direct naar inhoud van Artikel 6 Wonen
Plan: Heuvelse hof
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0866.BP00161-0301

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. parkeren (op eigen terrein ten behoeve van de bewoners van het desbetreffende perceel);
  • c. tuinen en erven;
  • d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

met daarbij behorende gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen;
  • b. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
6.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. het maximaal aantal wooneenheden bedraagt het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' op de verbeelding aangegeven aantal wooneenheden;
  • c. de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gebouw ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' of tot maximaal 2 m daarachter;
  • d. de maximale goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' op de verbeelding mag niet worden overschreden;
  • e. de dakhelling mag niet minder bedragen dan 25 graden en niet meer dan 80 graden;
  • f. in afwijking van het bepaalde in sub d en e, is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' een entreepartij toegestaan met een goothoogte van maximaal 8 m en een platte afdekking;
  • g. voor de bouwwijze geldt het volgende:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' zijn uitsluitend hoofdgebouwen in de bouwwijze 'vrijstaand' toegestaan;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' zijn uitsluitend hoofdgebouwen in de bouwwijze 'twee-aaneen' toegestaan;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' zijn uitsluitend hoofdgebouwen in de bouwwijze 'aaneengebouwd' toegestaan;
    • 4. voorzover binnen het bouwvlak meerdere bouwwijzen zijn aangeduid, geldt dat de bouwwijzen naast elkaar zijn toegestaan;
  • h. het maximum aantal aaneengebouwde hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 5;
  • i. voor de bouwdiepte geldt het volgende:
    • 1. de bouwdiepte van een hoofdgebouw in de bouwwijze 'aaneengebouwd' mag niet meer bedragen dan 10 m;
    • 2. de bouwdiepte van een hoofdgebouw in de bouwwijze 'twee-aaneen' mag niet meer bedragen dan 12 m;
    • 3. de bouwdiepte van een hoofdgebouw in de bouwwijze 'vrijstaand' mag niet meer bedragen dan 15 m;
  • j. in afwijking van het bepaalde in sub i, onder 3, geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' een bouwdiepte van maximaal 20 m;
  • k. voor de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens geldt het volgende:
    • 1. voor vrijstaande woningen; aan beide zijden van het hoofdgebouw minimaal 2 m;
    • 2. voor twee-aaneengebouwde woningen; aan één zijde van het hoofdgebouw minimaal 2 m;
    • 3. voor aaneengebouwde woningen; voor de eindwoningen minimaal 1 m;
  • l. in afwijking van het bepaalde in sub k, onder 1 en 2, geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' een minimale afstand van 1 m.
6.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend op minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  • c. de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m;
  • d. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m;
  • e. de maximum te bouwen oppervlakte per bouwperceel en buiten het bouwvlak bedraagt:
    • 1. bij vrijstaande dan wel twee-aan-een-geschakelde woningen ten hoogste 50% van de bestemming Wonen van het betreffende bouwperceel met een maximum van 100 m2;
    • 2. bij alle overige woningen ten hoogste 60% van de bestemming Wonen van het betreffende bouwperceel met een maximum van 100 m2;
  • f. de oppervlakte per vrijstaand bijgebouw bedraagt maximaal 50 m²;
  • g. in afwijking van het bepaalde in sub e en f is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 4' een bijgebouw toegestaan met een oppervlakte van maximaal 140 m2;
  • h. voor vrijstaande woningen geldt dat aan maximaal één zijde van het hoofdgebouw mag worden aangebouwd;
  • i. in afwijking van het bepaalde in sub b zijn uitbouwen aan de voorgevel toegestaan in de vorm van erkers en entreepartijen, met dien verstande dat:
    • 1. er mag uitsluitend voor de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
    • 2. de hoogte bedraagt maximaal 4 m;
    • 3. de breedte bedraagt niet meer dan 40% van de breedte van het gevelvlak, danwel gelijk is aan de breedte van de bestaande gevelopening;
    • 4. de diepte bedraagt niet meer dan 1/3 van de breedte van de erker of het entreeportaal, met een maximumdiepte van 1,5 meter, voor zover tenminste minimaal 2 meter tussen de erker of het entreeportaal en de voorste perceelsgrens onbebouwd blijft.
6.2.4 Kelders

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. bij iedere woning mogen één of meer kelders worden gebouwd;
  • b. de kelders moeten vanuit de woning of een aangebouwd bijgebouw bereikbaar zijn;
  • c. de oppervlakte van de kelders mag in totaal niet meer bedragen dan 1,5 maal de oppervlakte van de woning, exclusief aan- en bijgebouwen;
  • d. de bovenkant van een kelder gelegen buiten de bebouwing dient geheel gelegen te zijn beneden maaiveld.
6.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte:
    • 1. van erfafscheidingen, vóór de voorgevel of het verlengde daarvan bedraagt maximaal 1 m;
    • 2. van erfafscheidingen, achter de voorgevel of het verlengde daarvan bedraagt maximaal 2 m;
    • 3. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 2,5 m.
  • b. In afwijking van hetgeen bepaald onder a gelden voor het bouwen van carports en overkappingen de volgende regels;
    • 1. carports en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan op minimaal 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw;
    • 2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,3 m;
    • 3. de totale oppervlakte bedraagt maximaal 25 m2.
6.2.6 Zwembad

Voor het bouwen van niet overdekte zwembaden gelden de volgende regels:

  • a. het bouwperceel dient een oppervlakte te hebben van minimaal 400 m²;
  • b. de oppervlakte mag maximaal 10 % van het bouwperceel en niet meer dan 100 m² bedragen;
  • c. het zwembad dient minimaal 2 meter uit de perceelsgrens te worden gesitueerd;
  • d. er dient geen bedrijfsmatige exploitatie van het zwembad plaats te vinden.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijken dakhelling

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.2.e, en een andere dakhelling toestaan dan aangegeven, mits;

  • a. het straatbeeld en de stedenbouwkundige waarden daardoor niet onevenredig worden aangetast;
  • b. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
6.3.2 Afwijken oppervlakte aan- en uitbouwen, bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.3.g, en toestaan dat de oppervlakte van van een vrijstaand bijgebouw groter is dan aangegeven, uitsluitend ten behoeve van de woningen aan de Heuvelstraat en mits:

  • a. de totale oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het betreffende bouwvlak niet meer wordt dan 100 m2;
  • b. het straatbeeld daardoor ruimtelijk niet wordt aangetast;
  • c. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
6.3.3 Afwijken erkers, entreeportalen en luifels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.3.j, en toestaan dat erkers, entreeportalen en luifels worden gebouwd in de ruimte achter de voorgevel en het verlengde daarvan mits;

  • a. het straatbeeld daardoor ruimtelijk niet wordt aangetast;
  • b. de verkeerssituatie zich daartegen niet verzet;
  • c. geen afbreuk wordt gedaan aan de benodigde parkeermogelijkheden op eigen terrein;
  • d. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Gebruik van woningen voor handel en/of bedrijf

Het is verboden bebouwing te gebruiken en/of te laten gebruiken voor de uitoefening van enige vorm van handel en/of bedrijf.

6.4.2 Gebruik van bijgebouwen

Het is verboden bijgebouwen bij een woning te gebruiken of te laten gebruiken als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.5.1 Afwijken met betrekking tot uitoefening van bedrijf en beroep aan huis

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.4.1 en 6.4.2 voor de uitoefening van een bedrijf aan huis en/of een beroep aan huis, mits:

  • a. de woonfunctie van het perceel daarbij gehandhaafd blijft;
  • b. de bebouwing blijft voldoen aan de inrichtingseisen van de woning zoals gesteld in de bouwverordening en het bouwbesluit;
  • c. geen gebruik plaatsvindt dat vergunnings- of meldingsplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer (dan wel een AMvB op grond van deze wet) zoals deze van kracht is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan, tenzij voldoende vaststaat dat de vestiging van de activiteiten geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard zal oproepen, gelet op de ligging, bedrijfsvoering en omvang van het bedrijf ten opzichte van de belendende woonbebouwing;
  • d. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met het 'beroep aan huis' alsmede goederen die ter plaatse in verband met het 'bedrijf aan huis' zijn vervaardigd;
  • e. verkoop en opslag van motorbrandstoffen en horeca-activiteiten zijn niet toegestaan;
  • f. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten, dat extra maatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk zijn;
  • g. het niet betreft activiteiten die in de regel in winkelpanden worden uitgeoefend, zoals kappersbedrijf en videotheek;
  • h. alleen de in het besluit aangewezen ruimte kan worden gebruikt en alleen het in het besluit genoemde beroep of bedrijf mag hier door de bewoner(s) worden uitgeoefend;
  • i. een beroep of bedrijf aan huis in een bijgebouw uitsluitend wordt gevestigd door de bewoner van het hoofdgebouw.
6.5.2 Afwijken met betrekking tot woonruimte in vrijstaande of aangebouwde bebouwing
  • a. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.4.2, en toestaan dat een vrijstaand of aangebouwd bijgebouw bij een woning wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, mits:
    • 1. een verzoek om toepassing van deze omgevingsvergunning schriftelijk wordt ingediend door de eigenaar van de hoofdwoning (mantelzorgverlener) en de mantelzorgontvanger;
    • 2. uit de aanvraag de behoefte aan mantelzorg blijkt van de persoon/personen voor wie de afhankelijke woonruimte is bedoeld;
    • 3. in de aanvraag het oppervlak van de afhankelijke woonruimte wordt aangegeven, alsmede hoe de ruimte concreet wordt ingedeeld en gebruikt (dit dient te geschieden middels een gemaatvoerde plattegrond met gevels en doorsnede);
    • 4. het brutovloeroppervlak van de afhankelijke woonruimte maximaal 50 m² bedraagt; Voor bestaande bijgebouwen welke groter zijn dan 50 m² geldt een maximum van 80 m²;
    • 5. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    • 6. de bebouwing blijft voldoen aan de eisen zoals gesteld in de Bouwverordening en het Bouwbesluit.
      • Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning als bedoeld in 6.5.2.a op naam van de mantelzorgontvanger.
  • b. Degene aan wie de omgevingsvergunning is verleend dient, op het moment dat het bijgebouw gebruikt kan worden ten behoeve van de mantelzorg, hiervan het bevoegd gezag op de hoogte te stellen.
  • c. Degene aan wie de omgevingsvergunning is verleend, diens rechtsopvolger of de hoofdbewoner van het hoofdgebouw, dient het bevoegd gezag onmiddellijk te informeren indien de afhankelijke woonruimte niet meer wordt gebruikt door de persoon/personen ten behoeve waaraan de omgevingsvergunning is verleend.
  • d. Het bevoegd gezag trekt de ingevolge 6.5.2.a verleende omgevingsvergunning in, indien:
    • 1. de afhankelijke woonruimte niet meer wordt gebruikt door degene(n) ten behoeve van wie de omgevingsvergunning is verleend;
    • 2. de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is;
    • 3. binnen 26 weken na onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning geen gebruik is gemaakt van deze omgevingsvergunning.
  • e. Uiterlijk 3 maanden na de intrekking van de omgevingsvergunning dienen aangebrachte voorzieningen in het betreffende bijgebouw verwijderd te worden zodat bewoning van het bijgebouw niet meer mogelijk is.