direct naar inhoud van Artikel 20 Wonen
Plan: Waalre
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0866.BP00162-0301

Artikel 20 Wonen

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. tuinen en erven;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. parkeren (op eigen terrein ten behoeve van de bewoners van het desbetreffende perceel);
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'pg' voor het (ondergronds) bouwen van een parkeergarage;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'gs' voor gestapelde woningen;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'tae' voor twee-aan-een gesloten-woningen;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'aeg' voor aan-een-gesloten woningen;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'vrij' voor vrijstaande woningen;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'va' voor veranda's;
  • l. vrije beroepen;

met de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde.

20.2 Bouwregels
20.2.1 Algemeen
  • a. op de in 20.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend hoofdgebouwen, aanbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming 'Wonen' worden gebouwd;
  • b. het maximum bebouwingspercentage bedraagt per bouwperceel met de bestemming 'Wonen' buiten het bouwvlak:
    • 1. bij twee-aaneengebouwde of vrijstaande woningen (deze worden gekenmerkt door bouwvlakken waarop het aantal wooneenheden één of twee bedraagt) 50%, met een maximum van 100m2;
    • 2. bij alle overige woningen 60%, met een maximum van 100 m2;

met dien verstande dat bij de berekening van het bebouwingspercentage de oppervlakte van een kelder beneden het maaiveld en gelegen buiten de bebouwing, en de oppervlakte van niet-overdekte zwembaden niet meegerekend worden.

20.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak met dien verstande dat de helft van de constructiebreedte van de gevels buiten het bouwvlak mag worden gebouwd;
  • b. het aantal wooneenheden bedraagt maximaal het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' op de verbeelding aangegeven aantal wooneenheden;
  • c. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt bij:
    • 1. vrijstaande hoofdgebouwen, ter plaatse van de aanduiding 'vrij' aan beide zijden minimaal 3 meter;
    • 2. twee-aan-een hoofdgebouwen, ter plaatse van de aanduiding 'tae' aan een zijde minimaal 3 meter;
    • 3. aaneengebouwde eindwoningen, ter plaatse van de aanduiding 'aeg' aan een zijde minimaal 2.5 meter;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'aeg' mogen maximaal 6 woningen aaneengesloten worden gebouwd;
    • 5. de maximale goothoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' op de verbeelding mag niet worden overschreden;
    • 6. de maximale bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' op de verbeelding mag niet worden overschreden;
    • 7. het bouwvlak mag voor 100% worden bebouwd;
    • 8. ter plaatse van de aanduiding 'pg' mag, uitsluitend binnen het bouwvlak, een (ondergrondse) parkeerkelder worden gebouwd;
    • 9. de minimale en maximale dakhelling bedraagt minimaal en maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'minimale en maximale dakhelling' op de verbeelding aangegeven dakhelling.

20.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op minimaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • c. de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 meter;
  • d. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 meter;
  • e. de afstand tot de perceelsgrens bedraagt 0 of minimaal 1 meter;
  • f. de oppervlakte per vrijstaand bijgebouw bedraagt maximaal 50 m²;
  • g. ter plaatse van vrijstaande woningen (deze worden gekenmerkt door bouwvlakken waarop het aantal wooneenheden één bedraagt) mag aan maximaal één zijde van het hoofdgebouw worden aangebouwd;

20.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen, achter de voorgevel of het verlengde daarvan bedraagt maximaal 2 meter;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen erfafscheidingen zijnde, achter de voorgevel (of het verlengde daarvan) bedraagt maximaal 2,5 meter;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'va' zijn voor de voorgevel: trappartijen, (overdekte) terrassen, (overdekte) balkons en veranda's toegestaan met een maximum hoogte die gelijk is aan de bouwhoogte van het hoofdgebouw op het betreffende bouwperceel;
  • d. In afwijking van hetgeen bepaald is onder a en b gelden voor het bouwen van overkappingen de volgende regels;
    • 1. overkappingen mogen enkel worden opgericht op tenminste 1 meter achter de voorgevel (of het verlengde daarvan);
    • 2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,3 meter;
    • 3. de totale oppervlakte aan overkappingen bedraagt maximaal 25 m2 .

20.2.5 Kelders

Voor het bouwen van kelders gelden de volgende regels:

  • a. bij iedere woning mogen één of meer kelders worden gebouwd;
  • b. de kelders moeten vanuit de woning of een aangebouwd bijgebouw bereikbaar zijn;
  • c. de oppervlakte van de kelders mag in totaal niet meer bedragen dan 1,5 maal de oppervlakte van de woning, exclusief aan- en bijgebouwen;
  • d. de bovenkant van een kelder gelegen buiten de bebouwing dient geheel gelegen te zijn beneden maaiveld.

 

20.2.6 Zwembad

Voor het bouwen van niet-overdekte zwembaden gelden de volgende regels:

  • a. er is maximaal 1 niet-overdekt zwembad toegestaan per bouwperceel;
  • b. de oppervlakte mag maximaal 10 % van het gedeelte van het bouwperceel met de bestemming 'Wonen' bedragen met een maximum van 100 m²;
  • c. er mag geen bedrijfsmatige exploitatie van het zwembad plaats te vinden.

20.3 Specifieke gebruiksregels
20.3.1 Gebruik van woningen voor handel en/of bedrijf

Het is verboden bebouwing te gebruiken voor de uitoefening van enige vorm van handel en/of bedrijf, dan wel voor een seksinrichting.

20.3.2 Gebruik van bijgebouwen

Het is verboden:

  • a. bijgebouwen bij een woning te gebruiken of te laten gebruiken als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
  • b. gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken ten behoeve van een seksinrichting.

20.4 Afwijken van de gebruiksregels
20.4.1 Uitoefening van bedrijf en beroep aan huis

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 20.3.1 voor de uitoefening van een bedrijf aan huis, mits:

  • a. de woonfunctie van het perceel daarbij gehandhaafd blijft;
  • b. maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond, van het hoofd- en bijgebouw mag worden gebruikt ten behoeve het beroep aan huis, met een maximum van 60m2;
  • c. de bebouwing blijft voldoen aan de inrichtingseisen van de woning zoals gesteld in de bouwverordening en het bouwbesluit;
  • d. geen gebruik plaatsvindt dat vergunnings- of meldingsplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer (dan wel een AMvB op grond van deze wet) zoals deze van kracht is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan, tenzij voldoende vaststaat dat de vestiging van de activiteiten geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard zal oproepen, gelet op de ligging, bedrijfsvoering en omvang van het bedrijf ten opzichte van de belendende woonbebouwing;
  • e. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop van goederen die ter plaatse in verband met het 'bedrijf aan huis' zijn vervaardigd:
  • f. verkoop en opslag van motorbrandstoffen en horeca-activiteiten zijn niet toegestaan;
  • g. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten, dat extra maatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk zijn;
  • h. het niet betreft activiteiten die in de regel in winkelpanden worden uitgeoefend, zoals een kappersbedrijf;
  • i. een bedrijf aan huis in een woning uitsluitend wordt gevestigd door de bewoner van het hoofdgebouw.

20.4.2 Woonruimte in vrijstaande of aangebouwde bebouwing
  • a. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 20.3.2, sub a, en toestaan dat een vrijstaand of aangebouwd bijgebouw bij een woning wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, mits:
    • 1. een verzoek om toepassing van deze omgevingsvergunning schriftelijk wordt ingediend door de eigenaar van de hoofdwoning (mantelzorgverlener) en de mantelzorgontvanger;
    • 2. uit de aanvraag de behoefte aan mantelzorg blijkt van de persoon/personen voor wie de afhankelijke woonruimte is bedoeld;
    • 3. de tijdelijke bewoning van een bijgebouw noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
    • 4. in de aanvraag het oppervlak van de afhankelijke woonruimte wordt aangegeven, alsmede hoe de ruimte concreet wordt ingedeeld en gebruikt (dit dient te geschieden middels een gemaatvoerde plattegrond met gevels en doorsnede);
    • 5. het brutovloeroppervlak van de afhankelijke woonruimte maximaal 50 m² bedraagt; Voor bestaande bijgebouwen welke groter zijn dan 50 m² geldt een maximum van 80 m²;
    • 6. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    • 7. het bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met het hoofdgebouw van waaruit de mantelzorg wordt verleend;
    • 8. de bebouwing blijft voldoen aan de eisen zoals gesteld in de Bouwverordening en het Bouwbesluit;

  • b. Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning als bedoeld in 20.4.2 sub a op naam van de mantelzorgontvanger;
    • 1. degene aan wie de omgevingsgvergunning is verleend dient, op het moment dat het bijgebouw gebruikt kan worden ten behoeve van de mantelzorg, hiervan het bevoegd gezag op te hoogte te stellen;
    • 2. degene aan wie de omgevingsvergunning is verleend, diens rechtsopvolger of de hoofdbewoner van het hoofdgebouw, dient het bevoegd gezag onmiddellijk te informeren indien de afhankelijke woonruimte niet meer wordt gebruikt door de persoon/personen ten behoeve waaraan de omgevingsvergunning is verleend;

  • c. Het bevoegd gezag trekt de ingevolge artikel 20.4.2 sub a verleende omgevingsvergunning in, indien:
    • 1. de afhankelijke woonruimte niet meer wordt gebruikt door degene(n) ten behoeve van wie de omgevingsvergunning is verleend;
    • 2. de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is;
    • 3. binnen 26 weken na onherroepelijk worden van het afwijkingsbesluit, geen gebruik is gemaakt van deze omgevingsvergunning;
    • 4. de mantelzorgverlener(s), niet meer op het adres woonachtig is waar de mantelzorg plaatsvindt;
    • 5. uiterlijk 3 maanden na de intrekking van het afwijkingsbesluit, dienen aangebrachte voorzieningen in het betreffende bijgebouw verwijderd te worden, zodat bewoning van het bijgebouw niet meer mogelijk is.

20.5 Afwijken van de bouwregels

Ter plaatse van het 'Kendix-terrein' kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 20.2.2 onder b voor een groter aantal wooneenheden dan maximaal is geregeld, mits:

  • a. het totale aantal grondgebonden woningen niet meer bedraagt dan 20;
  • b. het totale aantal appartementen niet meer bedraagt dan 40;
  • c. de extra woningen passen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
  • d. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  • f. er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;
  • g. de parkeernorm binnen het gehele plan niet minder bedraagt dan gemiddeld 1,5 parkeerplaats per woning;
  • h. voor het overige de regels binnen deze bestemming ongewijzigd blijven.

 

20.6 Wijzigingsbevoegdheid
20.6.1 Wro-zone - wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone-wijzigingsgebied 1' de bestemmingen 'Wonen', 'Tuin' en 'Centrum - 1' te wijzigen in de bestemming 'Centrum - 1' met daarbij behorend bouwvlak, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de maximale goothoogte bedraagt niet meer dan 6 meter;
  • b. ondergeschikte delen zijnde maximaal 30% van de te realiseren bebouwing, kunnen een hoogteaccent krijgen met een goothoogte van maximaal 7,5 meter, dan wel een totale bouwhoogte van 9 meter mits plat afgedekt;
  • c. het aantal woningen bedraagt maximaal 20;
  • d. de te realiseren bebouwing moeten qua aard, schaal en situering passen in de omgeving;
  • e. het bebouwingspercentage van het nieuw te realiseren bouwvlak bedraagt maximaal 100%;
  • f. uit onderzoek blijkt dat er geen belemmeringen van milieuhygiënische aard aanwezig zijn voor de functiewijziging;
  • g. voor het overige de bepalingen van de bestemming Centrum - 1 van kracht zijn;
  • h. burgemeester en wethouders maken van de bevoegdheid géén gebruik dan nadat de voorgenomen wijziging aan de gemeenteraad is voorgelegd.