk jaar;
  • l. de ontwikkeling dient kwalitatief van een hoogwaardig niveau te zijn om daarmee bij te dragen aan de strategische doelen van de gemeente;
  • m. het kampeerterrein heeft een maximale oppervlakte van 500 m²;
  • n. alle nevenactiviteiten tezamen hebben een maximaal oppervlakte van 550 m² waarvan het oppervlakte van het kampeerterrein inclusief sanitaire voorzieningen minimaal 200 m² bedraagt;
  • o. er rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg alsmede met de kleinschalige landschapselementen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapselementen';
  • p. voor het overige gelden de voorwaarden van artikel 4.6.1.
3.5.2 Mestopslag

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.1 sub g ten behoeve van de plaatsing van mestbassins en mestzakken, met dien verstande dat:

  • 1. objectief wordt aangetoond dat de opslag van mest buiten de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' op grond van ruimtelijke, milieuhygiënische of infrastructurele belemmeringen noodzakelijk is;
  • 2. andere (ruimtelijk relevante) belangen niet onevenredig worden geschaad;
  • 3. de plaatsing van mestbassins en mestzakken landschappelijk worden ingepast;
  • 4. de nakoming van eventueel aan de landschappelijke inpassing te stellen voorwaarden wordt in de omgevingsvergunning geborgd door middel van het opnemen van de gestelde voorwaarden als voorschrift;
  • 5. de maximale hoogte van mestbassins en mestzakken 2,00 m bedraagt;
  • 6. er rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg alsmede met de kleinschalige landschapselementen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapselementen'.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 5.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verharden of verwijderen van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen of verwijderen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het graven, verbreden, uitdiepen, dempen en/of verleggen van watergangen;
  • c. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen;
  • d. het verwijderen van natuur- en landschapselementen;
  • e. het scheuren van grasland indien sprake is van bijzondere graslandvegetaties.
3.6.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 3.6.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
3.6.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.6.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 3.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind. Voor artikel 3.6.1 sub a geldt als aanvullende voorwaarde dat het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden of andere oppervlakteverhardingen uitsluitend is toegestaan indien deze verhardingen niet binnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' kunnen worden aangelegd.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Verkleining bestemmingsvlak 'Agrarisch'

Het bevoegd gezag kan de bestemming 'Agrarisch' wijzigen ten behoeve van het overschrijden van de bouwgrenzen, respectievelijk het vergroten van het bouwvlak en/of het bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf', mits:

  • a. de noodzaak daartoe vanuit de bedrijfsvoering, niet zijnde intensieve veehouderij, is aangetoond;
  • b. natuurlijke, landschappelijk en cultuurhistorische waarden en belangen en het aangrenzende woon- en leefmilieu niet onevenredig worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van bedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind;
  • c. de landschappelijke inpassing van de bebouwing verzekerd is;
  • d. voorzieningen voor voorkoming van hemelwaterproblematiek zijn getroffen;
  • e. is aangetoond door middel van onderzoek dat voldaan wordt aan de milieuwetgeving;
  • f. de totale oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak maximaal 1,5 ha bedraagt;
  • g. vergroting van het bouwvlak vanwege een uitbreiding van de agrarische activiteiten, is enkel mogelijk indien kan worden aangetoond dat het oppervlakte bedrijfsbebouwing dat wordt aangewend ten behoeve van de nevenactiviteit(en) niet volstaat voor de uitbreiding;
  • h. er rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg alsmede met de kleinschalige landschapselementen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapselementen';
  • i. voor het overige voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 4 van deze regels.
3.7.2 Vormverandering bestemmingsvlak 'Agrarisch' en 'Agrarisch- Agrarisch bedrijf'

Het bevoegd gezag kan de bestemming 'Agrarisch' wijzigen ten behoeve van het overschrijden van de bouwgrenzen, respectievelijk het van vorm veranderen van het bouwvlak en/of het bestemmingsvlak, mits:

  • a. de noodzaak daartoe vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond;
  • b. natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en belangen en het aangrenzende woon- en leefmilieu niet onevenredig worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van bedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind;
  • c. de landschappelijke inpassing van de bebouwing verzekerd is;
  • d. voorzieningen voor voorkoming van hemelwaterproblematiek zijn getroffen;
  • e. is aangetoond door middel van onderzoek dat voldaan wordt aan de milieuwetgeving;
  • f. tegelijkertijd met de bestemmingswijziging naar 'Agrarisch- Agrarisch Bedrijf', dezelfde oppervlakte aan 'Agrarisch- Agrarisch Bedrijf' wordt gewijzigd naar de bestemming 'Agrarisch';
  • g. er rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg alsmede met de kleinschalige landschapselementen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapselementen';
  • h. voor het overige voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 4 van deze regels.
3.7.3 Camping

Het bevoegd gezag kan de bestemming 'Agrarisch' wijzigen ten behoeve van het realiseren van een camping, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. er voldaan wordt aan de afspraken zoals vastgelegd in de Bestuursovereenkomst Regionale afspraken Zuid-Limburg;
  • b. er dient sprake te zijn van een onderscheidend concept, met dien verstande dat de regionale behoefte in relatie tot de regionaal aangeboden voorzieningen dient te worden aangetoond mede in relatie tot innovatie, kwaliteit en duurzaamheid en rekening houdende met de resultaten van het onderzoek "Simpelveld marktanalyse campings" zoals opgenomen in Bijlage 2 van deze regels;
  • c. de locatie dient goed bereikbaar te zijn;
  • d. sanitaire voorzieningen hebben in totaal een maximale oppervlakte van 100 m²;
  • e. parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden ingericht;
  • f. het kampeerterrein dient landschappelijk te worden ingepast;
  • g. het initiatief dient financieel uitvoerbaar te zijn;
  • h. de afstand van het kampeerterrein tot de erfgrens van een naastgelegen woning dient minimaal 50 meter te bedragen;
  • i. de kampeermiddelen mogen alleen worden geplaatst in de periode 15 maart tot 1 november van elk jaar;
  • j. de ontwikkeling dient kwalitatief van een hoogwaardig niveau te zijn om daarmee bij te dragen aan de strategische doelen van de gemeente;
  • k. het kampeerterrein heeft een maximale oppervlakte van 5.000 m²;
  • l. er rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg alsmede met de kleinschalige landschapselementen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapselementen';
  • m. voldaan dient te zijn aan de milieuhygiënische wet- en regelgeving.

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor ‘Agrarisch - Agrarisch Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. per bestemmingsvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan met een geheel of in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, inclusief de bestaande neventak van intensieve veehouderij;
  • b. een volwaardige intensieve veehouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', met dien verstande dat het vergunde aantal dieren ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - 1' niet mag toenemen;
  • c. ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal agrarische bedrijven' zijn maximaal twee agrarische bedrijven toegestaan;
  • d. de bestaande bedrijfswoning(en), met dien verstande dat:
    • 1. het aantal bedrijfswoningen per bouwvlak niet meer mag bedragen dan 1, tenzij anders is aangegeven door middel van de maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen';
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' een nieuwe bedrijfswoning is toegestaan;
  • e. verblijfsrecreatie, in de vorm van vakantieappartementen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie- plattelandsappartementen' en 'specifieke vorm van recreatie - plattelandsappartementen 2';
  • f. een plattelandswoning, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning';
  • g. een mantelzorgwoning, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - mantelzorgwoning';
  • h. verblijfsrecreatie, in de vorm van een bed&breakfast, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie- plattelandskamer';
  • i. nevenactiviteiten als ondergeschikte functie, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - nevenactiviteit';
  • j. detailhandel (boerderijwinkel) als nevenactiviteit, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - boerderijwinkel';
  • k. een manege, ter plaatse van de aanduiding 'manege';
  • l. opslag, ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • m. een autogarage, ter plaatse van de aanduiding 'garage';
  • n. een ondergeschikte loonwerktak, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - ondergeschikte loonwerktak';
  • o. een agrarisch hulpbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch hulpbedrijf;
  • p. een rundvleesveehouderij, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - rundvleesveehouderij';
  • q. een productiegerichte paardenhouderij, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - productiegerichte paardenhouderij;
  • r. een loonbedrijf is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - 1' niet toegestaan.

met de daarbij behorende voorzieningen alsmede voorzieningen voor de opvang, buffering en infiltratie van hemelwater.

4.1.2 Baneheide 33

Ter plaatse van het perceel Baneheide 33 gelden voor opslag de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag voertuigen 1' mogen maximaal 10 (oldtimer)auto's en maximaal 2 aanhangwagens gestald worden;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag voertuigen 2' mogen maximaal 6 (oldtimer)tractors gestald worden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag onderkomens' mogen maximaal 3 caravans gestald worden;
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag voertuigen, onderkomens en praalwagens' mogen maximaal 10 (oldtimer)auto's, maximaal 8 caravans en de praalwagens van de carnavalsvereniging gestald worden.
4.1.3 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Toegestane bebouwing

Op de voor 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 4.1 genoemde bestemming;
  • b. één bedrijfswoning per agrarisch bedrijf, tenzij anders is aangegeven door middel van de maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen';
  • c. de daarbij bijbehorende bouwwerken;
  • d. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
4.2.2 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen, geen woning zijnde, binnen het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte van gebouwen, geen woning zijnde, mag ten hoogste 4,50 m bedragen, met dien verstande dat aan de Koolhoverweg 30 te Bocholtz de goothoogte maximaal 5,00 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen, geen woning zijnde, mag ten hoogste 10,00 m bedragen, tenzij anders is aangegeven door middel van de maatvoeringsaanduiding 'maximum bouwhoogte';
  • c. gebouwen met een kap van ten minste 15° zullen en ten hoogste 45° mogen worden afgedekt, uitgezonderd bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning, die ook plat mogen worden afgedekt;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'opslag' mag de opslaghoogte van buitenopslag maximaal 1,50 m bedragen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - voeropslag' zijn uitsluitend voorzieningen voor voeropslag met een maximale hoogte van 2,00 m en erfverharding toegestaan;
  • f. de gronden gelegen buiten het bouwvlak, mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van voorzieningen voor voeropslag ter plaatse van de functieaanduiding ‘opslag’;
  • g. in afwijking van het bepaalde in sub a en b mag de maximale bouwhoogte niet meer bedragen dan de maximum bouwhoogte zoals aangegeven op de verbeelding met nadere aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)'.
4.2.3 Bedrijfswoning

Per agrarisch bedrijf en ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mag slechts één bedrijfswoning worden gebouwd binnen het bouwvlak, tenzij anders is aangegeven door middel van de maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen', met dien verstande dat:

  • a. één of meer agrarische bedrijfsgebouwen, geen woning zijnde, aanwezig is of zijn;
  • b. de inhoud van de woning ten hoogste 750 m³ mag bedragen;
  • c. de goothoogte van de bedrijfswoning maximaal 6,00 meter mag bedragen;
  • d. de bouwhoogte van de bedrijfswoning maximaal 8,50 meter mag bedragen.
4.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken zijn slechts binnen het bouwvlak toegestaan;
  • b. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt niet meer dan 150 m2, met dien verstande dat niet meer dan 60% van de gronden behorend tot het achtererfgebied mag worden bebouwd;
  • c. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,30 m;
  • d. de bouwhoogte bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5,00 m.
4.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,00 m;
  • c. de bouwhoogte van antennes en reclamemasten mag niet meer bedragen dan 15,00 m;
  • d. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6,00 m;
  • e. in afwijking van het bepaalde in sub a zijn voedersilo's uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, waarbij de hoogte van voedersilo’s niet meer mag bedragen dan 12,00 m;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer bedragen dan 4,00 m, met dien verstande dat de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, binnen het bouwvlak niet meer bedragen dan 8,00 m.
4.2.6 Plattelandsappartement

Plattelandsappartementen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van recreatie- plattelandsappartement' en 'specifieke vorm van recreatie - plattelandsappartement 2', met dien verstande dat:

  • a. uitsluitend de bestaande bedrijfsgebouwen, die minimaal gedurende drie jaar in agrarisch gebruik zijn geweest, worden gebruikt voor plattelandsappartementen. Nieuwbouw is niet toegestaan en de huidige oppervlakte aan bebouwing mag niet worden overschreden;
  • b. de plattelandsappartementen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van verblijfsrecreatie;
  • c. de oppervlakte van één plattelandsappartement niet groter is dan 100 m2; 
  • d. het aantal plattelandsappartementen niet meer bedraagt dan het reeds voor deze locatie vergunde aantal, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - plattelandsappartement 2' maximaal 2 plattelandsappartementen zijn toegestaan;
  • e. de karakteristiek van de gebouwen alsmede de complexiteit en de (landschappelijke) kenmerken van het (voormalig boeren) erf niet onevenredig worden aangetast;
  • f. er sprake is van landschappelijke inpassing;
  • g. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  • h. er voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
4.2.7 Plattelandskamer

Plattelandskamers zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie- plattelandskamer', met dien verstande dat:

  • a. uitsluitend de bestaande bedrijfsgebouwen, die minimaal gedurende drie jaar in agrarisch gebruik zijn geweest, worden gebruikt voor plattelandskamers. Nieuwbouw is niet toegestaan en de huidige oppervlakte aan bebouwing mag niet worden overschreden;
  • b. de plattelandskamers uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van verblijfsrecreatie;
  • c. de oppervlakte van één plattelandskamer niet groter is dan 50 m2;
  • d. het aantal plattelandskamers maximaal 2 bedraagt;
  • e. de karakteristiek van de gebouwen alsmede de complexiteit en de (landschappelijke) kenmerken van het (voormalig boeren) erf niet onevenredig worden aangetast;
  • f. er sprake is van landschappelijke inpassing;
  • g. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  • h. er voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
4.3 Nadere eisen
4.3.1 Eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, rekening houden met het gestelde in artikel 4.1.1, nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
  • b. de aard, hoogte en de situering van erfafscheidingen;
  • c. voorzieningen voor voorkoming van hemelwaterproblematiek;
  • d. landschappelijke inpassing en/of landschappelijke kwaliteitsverbetering.
4.3.2 Voorwaarden

De onder 4.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:

  • a. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing;
  • b. ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor de milieusituatie, verkeersveiligheid, sociale veiligheid en gebruiksmogelijkheden en/of privacy van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. ter verbetering van de gebiedskwaliteit.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Goothoogte

Burgemeester en wethouders kunnen middels omgevingsvergunning afwijken ten aanzien van de goothoogte, met dien verstande dat deze nimmer meer bedraagt dan 6,50 meter, mits:

  • a. de noodzaak daartoe vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond;
  • b. landschappelijke en cultuurhistorische waarden en belangen niet onevenredig worden aangetast, danwel de mogelijkheden voor het herstel van bedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind;
  • c. er rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg alsmede met de kleinschalige landschapselementen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapselementen'.
4.4.2 Bouwhoogte

Burgemeester en wethouders kunnen middels omgevingsvergunning afwijken ten aanzien van de bouwhoogte, met dien verstande dat deze nimmer meer bedraagt dan 11,00 m, mits:

  • a. de noodzaak daartoe vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond;
  • b. landschappelijke en cultuurhistorische waarden en belangen niet onevenredig worden aangetast, danwel de mogelijkheden voor het herstel van bedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind;
  • c. er rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg alsmede met de kleinschalige landschapselementen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapselementen'.
4.4.3 Teeltondersteunende voorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen middels omgevingsvergunning afwijken ten aanzien van het bouwen van teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak, mits:

  • a. de noodzaak daartoe voor de agrarische bedrijfsvoering en/of arbeidsomstandigheden ter plaatse is aangetoond;
  • b. toepassing van de afwijkingsbevoegdheid niet leidt tot aantasting van de karakteristieke openheid van de plateaus, aangegeven op de kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen behorende bij de provinciale 'Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen 2011', van de provincie Limburg, zoals opgenomen in Bijlage 3 bij deze regels;
  • c. geen toepassing van de afwijkingsbevoegdheid mag plaatsvinden voor hellingen met een hellingspercentage van meer dan 4%, volgens de bij de provinciale 'Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen 2011' van de provincie Limburg behorende kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen, zoals vastgesteld door gedeputeerde staten van Limburg op 1 februari 2005 en opgenomen als Bijlage 3 bij deze regels;
  • d. natuurlijke en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • e. de teeltondersteunende voorzieningen een niet-permanent karakter hebben;
  • f. er rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg alsmede met de kleinschalige landschapselementen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapselementen'.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Verboden gebruik

Onder verboden gebruik wordt tenminste verstaan het gebruik van de gronden en opstallen voor, uitgezonderd de nader aangeduide activiteiten:

  • a. ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
  • b. het voeren van een intensieve veehouderij, met uitzondering van een intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • c. detailhandel, groothandel en verkoop van bedrijfsproducten, met uitzondering van een boerderijwinkel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - intensieve veehouderij';
  • d. transport- en/of garagedoeleinden, met uitzondering van een autogarage ter plaatse van de aanduiding 'garage';
  • e. horecadoeleinden;
  • f. permanente of tijdelijke bewoning welke geen verband houdt met de agrarische bedrijfsvoering;
  • g. opslagdoeleinden, behoudens opslagdoeleinden die verband houden met de agrarische bedrijfsvoering, alsmede met een winterberging van onderkomens;
  • h. ter plaatse van de aanduiding ‘erf’, mogen de gronden niet worden gebruikt voor opslag- en stallingsdoeleinden;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'opslag', mogen de gronden uitsluitend worden gebruikt voor opslagdoeleinden met uitzondering van de opslag van balen voer.
  • j. wijziging van het bestaande aantal dierplaatsen, bestaande diersoorten en/of bestaande stalsystemen, is niet toegestaan indien dit leidt tot een toename van de bestaande ammoniakemissie.
4.5.2 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Het (doen/laten) gebruik(en) van de voor ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ bestemde gronden ter plaatse van de adressen Wijnstraat 11 en 2b als zodanig is uitsluitend toegestaan indien een onafhankelijke kwaliteitscommissie een positief advies heeft afgegeven in het kader van de provinciale beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu 2012 zoals opgenomen in Bijlage 4 en vervolgens de realisatie en instandhouding van het, in het kader van die regeling opgestelde, plan omtrent landschappelijke inpassing en de herinrichting van de betreffende gronden binnen 2 jaar na positief advies van voornoemde commissie is gewaarborgd, waarbij tevens de voorheen als 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' bestemde gronden in gebruik moeten zijn als 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden';
  • b. Het (doen/laten) gebruik(en) van de voor ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ bestemde gronden ter plaatse van het adres Tienbaan 1 en ongenummerd als zodanig is uitsluitend toegestaan indien een onafhankelijke kwaliteitscommissie een positief advies heeft afgegeven in het kader van de provinciale beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu 2012 zoals opgenomen in Bijlage 4 en vervolgens de realisatie en instandhouding van de, in het kader van deze regeling opgestelde, landschappelijke inpassingsplannen zoals opgenomen in Bijlage 5 en de nadere afspraken conform Bijlage 6 binnen 2 jaar na positief advies van voornoemde commissie zijn gewaarborgd.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.5.1 ten behoeve van het toestaan van nevenactiviteiten onder de volgende voorwaarden:

  • a. de nevenactiviteiten worden ondergebracht in de bestaande bedrijfsbebouwing. Alleen wanneer is aangetoond dat de bestaande bebouwing niet volstaat voor de nevenactiviteit, is nieuwbouw aan de orde, passend binnen de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan rechtens biedt.
  • b. de nevenactiviteiten moeten gelieerd zijn aan het agrarisch bedrijf of het agrarisch hulpbedrijf, c.q. hieraan direct/indirect verwante nevenactiviteiten;
  • c. in afwijking van het bepaalde in sub b mogen niet-agrarische nevenactiviteiten uitsluitend worden uitgevoerd door de houder van het agrarisch bedrijf en diens familie in de 1e graad en gelden de volgende aanvullende voorwaarden:
    • 1. niet-agrarische activiteiten zijn toegestaan tot en met milieucategorie 2 en niet-agrarische activiteiten die naar aard en invloed vergelijkbaar zijn met milieucategorie 2;
    • 2. stalling van caravans, oldtimers en praalwagens is wel toegestaan als niet-agrarische activiteiten.
  • d. de ondergeschiktheid van de nevenactiviteiten wordt geborgd door de oppervlakte te maximaliseren. Het totaal aan nevenactiviteiten wordt beperkt tot het gebruik van maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de bestaande bebouwing, tot een maximale oppervlakte van 350 m²;
  • e. de uitvoerbaarheid, maatschappelijk en economisch, is aangetoond;
  • f. er wordt in voldoende mate voorzien in de parkeerbehoefte op het eigen erf;
  • g. het goede woon- en leefklimaat ter plaatse blijft geborgd;
  • h. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • i. de nevenactiviteiten mogen geen belemmering opleveren voor agrarische bedrijven in de omgeving van het perceel van verzoeker;
  • j. er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • k. opslag buiten de aanwezige gebouwen als gevolg van de nevenactiviteit is niet toegestaan;
  • l. de activiteiten moeten landschappelijk goed inpasbaar zijn en mogen de cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische waarden niet onevenredig schaden;
  • m. er is sprake van duurzaam waterbeheer;
  • n. meerdere nevenactiviteiten zijn toegestaan binnen de gestelde kaders, met dien verstande dat een intensieve veehouderij als nevenactiviteit niet is toegestaan
  • o. verhuur van de bestaande bedrijfsbebouwing aan derden is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. uitsluitend ten behoeve van agrarisch gerelateerde producten waaronder wordt verstaan de opslag van hooi, stro, voedermiddelen en agrarische machinestalling.
    • 2. uitgesloten is verhuur aan derden ten behoeve van overige niet-agrarische activiteiten.
    • 3. verhuur aan derden ten behoeve van veestalling is uitsluitend toegestaan als aangetoond is dat er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen.
4.6.2 Detailhandel als nevenactiviteit (boerderijwinkel)

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.5.1 ten behoeve van het toestaan van een boerderijwinkel (detailhandel als nevenactiviteit) onder de volgende voorwaarden:

  • a. boerderijverkoop onderdeel uitmaakt van een functionerend agrarisch bedrijf en wordt beëindigd bij beëindiging van het agrarische bedrijf;
  • b. het betreft de verkoop van agrarische producten die op het eigen bedrijf of in de directe omgeving daarvan zijn geproduceerd en/of agrarische producten die op het eigen bedrijf en/of in de directe omgeving daarvan op een ander agrarisch bedrijf zijn bewerkt;
  • c. de vloeroppervlak voor de detailhandelsactiviteit is maximaal 200 m², dat is inclusief opslag/berging/ koeling e.d. ten behoeve van de detailhandelsactiviteit.
  • d. voor het overige gelden de voorwaarden van artikel 4.6.1.
4.6.3 Horeca als nevenactiviteit of ondersteunende functie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.5.1 ten behoeve van het toestaan van horeca als nevenactiviteit of als ondersteunende functie onder de volgende voorwaarden:

  • a. de horecafunctie dient gelieerd te zijn aan een andere nevenfunctie;
  • b. de horecafunctie is gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van dranken en etenswaren;
  • c. de vloeroppervlakte bedraagt maximaal 100 m² inclusief terras en sanitaire voorzieningen;
  • d. de horecafunctie dient uiterlijk om 21:00 gesloten te worden;
  • e. de sanitaire voorzieningen dienen binnen de bestaande bebouwing te worden gerealiseerd;
  • f. voor zover de horeca-activiteit vanwege zijn aard (bijvoorbeeld terras) niet inpandig mogelijk is, is de nevenactiviteit ook buiten toegestaan;
  • g. voor het overige gelden de voorwaarden van artikel 4.6.1.
4.6.4 Kamperen bij de boer (als nevenactiviteit)

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.5.1 ten behoeve van het toestaan van een camping als nevenactiviteit onder de volgende voorwaarden:

  • a. omliggende gemeenten dienen conform de Bestuursovereenkomst Regionale afspraken Zuid-Limburg over de ontwikkeling te worden geïnformeerd;
  • b. er dient sprake te zijn van een onderscheidend concept, met dien verstande dat de regionale behoefte in relatie tot de regionaal aangeboden voorzieningen dient te worden aangetoond mede in relatie tot innovatie, kwaliteit en duurzaamheid en rekening houdende met de resultaten van het onderzoek "Simpelveld marktanalyse campings" zoals opgenomen in Bijlage 2 van deze regels;
  • c. de locatie dient goed bereikbaar te zijn;
  • d. sanitaire voorzieningen dienen in de bestaande bedrijfsbebouwing te worden gerealiseerd en hebben een maximaal oppervlakte van 50 m²;
  • e. parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden ingericht;
  • f. het kampeerterrein dient landschappelijk te worden ingepast;
  • g. het kampeerterrein dient aansluitend te liggen aan de agrarische bouwkavel;
  • h. het initiatief dient financieel uitvoerbaar te zijn;
  • i. de afstand van het kampeerterrein tot de erfgrens van een naastgelegen woning dient minimaal 50,00 m te bedragen;
  • j. vaste kampeermiddelen, zoals stacaravans, zijn niet toegestaan;
  • k. de kampeermiddelen mogen alleen worden geplaatst in de periode 15 maart tot 1 november van elk jaar;
  • l. de ontwikkeling dient kwalitatief van een hoogwaardig niveau te zijn om daarmee bij te dragen aan de strategische doelen van de gemeente;
  • m. het kampeerterrein heeft een maximale oppervlakte van 500 m²;
  • n. alle nevenactiviteiten tezamen hebben een maximale oppervlakte van 550 m² waarvan het oppervlakte van het kampeerterrein inclusief sanitaire voorzieningen minimaal 200 m² bedraagt;
  • o. voor het overige gelden de voorwaarden van artikel 4.6.1.
4.6.5 Plattelandsappartement (als nevenactiviteit)

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.5.1 ten behoeve van het toestaan van een plattelandsappartement als nevenactiviteit, met dien verstande dat:

  • a. omliggende gemeenten dienen conform de Bestuursovereenkomst Regionale afspraken Zuid-Limburg over de ontwikkeling te worden geïnformeerd;
  • b. uitsluitend alle bestaande gebouwen, die minimaal 3 jaar in gebruik zijn geweest, binnen de bestemming 'Agrarisch – Agrarisch Bedrijf' worden gebruikt voor plattelandsappartement(en);
  • c. de plattelandsappartementen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van verblijfsrecreatie;
  • d. de oppervlakte van één plattelandsappartement niet groter is dan 100 m2; 
  • e. het aantal plattelandsappartementen maximaal 2 bedraagt per agrarisch bedrijf;
  • f. de karakteristiek van de gebouwen alsmede de complexiteit en de (landschappelijke) kenmerken van het (voormalig boeren) erf niet onevenredig worden aangetast;
  • g. er sprake is van landschappelijke inpassing;
  • h. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  • i. er voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • j. voor het overige gelden de voorwaarden van artikel 4.6.1.
4.6.6 Twee agrarische bedrijven op één bestemmingsvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.1.1 ten behoeve van het toestaan van maximaal twee (volwaardige) agrarische bedrijven op één agrarische bouwkavel, met dien verstande dat:

  • a. het aantal (bedrijf)woningen gelijk blijft; ondanks de vestiging van twee bedrijven is enkel de bestaande bedrijfswoning toegelaten;
  • b. indien noodzakelijk de bedrijfswoning als plattelandswoning zal worden aangeduid door toepassing van artikel 4.6.7;
  • c. het goede woon- en leefklimaat ter plaatse blijft geborgd;
  • d. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de activiteiten geen belemmering mogen opleveren voor agrarische bedrijven in de omgeving van het perceel;
  • f. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeer aantrekkende werking;
  • g. er sprake is van duurzaam waterbeheer;
  • h. voor wat betreft het toestaan van nevenactiviteiten de gesplitste agrarische bouwkavel als één bouwkavel wordt beschouwd.
4.6.7 Plattelandswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.5.1 ten behoeve van het toestaan van het gebruik van de (voormalige) bedrijfswoning als plattelandswoning, met dien verstande dat:

  • a. sprake is van een bestaande agrarische bedrijfswoning;
  • b. aangetoond is dat de bedrijfswoning niet meer noodzakelijk is voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
  • c. aangetoond is dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf ter plaatse daadwerkelijk wordt voortgezet;
  • d. wonen door een niet functioneel met het bedrijf verbonden derde plaatsvindt;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omliggende waarden en functies;
  • f. ter  plaatse  van  de  plattelandswoning  sprake  is  van  een  aanvaardbaar  woon-  en leefklimaat;
  • g. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen ten aanzien van omwonenden, (agrarische) bedrijven en andere omgevingswaarden;
  • h. het  verlenen  van  de  vergunning  niet  leidt  tot  de  mogelijkheid  om  een  nieuwe bedrijfswoning te bouwen binnen het bestemmingsvlak.
4.6.8 ammoniakemissie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.5.1 sub j en een toename van ammoniakemissie als gevolg van wijziging van bestaande dieraantallen, diersoorten en/of stalsystemen toestaan als er geen afbreuk wordt gedaan aan natuurwaarden.

4.7 Wijzigingsbevoegdheid
4.7.1 Bestemmingsvlak of bouwvlak vergroting

Het bevoegd gezag kan de bestemming wijzigen ten behoeve van het overschrijden van de bouwgrenzen, respectievelijk het vergroten van het bouwvlak en/of het bestemmingsvlak, mits:

  • a. de noodzaak daartoe vanuit de bedrijfsvoering, niet zijnde intensieve veehouderij, is aangetoond;
  • b. natuurlijke, landschappelijk en cultuurhistorische waarden en belangen en het aangrenzende woon- en leefmilieu niet onevenredig worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van bedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind;
  • c. de landschappelijke inpassing van de bebouwing verzekerd is;
  • d. voorzieningen voor voorkoming van hemelwaterproblematiek zijn getroffen;
  • e. de totale oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak maximaal 1,5 ha is;
  • f. vergroting van het agrarisch bouwvlak vanwege een uitbreiding van de agrarische activiteiten, is enkel mogelijk indien kan worden aangetoond dat het oppervlakte bedrijfsbebouwing dat wordt aangewend ten behoeve van de nevenactiviteit(en) niet volstaat voor de uitbreiding;
  • g. er rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg alsmede met de kleinschalige landschapselementen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapselementen';
  • h. voor het overige voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 4 van deze regels.
4.7.2 Vormverandering

Het bevoegd gezag kan de bestemming wijzigen ten behoeve van het overschrijden van de bouwgrenzen, respectievelijk het van vorm veranderen van het bouwvlak en/of het bestemmingsvlak, mits:

  • a. de noodzaak daartoe vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond;
  • b. natuurlijke, landschappelijk en cultuurhistorische waarden en belangen en het aangrenzende woon- en leefmilieu niet onevenredig worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van bedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind;
  • c. de landschappelijke inpassing van de bebouwing verzekerd is;
  • d. voorzieningen voor voorkoming van hemelwaterproblematiek zijn getroffen;
  • e. tegelijkertijd met voorliggende bestemmingswijziging naar 'Agrarisch- Agrarisch Bedrijf', dezelfde oppervlakte aan 'Agrarisch- Agrarisch Bedrijf' wordt gewijzigd naar de bestemming van de aansluitende gronden buiten de bestemming 'Agrarisch- Agrarisch Bedrijf';
  • f. er rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg alsmede met de kleinschalige landschapselementen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapselementen';
  • g. voor het overige voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 4 van deze regels.
4.7.3 Omschakeling naar 'Wonen'

Het bevoegd gezag kan de bestemming Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Wonen' met de aanduiding 'vrijkomende agrarische bebouwing'. Hiermee blijft de aanwezige woonfunctie behouden aangevuld met de mogelijkheid om meer oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken te gebruiken ten behoeve van de woonfunctie, mits:

  • a. de oppervlakte aan (bij)gebouwen wordt (inclusief nieuwbouw) teruggebracht naar 25% van de bestaande (voormalige agrarische) bedrijfsbebouwing (door middel van sloop) met een maximum oppervlakte aan gebouwen van 250 m². Dit betekent dat minimaal 75% aan (voormalige agrarische) bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. De bedrijfswoning wordt niet meegerekend. Karakteristieke bebouwing dient behouden te blijven;
  • b. overtollige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt;
  • c. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek worden getroffen;
  • d. de uitvoerbaarheid, maatschappelijk en economisch, is aangetoond;
  • e. er in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte op het eigen erf;
  • f. het goede woon- en leefklimaat ter plaatse blijft geborgd;
  • g. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • h. de activiteiten geen belemmering opleveren voor agrarische bedrijven in de omgeving van het perceel van verzoeker;
  • i. er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • j. opslag buiten de aanwezige gebouwen als gevolg van de activiteit niet is toegestaan;
  • k. de activiteiten landschappelijk goed worden ingepast en de cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische waarden niet onevenredig worden geschaad;
  • l. er rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg alsmede met de kleinschalige landschapselementen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapselementen';
  • m. het aantal woningen mag niet toenemen.
4.7.4 Omschakeling naar 'Wonen' met bedrijf of beroep aan huis

Het bevoegd gezag kan de bestemming Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Wonen' met de aanduiding 'bedrijf en/of beroep aan huis'. Hiermee blijft de aanwezige woonfunctie behouden en wordt deze aangevuld met een nieuwe bedrijfsmatige en/of beroepsmatige activiteit, mits:

  • a. de bedrijfs- of beroepsactiviteiten worden ondergebracht in de bestaande (voormalige agrarische bedrijfs-)bebouwing. Alleen wanneer is aangetoond dat de bestaande bebouwing niet volstaat voor de activiteit, is nieuwbouw aan de orde;
  • b. de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen wordt (inclusief nieuwbouw) teruggebracht naar 25% van de bestaande (voormalige agrarische) bedrijfsbebouwing (door middel van sloop) met een maximum oppervlakte aan gebouwen van 500 m² (omgevingsvergunningsvrije bebouwing meegerekend). Dit betekent dat minimaal 75% aan (voormalige agrarische) bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. De bedrijfswoning wordt niet meegerekend. Karakteristieke bebouwing dient behouden te blijven;
  • c. overtollige voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt;
  • d. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek worden getroffen;
  • e. de uitvoerbaarheid, maatschappelijk en economisch, is aangetoond;
  • f. er in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte op het eigen erf;
  • g. het goede woon- en leefklimaat ter plaatse blijft geborgd;
  • h. uitsluitend bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.1 uit de VNG Brochure “Bedrijven en milieuzonering' (zie bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten) toelaatbaar zijn;
  • i. geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop inherent en ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden beroep of bedrijf;
  • j. er geen verlichte en/of opvallende reclame-uitingen aan de gevel zichtbaar zijn;
  • k. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • l. de activiteiten geen belemmering opleveren voor agrarische bedrijven in de omgeving van het perceel van verzoeker;
  • m. er geen sprake is van een onevenredige verkeer aantrekkende werking;
  • n. opslag buiten de aanwezige gebouwen als gevolg van de activiteit niet is toegestaan;
  • o. de activiteiten landschappelijk goed worden ingepast en de cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische waarden niet onevenredig worden geschaad;
  • p. er rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg alsmede met de kleinschalige landschapselementen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapselementen';
  • q. het aantal woningen mag niet toenemen.
4.7.5 Omschakeling naar 'Agrarisch verwant bedrijf' of 'Agrarisch hulpbedrijf'

Het bevoegd gezag kan de bestemming Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch verwant bedrijf' of 'Bedrijf - Agrarisch hulpbedrijf', mits:

  • a. het uitsluitend bedrijfsactiviteiten betreft tot en met categorie 2 uit de VNG Brochure “Bedrijven en milieuzonering' (zie bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten), of daarmee gelijk te stellen bedrijfsactiviteiten;
  • b. de bedrijfsactiviteiten worden ondergebracht in de bestaande (voormalige agrarische) bedrijfsbebouwing. Alleen wanneer is aangetoond dat de bestaande bebouwing niet volstaat voor de activiteit, is nieuwbouw aan de orde;
  • c. vervanging van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de nieuwe functie is mogelijk tot maximaal 90% van de oppervlakte van de gesloopte bebouwing. Dit betekent dat minimaal 10% aan (voormalige agrarische) bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. De woning wordt niet meegerekend. Karakteristieke bebouwing dient behouden te blijven;
  • d. de uitvoerbaarheid, maatschappelijk en economisch, is aangetoond;
  • e. er in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte op het eigen erf;
  • f. het goede woon- en leefklimaat ter plaatse blijft geborgd;
  • g. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • h. de activiteiten geen belemmering opleveren voor agrarische bedrijven in de omgeving van het perceel van verzoeker;
  • i. er geen sprake is van een onevenredige verkeer aantrekkende werking;
  • j. opslag buiten de aanwezige gebouwen als gevolg van de activiteit niet is toegestaan;
  • k. de activiteiten landschappelijk goed worden ingepast en de cultuurhistorische, landschappelijke, hydrologische en ecologische waarden niet onevenredig worden geschaad;
  • l. er rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg alsmede met de kleinschalige landschapselementen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapselementen'.
4.7.6 Omschakeling naar 'Dagrecreatie'

Het bevoegd gezag kan de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Recreatie- Dagrecreatie', mits:

  • a. er sprake is van een onderscheidend concept, met dien verstande dat de regionale behoefte in relatie tot de regionaal aangeboden voorzieningen dient te worden aangetoond mede in relatie tot innovatie, kwaliteit en duurzaamheid en rekening houdende met de resultaten van het onderzoek "Simpelveld marktanalyse campings" zoals opgenomen in Bijlage 2 van deze regels;
  • b. er voldaan wordt aan de afspraken zoals vastgelegd in de Bestuursovereenkomst Regionale afspraken Zuid-Limburg;
  • c. er kwaliteitsverbetering plaatsvindt door een goede ruimtelijke inpassing van de bebouwing, waarbij er sprake is van een goede landschappelijke inpassing en maatregelen zijn getroffen om hemelwaterproblematiek te voorkomen;
  • d. de bedrijfsactiviteiten worden ondergebracht in de bestaande (voormalige agrarische) bedrijfsbebouwing. Alleen wanneer is aangetoond dat de bestaande bebouwing niet volstaat voor de activiteit, is nieuwbouw aan de orde.
  • e. voor de vestiging van de nieuwe functie een passende maximale oppervlakte wordt gehanteerd (inclusief nieuwbouw), die wordt bepaald aan de hand van een door de initiatiefnemer te overleggen bedrijfsplan tot een maximum van 75% van de bestaande (voormalige agrarische) bedrijfsbebouwing. Dit betekent dat minimaal 25% aan (voormalige agrarische) bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. De bedrijfswoning wordt niet meegerekend;
  • f. overtollige voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt. Karakteristieke bebouwing dient behouden te blijven;
  • g. vervanging van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de nieuwe functie is mogelijk tot maximaal 75% van de oppervlakte van de gesloopte bebouwing;
  • h. de uitvoerbaarheid, maatschappelijk en economisch, is aangetoond;
  • i. er in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte op het eigen erf;
  • j. het goede woon- en leefklimaat ter plaatse blijft geborgd;
  • k. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • l. de activiteiten geen belemmering opleveren voor agrarische bedrijven in de omgeving van het perceel van verzoeker;
  • m. er geen sprake is van een onevenredige verkeer aantrekkende werking;
  • n. opslag buiten de aanwezige gebouwen als gevolg van de activiteit niet is toegestaan;
  • o. de activiteiten landschappelijk goed worden ingepast en de cultuurhistorische, landschappelijke, hydrologische en ecologische waarden niet onevenredig worden geschaad;
  • p. er rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg alsmede met de kleinschalige landschapselementen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapselementen'.
4.7.7 Omschakeling naar 'Maatschappelijke voorzieningen'

Het bevoegd gezag kan de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' wijzigen in de bestemming 'Maatschappelijk', mits:

  • a. er kwaliteitsverbetering plaatsvindt door een goede ruimtelijke inpassing van de bebouwing, waarbij er sprake is van een goede landschappelijke inpassing en maatregelen zijn getroffen om hemelwaterproblematiek te voorkomen;
  • b. voor de vestiging van de nieuwe functie wordt een passende maximale oppervlakte gehanteerd, die wordt bepaald aan de hand van een door de initiatiefnemer te overleggen bedrijfsplan tot een maximum van 75% van de bestaande (voormalige agrarische) bedrijfsbebouwing (door middel van sloop). Dit betekent dat minimaal 25% aan (voormalige agrarische) bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. De bedrijfswoning wordt niet meegerekend;
  • c. overtollige voormalige agrarische bebouwing dient te worden gesloopt. Karakteristieke bebouwing blijft behouden;
  • d. de bedrijfsactiviteiten worden ondergebracht in de bestaande (voormalige agrarische) bedrijfsbebouwing. Alleen wanneer is aangetoond dat de bestaande bebouwing niet volstaat voor de activiteit, is nieuwbouw aan de orde. Karakteristieke bebouwing blijft behouden;
  • e. vervanging van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de nieuwe functie is mogelijk tot maximaal 75% van de oppervlakte van de gesloopte bebouwing. Karakteristieke bebouwing dient behouden te blijven;
  • f. de uitvoerbaarheid, maatschappelijk en economisch, is aangetoond;
  • g. er wordt in voldoende mate voorzien in de parkeerbehoefte op het eigen erf;
  • h. het goede woon- en leefklimaat ter plaatse blijft geborgd;
  • i. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • j. de activiteiten mogen geen belemmering opleveren voor agrarische bedrijven in de omgeving van het perceel van verzoeker;
  • k. er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeer aantrekkende werking;
  • l. opslag buiten de aanwezige gebouwen als gevolg van de activiteit is niet toegestaan;
  • m. de activiteiten moeten landschappelijk goed worden ingepast en mogen de cultuurhistorische, landschappelijke, hydrologische en ecologische waarden niet onevenredig schaden;
  • n. er rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg alsmede met de kleinschalige landschapselementen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapselementen'.
4.7.8 Camping

Het bevoegd gezag kan de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf' wijzigen ten behoeve van het realiseren van een camping, indien voldaan wordt aan de volgend voorwaarden:

  • a. er voldaan wordt aan de afspraken zoals vastgelegd in de Bestuursovereenkomst Regionale afspraken Zuid-Limburg;
  • b. er dient sprake te zijn van een onderscheidend concept, met dien verstande dat de regionale behoefte in relatie tot de regionaal aangeboden voorzieningen dient te worden aangetoond mede in relatie tot innovatie, kwaliteit en duurzaamheid en rekening houdende met de resultaten van het onderzoek "Simpelveld marktanalyse campings" zoals opgenomen in Bijlage 2 van deze regels;
  • c. de locatie dient goed bereikbaar te zijn;
  • d. sanitaire voorzieningen hebben een in totaal een maximale oppervlakte van 100 m²;
  • e. parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden ingericht;
  • f. het kampeerterrein dient landschappelijk te worden ingepast;
  • g. het initiatief dient financieel uitvoerbaar te zijn;
  • h. de afstand van het kampeerterrein tot de erfgrens van een naastgelegen woning dient minimaal 50 meter te bedragen;
  • i. de kampeermiddelen mogen alleen worden geplaatst in de periode 15 maart tot 1 november van elk jaar;
  • j. de ontwikkeling dient kwalitatief van een hoogwaardig niveau te zijn om daarmee bij te dragen aan de strategische doelen van de gemeente;
  • k. het kampeerterrein heeft een maximale oppervlakte van 5.000 m²;
  • l. voldaan dient te zijn aan de milieuhygiënische wet- en regelgeving;
  • m. er rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg alsmede met de kleinschalige landschapselementen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapselementen'.

Artikel 5 Agrarisch met waarden

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch bedrijfsmatig gebruik;
  • b. behoud en ontwikkeling van de aanwezige waarden;
  • c. bestrijden en voorkomen van bodemerosie en wateroverlast;
  • d. realiseren en in stand houden van natuur- en landschapselementen zoals houtopstanden, houtwallen, houtsingels, sloten, beken, waterlopen, waterbuffering, waterpartijen, water- en oevervegetaties;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. agrarisch hobbymatig gebruik;
  • f. bestaande perceelsontsluitingswegen;
  • g. recreatief medegebruik.
5.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. omheiningen en/of erfafscheidingen, uitsluitend in de vorm van draadomheiningen en/of draaderfafscheidingen, met dien verstande dat de hoogte maximaal 1,50 m mag bedragen;
  • b. voederruiven en/of picknickplaatsen, met dien verstande dat de hoogte maximaal 1,50 m mag bedragen;
  • c. die van geringe omvang welke noodzakelijk zijn voor de in artikel 5.1.1 genoemde natuur- en landschapselementen.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Schuilgelegenheid voor dieren

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 5.2.2 ten behoeve van het toestaan van schuilgelegenheid voor dieren, met dien verstande dat:

  • a. onder een schuilgelegenheid wordt verstaan: een overdekte ruimte die maximaal aan 3 zijden is omsloten door wanden, waarvan het/ de betreffende dier(en) in geval van weidegang uit oogpunt van dierenwelzijn gebruik moet(en) kunnen maken door vrij in en uit te lopen, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer als winter en waarbij in en nabij de schuilgelegenheid geen opslag is toegestaan;
  • b. de oppervlakte per bouwwerk maximaal 25 m² mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte maximaal 3,00 m mag bedragen;
  • d. aangetoond is dat het redelijkerwijs niet mogelijk is deze voorzieningen ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch- Agrarisch bedrijf' of 'Wonen' op te richten;
  • e. per perceel met een minimale omvang van 2500 m² aan gronden met de bestemming Agrarisch' dan wel 'Agrarisch met waarden' is het oprichten van maximaal één schuilgelegenheid mogelijk en deze oppervlakte mag maar één keer worden meegenomen in de afweging voor de omgevingsvergunning;
  • f. de schuilgelegenheid wordt opgericht op een afstand van tenminste 2,00 m en ten hoogste 10,00 m van de perceelsgrens;
  • g. de stedenbouwkundige kwaliteit en de beeldkwaliteit van de naaste omgeving is gewaarborgd;
  • h. aangetoond is dat geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies, hetgeen onder andere betekent dat de schuilgelegenheid passend is in het landschap;
  • i. er rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg alsmede met de kleinschalige landschapselementen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapselementen'.
5.3.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van containervelden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.2 ten behoeve van het bouwen van containervelden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, met dien verstande dat:

  • a. omliggende waarden en functies niet onevenredig worden aangetast;
  • b. toepassing van de afwijkingsbevoegdheid niet leidt tot aantasting van de karakteristieke openheid van de plateaus, aangegeven op de kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen behorende bij de provinciale 'Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen 2011', van de provincie Limburg, zoals opgenomen in Bijlage 3 bij deze regels;
  • c. geen toepassing van de afwijkingsbevoegdheid mag plaatsvinden voor hellingen met een hellingspercentage van meer dan 4%, volgens de bij de provinciale 'Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen 2011' van de provincie Limburg behorende kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen, zoals vastgesteld door gedeputeerde staten van Limburg op 1 februari 2005 en opgenomen als Bijlage 3 bij deze regels;
  • d. containervelden en (tijdelijke) teeltondersteunende voorzieningen in beginsel binnen het bouwblok van de bestemming Agrarisch-Agrarisch bedrijf worden gerealiseerd;
  • e. containervelden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen (in de vorm van regenkappen en boogkassen), voor zover deze niet binnen het bouwvlak van de agrarische bedrijfsbestemming opgericht kunnen worden, ook binnen de bestemming Agrarisch- Agrarisch bedrijf mogen worden opgericht;
  • f. indien vanuit agrarische en/of landschappelijke motieven aangetoond kan worden dat aansluiting aan de bestaande agrarische bouwkavel niet mogelijk is, containervelden en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen (in de vorm van regenkappen en boogkassen) ook op verder gelegen gronden mogen worden opgericht, waarbij geen zelfstandige bouwkavel mag ontstaan;
  • g. de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen na afloop van een termijn van maximaal 6 maanden worden verwijderd;
  • h. in het geval de oppervlakte van tijdelijke boogkassen en tijdelijke regenkappen na toepassing van de afwijkingsbevoegdheid meer dan 10% van de totale teeltoppervlakte van een bedrijf uitmaakt, ook vooraf advies dient te worden ingewonnen bij een onafhankelijke kwaliteitscommissie;
  • i. er rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg alsmede met de kleinschalige landschapselementen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapselementen'.
5.3.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van oprichten hagelnetten

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.2, ten behoeve van het oprichten van hagelnetten, met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak daartoe vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond middels een bedrijfsontwikkelingsplan;
  • b. het oprichten van hagelnetten niet plaatsvindt in het differentiatievlak beekdal of op hellingen groter dan of gelijk aan 8% volgens de kaart hellingklassen teeltondersteunende voorzieningen bij de 'Beleidsregel teeltondersteunende voorzieningen 2011' van de Provincie Limburg zoals opgenomen in Bijlage 3 bij deze regels;
  • c. bij het oprichten van hagelnetten op hellingen kleiner dan 4%, dit niet ten koste gaat van de karakteristieke openheid van de plateaus;
  • d. bij het oprichten van hagelnetten op hellingen tussen de 4% en 8%, dit niet ten koste gaat van de karakteristieke openheid van de plateaus, de aanwezige natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de beleving van het landschap;
  • e. er rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg alsmede met de kleinschalige landschapselementen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapselementen'.
5.4 Nadere eisen
5.4.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van bouwwerken;
  • b. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  • c. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bouwwerken;
  • d. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen.
5.4.2 Toepassingscriteria

De onder artikel 5.4.1 genoemde onderwerpen voor het stellen van nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de landschappelijke inpassing;
  • c. de milieusituatie
  • d. verbetering van de gebiedskwaliteit;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en van omliggende waarden.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingconstructies, behoudens voor zover deze verband houden met het op de bestemming gerichte gebruik;
  • b. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel';
  • c. het inrichten van een sport- en wedstrijdterrein, zwembad en speel- en/of ligweide;
  • d. het aanleggen van paardenbakken;
  • e. het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband;
  • f. het aanbrengen en het hebben van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, waaronder reclame-uitingen;
  • g. gebruik van een schuilgelegenheid anders dan het bieden van schuilgelegenheid voor dieren;
  • h. buitenopslag, waaronder de opslag van mest(stoffen);
  • i. het aanleggen van nieuwe perceelontsluitingswegen en overige verhardingen met een oppervlak van in totaal meer dan 30 m² binnen het bestemmingsvlak.
5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 5.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verharden of verwijderen van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen of verwijderen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het graven, verbreden, uitdiepen, dempen en/of verleggen van watergangen;
  • c. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen;
  • d. het verwijderen van natuur- en landschapselementen;
  • e. het scheuren van grasland indien sprake is van bijzondere graslandvegetaties.
5.6.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 5.6.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
5.6.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.6.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 5.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

5.7 Wijzigingsbevoegdheid
5.7.1 Verkleining bestemmingsvlak 'Agrarisch met waarden'

Het bevoegd gezag kan de bestemming 'Agrarisch met waarden' wijzigen ten behoeve van het overschrijden van de bouwgrenzen, respectievelijk het vergroten van het bouwvlak en/of het bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf', mits:

  • a. de noodzaak daartoe vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond;
  • b. natuurlijke, landschappelijk en cultuurhistorische waarden en belangen en het aangrenzende woon- en leefmilieu niet onevenredig worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van bedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind;
  • c. de landschappelijke inpassing van de bebouwing verzekerd is;
  • d. voorzieningen voor voorkoming van hemelwaterproblematiek zijn getroffen;
  • e. de totale oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak is maximaal 1,5 ha;
  • f. vergroting van het agrarisch bouwvlak vanwege een uitbreiding van de agrarische activiteiten, is enkel mogelijk indien kan worden aangetoond dat het oppervlakte bedrijfsbebouwing dat wordt aangewend ten behoeve van de nevenactiviteit(en) niet volstaat voor de uitbreiding;
  • g. er rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg alsmede met de kleinschalige landschapselementen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapselementen';
  • h. voor het overige voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 4 van deze regels.
5.7.2 Vormverandering bestemmingsvlak 'Agrarisch' en 'Agrarisch- Agrarisch bedrijf'

Het bevoegd gezag kan de bestemming 'Agrarisch met waarden' wijzigen ten behoeve van het overschrijden van de bouwgrenzen, respectievelijk het van vorm veranderen van het bouwvlak en/of het bestemmingsvlak, mits:

  • a. de noodzaak daartoe vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond;
  • b. natuurlijke, landschappelijk en cultuurhistorische waarden en belangen en het aangrenzende woon- en leefmilieu niet onevenredig worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van bedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind;
  • c. de landschappelijke inpassing van de bebouwing verzekerd is;
  • d. voorzieningen voor voorkoming van hemelwaterproblematiek zijn getroffen;
  • e. tegelijkertijd met de bestemmingswijziging naar 'Agrarisch- Agrarisch Bedrijf', dezelfde oppervlakte aan 'Agrarisch- Agrarisch Bedrijf' wordt gewijzigd naar de bestemming 'Agrarisch met waarden';
  • f. er rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg alsmede met de kleinschalige landschapselementen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapselementen';
  • g. voor het overige voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 4 van deze regels.

Artikel 6 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch grondgebruik;
  • b. behoud en bescherming van landschapselementen;
  • c. behoud en bescherming van steilranden;
  • d. behoud en bescherming onverharde en halfverharde wegen;
  • e. behoud en ontwikkeling van ecologische waarden;
  • f. behoud, herstel en ontwikkeling van ecologische en natuurwaarden van Natura2000-gebieden;
  • g. de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;
  • h. behoud en ontwikkeling van recreatief medegebruik;
  • i. bestrijden en voorkomen van bodemerosie en wateroverlast;
  • j. een parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';

met de daarbij behorende:

  • k. nutsvoorzieningen;
  • l. inritten, erven en terreinen;
  • m. erfbeplanting;
  • n. bestaande wegen en paden;
  • o. water, waterbuffering en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. op de voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a is ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' een bijbehorend bouwwerk toegestaan. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 2,50 m en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,00 m.;
  • c. in afwijking van het bepaalde in sub a is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijgebouwen 1' een bijbehorend bouwwerk toegestaan. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,00 m en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,50 m.;
  • d. in afwijking van het bepaalde in sub a is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijgebouwen 2' een bijbehorend bouwwerk toegestaan. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,00 m en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6,00 m;
  • e. in afwijking van het bepaalde in sub a zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijgebouwen 3' bestaande bijbehorende bouwwerken toegestaan. De goot- en bouwhoogten mogen hier niet meer bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogten.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. omheiningen en/of erfafscheidingen, uitsluitend in de vorm van draadomheiningen en/of draaderfafscheidingen, met dien verstande dat de hoogte maximaal 1,50 m mag bedragen;
  • b. voederruiven en/of picknickplaatsen, met dien verstande dat de hoogte maximaal 1,50 m mag bedragen;
  • c. die van geringe omvang welke noodzakelijk zijn voor de in artikel 6.1 genoemde natuur- en landschapselementen.
6.3 Specifieke gebruiksregels
6.3.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingconstructies, behoudens voor zover deze verband houden met het op de bestemming gerichte gebruik;
  • b. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • c. het inrichten van een sport- en wedstrijdterrein, zwembad en speel- en/of ligweide;
  • d. het aanleggen van paardenbakken;
  • e. het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband;
  • f. het aanbrengen en het hebben van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, waaronder reclame-uitingen;
  • g. gebruik van een schuilgelegenheid anders dan het bieden van schuilgelegenheid voor dieren;
  • h. buitenopslag, waaronder de opslag van mest(stoffen);
  • i. het aanleggen van nieuwe perceelontsluitingswegen en overige verhardingen met een oppervlak van in totaal meer dan 30 m² binnen het bestemmingsvlak.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 6.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • b. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
  • c. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
  • d. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas;
  • e. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
  • f. het verwijderen van half- en onverharde wegen of paden;
  • g. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
  • h. het scheuren van grasland indien sprake is van bijzondere graslandvegetaties.
6.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 6.4.1 is niet van toepassing op:

  • a. werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  • b. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
  • c. werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen.
6.4.3 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.4.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen en, wanneer mogelijk, een positieve bijdrage wordt geleverd aan de aanwezige cultuurhistorisch-landschappelijke waarden.

6.4.4 Advies

Het staat het bevoegd gezag vrij om advies in te winnen ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld onder artikel 6.4.1 bij de in de gemeente operationele en ter zake deskundige commissie op het gebied van monumenten, welstand, landschap, archeologie en cultuurhistorie.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid
6.5.1 Natuur

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden te wijzigen in de bestemming 'Natuur', mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de agrarische functie van de aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet onevenredig wordt belemmerd;
  • b. de gerechtigden ten aanzien van de betreffende gronden zulks wensen.

Artikel 7 Bedrijf

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven van categorie 1 en 2, die zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten (bjilage 1 deze regels) en/of daarmee qua milieueffecten gelijk te stellen bedrijven, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, en risicovolle inrichtingen;
  • b. bedrijven van categorie 3.1, die zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1 bij deze regels) en/of daarmee qua milieueffecten gelijk te stellen bedrijven, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1';
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - verkoop en herstel landbouwwerktuigen' is tevens een bedrijf in verkoop en herstel van landbouwwerktuigen toegestaan;
  • d. kantoor, ondergeschikt aan de bedrijfsfunctie;
  • e. productiegebonden detailhandel, ondergeschikt aan de bedrijfsfunctie, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
  • f. opslag en stalling binnen gebouwen;
  • g. opslag van onderkomens ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • h. één bestaande bedrijfswoning, tenzij anders is aangegeven door middel van de maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen';

met daarbij behorende:

  • i. wegen en paden;
  • j. tuinen, erven en verhardingen;
  • k. parkeervoorzieningen;
  • l. groenvoorzieningen;
  • m. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Toegestane bebouwing

Op de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend ter plaatse van het bouwvlak worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 7.1 genoemde bestemming;
  • b. één bedrijfswoning per bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • c. in afwijking van het gestelde onder b zijn ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' twee bedrijfswoningen toegestaan;
  • d. de daarbij bijbehorende bouwwerken;
  • e. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
7.2.2 (Bedrijfs)gebouwen
  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,50 m;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8,00 m;
  • d. het bouwvlak mag voor maximaal 100% worden bebouwd, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' een ander maximaal bebouwingspercentage is weergegeven;
  • e. de voorgevelrooilijn mag uitsluitend worden overschreden met een erker, balkon of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,50 m;
    • 2. de afstand tot de openbare weg mag niet minder bedragen dan 2,00 m;
    • 3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw, met dien verstande dat aanvullend daarop een borstwering van maximaal 1,20 m. hoog is toegestaan;
    • 4. de breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.
  • f. de afstand van gebouwen tot één zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 4,00 m. Indien de bestaande afstand minder dan 4,00 m bedraagt, geldt deze bestaande afstand als de minimale afstand tot de betreffende perceelsgrens.
7.2.3 Bedrijfswoning

Per bedrijf is één bestaande bedrijfswoning binnen het bouwvlak toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. de inhoud van de woning ten hoogste 750 m³ mag bedragen;
  • b. de goothoogte van de bedrijfswoning maximaal 6,00 m mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van de bedrijfswoning maximaal 8,50 m mag bedragen.
7.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoning

Voor bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken zijn slechts binnen het bouwvlak toegestaan;
  • b. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt niet meer dan 150 m2, met dien verstande dat niet meer dan 60% van de gronden behorend tot het achtererfgebied mag worden bebouwd;
  • c. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,30 m;
  • d. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5,00 m.
7.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,00 m;
  • c. de bouwhoogte van antennes en reclamemasten mag niet meer bedragen dan 15,00 m;
  • d. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6,00 m;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer bedragen dan 4,00 m.
7.3 Specifieke gebruiksregels
7.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens, van afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • b. buitenopslag hoger dan twee meter boven peil;
  • c. zelfstandige detailhandel.

Artikel 8 Bedrijf - Nutsvoorziening

8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 Algemeen

De voor ' Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voorzieningen voor het openbaar nut zoals energie-, warmte- en telecommunicatie nutsvoorziening en naar aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

met daarbij behorende:

  • b. terreinen;
  • c. ontsluitingswegen en verhardingen;
  • d. groenvoorzieningen.
8.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Toegestane bebouwing

Op de voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen, geen woning zijnde, ten behoeve van de onder 8.1 genoemde doeleinden, en de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen.
8.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen dienen in het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 3,30 m;
  • c. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 6,00 m.
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden opgericht;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3,50 m;
  • c. de bouwhoogte van signalerings- en telecommunicatiemasten mag niet meer bedragen dan 40,00 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 4,00 m.
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van een grotere bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.2.3 voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte die nodig is voor de veiligheid en het functioneren van de betreffende nutsvoorziening, mits daaruit geen onevenredig nadelige gevolgen voortvloeien voor het woonmilieu.

8.4 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. opslagdoeleinden, anders dan ten behoeve van normaal bij de bestemming van de gronden behorend gebruik;
  • b. de opslag van vuurwerk.

Artikel 9 Bedrijf - Rioolwaterzuiveringsinstallatie

9.1 Bestemmingsomschrijving
9.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijf - Rioolwaterzuiveringsinstallatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterhuishoudkundige doeleinden: het ontvangen, bergen en zuiveren van afvalwater, inclusief de gebouwen, installaties en voorzieningen die nodig zijn voor de bedrijfsvoering van de zuiveringsinstallatie, plus (afschermende) groenvoorzieningen.

met daarbij behorende:

  • b. terreinen;
  • c. ontsluitingswegen en verhardingen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. alsmede de daarbij behorende ondergrondse leidingen.
9.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Op de tot 'Bedrijf - Rioolwaterzuiveringsinstallatie' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen, geen woning zijnde, ten behoeve van het in de aanhef toegestane gebruik;

en de daarbij behorende andere bouwwerken, welke qua aard en omvang bij deze bestemming passen.

9.2.2 Toegestane bebouwing

Met betrekking tot de toegestane bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goothoogte van gebouwen mag ten hoogste 5,00 m bedragen;
  • c. de hoogte van andere bouwwerken mag ten hoogste 10,00 m bedragen, met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen die voor de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1,00 m en achter de voorgevel maximaal 2,00 m hoog mogen zijn;
    • 2. voorzieningen voor de openbare verlichting die maximaal 8,00 m hoog mogen zijn;
    • 3. antennes en antennemasten die maximaal 12,00 m hoog mogen zijn.
9.3 Nadere eisen
9.3.1 Eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, rekening houden met het gestelde in artikel 9.1, nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
  • b. de aard, hoogte en de situering van erfafscheidingen;
  • c. voorzieningen voor voorkoming van hemelwaterproblematiek;
  • d. landschappelijke inpassing en/of landschappelijke kwaliteitsverbetering.
9.3.2 Voorwaarden

De onder 9.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:

  • a. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing;
  • b. ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor de milieusituatie, verkeersveiligheid, sociale veiligheid en gebruiksmogelijkheden en/of privacy van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. ter verbetering van de gebiedskwaliteit.

Artikel 10 Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg

10.1 Bestemmingsomschrijving
10.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de opslag en verkoop van motorbrandstoffen exclusief lpg;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. ondergeschikte detailhandel en horeca categorie 1 in de vorm van een serviceshop;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.
10.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Op de voor 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 10.1 genoemde bestemming;
  • b. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
10.2.2 Toegestane bebouwing

Voor het bouwen ter plaatse van het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. binnen het bouwvlak mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag voor maximaal 100% worden bebouwd;
  • c. de goothoogte van gebouwen mag maximaal 3,30 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 5,50 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van een luifel of daarmee gelijk te stellen voorziening ter bescherming tegen weersinvloeden mag maximaal 5,50 m bedragen.
10.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. buiten het bouwvlak mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 3,00 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 m mag bedragen en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 m mag bedragen.
10.3 Nadere eisen
10.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van bebouwing;
  • b. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  • c. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan;
  • d. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen.
10.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en van omliggende waarden.
10.4 Specifieke gebruiksregels
10.4.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • b. opslag en verkoop van lpg;
  • c. detailhandel;
  • d. horeca.

Artikel 11 Bos

11.1 Bestemmingsomschrijving
11.1.1 Algemeen

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. houtteelt;
  • b. instandhouding en ontwikkeling van aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden;
  • c. recreatief medegebruik.
  • d. water, waterbuffering en waterhuishoudkundige voorzieningen.
11.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de op de plankaart aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Bos' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

11.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
  • a. Op de voor 'Bos' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van de in artikel 11.1 genoemde bestemming;
  • b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 3,00 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erfafscheidingen maximaal 2,00 m mag bedragen.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 13.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verharden of verwijderen van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen of verwijderen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het ontginnen, bodem verlagen, afgraven of ophogen met meer dan 0,30 m en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen en waterbuffers;
  • c. het draineren van gronden en het winnen van water of het anderszins verlagen van de grondwaterstand.
11.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 11.3.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn of krachtens een voor dat tijdstip verleende omgevingsvergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
11.3.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 11.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 11.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 12 Gemengd

12.1 Bestemmingsomschrijving
12.1.1 Algemeen

De voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kantoren;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf van categorie 1 en 2’, tevens voor bedrijven van categorie 1 en 2, als genoemd in de bij deze regels behorende bijlage 1;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’, tevens voor horeca van categorie 1 en 2;
  • d. maatschappelijke en culturele voorzieningen;
  • e. wonen;

met de daarbij behorende:

  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. tuinen, erven en verhardingen;
  • h. terrassen;
  • i. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. parkeervoorzieningen;
  • l. water, waterbuffers en waterhuishoudkundige voorzieningen.
12.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3 Voorrangsregels.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Algemeen

Op de voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 3.1 genoemde bestemming;

b. de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken;

c. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.

12.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag voor maximaal 100% worden bebouwd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal woonheden’ is maximaal het aangeduide aantal woningen/wooneenheden toegestaan;
  • d. woningsplitsing is niet toegestaan;
  • e. de voorgevels worden geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  • f. de voorgevelrooilijn mag uitsluitend worden overschreden met een erker, balkon of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
    • 2. de afstand tot de openbare weg mag niet minder bedragen dan 2 m;
    • 3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw, met dien verstande dat aanvullend daarop een borstwering van maximaal 1,20 m hoog is toegestaan;
    • 4. de breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • g. de goothoogte mag niet meer bedragen dan de feitelijke goothoogten van de bestaande bebouwing;
  • h. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de feitelijke bouwhoogten van de bestaande bebouwing.
12.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. buiten het bouwvlak mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd, met uitzondering van het bouwen van een bouwwerk ten behoeve van stalling van (brom)fietsen, met dien verstande dat het oppervlak niet meer mag bedragen dan 20,00 m²;
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen uitsluitend achter de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd, met uitzondering van erfafscheidingen;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 4,00 m bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 m en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 m mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van antennes en antennemasten maximaal 6,00 m mag bedragen.
12.3 Specifieke gebruiksregels
12.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens, van afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • b. horeca van categorie 3 t/m 5;
  • c. woningsplitsing.
12.3.2 Voorwaardelijke verplichting

Het (doen/laten) gebruik(en) van de voor ‘Gemengd’ aangeduide gronden als zodanig is uitsluitend toegestaan indien:

  • a. de kwaliteitsverbeterende maatregelen (landschappelijke inpassing en inrichting) die hebben plaatsgevonden, in stand worden gehouden.

Artikel 13 Groen

13.1 Bestemmingsomschrijving
13.1.1 Algemeen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, zoals trapvelden, speelplaatsen, plantsoenen, waterpartijen met de daarbij behorende voet- en fietspaden en andere voorzieningen;
  • b. bermen en beplantingen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - standplaats' tevens voor standplaatsen;
  • d. kunstwerken;
  • e. kunstobjecten;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. wandelvoorzieningen;
  • h. een grond- of geluidwal, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal';
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder begrepen overkluizingen en waterbuffers;
  • j. voorzieningen voor langzaam verkeer;
  • k. parkeervoorzieningen;
  • l. ondergrondse inzamelvoorzieningen;
  • m. openbare nutsvoorzieningen.
13.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. gebouwen ten dienste van openbaar nut, met dien verstande dat de oppervlakte van gebouwen ten dienste van openbaar nut maximaal 15 m2 mag bedragen en de bouwhoogte maximaal 3,30 m mag bedragen.
13.2.2 Ondergrondse inzamelvoorzieningen

Voor het bouwen van ondergrondse inzamelvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte mag niet meer dan 30 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte bovengronds mag niet meer dan 2,00 m bedragen;
  • c. de verticale diepte ondergronds mag niet meer dan 4,00 m bedragen.
13.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde:

  • a. noodzakelijk met het oog op de regeling van de veiligheid van het verkeer;
  • b. ten behoeve van de verlichting van wegen, rijwiel- en voetpaden;
  • c. ten behoeve van onder- en/of bovengrondse voorzieningen voor de opvang en buffering van water;
  • d. behorende tot de recreatieve voorziening, zoals recreatieve bewegwijzering, informatieborden en kleinschalige uitzicht- en rustpunten;
  • e. behorende tot het straatmeubilair;
  • f. ten behoeve van openbaar nut;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. cultuurhistorische bouwwerken en kunstwerken, zoals wegkruizen, kapellen en informatieborden en daarmee vergelijkbare bouwwerken;
  • i. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 6,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 m en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 m mag bedragen;
  • j. de hoogte van voorzieningen voor verlichting maximaal 15,00 m mag bedragen.
13.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen om de bestemming 'Groen' te wijzigen naar de bestemming 'Tuin' en/of 'Wonen', mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. bij een omzetting naar de bestemming 'Tuin' worden de bestemmingsregels uit artikel 23 van overeenkomstige toepassing verklaard;
  • c. bij een omzetting naar de bestemming 'Tuin' worden de bestemmingsregels uit artikel 27 van overeenkomstige toepassing verklaard.

Artikel 14 Horeca

14.1 Bestemmingsomschrijving
14.1.1 Algemeen

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. horeca van categorie 1, 2 en 3;
  • b. horeca tot en met categorie 4, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 4';
  • c. één bestaande bedrijfswoning, tenzij anders is aangegeven door middel van de maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen';
  • d. horeca tot en met categorie 5 en een mortuarium, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 5' (huize Damiaan);
  • e. terrassen;

met de daarbij behorende:

  • f. groenvoorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. tuinen en erven;
  • i. perceelsontsluitingswegen;
  • j. recreatief medegebruik;
  • k. water, waterbuffering en waterhuishoudkundige voorzieningen.
14.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3.

14.2 Bouwregels
14.2.1 Algemeen

Op de voor 'Horeca' aangewezen gronden mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 14.1 genoemde bestemming;
  • b. maximaal één bestaande bedrijfswoning per bouwperceel, tenzij anders is aangegeven door middel van de maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen', met de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken;
  • c. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
14.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat het bouwvlak voor maximaal 100% mag worden bebouwd;
  • b. de grenzen van het bouwvlak mogen worden overschreden door erkers, luifels, balkons en dergelijke mits de diepte gemeten vanaf de bouwvlakgrens niet meer dan 1,00 m bedraagt en de breedte niet meer dan 40% van de breedte van het hoofdgebouw;
  • c. de voorgevel van het hoofdgebouw moet in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd;
  • d. de goothoogte mag maximaal 6,00 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte mag maximaal 8,50 m bedragen;
  • f. gebouwen worden afgewerkt met een kap van ten minste 25° en ten hoogste 60°.
14.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt niet meer dan 150 m², met dien verstande dat niet meer dan 60% van de gronden behorend tot het achtererfgebied mag worden bebouwd;
  • b. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag maximaal 3,30 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag maximaal 5,00 m bedragen.
14.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen uitsluitend achter de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd, met uitzondering van erfafscheidingen en overkappingen;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 3,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 m en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 m mag bedragen.
  • c. De bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 4,50 m.
14.2.5 Gebouwen ter plaatse van Huize Damiaan

Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van Huize Damiaan gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat het bouwvlak voor maximaal 100% mag worden bebouwd;
  • b. de grenzen van het bouwvlak mogen worden overschreden door erkers, luifels, balkons en dergelijke mits de diepte gemeten vanaf de bouwvlakgrens niet meer dan 1,00 m bedraagt en de breedte niet meer dan 40% van de breedte van het hoofdgebouw;
  • c. de voorgevel van het hoofdgebouw moet in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd;
  • d. de goothoogte mag maximaal 9,50 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte mag maximaal 12,50 m bedragen;
  • f. gebouwen worden afgewerkt met een kap van ten minste 25° en ten hoogste 60°.
14.2.6 Bouwwerken, geen gebouw zijnde: Huize Damiaan

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, ter plaats van de Huize Damiaan gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen uitsluitend achter de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd, met uitzondering van erfafscheidingen en overkappingen;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 3,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 m en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 m mag bedragen;
  • c. De bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 4,50 m.
  • d. de hoogte van een oefentoren bedraagt maximaal 25,00 m.
14.3 Nadere eisen
14.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van bebouwing;
  • b. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen;
  • c. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan.
14.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 14.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en van omliggende waarden.
14.4 Specifieke gebruiksregels
14.4.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. opslag anders dan inherent aan het toegelaten gebruik;
  • b. gebouwen voor bewoning, anders dan in de bedrijfswoning.

Artikel 15 Maatschappelijk

15.1 Bestemmingsomschrijving
15.1.1 Algemeen

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een begraafplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij' is uitsluitend een zorgboerderij met bijbehorende voorzieningen en wonen op de verdieping toegestaan;
  • c. bibliotheek;
  • d. gezondheidszorg;
  • e. jeugd- en kinderopvang;
  • f. onderwijs;
  • g. openbare dienstverlening;
  • h. een bestaande bedrijfswoning;
  • i. religie;
  • j. sportvoorzieningen;
  • k. verenigingsleven;
  • l. welzijnsinstelling;
  • m. zorginstelling;
  • n. uitvaartcentrum;
  • o. ondergeschikte dienstverlenende functies zoals horeca en kantoor.

met daarbij behorende:

  • p. tuinen, erven en verhardingen;
  • q. terrassen;
  • r. parkeervoorzieningen;
  • s. groenvoorzieningen;
  • t. water, waterbuffering en waterhuishoudkundige voorzieningen.
15.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3.

15.2 Bouwregels
15.2.1 Algemeen

Op de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 15.1 genoemde bestemming;
  • b. de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken;
  • c. een bestaande bedrijfswoning;
  • d. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
15.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag voor maximaal 100% worden bebouwd;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 2,40 m;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,00 m;
  • e. de voorgevels worden geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens, dan wel op een afstand van niet meer dan 3,00 m daarachter;
  • f. de voorgevelrooilijn mag uitsluitend worden overschreden met een erker, balkon of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,50 m;
    • 2. de afstand tot de openbare weg mag niet minder bedragen dan 2,00 m;
    • 3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw, met dien verstande dat aanvullend daarop een borstwering van maximaal 1,20 m hoog is toegestaan;
    • 4. de breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' bedraagt de oppervlakte van een gebouw maximaal 100 m² met dien verstande dat bouwhoogte niet meer dan 5,00 m bedraagt;
  • h. in afwijking van het bepaalde in sub c en d gelden ter plaatse van de kerk in Huls de bestaande goot- en bouwhoogten.
  • i. in afwijking van het bepaalde in sub c en d zijn ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij' maximaal twee bouwlagen toegestaan.
15.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • j. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt niet meer dan 150 m², met dien verstande dat niet meer dan 60% van de gronden behorend tot het achtererfgebied mag worden bebouwd;
  • k. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag maximaal 3,30 m bedragen;
  • l. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag maximaal 5,00 m bedragen.
15.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 5,50 m bedragen, met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen, waarvan de hoogte voor de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1,00 m en achter de voorgevel maximaal 2,00 m mag bedragen;
    • 2. lichtmasten, waarvan de hoogte maximaal 4,50 m mag bedragen.
15.3 Nadere eisen
15.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van bebouwing;
  • b. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan.
15.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 15.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en van omliggende waarden.
15.4 Specifieke gebruiksregels
15.4.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. opslag anders dan inherent aan het toegelaten gebruik;
  • b. gebouwen voor bewoning, anders dan in de bedrijfswoning;
  • c. het plaatsen van onderkomens, van afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • d. seksinrichtingen;
  • e. coffeeshops.
15.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen voor wat betreft het bepaalde in 15.1.1 onder b van dit artikel. Zij kunnen de bestemming ‘Maatschappelijk’ ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - zorgboerderij' wijzigen in de bestemming 'Wonen’, mits:

  • a. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het stedenbouwkundig beeld en de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig worden aangetast;

Deze wijzigingsbevoegdheid kan worden gebruikt tot maximaal 5 jaar na het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

Artikel 16 Natuur

16.1 Bestemmingsomschrijving
16.1.1 Algemeen

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden;
  • b. bestrijding en voorkoming van bodemerosie en wateroverlast;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. extensief recreatief medegebruik.
16.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3.

16.2 Bouwregels
16.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Natuur' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

16.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Natuur' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde:

  • a. ten behoeve van de verlichting van wegen, rijwiel- en voetpaden;
  • b. behorende tot de recreatieve voorzieningen, zoals recreatieve bewegwijzering, informatieborden en kleinschalige uitzicht- en rustpunten;
  • c. behorende tot het straatmeubilair;
  • d. ten behoeve van onder- en/of bovengrondse voorzieningen voor de opvang en buffering van water.
16.2.3 Overige regels
  • a. De hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 3,00 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erfafscheidingen maximaal 2,00 m mag bedragen en de hoogte van voorzieningen voor verlichting maximaal 3,00 m mag bedragen.
16.3 Afwijken van de bouwregels
16.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van bouwwerken voor natuurbeheer en recreatief medegebruik

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 16.2.1, ten behoeve van het bouwen van bouwwerken noodzakelijk met het oog op natuurbeheer, zoals een wildhut, observatiepost, voederberging of voederruif, en andere bouwwerken ter ondersteuning van het recreatief medegebruik zoals een picknickplaats, mits:

  • a. de te beschermen natuurlijke waarden en belangen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. de hoogte maximaal 4,00 m mag bedragen;
  • c. de oppervlakte maximaal 15 m².
16.3.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het oprichten van een brandtoren

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 16.2.1, ten behoeve van het oprichten van een brandtoren, noodzakelijk uit een oogpunt van brandpreventie of brandbestrijding, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte maximaal 25,00 m mag bedragen.
16.4 Specifieke gebruiksregels
16.4.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • b. sport- en wedstrijdterrein, buitenmanege en ligplaats en speelweide;
  • c. het racen of crossen met motorrijtuigen, motoren of bromfietsen, al dan niet in wedstrijdverband;
  • d. militaire oefeningen met uitzondering van marsoefeningen, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van voertuigen;
  • e. het aanbrengen en het hebben van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, waaronder reclame-uitingen;
  • f. het oprichten van teeltondersteunende voorzieningen, waaronder begrepen boogkassen en regenkappen, en hagelnetten;
  • g. het opslaan van mest(stoffen), waaronder het opslaan van mest in mestzakken;
  • h. opslag.
16.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.5.1 Aanlegvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 16.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. het bemalen of draineren van gronden en het winnen van water of het anderszins verlagen van de grondwaterstand;
  • e. het verrichten van exploratie- en exploitatieboringen ten behoeve van de delfstoffenwinning;
  • f. het geheel of gedeeltelijk aanleggen van oeverbeschoeiingen en graven, aanleggen en/of dempen van waterlopen;
  • g. het geheel of gedeeltelijk verwijderen van graften, bosstroken en/of grasbanen;
  • h. het scheuren van grasland indien sprake is van bijzondere graslandvegetaties;
  • i. het vellen en/of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas ten gevolge kunnen hebben, behoudens bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstanden.
16.5.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 16.5.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.
16.5.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 16.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 16.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind;
  • b. toestemming is verkregen van de provincie Limburg.

Artikel 17 Recreatie - Dagrecreatie

17.1 Bestemmingsomschrijving
17.1.1 Algemeen

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. volkstuinen;
  • b. waterhuishoudkundige voorzieningen en (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. wandelvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. wegen en paden;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. ondersteunende horeca en terrassen;
  • h. parkeervoorzieningen.
17.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3.

17.2 Bouwregels
17.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van kleine schuurtjes ten behoeve van volktuinen. Hiervoor geldt de volgende regeling:

  • a. de oppervlakte van gebouwen mag maximaal 10% van de oppervlakte van het bijbehorende tuinperceel bedragen, met dien verstande dat:
  • b. op percelen met een oppervlakte van minder dan 150 m² geen gebouwen zijn toegestaan;
  • c. op percelen met een oppervlakte van 150 -250 m² de maximum oppervlakte ten hoogste 20 m² mag bedragen;
  • d. op percelen met een oppervlakte van meer dan 250 m² de maximum oppervlakte ten hoogste 30 m² mag bedragen.
  • e. de goothoogte van de schuurtjes mag niet meer bedragen dan 3,00 m;
  • f. de bouwhoogte van de schuurtjes mag niet meer bedragen dan 3,50 m.
17.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden mogen worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde:

  • a. ten behoeve van de verlichting van wegen, rijwiel- en voetpaden;
  • b. behorende tot de recreatieve voorziening, zoals bijvoorbeeld teeltondersteunende voorzieningen, erfafscheidingen en kleinschalige rustpunten;
  • c. behorende tot het straatmeubilair;
  • d. ten behoeve van de waterhuishoudkundige voorzieningen en (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.
17.2.3 Overige regels
  • a. De hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erfafscheidingen maximaal 1,00 m mag bedragen en de hoogte van voorzieningen voor verlichting maximaal 4,00 m mag bedragen.
17.3 Nadere eisen
17.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van bebouwing;
  • b. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan.
17.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 17.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en van omliggende waarden.
17.4 Specifieke gebruiksregels
17.4.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. opslag anders dan inherent aan het toegelaten gebruik.

Artikel 18 Recreatie - Verblijfsrecreatie 1

18.1 Bestemmingsomschrijving
18.1.1 Algemeen

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van bedrijfsmatige exploitatie van recreatiewoningen en/of recreatieappartementen;
  • b. centrale voorzieningen, zoals ondergeschikte detailhandel, ondergeschikte horeca, (voorzieningen voor) sport en spel, (voorzieningen voor) amusement;
  • c. bestaande bedrijfswoning;

met daaraan ten dienste:

  • d. opslag ten dienste van de recreatie;
  • e. dienstverlening, beheer en onderhoud;
  • f. agrarische activiteiten ter plaatse van Zandberg 20;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. speel- en wandelvoorzieningen;
  • i. terrassen;
  • j. wegen, parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden;
  • k. bermen en beplantingen;
  • l. voorzieningen van algemeen nut;
  • m. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en waterinfiltratievoorzieningen.
18.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3.

18.2 Bouwregels
18.2.1 Algemeen

Voor de voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 18.1 genoemde bestemming;
  • b. recreatiewoningen;
  • c. recreatieappartementen;
  • d. centrale voorzieningen;
  • e. de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken;
  • f. de daarbij behorende andere bouwwerken;
18.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen ter plaatse van het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. binnen het bouwvlak mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag voor maximaal 100% worden bebouwd;
  • c. de goothoogte van gebouwen mag maximaal 6,00 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 8,50 m bedragen;
  • e. gebouwen worden afgewerkt met een kap van ten minste 25° en ten hoogste 60°.
18.2.3 Bedrijfswoning

Per recreatiepark is één (bestaande) bedrijfswoning binnen het bouwvlak toegestaan, tenzij anders is aangegeven door middel van de maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen', met dien verstande dat:

  • a. één of meer bedrijfsgebouwen, geen woning zijnde, aanwezig is of zijn;
  • b. de inhoud van de bedrijfswoning ten hoogste 750 m³ mag bedragen;
  • c. de goothoogte van de bedrijfswoning maximaal 6,00 meter mag bedragen;
  • d. de bouwhoogte van de bedrijfswoning maximaal 8,50 meter mag bedragen.
18.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken zijn slechts binnen het bouwvlak toegestaan;
  • b. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt niet meer dan 150 m2, met dien verstande dat niet meer dan 60% van de gronden behorend tot het achtererfgebied mag worden bebouwd;
  • c. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,30 m;
  • d. de bouwhoogte van bij behorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5,00 m.
18.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,00 m;
  • c. de bouwhoogte van antennes en reclamemasten mag niet meer bedragen dan 15,00 m;
  • d. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6,00 m;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer bedragen dan 4,50 m.
18.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogeljkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  • f. ter bescherming van de landschappelijke structuur en natuurwaarden.
18.4 Specifieke gebruiksregels
18.4.1 Verboden gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van recreatiewoningen en -appartementen voor permanente bewoning;
  • b. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van gronden en/of bouwwerken;
  • c. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van gronden en/of bouwwerken.

Artikel 19 Recreatie - Verblijfsrecreatie 2

19.1 Bestemmingsomschrijving
19.1.1 Algemeen

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van bedrijfsmatige exploitatie van recreatiewoningen ter plaatse van de aanduidingen "specifieke vorm van recreatie-1" en specifieke vorm van recreatie - 2";
  • b. dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van bedrijfsmatige exploitatie van recreatieappartementen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - 1";
  • c. centrale voorzieningen, zoals detailhandel, (voorzieningen voor) sport en spel, (voorzieningen voor) amusement, wellnessvoorzieningen, een zwembad en een tentoonstellingsruimte, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - 1";

met daaraan ten dienste:

  • d. opslag ten dienste van de recreatie;
  • e. dienstverlening, beheer en onderhoud;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. speel- en wandelvoorzieningen;
  • h. wegen, parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden;
  • i. bermen en beplantingen;
  • j. voorzieningen van algemeen nut;
  • k. kunstwerken;
  • l. kunstobjecten;
  • m. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en waterinfiltratievoorzieningen;
  • n. evenementen.

19.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3.

19.2 Bouwregels
19.2.1 Algemeen

Voor de voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 2' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 19.1 genoemde bestemming;
  • b. recreatiewoningen;
  • c. recreatieappartementen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie- 1";
  • d. centrale voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie- 1";
  • e. de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken;
  • f. de daarbij behorende andere bouwwerken;
  • g. in uitzondering op het bepaalde onder b is het ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie uitgesloten - recreatiewoningen" niet toegestaan recreatiewoningen op te richten. Het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde en/of overkappingen ten behoeve van verblijfsrecreatie is wel toegestaan.
19.2.2 Centrale voorzieningen en/of recreatieappartementen en/of recreatiewoningen ter plaatse van "specifieke vorm van recreatie - 1"

Voor het bouwen van centrale voorzieningen en/of recreatiewoningen en/of recreatieappartementen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie-1" gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke bebouwde oppervlakte, inclusief bijbehorende bouwwerken en overkappingen, mag niet meer bedragen dan 3.000 m²;
  • b. het aantal recreatieappartementen mag niet meer bedragen dan 60;
  • c. het aantal recreatiewoningen mag niet meer bedragen dan 15;
  • d. de bebouwde oppervlakte per recreatiewoning, inclusief bijbehorende bouwwerken en overkappingen, mag niet meer bedragen dan hieronder is aangegeven, waarbij de volgende differentiatie geldt:
    • 1. het aantal recreatiewoningen met een maximale bebouwde oppervlakte van ten hoogste 90 m² mag niet meer bedragen dan 15;
    • 2. het aantal recreatiewoningen met een maximale bebouwde oppervlakte van ten hoogste 105 m² mag niet meer bedragen dan 12;
    • 3. het aantal recreatiewoningen met een maximale bebouwde oppervlakte van ten hoogste 140 m² mag niet meer bedragen dan 8;
    • 4. het aantal recreatiewoningen met een maximale bebouwde oppervlakte van ten hoogste 165 m² mag niet meer bedragen dan 4;
  • e. de bouwhoogte van de centrale voorzieningen en/of recreatieappartementen mag niet meer bedragen dan 13,50 m;
  • f. de goothoogte van een recreatiewoning mag niet meer bedragen dan 5,50 m;
  • g. de bouwhoogte van een recreatiewoning mag niet meer bedragen dan 8,50 m;
  • h. in afwijking van het bepaalde in artikel 19.2.2, lid e geldt:
    • 1. voor maximaal 15% van de totale bebouwde oppervlakte, als genoemd in artikel 19.2.2, lid e een hogere bouwhoogte van centrale voorzieningen en/of recreatieappartementen toegestaan tot een maximum van 18,00 m;
    • 2. voor maximaal 5% van de totale bebouwde oppervlakte, als genoemd in artikel 19.2.2, lid a een hogere bouwhoogte van centrale voorzieningen en/of recreatieappartementen toegestaan tot een maximum van 20,00 m;
  • i. in afwijking van het bepaalde in artikel 19.2.2, lid f is voor maximaal 20% van de totale bebouwde oppervlakte, als genoemd in artikel 19.2.2, lid a een hogere goothoogte van recreatiewoningen toegestaan tot een maximum van 6,00 m;
  • j. in afwijking van het bepaalde in artikel 19.2.2, lid g is voor maximaal 20% van de totale bebouwde oppervlakte, als genoemd in artikel 19.2.2, lid a een hogere bouwhoogte van recreatiewoningen toegestaan tot een maximum van 10,00 m.
19.2.3 Recreatiewoningen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - 2"

Voor het bouwen van recreatiewoningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie- 2' gelden de volgende regels:

  • a. het aantal recreatiewoningen mag niet meer bedragen dan 90;
  • b. de gezamenlijke bebouwde oppervlakte aan recreatiewoningen, inclusief bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer bedragen dan 8.100 m²;
  • c. de bebouwde oppervlakte per recreatiewoning, inclusief bijbehorende bouwwerken en overkappingen, mag niet meer bedragen dan hieronder is aangegeven, waarbij de volgende differentiatie geldt:
    • 1. het aantal recreatiewoningen met een maximale bebouwde oppervlakte van ten hoogste 90 m² mag niet meer bedragen dan 90;
    • 2. het aantal recreatiewoningen met een maximale bebouwde oppervlakte van ten hoogste 105 m² mag niet meer bedragen dan 65;
    • 3. het aantal recreatiewoningen met een maximale bebouwde oppervlakte van ten hoogste 140 m² mag niet meer bedragen dan 40;
    • 4. het aantal recreatiewoningen met een maximale bebouwde oppervlakte van ten hoogste 165 m² mag niet meer bedragen dan 15;
  • d. de goothoogte van een recreatiewoning mag niet meer bedragen dan 5,50 m;
  • e. de bouwhoogte van een recreatiewoning mag niet meer bedragen dan 8,50 m;
  • f. in afwijking van het bepaalde in artikel 19.2.3, lid d is voor maximaal 20% van de totale bebouwde oppervlakte, als genoemd in artikel 19.2.3, lid b een hogere goothoogte van recreatiewoningen toegestaan tot een maximum van 6,00 m;
  • g. in afwijking van het bepaalde in artikel 19.2.3, lid e is voor maximaal 20% van de totale bebouwde oppervlakte, als genoemd in artikel 19.2.3, lid b een hogere bouwhoogte van een recreatiewoning toegestaan tot een maximum van 10,00 m.
19.2.4 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij recreatiewoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij recreatiewoningen gelden de volgende regels:

  • a. het bouwen van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij recreatiewoningen is niet toegestaan;
  • b. de goothoogte van een overkapping of een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3,00 m;
  • c. de bouwhoogte van een overkapping of een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 5,50 m.
19.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van vlaggenmasten, reclamemasten, kunstwerken en straatverlichting mag niet meer bedragen dan 12,00 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,00 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4,00 m bedragen.
19.2.6 Ondergrondse inzamelvoorzieningen

Voor het bouwen van ondergrondse inzamelvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte mag niet meer dan 30 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte bovengronds mag niet meer dan 2,00 m bedragen;
  • c. de verticale diepte ondergronds mag niet meer dan 4,00 m bedragen.
19.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  • f. ter bescherming van de landschappelijke structuur en natuurwaarden.
19.4 Specifieke gebruiksregels
19.4.1 Verboden gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van recreatiewoningen en -appartementen voor permanente bewoning;
  • b. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van gronden en/of bouwwerken;
  • c. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van gronden en/of bouwwerken.

Artikel 20 Recreatie - Verblijfsrecreatie 3

20.1 Bestemmingsomschrijving
20.1.1 Algemeen

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van bedrijfsmatige exploitatie van recreatiewoningen;
  • b. een bestaande bedrijfswoning;

met daaraan ten dienste:

  • c. centrale voorzieningen, zoals:
    • 1. detailhandel met een totale oppervlakte van maximaal 150 m²;
    • 2. kantoren met een totale oppervlakte van maximaal 100 m²;
    • 3. horeca (niet zijnde discotheek of dancing), respectievelijk automaten- en/of speelhal met een totale oppervlakte van maximaal 300 m²;
  • d. dienstverlening, beheer en onderhoud;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. sport-, speel- en wandelvoorzieningen;
  • g. wegen, parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden;
  • h. bermen en beplantingen;
  • i. voorzieningen van algemeen nut;
  • j. terrassen;
  • k. kunstwerken;
  • l. kunstobjecten;
  • m. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en waterinfiltratievoorzieningen.
20.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3.

20.2 Bouwregels
20.2.1 Algemeen

Voor de voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 3' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 20.1 genoemde bestemming;
  • b. recreatiewoningen;
  • c. de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken;
  • d. de daarbij behorende andere bouwwerken.
20.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van centrale voorzieningen en/of recreatiewoningen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal bouwlagen is maximaal 2;
  • b. de hoogte per bouwlaag mag maximaal 3,60 m bedragen;
  • c. het aantal recreatiewoningen mag maximaal 200 bedragen;
  • d. de totale vloeroppervlakte van een recreatiewoning, inclusief de vloeroppervlakte van bergingen en garages behorende bij de recreatiewoning, mag maximaal 100 m² bedragen;
  • e. de totale vloeroppervlakte voor centrale voorzieningen bedraagt maximaal 550 m².
20.2.3 Bedrijfswoning

Één bestaande bedrijfswoning is toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. de inhoud van de woning ten hoogste 750 m³ mag bedragen;
  • b. de goothoogte van de bedrijfswoning maximaal 6,00 meter mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van de bedrijfswoning maximaal 8,50 meter mag bedragen.
20.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken zijn slechts binnen het bouwvlak toegestaan;
  • b. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt niet meer dan 150 m2, met dien verstande dat niet meer dan 60% van de gronden behorend tot het achtererfgebied mag worden bebouwd;
  • c. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,30 m;
  • d. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5,00 m.
20.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van vlaggenmasten, reclamemasten, kunstwerken en straatverlichting mag niet meer bedragen dan 6,00 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,00 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4,00 m bedragen.
20.2.6 Ondergrondse inzamelvoorzieningen

Voor het bouwen van ondergrondse inzamelvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte mag niet meer dan 30 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte bovengronds mag niet meer dan 2,00 m bedragen;
  • c. de verticale diepte ondergronds mag niet meer dan 4,00 m bedragen.
20.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  • f. ter bescherming van de landschappelijke structuur en natuurwaarden.
20.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen middels omgevingsvergunning afwijken ten aanzien van lid 20.1.1 lid c met betrekking tot de maximale oppervlakte aan centrale voorzieningen, met dien verstande dat:

  • a. de detailhandel mag worden uitgebreid tot een totale vloeroppervlakte van maximaal 250 m²;
  • b. de horeca (niet zijnde discotheek of dancing), respectievelijk automaten- en/of speelhal mag worden uitgebreid tot een totale vloeroppervlakte van maximaal 500 m²;

onder de voorwaarden dat:

  • c. dit om economische redenen noodzakelijk is;
  • d. de parkeerbalans in de directe omgeving niet nadelig wordt of kan worden beïnvloed;
  • e. en de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse niet onevenredig nadelig wordt aangetast.
20.5 Specifieke gebruiksregels
20.5.1 Verboden gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van recreatiewoningen en -appartementen voor permanente bewoning;
  • b. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van gronden en/of bouwwerken;
  • c. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van gronden en/of bouwwerken.
20.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 20.5 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatig gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 21 Sport

21.1 Bestemmingsomschrijving
21.1.1 Algemeen

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitoefenen van sportactiviteiten;
  • b. activiteiten in het kader van het verenigingsleven;
  • c. een sporthal ter plaatse van de aanduiding 'sporthal';

met daaraan ondergeschikt:

  • d. horeca in de vorm van een kantine;
  • e. wegen en paden;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. terrassen;
  • i. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.
21.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3.

21.2 Bouwregels
21.2.1 Algemeen

Op de voor 'Sport' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 21.1 genoemde bestemming;
  • b. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
21.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen ten behoeve van de bestemming 'Sport' gelden de volgende regels:

  • a. het bestemmingsvlak mag maximaal voor 25% bebouwd worden;
  • b. de bouwhoogte mag maximaal 4,50 m bedragen, dan wel maximaal de bouwhoogte van de bestaande bebouwing.
21.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 5,50 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen maximaal 2,00 m mag bedragen en de bouwhoogte van lichtmasten maximaal 20,00 m mag bedragen.
21.3 Nadere eisen
21.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van bebouwing;
  • b. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan.
21.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 21.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeerssituatie;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en van omliggende waarden.
21.4 Specifieke gebruiksregels
21.4.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • b. detailhandel;
  • c. horeca, anders dan bedoeld in artikel 21.1.1, onder d.

Artikel 22 Sport - Manege

22.1 Bestemmingsomschrijving
22.1.1 Algemeen

De voor ‘Sport - Manege’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een bedrijf dat derden de mogelijkheid biedt om op het manegeterrein of in de omgeving ervan te rijden en/of te trainen (dressuur) met manegepaarden, die gestald worden op het manegeterrein met een geheel of in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. horeca in de vorm van een kantine;
  • c. wegen en paden;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. terrassen;
  • g. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.
22.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3.

22.2 Bouwregels
22.2.1 Toegestane bebouwing

Op de voor 'Sport - Manege' aangewezen gronden mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 22.1 genoemde bestemming;
  • b. de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken;
  • c. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
22.2.2 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen, geen woning zijnde, binnen het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte van gebouwen, geen woning zijnde, ten hoogste 4,50 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen, geen woning zijnde, ten hoogste 8,00 m mag bedragen;
  • c. gebouwen met een kap van ten minste 15° zullen en ten hoogste 45° mogen worden afgedekt, uitgezonderd bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning, die ook plat mogen worden afgedekt.
22.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,00 m;
  • c. de bouwhoogte van antennes en reclamemasten mag niet meer bedragen dan 15,00 m;
  • d. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6,00 m;
  • e. in afwijking van het bepaalde in sub a zijn voedersilo's uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, waarbij de hoogte van voedersilo’s niet meer mag bedragen dan 12,00 m;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer bedragen dan 4,00 m, met dien verstande dat de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, binnen het bouwvlak niet meer bedragen dan 8,00 m.
22.3 Nadere eisen
22.3.1 Eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, rekening houden met het gestelde in artikel 22.1.1, nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
  • b. de aard, hoogte en de situering van erfafscheidingen;
  • c. voorzieningen voor voorkoming van hemelwaterproblematiek;
  • d. landschappelijke inpassing en/of landschappelijke kwaliteitsverbetering.
22.3.2 Voorwaarden

De onder 22.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:

  • a. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing;
  • b. ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor de milieusituatie, verkeersveiligheid, sociale veiligheid en gebruiksmogelijkheden en/of privacy van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. ter verbetering van de gebiedskwaliteit.
22.4 Specifieke gebruiksregels
22.4.1 Verboden gebruik

Onder verboden gebruik wordt tenminste verstaan het gebruik van de gronden en opstallen voor, uitgezonderd de nader aangeduide activiteiten:

  • a. ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
  • b. detailhandel, groothandel en verkoop van bedrijfsproducten;
  • c. transport- en/of garagedoeleinden;
  • d. horecadoeleinden, met uitzondering van het bepaalde in 22.1.1 sub b;
  • e. permanente of tijdelijke bewoning welke geen verband houdt met de agrarische bedrijfsvoering;
  • f. opslagdoeleinden, behoudens opslagdoeleinden die verband houden met de agrarische bedrijfsvoering, alsmede met een winterberging van onderkomens;
  • g. ter plaatse van de aanduiding ‘erf’, mogen de gronden niet worden gebruikt voor opslag- en stallingsdoeleinden;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'opslag', mogen de gronden uitsluitend worden gebruikt voor opslagdoeleinden met uitzondering van de opslag van balen voer.

Artikel 23 Tuin

23.1 Bestemmingsomschrijving
23.1.1 Algemeen

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen, erven en verhardingen;
  • b. voorzieningen voor verkeer, ter plaatse van de aanduiding 'verkeer';

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin- landschappelijke inpassing' zijn aangewezen gronden tevens bestemd voor:

  • c. onbebouwde overgangszone naar het omliggend landschappelijk waardevol gebied;
  • d. landschappelijke aanplant conform een vooraf door de gemeente Simpelveld goedgekeurd inpassingsplan.
23.1.2 Voorwaardelijke verplichting

De voor ‘specifieke vorm van tuin- landschappelijke inpassing' aangewezen gronden zijn bedoeld voor het verplicht aanbrengen en in stand houden van de landschappelijke waarden zoals beschreven in een vooraf door de gemeente Simpelveld goedgekeurd inpassingsplan.

23.1.3 Dubbelbestemming

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3.

23.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mag niet gebouwd worden met uitzondering van een erker, balkon of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de diepte mag niet meer bedragen dan 1,50 m;
  • b. de afstand tot de openbare weg mag niet minder bedragen dan 2,00 m;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw, met dien verstande dat aanvullend daarop een borstwering van maximaal 1,20 m hoog is toegestaan;
  • d. de breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.
23.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 23.2 voor het bouwen van:

  • a. een bijbehorend bouwwerk, mits het bijbehorende bouwwerk achter of in de voorgevellijn van het aangrenzende hoofdgebouw wordt gebouwd en de hoogte niet meer bedraagt dan 3,30 m en de afwijking stedenbouwkundig en verkeerstechnisch verantwoord is;
  • b. een erf- en terreinafscheiding voor de naar de weg gekeerde bouwgrens mag maximaal 1,00 m en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens mag maximaal 2,00 m bedragen en de afwijking stedenbouwkundig en verkeerstechnisch verantwoord is.

Artikel 24 Verkeer

24.1 Bestemmingsomschrijving
24.1.1 Algemeen

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeersdoeleinden;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. (ondergrondse) afvalinzameling;
  • f. kunstwerken;
  • g. standplaatsen ten behoeve van (week)markt;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. bestaande (overdekte) terrassen;
  • k. een parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • l. ondergrondse opslag ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - standplaats' tevens voor standplaatsen;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - stoomtrein' tevens voor het plaatsen van kunstwerk in de vorm van een stoomtrein;
  • o. terrassen.
24.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3.

24.2 Bouwregels
24.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd ten behoeve van nutsvoorzieningen, met dien verstande dat;

  • a. de bouwhoogte van deze gebouwen maximaal 3,30 m mag bedragen;
  • b. de oppervlakte maximaal 15 m2 mag bedragen.
24.2.2 Ondergrondse inzamelvoorzieningen

Voor het bouwen van ondergrondse inzamelvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. ondergrondse inzamelvoorzieningen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van een voorziening mag niet meer bedragen dan 30 m2;
  • c. de hoogte bovengronds mag niet meer bedragen dan 2,00 m;
  • d. de verticale diepte ondergronds mag niet meer bedragen dan 4,00 m.
24.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde:

  • a. noodzakelijk met het oog op de regeling van de veiligheid van het verkeer;
  • b. ten behoeve van de verlichting van wegen, rijwiel- en voetpaden;
  • c. behorende tot het straatmeubilair;
  • d. ten behoeve van speelvoorzieningen;
  • e. ten behoeve van afvalinzameling;
  • f. kunstwerken, zoals bruggen en duikers;
  • g. voorwerpen betreffende de beeldende kunsten;
  • h. ten behoeve van onder- en/of bovengrondse voorzieningen voor de opvang en buffering van water.
24.2.4 Overige regels

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 4,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van lichtmasten maximaal 15,00 m mag bedragen.

24.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen om de bestemming 'Verkeer' te wijzigen naar de bestemming 'Wonen' en/of 'Tuin', mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. bij een omzetting naar de bestemming 'Tuin' worden de bestemmingsregels uit artikel 23 van overeenkomstige toepassing verklaard;
  • c. bij een omzetting naar de bestemming 'Tuin' worden de bestemmingsregels uit artikel 27 van overeenkomstige toepassing verklaard.

Artikel 25 Verkeer - Railverkeer

25.1 Bestemmingsomschrijving
25.1.1 Algemeen

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegdoeleinden, spoorwegovergangen, -onderdoorgangen en viaducten voor het wegverkeer;
  • b. recreatief railverkeer en de daarbij behorende voorzieningen in de vorm van een station, inclusief stationsrestauratie en kantoorruimte, werkplaatsen en stallingsruimten;
  • c. horeca (categorie 1, 2 en/of 3) ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
  • d. één bestaande bedrijfswoning;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. terrassen;
  • h. kunstwerken;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. water, waterbuffering en waterhuishoudkundige voorzieningen.
25.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3.

25.2 Bouwregels
25.2.1 Toegestane bebouwing

Op de voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 25.1 genoemde bestemming;
  • b. de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken:
  • c. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • d. één bestaande bedrijfswoning;
  • e. andere bouwwerken, noodzakelijk voor stroomvoorziening, de regeling van de veiligheid van het spoorverkeer, en het (on)gelijkvloers kruisen met het wegverkeer.
25.2.2 (Bedrijfs) gebouwen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gerealiseerd, met uitzondering van de bestaande, buiten de aanduiding gelegen gebouwen in de vorm van seinwachterhuisjes;
  • b. het bouwvlak mag voor maximaal 25% worden bebouwd;
  • c. de goothoogte mag maximaal 6,50 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte mag maximaal 10,00 m bedragen;
  • e. gebouwen worden met een plat dak of met een kap van tenminste 25 graden en ten hoogste 60° afgewerkt.
25.2.3 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van één bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. de bedrijfswoning is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' toegestaan;
  • b. de goothoogte mag maximaal 6,00 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag maximaal 8,50 m bedragen;
  • d. gebouwen worden met een plat dak of met een kap van tenminste 25° en ten hoogste 60° afgewerkt.
  • e. oppervlakte van de bedrijfswoning is maximaal de oppervlakte van de bestaande woning;
  • f. de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning is maximaal de oppervlakte van de bestaande bijgebouwen.
25.2.4 Overige regels

Buiten het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd:

  • a. die noodzakelijk zijn met het oog op de regeling van de veiligheid van het (rail)verkeer, ten behoeve van de verlichting van (rail)wegen, rijwiel- voetpaden of behorende tot de recreatieve voorziening, zoals recreatieve bewegwijzering, informatieborden en kleinschalige uitzicht- en rustpunten, straatmeubilair dan wel ten behoeve van nutsvoorzieningen;
  • b. ten behoeve van geluidwerende voorzieningen,

met dien verstande, dat:

  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, maximaal 13,00 m mag bedragen, met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2,00 m mag bedragen;
    • 2. palen en (licht)masten, waarvan de hoogte maximaal 20,00 m mag bedragen;
    • 3. antennes en antennemasten, waarvan de hoogte maximaal 20,00 m mag bedragen.
25.3 Nadere eisen
25.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van bebouwing;
  • b. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan.
25.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 25.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en van omliggende waarden.

Artikel 26 Water

26.1 Bestemmingsomschrijving
26.1.1 Algemeen

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de aanleg en/of instandhouding van waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals watergangen, waterbergingen met de bijbehorende bermen en taluds;
  • b. behoud en ontwikkeling van ecologische waarden in relatie tot de waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. bestaande kunstwerken;
  • e. bestaande nutsvoorzieningen;
  • f. wegen en paden.
26.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de op de plankaart aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3.

26.2 Bouwregels
26.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Water' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

26.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Water' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde die ten dienste staan van of een relatie hebben met de bestemming, zoals bruggen, steigers, kademuren, verkeerstekens, oeverbeschoeiingen en dergelijke.

26.2.3 Overige regels
  • a. De hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 4,00 m bedragen
26.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
26.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 26.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het dempen van oppervlaktewater;
  • b. het vergraven van oevers;
  • c. het verleggen van watergangen.
26.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 26.3.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende omgevingsvergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
26.3.3 Toetsingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 26.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 26.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

26.3.4 Advies

Alvorens de vergunning te verlenen, wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.

26.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen om de bestemming 'Water' te wijzigen naar de bestemming 'Verkeer', mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. bij een omzetting naar de bestemming 'Verkeer' worden de bestemmingsregels uit artikel 24 van overeenkomstige toepassing verklaard.

Artikel 27 Wonen

27.1 Bestemmingsomschrijving
27.1.1 Algemeen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, met inbegrip van de hobbymatige uitoefening van agrarische activiteiten van ondergeschikte betekenis en niet vallend onder het regime van de Wet milieubeheer;
  • b. woonwagens, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats';
  • c. garageboxen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'garageboxen';
  • d. een bedrijf aan huis, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis';

met daaraan ondergeschikt:

  • e. aan huis gebonden beroepen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 27.5.2;
  • f. bedrijven in de categorie zoals aangeduid op de verbeelding;
  • g. de (overige) daarbij behorende voorzieningen;
  • h. tuinen, erven en verhardingen;
  • i. nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen;
  • j. water, waterbuffering en waterhuishoudkundige voorzieningen.
27.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3.

27.2 Bouwregels
27.2.1 Algemeen

Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. woningen;
  • b. de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken bijgebouwen;
  • c. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
27.2.2 Woning

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd;
  • b. de aangegeven bebouwingskarakteristiek dient te worden aangehouden:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’ is vrijstaande bebouwing toegestaan;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding ‘twee-aaneen’ is twee-aaneen gebouwde bebouwing toegestaan, met dien verstande dat incidenteel vrijstaande of drie aaneengebouwde woningen ook zijn toegestaan;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding ‘aaneengebouwd’ is aaneengebouwde bebouwing toegestaan;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’ is gestapelde bebouwing toegestaan;
    • 5. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – patio’ zijn patiowoningen toegestaan.
  • c. het bouwvlak mag voor maximaal 100% worden bebouwd;
  • d. de inhoud van het hoofdgebouw mag ten hoogste 750 m³ bedragen;
  • e. de inhoud mag ten hoogste 1.000 m³ bedragen ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwvolume';
  • f. per bouwvlak is maximaal één woning toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' maximaal het aangeduide aantal woningen/wooneenheden toegestaan is;
  • g. de voorgevel van de woning wordt geplaatst in of evenwijdig aan de voorgevelrooilijn;
  • h. de voorgevelrooilijn mag uitsluitend worden overschreden met een erker, balkon of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,50 m;
    • 2. de afstand tot de openbare weg mag niet minder bedragen dan 2,00 m;
    • 3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw, met dien verstande dat aanvullend daarop een borstwering van maximaal 1,20 m hoog is toegestaan;
    • 4. de breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • i. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6,00 m. Indien op de verbeelding nader aangeduid mag de goothoogte niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ ;
  • j. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8,50 m. Indien op de verbeelding nader aangeduid mag de goothoogte niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’;
  • k. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mag aan beide zijden niet minder bedragen dan 3,00 m;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aan-een' mag aan één zijde niet minder bedragen dan 3,00 m;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mag alleen bij de eindwoningen niet minder bedragen dan 3,00 m.
27.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gronden buiten het bouwvlak mogen voor maximaal 60% worden bebouwd, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken aanbouwen en bijgebouwen en open overkappingen maximaal 150 m2 mag bedragen;
  • b. de goothoogte mag maximaal 3,30 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag maximaal 5,00 m bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' de maximale hoogte 10 meter bedraagt;
  • d. in afwijking van de genoemde oppervlakte in sub a zijn ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - bijgebouwen 1' en 'specifieke bouwaanduiding - bijgebouwen 2' bijgebouwen toegestaan binnen de gehele aanduiding;
  • e. in afwijking van de genoemde oppervlakte in sub a zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bijgebouwen 3' bestaande bijbehorende bouwwerken toegestaan met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 700 m².
27.2.4 Setback

Voor het bouwen van een setback gelden de volgende regels:

  • a. een setback mag uitsluitend worden gebouwd op de woning;
  • b. de hoogte mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van de woning.
27.2.5 Duiventil

Voor het bouwen van duiventillen gelden de volgende regels:

  • a. duiventillen worden op een afstand van ten minste 3,00 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw gebouwd;
  • b. de oppervlakte van een duivenhok mag per bouwperceel maximaal 20 m2 bedragen;
  • c. de goothoogte mag maximaal 3,30 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte mag maximaal 5,00 m bedragen.
27.2.6 Garageboxen

Voor het bouwen van garageboxen gelden de volgende regels:

  • a. garageboxen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,30 m.
27.2.7 Woonwagens

Voor het bouwen van woonwagens gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woonwagenstandplaatsen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangeduid;
  • b. de bouwhoogte mag maximaal 5,00 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van bergingen en sanitaire voorzieningen mag maximaal 3,30 m bedragen;
  • d. de gronden buiten het bouwvlak mogen voor maximaal 60% worden bebouwd.
27.2.8 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen uitsluitend achter de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd, met uitzondering van erfafscheidingen;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 4,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 m en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 m mag bedragen en de afwijking stedenbouwkundig en verkeerstechnisch verantwoord is.
27.2.9 Bestaande maten

Voor zover bestaande maten afwijken van de bepalingen in 27.2.2, 27.2.3 en 27.2.8 mogen de bestaande maten gehandhaafd worden.

27.3 Nadere eisen
27.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van bebouwing;
  • b. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan.
  • c. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  • d. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;
  • e. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen.
27.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 27.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeerssituatie;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en van omliggende waarden.
27.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 27.2.2 onder d ten behoeve van het toestaan van een grotere maximale inhoud van de woning mits:
    • 1. voorafgaand aan de vergroting van de maximale inhoud, bestaande niet als woning of daarbij behorend bijbehorend bouwwerk aan te merken bebouwing op hetzelfde bouwperceel wordt gesloopt ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
    • 2. een goede landschappelijke inpassing verzekerd is;
    • 3. aangrenzende waarden en belangen niet onevenredig worden aangetast, met dien verstande, dat:
      • de vergroting van de maximale inhoud van een woning ten hoogste 20% van de inhoud van de te slopen bebouwing mag bedragen;
      • de maximale inhoud van een woning ten hoogste 1.000 m³ mag bedragen;
  • b. artikel 27.2.5 onder d ten behoeve van het oprichten van bijbehorende bouwwerken met een grotere goothoogte ten dienste van de beoefening van de duivensport, mits:
    • 1. het stedenbouwkundig beeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
    • 2. het woonmilieu daardoor niet onevenredig wordt aangetast, met dien verstande, dat:
      • de goothoogte ten hoogste 4.50 m mag bedragen;
      • het oppervlak ten hoogste 12 m² mag bedragen.
27.5 Specifieke gebruiksregels
27.5.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. opslag anders dan inherent aan het toegelaten gebruik;
  • b. een aan huis gebonden bedrijf;
  • c. gebruik van gronden voor de naar de weg gekeerde bouwgrens voor het stallen van voertuigen, caravans en dergelijke, anders dan op een oprit;
  • d. in afwijking van het gestelde onder d mag een auto voor de voorgevel worden geparkeerd mits voorzien is in een bestaande oprit, de voortuin minimaal 6 meter bedraagt en de openbare ruimte niet wordt overschreden;
  • e. postdistributie en detailhandel ter plaatse van de aanduiding 'garageboxen' is niet toegestaan.
27.5.2 Aan huis gebonden beroepen

Een aan huis gebonden beroep is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. een aan huis gebonden beroep mag worden uitgeoefend in de woning of in de bijbehorende bouwwerken;
  • b. maximaal mag 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning respectievelijk 1/3 van de oppervlakte van de bijgebouwen worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf;
  • c. de woonfunctie blijft in overwegende mate gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning wordt niet wezenlijk aangetast;
  • d. degene die de activiteiten uitvoert, is tevens de bewoner van de woning;
  • e. het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • f. in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien op eigen terrein;
  • g. er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van aan de activiteit inherente en ondergeschikte detailhandel.
27.5.3 Situering functies
  • a. een dakterras is toegestaan binnen het bouwvlak, op de eerste verdieping;
  • b. een setback mag slechts wordt gebruikt als dakterras indien wordt voldaan aan het bepaalde in 27.2.4 onder b.
27.6 Afwijken van de gebruiksregels
27.6.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een aan huis gebonden bedrijf

Het bevoegd gezag kan met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze regels, een omgevingsvergunning verlenen voor een afwijking ten behoeve van de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf, onder de volgende voorwaarden:

  • a. het woonmilieu wordt niet onevenredig geschaad, dit betekent dat uitsluitend bedrijfsactiviteiten overeenkomend met categorie 1 en 2 uit de VNG brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ toelaatbaar zijn;
  • b. er geen extra verkeersmaatregelen of parkeervoorzieningen noodzakelijk worden;
  • c. er geen zelfstandige vorm van detailhandel of horeca (uitgezonderd beperkte verkoop, inherent aan de betreffende activiteit) ontstaat;
  • d. ten hoogste 45 m² van de opstallen voor het aan huis gebonden beroep mag worden gebruikt;
  • e. degene die de activiteiten uitvoert, tevens de bewoner van de woning is;
  • f. geen buitenopslag en buitenstalling plaatsvindt;
  • g. het aan huis gebonden beroep of bedrijf ontwricht de winkel- en retailstructuur in en rondom de kern niet;
  • h. de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;
  • i. het aan huis gebonden beroep of bedrijf houdt geen bedrijvigheid in welke vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving en mag het gebruik van de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet aantasten;
  • j. er wordt geen afbreuk gedaan aan het woonkarakter van de straat en/of de directe omgeving;
  • k. er mag geen verlichte en/of opvallende reclame-uiting aan de gevel zichtbaar zijn.
27.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het plan te wijzigen ten behoeve van het wijzigen van het aantal woonwagenstandplaatsen indien een woonwagenstandplaats niet meer wordt gebruikt.

Artikel 28 Leiding - Gas

28.1 Bestemmingsomschrijving
28.1.1 Algemeen

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van:

  • a. een ondergrondse hoge druk gastransportleiding met een belemmeringenstrook van 5 m ter weerszijden van de hartlijn van de leiding;
  • b. een ondergrondse hoge druk gastransportleiding met een belemmeringenstrook van 4 m ter weerszijden van de hartlijn van de leiding.
28.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3.

28.2 Bouwregels
28.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

28.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding(en). Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

28.3 Afwijken van de bouwregels
28.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van bouwen gebouwen of andere bouwwerken, geen gebouw zijnde

Het bevoegd gezag kan een een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 28.2, ten behoeve van het bouwen van gebouwen of bouwwerken, geen gebouw zijnde op de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden, mits:

  • a. de veiligheid van de in artikel 28.1 bedoelde leiding(en) niet wordt geschaad;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder;
  • c. geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
  • d. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.
28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
28.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 28.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en rooien van hoogopgaand en/of diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het permanent opslaan van goederen;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
28.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in artikel 28.4.1 is niet van toepassing, op werkzaamheden of werken:

  • a. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • b. die het normale onderhoud ten aan zien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • c. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  • d. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
28.4.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 28.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

  • a. de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet schaden;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder over de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

Artikel 29 Leiding - Hoogspanningsverbinding

29.1 Bestemmingsomschrijving
29.1.1 Algemeen

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het beheer en het onderhoud van een bovengrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding met een belemmeringenstrook van 20 meter aan weerszijden van de hartlijn van de verbinding en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

29.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3.

29.2 Bouwregels
29.2.1 Bouwwerken

Op de voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken ten behoeve van de hoogspanningsverbinding;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag ten hoogste 2,00 m bedragen;
  • c. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en bouwhoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
29.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 29.2, ten behoeve van het bouwen van gebouwen of andere bouwwerken, geen gebouw zijnde op de voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden, met dien verstande dat:

  • a. de belangen en de veiligheid van de in artikel 29.1 bedoelde hoogspanningsverbinding niet worden geschaad;
  • b. geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de artikel 29.1 bedoelde hoogspanningsverbinding;
  • c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder;
  • d. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.
29.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
29.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 29.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • f. het permanent opslaan van goederen.
29.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in artikel 29.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

  • a. die verband houden met de aanleg van de betreffende ondergrondse/bovengrondse hoogspanningsleiding;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het moment van het van kracht worden van het plan;
  • c. die het normale onderhoud ten aanzien van de verbinding en de belemmerde strook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen.
29.4.3 Toepassingscriteria

De werken en/of werkzaamheden als bedoeld in artikel 29.4.1 zijn slechts toelaatbaar:

  • a. indien de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de verbinding;
  • a. niet eerder dan nadat de leidingbeheerder schriftelijk advies heeft uitgebracht.

Artikel 30 Leiding - Leidingstrook

30.1 Bestemmingsomschrijving
30.1.1 Algemeen

De voor 'Leiding - Leidingstrook' bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor ondergrondse kabels en leidingen, met de daarbij behorende belemmeringenstrook aan weerszijden van de hartlijn van die kabels en leidingen;

30.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3.

30.2 Bouwregels
30.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Leiding - Leidingstrook' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

30.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Leiding - Leidingstrook' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd, bouwwerken, geen gebouwen zijnde van geringe omvang, die noodzakelijk zijn voor de aanleg en instandhouding van de in 29.1 bedoelde kabels en leidingen.

30.3 Afwijken van de bouwregels
30.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van bouwen gebouwen of andere bouwwerken, geen gebouw zijnde

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 30.2, ten behoeve van het bouwen van gebouwen of bouwwerken, geen gebouw zijnde op de voor 'Leiding - Leidingstrook' aangewezen gronden, met dien verstande dat:

  • a. de veiligheid en het doelmatig functioneren van de in artikel 29.1 bedoelde kabels en leidingen niet worden aangetast;
  • b. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.
30.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
30.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 30.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • b. het wijzigen van maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • c. het verrichten van graafwerkzaamheden;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • e. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • f. het aanleggen van kabels en leidingen;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
30.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in artikel 30.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

  • a. in het kader van normaal onderhoud en beheer;
  • b. van ondergeschikte betekenis;
  • c. binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
30.4.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 30.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de veiligheid en het doelmatig functioneren van de in artikel 29.1 bedoelde kabels en leidingen niet worden aangetast;
  • b. daarover vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 31 Leiding - Riool

31.1 Bestemmingsomschrijving
31.1.1 Algemeen

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een rioolwatertransportleiding met een belemmeringenstrook van 2,50 m ter weerszijden van de hartlijn van de leiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - riool'.

31.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3.

31.2 Bouwregels
31.2.1 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden mogen geen gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van de instandhouding van de rioolwatertransportleiding, waarvan de hoogte maximaal 3,30 m mag bedragen.

31.3 Afwijken van de bouwregels
31.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van bouwen gebouwen of andere bouwwerken, geen gebouw zijnde

Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in 31.2, ten behoeve van het oprichten van bouwwerken binnen de beschermingszone van de leiding mits:

  • a. het belang van de leiding niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. door deze werken en werkzaamheden geen schade wordt of kan orden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de betreffende rioolwatertransportleiding;
  • c. bebouwing mogelijk is op grond van de overige bestemmingen van deze gronden.

Burgemeester en Wethouders winnen, alvorens af te wijken, advies in bij de leidingbeheerder zijnde het waterschapsbedrijf Limburg. 

31.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
31.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in lid 31.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. de aanleg van oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplanting;
  • c. het wijzigen van het bodemniveau (ophogen en afgraven);
  • d. het verrichten van anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • e. het heien of anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem.
31.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in artikel 31.4.1 is niet van toepassing op werkzaamheden of werken:

  • a. in het kader van normaal onderhoud en beheer;
  • b. van ondergeschikte betekenis;
  • c. binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
31.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 31.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

  • a. het belang van de leiding niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. door deze werken en werkzaamheden geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de betreffende rioolwatertransportleiding.

Burgemeester en Wethouders winnen, alvorens ontheffing te verlenen, advies in bij de leidingbeheerder zijnde het Waterschapsbedrijf Limburg.

Artikel 32 Leiding - Water

32.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een hoofdwatertransportleiding. Ter plaatse van de 'hartlijn leiding - water' is de hart van hoofdwatertransportleiding gelegen.

 

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de diverse (dubbel)bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3.

32.2 Bouwregels

Op de voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden mogen geen gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van de instandhouding van de hoofdwatertransportleiding.

32.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 32.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen, onder de voorwaarden, dat:

  • a. de veiligheid en het functioneren van de betrokken leiding niet wordt geschaad;
  • b. alvorens een omgevingsvergunning te verlenen schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betrokken leiding;
  • c. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.
32.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
32.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden ten behoeve van het leidingbelang ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 32.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders:

  • a. het bodemniveau te wijzigen;
  • b. gesloten oppervlakte verhardingen aan te brengen;
  • c. diepwortelende beplantingen aan te brengen of te rooien;
  • d. graafwerkzaamheden uit te voeren anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • e. te heien of anderszins voorwerpen in de grond te brengen.
32.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 32.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. worden uitgevoerd in het kader van het onderhoud en beheer van de leiding;
  • b. van geringe omvang zijn of gericht op en noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de leiding;
  • c. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • d. op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde en verleende vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • e. graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet Informatie-uitwisseling ondergrondse netten (Wion).
32.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 32.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen het doelmatig functioneren van de in artikel 32.1 bedoelde leiding(en) niet wordt aangetast.

32.4.4 Advies

Burgemeester en wethouders winnen ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 32.4.1 schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder.

Artikel 33 Waarde - Archeologie 2

33.1 Bestemmingsomschrijving
33.1.1 Bestemming

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van oudheidkundig waardevolle elementen en terreinen.

 

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

Indien een bodemingreep dieper is dan 40 cm (>0,4 m) én de oppervlakte van de bodemingreep bedraagt meer dan de oppervlakte die hieronder in de tabel is weergegeven, dan zijn onderstaande regels van toepassing op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwen of voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden. Indien slechts één van beide condities zich voordoet, gelden de regels niet.

  omschrijving categorieën   verstoringsdiepte   oppervlakte    
Cat.   archeologische gebieden   bodemingreep   bodemingreep   wel of geen onderzoeksplicht?  
2   Monumenten: terreinen van zeer hoge waarde   > 40 cm   > 100 m2    
    nee   nee   geen onderzoeksplicht  
    nee   ja   geen onderzoeksplicht  
    ja   nee   geen onderzoeksplicht  
    ja   ja   onderzoeksplicht (inwinnen advies senior-archeoloog over aard uit te voeren onderzoek)  

33.1.2 Bestemming en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3.

33.2 Bouwregels
33.2.1 Omgevingsvergunning

Op de voor 'Waarde - Archeologie 2' bestemde grond mag niet worden gebouwd.

  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van gegevens in de vorm van verleende vergunningen en/of andere feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord door de voorgenomen bouwwerkzaamheden;
  • b. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige;
  • c. het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het desbetreffende rapport of de andere overgelegde gegevens en het advies genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad. In dit geval worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden mogelijk worden gedaan;
    • 2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften. Het bevoegd gezag kan de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
      • de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
33.2.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 33.2.1 is niet van toepassing indien:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwwerk met een bruto oppervlakte van:
    • 1. ten hoogste 100 m² (bij categorie 2);
    • 2. ten hoogste 250 m² (bij categorie 3);
    • 3. ten hoogste 2.500 m² (bij categorie 4);
    • 4. ten hoogste 10.000 m² (bij categorie 5);
  • c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
  • d. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3,00 m.
33.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
33.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij de stobben worden verwijderd;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren;
  • g. het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;
  • h. het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
  • i. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedragen;
  • j. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  • k. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
33.3.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als genoemd in artikel 33.3.1 is niet vereist indien de werkzaamheden of werken:

  • a. maximaal 0,4 m diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen, genoemd onder 33.3.1, sub b, of sub g of sub h;
  • b. een verstoringsoppervlakte hebben van:
    • 1. ten hoogste 100 m² (bij categorie 2);
    • 2. ten hoogste 250 m² (bij categorie 3);
    • 3. ten hoogste 2.500 m² (bij categorie 4);
    • 4. ten hoogste 10.000 m² (bij categorie 5);
  • c. ten dienste van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • d. het gewone onderhoud en beheer betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, kabels en leidingen, bestratingen en beplantingen;
  • e. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan of nog mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
33.3.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning als genoemd in artikel 33.3.1 wordt slechts verleend indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 33.3.1, die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van gegevens over verleende vergunningen en/of andere feitelijke gegevens , waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord;
  • b. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige;
  • c. het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het desbetreffende rapport of de andere overgelegde gegevens en het advies genoegzaam blijkt dat:
  • d. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad. In dit geval worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die tijdens de uitvoering van de werkzaamheden mogelijk worden gedaan;
  • e. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften. Het bevoegd gezag kan de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden;
  • f. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • g. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
  • h. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
33.3.4 Meerdere vergunningen

Voor zover voor de omgevingsvergunning meerdere bouwwerken, werken of werkzaamheden vergunningen worden aangevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.

33.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door met betrekking tot de gronden waarop het wijzigingsbesluit betrekking heeft, de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ van de verbeelding te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

Artikel 34 Waarde - Archeologie 3

34.1 Bestemmingsomschrijving
34.1.1 Bestemming

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van oudheidkundig waardevolle elementen en terreinen.

 

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

Indien een bodemingreep dieper is dan 40 cm (>0,4 m) én de oppervlakte van de bodemingreep bedraagt meer dan de oppervlakte die hieronder in de tabel is weergegeven, dan zijn onderstaande regels van toepassing op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwen of voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden. Indien slechts één van beide condities zich voordoet, gelden de regels niet.

  omschrijving categorieën   verstoringsdiepte   oppervlakte    
Cat.   archeologische gebieden   bodemingreep   bodemingreep   wel of geen onderzoeksplicht?  
3   Overige monumenten en gebieden met een hoge verwachtingswaarde   > 40 cm   > 250 m2    
    nee   nee   geen onderzoeksplicht  
    nee   ja   geen onderzoeksplicht  
    ja   nee   geen onderzoeksplicht  
    ja   ja   onderzoeksplicht (inwinnen advies senior-archeoloog over aard uit te voeren onderzoek)  

34.1.2 Bestemming en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3.

34.2 Bouwregels
34.2.1 Omgevingsvergunning

Op de voor 'Waarde - Archeologie 3' bestemde grond mag niet worden gebouwd.

  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van gegevens in de vorm van verleende vergunningen en/of andere feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord door de voorgenomen bouwwerkzaamheden;
  • b. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige;
  • c. het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het desbetreffende rapport of de andere overgelegde gegevens en het advies genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad. In dit geval worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden mogelijk worden gedaan;
    • 2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften. Het bevoegd gezag kan de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
      • de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
34.2.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 34.2.1 is niet van toepassing indien:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwwerk met een bruto oppervlakte van:
    • 1. ten hoogste 100 m² (bij categorie 2);
    • 2. ten hoogste 250 m² (bij categorie 3);
    • 3. ten hoogste 2.500 m² (bij categorie 4);
    • 4. ten hoogste10.000 m² (bij categorie 5);
  • c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
  • d. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3,00 m.
34.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
34.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij de stobben worden verwijderd;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren;
  • g. het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;
  • h. het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
  • i. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm1 bedragen;
  • j. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  • k. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
34.3.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als genoemd in artikel 34.3.1 is niet vereist indien de werkzaamheden of werken:

  • a. maximaal 0,4 m diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen, genoemd onder 12.3.1, sub b, of sub g of sub h;
  • b. een verstoringsoppervlakte hebben van:
    • 1. ten hoogste 100 m² (bij categorie 2);
    • 2. ten hoogste 250 m² (bij categorie 3);
    • 3. ten hoogste 2.500 m² (bij categorie 4);
    • 4. ten hoogste 10.000 m² (bij categorie 5);
  • c. ten dienste van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • d. het gewone onderhoud en beheer betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, kabels en leidingen, bestratingen en beplantingen;
  • e. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan of nog mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
34.3.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning als genoemd in artikel 34.3.1 wordt slechts verleend indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 34.3.1 die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van gegevens over verleende vergunningen en/of andere feitelijke gegevens , waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord;
  • b. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige;
  • c. het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het desbetreffende rapport of de andere overgelegde gegevens en het advies genoegzaam blijkt dat:
  • d. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad. In dit geval worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die tijdens de uitvoering van de werkzaamheden mogelijk worden gedaan;
  • e. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften. Het bevoegd gezag kan de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden;
  • f. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • g. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
  • h. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
34.3.4 Meerdere vergunningen

Voor zover voor de omgevingsvergunning meerdere bouwwerken, werken of werkzaamheden vergunningen worden aangevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.

34.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door met betrekking tot de gronden waarop het wijzigingsbesluit betrekking heeft, de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 3’ van de verbeelding te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

Artikel 35 Waarde - Archeologie 4

35.1 Bestemmingsomschrijving
35.1.1 Bestemming

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van oudheidkundig waardevolle elementen en terreinen.

 

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

Indien een bodemingreep dieper is dan 40 cm (>0,4 m) én de oppervlakte van de bodemingreep bedraagt meer dan de oppervlakte die hieronder in de tabel is weergegeven, dan zijn onderstaande regels van toepassing op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwen of voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden. Indien slechts één van beide condities zich voordoet, gelden de regels niet.

  omschrijving categorieën   verstoringsdiepte   oppervlakte    
Cat.   archeologische gebieden   bodemingreep   bodemingreep   wel of geen onderzoeksplicht?  
4   Gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde   > 40 cm   > 2.500 m2    
    nee   nee   geen onderzoeksplicht  
    nee   ja   geen onderzoeksplicht  
    ja   nee   geen onderzoeksplicht  
    ja   ja   onderzoeksplicht (inwinnen advies senior-archeoloog over aard uit te voeren onderzoek)  

35.1.2 Bestemming en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3 Voorrangsregels.

35.2 Bouwregels
35.2.1 Omgevingsvergunning

Op de voor 'Waarde - Archeologie 4' bestemde grond mag niet worden gebouwd.

  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van gegevens in de vorm van verleende vergunningen en/of andere feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord door de voorgenomen bouwwerkzaamheden;
  • b. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige;
  • c. het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het desbetreffende rapport of de andere overgelegde gegevens en het advies genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad. In dit geval worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden mogelijk worden gedaan;
    • 2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften. Het bevoegd gezag kan de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
      • de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
35.2.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 35.2.1 is niet van toepassing indien:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwwerk met een bruto oppervlakte van:
    • 1. ten hoogste 100 m² (bij categorie 2);
    • 2. ten hoogste 250 m² (bij categorie 3);
    • 3. ten hoogste 2.500 m² (bij categorie 4);
    • 4. ten hoogste 10.000 m² (bij categorie 5);
  • c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
  • d. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3,00 m.
35.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
35.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij de stobben worden verwijderd;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren;
  • g. het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;
  • h. het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
  • i. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm1 bedragen;
  • j. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  • k. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
35.3.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als genoemd in artikel 35.3.1 is niet vereist indien de werkzaamheden of werken:

  • a. maximaal 0,4 m diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen, genoemd onder 35.3.1, sub b, of sub g of sub h;
  • b. een verstoringsoppervlakte hebben van:
    • 1. ten hoogste 100 m² (bij categorie 2);
    • 2. ten hoogste 250 m² (bij categorie 3);
    • 3. ten hoogste 2.500 m² (bij categorie 4);
    • 4. ten hoogste 10.000 m² (bij categorie 5);
  • c. ten dienste van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • d. het gewone onderhoud en beheer betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, kabels en leidingen, bestratingen en beplantingen;
  • e. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan of nog mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
35.3.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning als genoemd in artikel 35.3.1 wordt slechts verleend indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 35.3.1, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van gegevens over verleende vergunningen en/of andere feitelijke gegevens , waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord;
  • b. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige;
  • c. het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het desbetreffende rapport of de andere overgelegde gegevens en het advies genoegzaam blijkt dat:
  • d. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad. In dit geval worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die tijdens de uitvoering van de werkzaamheden mogelijk worden gedaan;
  • e. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften. Het bevoegd gezag kan de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden;
  • f. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • g. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
  • h. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
35.3.4 Meerdere vergunningen

Voor zover voor de omgevingsvergunning meerdere bouwwerken, werken of werkzaamheden vergunningen worden aangevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.

35.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door met betrekking tot de gronden waarop het wijzigingsbesluit betrekking heeft, de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 4’ van de verbeelding te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

Artikel 36 Waarde - Archeologie 5

36.1 Bestemmingsomschrijving
36.1.1 Bestemming

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van oudheidkundig waardevolle elementen en terreinen.

 

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

Indien een bodemingreep dieper is dan 40 cm (>0,4 m) én de oppervlakte van de bodemingreep bedraagt meer dan de oppervlakte die hieronder in de tabel is weergegeven, dan zijn onderstaande regels van toepassing op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwen of voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden. Indien slechts één van beide condities zich voordoet, gelden de regels niet.

  omschrijving categorieën   verstoringsdiepte   oppervlakte    
Cat.   archeologische gebieden   bodemingreep   bodemingreep   wel of geen onderzoeksplicht?  
5   Gebieden met een lage verwachtingswaarde   >40 cm   > 10.000m2    
    nee   nee   geen onderzoeksplicht  
    nee   ja   geen onderzoeksplicht  
    ja   nee   geen onderzoeksplicht  
    ja   ja   onderzoeksplicht (inwinnen advies senior-archeoloog over aard uit te voeren onderzoek)  

36.1.2 Bestemming en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3.

36.2 Bouwregels
36.2.1 Omgevingsvergunning

Op de voor 'Waarde - Archeologie 5' bestemde grond mag niet worden gebouwd.

  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van gegevens in de vorm van verleende vergunningen en/of andere feitelijke gegevens, waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord door de voorgenomen bouwwerkzaamheden;
  • b. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige;
  • c. het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het desbetreffende rapport of de andere overgelegde gegevens en het advies genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad. In dit geval worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden mogelijk worden gedaan;
    • 2. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften. Het bevoegd gezag kan de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden:
      • de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
      • de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
      • de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
36.2.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 36.2.1 is niet van toepassing indien:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwwerk met een bruto oppervlakte van:
    • 1. ten hoogste 100 m² (bij categorie 2);
    • 2. ten hoogste 250 m² (bij categorie 3);
    • 3. ten hoogste 2.500 m² (bij categorie 4);
    • 4. ten hoogste 10.000 m² (bij categorie 5);
  • c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
  • d. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3,00 m.
36.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
36.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij de stobben worden verwijderd;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren;
  • g. het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;
  • h. het afplaggen van heide- of natuurgebieden ten behoeve van natuurontwikkeling;
  • i. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm1 bedragen;
  • j. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  • k. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
36.3.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als genoemd in artikel 36.3.1 is niet vereist indien de werkzaamheden of werken:

  • a. maximaal 0,4 m diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen, genoemd onder 36.3.1 sub b, of sub g of sub h;
  • b. een verstoringsoppervlakte hebben van:
    • 1. ten hoogste 100 m² (bij categorie 2);
    • 2. ten hoogste 250 m² (bij categorie 3 );
    • 3. ten hoogste 2.500 m² (bij categorie 4);
    • 4. ten hoogste 10.000 m² (bij categorie 5);
  • c. ten dienste van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • d. het gewone onderhoud en beheer betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen die voor deze gronden gelden, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, kabels en leidingen, bestratingen en beplantingen;
  • e. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan of nog mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
36.3.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning als genoemd in artikel 36.3.1 wordt slechts verleend indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 36.3.1, die betrekking heeft op de voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Onder het vaststellen van de archeologische waarde van een terrein wordt ook verstaan het overleggen van gegevens over verleende vergunningen en/of andere feitelijke gegevens , waaruit kan worden opgemaakt dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die kunnen worden verstoord;
  • b. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige;
  • c. het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het desbetreffende rapport of de andere overgelegde gegevens en het advies genoegzaam blijkt dat:
  • d. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad. In dit geval worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die tijdens de uitvoering van de werkzaamheden mogelijk worden gedaan;
  • e. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften. Het bevoegd gezag kan de volgende voorschriften aan de vergunning verbinden;
  • f. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • g. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
  • h. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
36.3.4 Meerdere vergunningen

Voor zover voor de omgevingsvergunning meerdere bouwwerken, werken of werkzaamheden vergunningen worden aangevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.

36.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door met betrekking tot de gronden waarop het wijzigingsbesluit betrekking heeft, de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 5’ van de verbeelding te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

Artikel 37 Waarde - Cultuurhistorie

37.1 Bestemmingsomschrijving
37.1.1

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en versterking van de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle elementen.

37.1.2

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3.

37.2 Bouwregels
37.2.1 Bouwverbod

Op de voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

37.2.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 37.2.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het inwerkingtreden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • d. werken of werkzaamheden in het kader van herstel en reconstructie.
37.3 Afwijken van de bouwregels
37.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van bouwen van gebouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 37.2.1 ten behoeve van het bouwen van gebouwen overeenkomstig de onderliggende bestemming(en), met dien verstande dat:

  • a. dit verenigbaar is met behoud, herstel en/of versterking van de cultuurhistorische waarden en kwaliteiten van de bestaande bebouwing;
  • b. dit conform advies van de Monumentencommissie of een daarvoor in de plaats tredende commissie, niet leidt tot een wezenlijke verandering van de aanwezige cultuurhistorische waarden en kwaliteiten;
  • c. de gevels in de aangegeven bouwgrenzen worden gebouwd;
  • d. geen wezenlijke veranderingen worden aangebracht in de bestaande kapvormen, hoogtematen en gevel- en raamindelingen, met inbegrip van waardevolle details als erkers, dakkapellen, kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels en soortgelijke bouwdelen.
37.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
37.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. veranderingen aan te brengen in het aanwezige verkavelingspatroon;
37.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 37.4.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • d. werken of werkzaamheden, gericht op de instandhouding van gebouwen en terreinen met cultuurhistorische waarden.
37.4.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 37.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in artikel 37.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

37.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
37.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning (voorheen: sloopvergunning) van het bevoegd gezag de op de gronden aanwezige cultuurhistorische waardevolle en/of karakteristieke bebouwing geheel of gedeeltelijk te slopen.

37.5.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 37.5.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. sloopwerkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. sloopwerkzaamheden gericht op de instandhouding van gebouwen en terreinen met culthuurhistorische waarden;
  • d. sloopwerkzaamheden, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.
37.5.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 37.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in artikel 37.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 38 Waarde - Ecologie

38.1 Bestemmingsomschrijving
38.1.1

De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden.

38.1.2

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels in artikel 49.3.

38.2 Bouwregels
38.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

38.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd, bouwwerken geen gebouw zijnde:

  • a. van geringe omvang welke noodzakelijk zijn voor de instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde maximaal 3,50 meter mag bedragen.
38.3 Afwijken van de bouwregels
38.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van bouwen van bouwwerken

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 38.2, ten behoeve van het bouwen van gebouwen of bouwwerken, geen gebouw zijnde, met dien verstande dat:

  • a. het belang van de in artikel 38.1 genoemde waarden, niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming.
38.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
38.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, behoudens het aanleggen van drinkpoelen;
  • c. het bebossen van gronden ten behoeve van houtproductie;
  • d. het aanbrengen en/of aanleggen van oeverbeschoeiing en het/of het aanleggen van waterlopen;
  • e. het aanleggen van voorzieningen voor de opvang van hemelwater en de afvoer van hemelwater vanaf een dergelijke voorziening.
38.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 38.4.1 is niet van toepassing op:

  • a. gronden met de bestemming 'Natuur' waarvoor, in afwijking van het bepaalde in artikel 49.3, een vergunningplicht geldt voor werken, geen bouwwerken zijnde of voor werkzaamheden op grond van artikel 16.5;
  • b. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • c. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.
38.4.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 38.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 38.1 genoemde waarden en doeleinden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind.

Artikel 39 Waterstaat - beschermingszone

39.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat - beschermingszone’ aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor bescherming, beheer en onderhoud van primaire wateren overeenkomstig de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas.

39.2 Bouwregels

Op de voor ‘Waterstaat - beschermingszone’ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de genoemde bestemming worden opgericht.

39.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 39.2, ten behoeve van het oprichten van bouwwerken binnen de beschermingszone mits:

  • a. het belang van het primaire water niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. bebouwing mogelijk is op grond van de overige bestemmingen van deze gronden.

Bevoegd gezag wint alvorens een omgevingsvergunning te verlenen, advies in bij de waterbeheerder zijnde het waterschap.

39.4 Specifieke gebruiksregels

Op de gronden met de dubbelbestemming ‘Waterstaat - beschermingszone’ zijn de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas van toepassing.

Artikel 40 Waterstaat - Erosie

40.1 Bestemmingsomschrijving
40.1.1 Algemeen

De voor 'Waterstaat - Erosie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het bestrijden en voorkomen van:

  • a. bodemerosie en wateroverlast;
  • b. het verloren gaan van het voortbrengend vermogen van de bodem;
  • c. de aantasting van het grondwaterpakket.
40.1.2 Dubbelbestemming

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 49.3.

40.2 Specifieke gebruiksregels
40.2.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het in hun functioneren belemmeren of aantasten van aanwezige of kunstmatige waterbuffers (inclusief aan- en afvoervoorzieningen).
40.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
40.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waterstaat - Erosie' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het geheel of gedeeltelijk egaliseren of slechten van graften;
  • b. het rooien en/of verwijderen van opgaande begroeiing met een hoogte van 0,30 m of meer op graften en landschapselementen, in de vorm van groenstroken, grasbanen, bermen en hagen of daarmee vergelijkbare elementen;
  • c. het ophogen of egaliseren van de in het landschap aanwezige laagten, waarbij de hoogte van het maaiveld met meer dan 0,30 m wordt gewijzigd;
  • d. het afgraven van grond, indien door de afgraving de kans op bodemerosie en/of wateroverlast toeneemt;
  • e. het aanbrengen van verhardingen op gronden steiler dan 10%;
  • f. het scheuren van grasland indien sprake is van bijzondere graslandvegetaties.
40.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 40.3.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.
40.3.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 40.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 40.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 41 Waterstaat - Meanderzone

41.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat - Meanderzone' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor primair water dat door natuurlijke verplaatsing zijn bedding kan verleggen overeenkomstig de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas.

41.2 Bouwregels

Op de voor ‘Waterstaat - Meanderzone’ aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de genoemde bestemming worden opgericht.

41.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 41.2, ten behoeve van het oprichten van bouwwerken binnen de beschermingszone mits:

  • a. het belang van de meanderzone niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. bebouwing mogelijk is op grond van de overige bestemmingen van deze gronden.

Bevoegd gezag wint, alvorens een omgevingsvergunning te verlenen, advies in bij de waterbeheerder zijnde het waterschap.

41.4 Specifieke gebruiksregels

Op de gronden zijn de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas van toepassing.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 42 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 43 Algemene bouwregels

43.1 Overschrijding

Het is verboden op de in het plan begrepen gronden enig bouwwerk te bouwen, waarbij de aangegeven bouwgrens wordt overschreden, behoudens overschrijdingen, die volgens deze regels zijn toegestaan.

43.2 Balkons

De aangegeven bouwgrenzen mogen slechts worden overschreden voor geringe uitbreidingen voor balkons met maximaal 2,50 diep.

43.3 Bestaande maten en afstanden
43.3.1 Maximale maatvoering

Indien afstanden tot, en bouwhoogten, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

43.3.2 Minimale maatvoering

In die gevallen dat afstanden tot, bouwhoogten, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

43.3.3 Heroprichting

In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 43.3.1 en 43.3.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

43.4 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer
43.4.1 Verbindingsweg voor verblijfsvoorziening

Indien de toegang tot een bouwwerk dat voor het verblijf van mensen is bestemd, meer dan 10,00 meter is verwijderd van een openbare weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor verhuisauto's, vuilnisauto's, ziekenauto's, brandweerauto's en het overige te verwachten verkeer.

43.4.2 Vereisten verbindingsweg voor verblijfsvoorziening

Een geschikte verbindingsweg in de zin van artikel 43.4.1 moet:

  • a. een breedte hebben van ten minste 4,50 m, over een breedte van minimaal 3,25 m zijn verhard en een vrije hoogte boven de kruin van de weg hebben van minimaal 4,20 m;
  • b. zijn verhard op een wijze die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van minimaal 14.600 kg en zijn voorzien van de nodige kunstwerken; en
  • c. op doeltreffende wijze kunnen afwateren.
43.5 Bluswatervoorziening
43.5.1 Opstelplaatsen brandweerauto's

Nabij ieder bouwwerk dat voor het verblijf van mensen is bestemd, moeten zodanige opstelplaatsen voor brandweerauto's aanwezig zijn, dat een doeltreffende verbinding tussen die auto's en de bluswatervoorziening kan worden gelegd.

43.5.2 Niet-openbare bluswatervoorziening

Bij afwezigheid van een toereikende openbare bluswatervoorziening moet worden zorg gedragen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening.

43.5.3 Omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 43.5.1 en 43.5.2 indien de aard, de ligging en het gebruik van het bouwwerk zich daarvoor lenen.

Artikel 44 Algemene gebruiksregels

44.1 Gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).

44.2 Strijdig gebruik

Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • b. een dierenpension;
  • c. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • d. straatprostitutie;
  • e. de plaatsing van kampeermiddelen een en ander met uitzondering van een normaal gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • f. uitbreiding van het totaal aantal (bedrijfs)woningen binnen het plangebied na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan is niet toegestaan;
  • g. (bedrijfs)woningsplitsing;
  • h. asielzoekerscentrum;
  • i. afkickcentrum;
  • j. opvang voor dak- en thuislozen.
44.3 Toegestaan gebruik

Kamerverhuur in een woning is toegestaan met dien verstande dat:

  • a. het uitsluitend een onzelfstandige woonruimte betreft;
  • b. een eigen opgang niet is toegestaan;
  • c. maximaal twee onzelfstandige woonruimtes per woning mogen worden verhuurd.

Artikel 45 Algemene aanduidingsregels

45.1 'geluidzone - industrie'
45.1.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' mogen geen geluidsgevoelige objecten worden gerealiseerd.

45.1.2 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 45.1.1, met dien verstande dat de geluidsbelasting vanwege industrielawaai aan de gevels van de te realiseren geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verleende hogere grenswaarde.

45.2 'milieuzone - geurzone'
  • a. Op de gronden gelegen binnen de aanduiding 'milieuzone - geurzone' mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen nieuwe geurgevoelige objecten worden gebouwd.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
    • 1. de gebiedsaanduiding 'milieuzone - geurzone' opgeheven wordt, indien de aanwezige geurhinderlijke inrichting gesaneerd is, dan wel uit nader onderzoek is gebleken dat de aanwezige geurhinderlijke inrichting buiten werking is gesteld, of
    • 2. in die zin dat de gebiedsaanduiding 'milieuzone - geurzone' verkleind wordt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de geurzone als gevolg van een wijziging in een geurhinderlijke inrichting kleiner is geworden.
45.3 'vrijwaringszone - spoor'

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - spoor' mag niet worden gebouwd en mogen geen werken of werkzaamheden worden uitgevoerd in strijd met de Spoorwegwet, zonder vergunning of ontheffing door of vanwege de Minister van Infrastructuur en Milieu.

45.4 'vrijwaringszone - weg'
45.4.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg' mogen geen bouwwerken worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken gerelateerd aan of ten behoeve van de verkeersbestemming c.q. het wegverkeer.

45.4.2 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 45.4.1, met dien verstande dat:

  • a. gebouwd wordt overeenkomstig de onderliggende bestemming;
  • b. een afstand van minimaal 50 meter wordt aangehouden tot de as van de dichtst bij gelegen rijbaan;
  • c. dit vanuit milieuoogpunt en oogpunt van verkeersveiligheid aanvaardbaar is;
  • d. geen belemmering ontstaat voor beoogde toekomstige infrastructurele uitbreidingen;
  • e. vooraf een positief advies is gekregen van de beheerder van de betreffende weg.
45.5 'veiligheidszone - leiding'
45.5.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd.

45.5.2 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 45.5.1, met dien verstande dat:

  • a. voldaan wordt aan de normen die gelden voor het plaatsgebonden risico;
  • b. indien sprake is van toename van het groepsrisico, hiervoor een verantwoording plaatsvindt.
45.6 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de winning van (drink)water.
  • b. Binnen het grondwaterbeschermingsgebied mag worden gebouwd voor zover dat op grond van de onderliggende bestemming is toegestaan met inachtneming van de voorwaarden, zoals die door de Omgevingsverordening Limburg worden gesteld.
  • c. Op de voor 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' aangewezen gronden zijn aanvullend de gebruiksregels van toepassing opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg.
45.7 'milieuzone - waterwingebied'
45.7.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - waterwingebied' mogen, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, uitsluitend worden gebouwd bouwwerken die noodzakelijk zijn in verband met de openbare drinkwaterwinning.

45.8 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied Mergelland'

Voor deze gebieden geldt artikel 4.3 van de Omgevingsverordening Limburg 2014.

45.9 veiligheidszone - gasontvangststation

Binnen de veiligheidszone rond gasontvangstations mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht binnen 15 m van de opstelplaats van de inrichting en geen beperkt kwetsbare objecten binnen 4 m van die opstelplaats.

45.10 veiligheidszone - exportstation
  • a. Binnen de 'veiligheidszone - exportstation' mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en/of worden opgericht.
  • b. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a en kwetsbare objecten toestaan binnen de 'veiligheidszone - exportstation', mits er een positief advies door de vergunningshouder wordt afgegeven.
45.11 overige zone - landschapselementen
  • a. Het doel van de regels in verband met de kleinschalige landschapselementen is instandhouding en herstel van de in het buitengebied aanwezige kleinschalige landschapselementen en de daarmee samenhangende landschappelijke en natuurlijke waarden, alsmede het daarmee samenhangende waterbergend vermogen van de grond.
  • b. Gestreefd wordt naar handhaving van de kleinschalige landschapselementen zoals weergegeven in Bijlage 8, zoals populierenopstanden, hoogstamboomgaarden, houtsingels/spontane opslag, heggen, steilranden (graften, holle wegen), solitaire (knot)bomen, groepen (knot)bomen, rijen (knot)bomen, lanen, solitaire struiken, poelen (klein water biotopen), dassenburchten en dassentunnels, in hun huidige vorm dan wel in hun oorspronkelijke vorm, wanneer deze ontoereikend en/of onoordeelkundig onderhoud verloren is gegaan.
  • c. Het te voeren beleid heeft mede betrekking op:
    • 1. De bescherming van de buiten de ecologische hoofdstructuur aanwezige, aan kleine landschapselementen gebonden natuurwaarden;
    • 2. De bescherming van de cultuurhistorisch/landschappelijk waardevolle elementen en structuren.
    • 3. De instandhouding van een kleinschalig landschap als essentieel element van het leefgebied van flora en fauna, waaronder de das en de hamster.
    • 4. Het tegengaan van bodemerosie en wateroverlast en daarmee het behoud van het producerend en waterbergend vermogen van de bodem.
  • d. Het is verboden op of in de voor 'overige zone - landschapselementen' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. Het vellen, rooien, slopen, dempen, egaliseren van kleinschalige landschapselementen, dan wel het verrichten van werkzaamheden, die ernstige beschadiging of de dood of verdwijning van kleinschalige landschapselementen tot gevolg hebben.
  • e. Het bepaalde in sub d is niet van toepassing op:
    • 1. normale onderhoudswerkzaamheden;
    • 2. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
    • 3. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.
  • f. De werken of werkzaamheden als bedoeld in sub d onder 1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in sub a t/m c genoemde waarden en doeleinden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind.

Artikel 46 Algemene afwijkingsregels

46.1 Afwijken ten behoeve van bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden

Het bevoegd gezag kan met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden, zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, pinautomaten, afval- en glascontainers, kapellen, wegkruisen en dergelijke, met dien verstande dat:

  • a. de inhoud maximaal 50 m3 mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte maximaal 3,50 m mag bedragen.
46.2 Afwijken voor het bouwen van antennemasten

Het bevoegd gezag kan met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van antennemasten, ten behoeve van de C2000-infrastructuur als bedoeld in het Besluit omgevingsrecht, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte niet meer dan 50,00 m mag bedragen;
  • b. de antennemast geen onevenredige afbreuk mag doen aan het stedenbouwkundig beeld;
  • c. de antennemast geen onevenredige hinder mag opleveren voor het woonmilieu en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
  • d. de antennemast geen hinder mag opleveren voor omliggende bedrijven.
46.3 Afwijken ten behoeve van bed en breakfast

Het bevoegd gezag kan met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels voor het realiseren van kleinschalig logeren (Bed en Breakfast), indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. kleinschalig logeren als nevenactiviteit dient gekoppeld te zijn aan de (bedrijfs)woning;
  • b. kleinschalig logeren als nevenactiviteit dient plaats te vinden in de bestaande bebouwing. Nieuwbouw of bebouwing die niet ouder is dan 3 jaar mag niet worden gebruikt voor kleinschalige logeren;
  • c. het aantal logeereenheden mag niet meer bedragen dan 2 per locatie dan wel maximaal 4 personen waarvan de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m²;
  • d. de woonfunctie blijft als hoofdfunctie behouden;
  • e. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  • f. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;
  • g. er wordt voldaan aan de afspraken die zijn opgenomen in de Bestuursovereenkomst Regionale afspraken Zuid-Limburg en de hieraan gekoppelde uitwerkingen of aan latere bestuursovereenkomsten en uitwerkingen die hiervoor in de plaats treden.
46.4 Afwijken voor de aanpassing van het beloop of het profiel van wegen

Het bevoegd gezag kan met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft.

46.5 Afwijken van de bouwhoogtes

Het bevoegd gezag kan met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking :

  • a. van de regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
    • 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40,00 m;
    • 2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 50,00 m;
    • 3. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10,00 m;
  • b. van de regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
    • 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
    • 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.
46.6 Afwijken ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze regels, een omgevingsvergunning verlenen voor een afwijking ten behoeve van de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of bedrijf, onder de volgende voorwaarden:

  • a. het woonmilieu wordt niet onevenredig geschaad, dit betekent dat uitsluitend bedrijfsactiviteiten overeenkomend met categorie 1 en 2 uit de VNG brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ toelaatbaar zijn;
  • b. er geen extra verkeersmaatregelen of parkeervoorzieningen noodzakelijk worden;
  • c. er geen zelfstandige vorm van detailhandel of horeca (uitgezonderd beperkte verkoop, inherent aan de betreffende activiteit) ontstaat;
  • d. ten hoogste 45 m² van de opstallen voor het aan huis gebonden beroep of bedrijf mag worden gebruikt;
  • e. het aan huis gebonden beroep of bedrijf ontwricht de winkel- en retailstructuur in en rondom de kern niet;
  • f. de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;
  • g. het aan huis gebonden beroep of bedrijf houdt geen bedrijvigheid in welke vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving en mag het gebruik van de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet aantasten;
  • h. er wordt geen afbreuk gedaan aan het woonkarakter van de straat en/of de directe omgeving;
  • i. er mag geen verlichte en/of opvallende reclame-uiting aan de gevel zichtbaar zijn.
46.7 Afwijken ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking ten behoeve van het gebruik van een woning of bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte onder de volgende voorwaarden:

  • a. het mag geen zelfstandige (extra) woning zijn;
  • b. de totale oppervlakte van het bijbehorend bouwwerk dat gebruikt wordt voor afhankelijke woonruimte mag maximaal 80 m2 bedragen;
  • c. per woning kan gelijktijdig slechts éénmaal een omgevingsvergunning worden verleend ten behoeve van mantelzorg;
  • d. een eigen toegang, hetzij in de voorgevel, hetzij in een zijgevel is niet toegestaan;
  • e. de woonruimte dient te voldoen aan de ten tijde van de aanvraag geldende eisen van het bouwbesluit en de bouwverordening;
  • f. ten behoeve van de inwoning mag geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen worden aangelegd, hiervoor moet gebruik worden gemaakt van de reeds bestaande aansluiting;
  • g. het gedeelte dat ten behoeve van inwoning wordt aangewend, dient aansluitend aan de woning een onderlinge verbinding te hebben met de woning, niet zijnde een verbinding buitenom.
46.8 Afwijken ten behoeve van zorgunits

Het bevoegd gezag kan met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels voor de bouw van zorgunits indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de maximale oppervlakte voor bijbehorende bouwwerken zoals bepaald in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels van deze regels mag niet worden overschreden;
  • b. in afwijking van het gestelde onder a kan de maximale oppervlakte voor bijbehorende bouwwerken worden vergroot tot maximaal 35 m2 indien de maximale toegestane oppervlakte reeds is bereikt;
  • c. uit de zorgtoets blijkt dat de zorgunit noodzakelijk is;
  • d. na beëindiging van de situatie dient de omgevingsvergunning te worden ingetrokken.
46.9 Afwijken ten behoeve van voorzieningen voor duurzame energie

Het bevoegd gezag kan met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds-)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor de afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van gevelvoorzieningen ten behoeve van duurzaamheid/energiebesparing waardoor de rooilijn(en) overschreden worden.

Artikel 47 Algemene wijzigingsregels

47.1 Algemene wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot niet meer dan 2,00 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden van de kaart, ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.

47.2 Terrassen

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, het plan wijzigen en een nieuw horecaterras toestaan, danwel een bestaand terras verplaatsen of vergroten/verbreden door de aanduiding 'terras' toe te voegen dan wel te verplaatsen, met in achtneming van het volgende:

  • a. het terras dient gelieerd te zijn aan een bestaande horeca-inrichting;
  • b. gelegen is binnen (het verlengde van) de perceelsgrenzen van de inrichting waar het terras bij hoort;
  • c. de afstand van het terras tot de rijbaan ten minste 1,5 meter is;
  • d. er op een trottoir een loopstrook resteert van ten minste 1,5 meter;
  • e. op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening een terrasvergunning kan worden verleend;

Van het bepaalde onder a, b en c kan worden afgeweken wanneer de inrichting of het gebruik van de openbare ruimte ter plaatse hier aanleiding toe geeft.

47.3 Bouwtitel

Burgemeester en wethouders kunnen, na afloop van een periode van vijf jaar na het moment van inwerkingtreding van dit plan, de bestemming 'Wonen', 'Bedrijf' of 'Gemengd' te wijzigen, ten einde niet ingevulde bouwmogelijkheden, op grond waarvan het realiseren van nieuwe wooneenheden mogelijk is, te verwijderen.

47.4 Bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders kunnen, de aanduiding 'bedrijfswoning' wijzigen naar de aanduiding 'wonen' mits voldaan wordt aan de milieuwetgeving.

47.5 Opvang

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en een asielzoekerscentrum, afkickcentrum of opvang voor dak- en thuislozen mogelijk maken, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • b. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  • c. het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
47.6 Verschuiven bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot maximaal 2,00 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.

Artikel 48 Algemene procedureregels

48.1 Nadere eisen

Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:

  • a. het ontwerp-besluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende zes weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
  • b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid;
  • c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
  • d. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
  • e. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 49 Overige regels

49.1 (Wettelijke) regels

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerpplan.

49.2 Gemeentelijke regels

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar gemeentelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerpplan.

49.2.1 Bouwen en parkeernormen

Daar waar in de regels wordt verwezen naar het parkeerbeleid, moet de, op het tijdstip van aanvraag van de omgevingsvergunning geldende parkeernorm worden gehanteerd. De gemeente beschouwt de 'Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom' (ASVV 2004/CROW) in het kader van dit bestemmingsplan als een gemeentelijke regeling. De gemeente hanteert bij nieuwbouw van vrijstaande en halfvrijstaande woningen, waaronder ook twee-onder-een-kapwoningen, de parkeernorm van 2 parkeerplaatsen op eigen terrein exclusief de garage.

49.3 Voorrangsregels
49.3.1 Voorrang dubbelbestemming

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, met name aan de orde bij wijzigingsbevoegdheden, gaat het belang van de dubbelbestemming voor, tenzij anders vermeld.

49.3.2 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen

Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen en milieuzones geldt dat dubbelbestemmingen en milieuzones gericht op het instandhouden of ontwikkelen van het groene karakter en het voorkomen van bebouwing voorgaan boven dubbelbestemmingen of milieuzones met bebouwing.

Uitzondering hierop, in de vorm van nevenschikking, is mogelijk, wanneer compensatie van eventueel verlies aan kwaliteit is gegarandeerd.

49.4 Relatie

Vlakken die door middel van een relatie met elkaar verbonden zijn worden in deze regels gezien als één vlak.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 50 Overgangsrecht

50.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
50.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 51 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016'.

Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente ……….. van ..............

Mij bekend,

de raadsgriffier.