direct naar inhoud van Artikel 10 Bedrijf - Meubelfabriek
Plan: Buitengebied Asenray
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0957.BP00000128-VG01

Artikel 10 Bedrijf - Meubelfabriek

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Meubelfabriek' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfsuitoefening in de vorm van een meubelfabriek;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' ten hoogste twee bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen;

Met daarbij behorende:

  • c. verkeersvoorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.
10.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

10.2.1 Gebouwen
  • a. op de als Bedrijf - Meubelfabriek bestemde gronden mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gebouwen ten dienste van de onder 10.1 genoemde functies worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogtste 7 meter;
  • c. de goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste 5,50 meter;
  • d. nieuwbouw van een bedrijfswoning is niet toegestaand, behoudens herbouw ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' met inachtneming van de bouwregels;
  • e. de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 10 meter;
  • f. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 6 meter;
  • g. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 800 m3
10.2.2 Bijgebouwen ten behoeve van een bedrijfswoning
  • a. bijgebouwen worden uitsluitend gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. het totale grondoppervlak van de bijgebouwen bedraagt per bouwvlak ten hoogste 100 m2
  • c. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3,50 meter;
  • d. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 5,50 meter
10.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels;

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheiding bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' ten hoogste 2 meter;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' ten hoogste 5 meter;
  • c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 1,00 meter.
10.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken wordt in elk geval begrepen:

  • a. het gebruik van gronden en opstallen voor een seksinrichting;
  • b. het gebruik van gronden en opstallen voor horeca;
  • c. het gebruik van gronden buiten een bouwvlak voor buitenopslag;
  • d. het plaatsen van kampeermiddelen;
  • e. het gebruik van gebouwen als afhankelijke woonruimte;
  • f. het gebruik van bedrijfsgebouwen (stallen) en bijgebouwen ten behoeve van (zelfstandige) bewoning;
  • g. het gebruik bebouwing voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten;
  • h. het gebruik van recreatiewoningen ten behoeve van permanente bewoning;
  • i. het gebruik van gronden voor het stallen van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen van derden.
10.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 10.3 voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw of (gedeelte van) het hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte voor het verlenen van mantelzorg, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. er is sprake van een objectieve indicatiestelling (bijvoorbeeld een doktersverklaring) waaruit de noodzaak van mantelzorg blijkt, met uitzondering van een familierelatie in de eerste lijn (ouder-kind-relatie);
  • b. aangetoond is dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven
  • c. de afhankelijke woonruimte uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gerealiseerd mag worden;
  • d. aangetoond is dat er sprake is van een ruimtelijke eenheid tussen hoofdgebouw en afhankelijke woonruimte;
  • e. bij de behandeling van een aanvraag tevens wordt getoetst aan stedenbouwkundige en andere ruimtelijke aspecten;
  • f. voor het bouwen van bouwwerken ten behoeven van het afhankelijk wonen de regels uit artikel 10.2van toepassing zijn maar dat het vloeroppervlak dat voor de afhankelijke woonruimte gebruikt wordt ten hoogste 70 m2 mag bedragen;
  • g. de afhankelijke woonruimte mag niet worden gerealiseerd in een tijdelijke woonunit (bijvoorbeeld een stacaravan);
  • h. er mag geen tweede woning ontstaan;
  • i. per bouwperceel kan op enig moment slechts één ontheffing van kracht zijn voor het gebruik van een gebouw als afhankelijke woonruimte;
  • j. de ontheffing is persoonsgebonden en vervalt van rechtswege op het moment dat de behoefte aan mantelzorg komt te vervallen.
10.5 Wijzigingsbevoegdheid
10.5.1 Andere bedrijvigheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van het wijzigen van gebruik van vrijkomende bedrijfsgebouwen in een andere specifieke bedrijfsfunctie, met dien verstande dat:

  • a. aangetoond is dat er sprake is van een ruimtelijke verbetering in de vorm van een afname van bebouwing (niet zijnde gemeentelijk monument of een rijksmonument) alsmede een visueel ruimtelijke verbetering van de situatie en / of aangetoond is dat er sprake is van een vermindering van de milieubelasting;
  • b. buitenpandige opslag niet is toegestaan;
  • c. aangetoond is dat voldaan wordt aan de normen voor wat betreft aantal parkeerplaatsen zoals die zijn opgenomen in Bijlage 3 Parkeernormen;
  • d. toevoeging van een bedrijfswoning niet is toegestaan;
  • e. de bouwregels uit artikel 10.2 van kracht blijven;
  • f. aangetoond is dat de wijziging niet leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsvoering van de omliggende (agrarische) bedrijven;
  • g. detailhandel niet is toegestaan behoudens in ter plaatse geproduceerde of bewerkte producten ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' met een oppervlak van ten hoogste 100 m2;
  • h. aangetoond is dat de waterhuishoudkundige, landschappelijke en natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast;
  • i. een goede landschappelijke inpassing dient verzekerd te zijn;
  • j. aangetoond is dat voldaan wordt aan de normen gesteld in of krachtens de Wet bodembescherming.