direct naar inhoud van Artikel 11 Wonen
Plan: Ekenrooi
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0866.BP00154-0001

Artikel 11 Wonen

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. parkeren (op eigen terrein ten behoeve van de bewoners van het desbetreffende perceel);
  • d. tuinen en erven;
  • e. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen, waterpartijen en (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
  • f. vrije beroepen;

met daarbij behorende gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

11.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak met dien verstande dat de helft van de constructiebreedte van de gevels buiten het bouwvlak mag worden gebouwd;
  • b. het maximaal aantal wooneenheden bedraagt het ter plaatse van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden' op de verbeelding aangegeven aantal wooneenheden;
  • c. de maximale goothoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' op de verbeelding mag niet worden overschreden;
  • d. het bouwvlak mag voor 100% worden bebouwd.
11.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen

Voor het bouwen binnen en buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m¹;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m¹', tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;
  • c. de afstand tot de perceelsgrens bedraagt 0 of minimaal 1 m¹;
  • d. de maximum te bebouwen oppervlakte per bouwperceel en buiten het bouwvlak bedraagt:
    • 1. bij vrijstaande dan wel twee-aan-een-geschakelde woningen mag ten hoogste 50% van de bestemming Wonen van het betreffende bouwperceel worden bebouwd met een maximum van 100 m2;
    • 2. bij alle overige woningen mag ten hoogste 60% van de bestemming Wonen van het betreffende bouwperceel worden bebouwd met een maximum van 100 m2;
    • 3. bij het berekenen van het percentage genoemd onder lid 1 en 2 wordt het bouwvlak niet meegerekend;
  • e. de oppervlakte per vrijstaand bijgebouw bedraagt maximaal 50 m²;
  • f. ter plaatse van vrijstaande woningen (deze worden gekenmerkt door bouwvlakken waarop het aantal wooneenheden één bedraagt) mag aan maximaal één zijde van het hoofdgebouwworden aangebouwd;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen uitgesloten', zoals op de verbeelding aangegeven, mogen geen aan- en uitbouwen, bijgebouwen worden gebouwd.
11.2.4 Garageboxen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. garageboxen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - garagebox' worden gebouwd:
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m1;
  • c. de oppervlakte bedraagt per garagebox maximaal 25 m2.
11.2.5 Kelders

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. bij iedere woning mogen één of meer kelders worden gebouwd;
  • b. de kelders moeten vanuit de woning of een aangebouwd bijgebouw bereikbaar zijn;
  • c. de oppervlakte van de kelders mag in totaal niet meer bedragen dan 1,5 maal de oppervlakte van de woning, exclusief aan- en bijgebouwen;
  • d. de bovenkant van een kelder gelegen buiten de bebouwing dient geheel gelegen te zijn beneden maaiveld.
11.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte :
    • 1. van erfafscheidingen, achter de voorgevel of het verlengde daarvan bedraagt maximaal 2 m¹;
    • 2. van bouwwerken, geen gebouwen en geen erfafscheidingen zijnde, achter de voorgevel (of het verlengde daarvan) bedraagt maximaal 2.5 m¹.
  • b. In afwijking van hetgeen bepaald onder a gelden voor het bouwen van carports en overkappingen de volgende regels;
    • 1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3,3 m¹;
    • 2. het oppervlakte bedraagt maximaal 25 m2.
11.2.7 Zwembad

Voor het bouwen van niet overdekte zwembaden gelden de volgende regels:

  • a. het bouwperceel dient een oppervlakte te hebben van minimaal 400 m² ;
  • b. de oppervlakte mag maximaal 10 % van het bouwperceel en niet meer dan 100 m² bedragen;
  • c. het zwembad dient minimaal 2 meter uit de perceelsgrens te worden gesitueerd;
  • d. er dient geen bedrijfsmatige exploitatie van het zwembad plaats te vinden.
11.3 Specifieke gebruiksregels
11.3.1 Gebruik van woningen voor handel en/of bedrijf

Het is verboden:

  • a. bebouwing te gebruiken voor de uitoefening van enige vorm van handel en/of bedrijf, dan wel voor een seksinrichting.
11.3.2 Gebruik van bijgebouwen

Het is verboden:

  • a. bijgebouwen bij een woning te gebruiken of te laten gebruiken als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
  • b. gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken ten behoeve van een seksinrichting.
11.4 Afwijken van de gebruiksregels
11.4.1 Afwijken met betrekking tot uitoefening van bedrijf en beroep aan huis

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.3.1 sub a en 11.3.2 voor de uitoefening van een bedrijf aan huis: en/of een beroep aan huis:, mits:

  • a. de woonfunctie van het perceel daarbij gehandhaafd blijft;
  • b. de bebouwing blijft voldoen aan de inrichtingseisen van de woning zoals gesteld in de bouwverordening en het bouwbesluit;
  • c. geen gebruik plaatsvindt dat vergunnings- of meldingsplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer (dan wel een AMvB op grond van deze wet) zoals deze van kracht is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan, tenzij voldoende vaststaat dat de vestiging van de activiteiten geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard zal oproepen, gelet op de ligging, bedrijfsvoering en omvang van het bedrijf ten opzichte van de belendende woonbebouwing;
  • d. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met het 'beroep aan huis' alsmede goederen die ter plaatse in verband met het 'bedrijf aan huis' zijn vervaardigd;
  • e. verkoop en opslag van motorbrandstoffen en horeca-activiteiten zijn niet toegestaan;
  • f. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten, dat extra maatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk zijn;
  • g. het niet betreft activiteiten die in de regel in winkelpanden worden uitgeoefend, zoals kappersbedrijf en videotheek;
  • h. alleen de in het besluit aangewezen ruimte kan worden gebruikt en alleen het in het besluit genoemde beroep of bedrijf mag hier door de bewoner(s) worden uitgeoefend;
  • i. een beroep of bedrijf aan huis in een bijgebouw uitsluitend wordt gevestigd door de bewoner van het hoofdgebouw.
11.4.2 Afwijken met betrekking tot woonruimte in vrijstaande of aangebouwde bebouwing
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.3.2, sub a, en toestaan dat een vrijstaand of aangebouwd bijgebouw bij een woning wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, mits:
    • 1. een verzoek om toepassing van deze omgevingsvergunning schriftelijk wordt ingediend door de eigenaar van de hoofdwoning (mantelzorgverlener) en de mantelzorgontvanger;
    • 2. uit de aanvraag de behoefte aan mantelzorg blijkt van de persoon/personen voor wie de afhankelijke woonruimte is bedoeld;
    • 3. in de aanvraag het oppervlak van de afhankelijke woonruimte wordt aangegeven, alsmede hoe de ruimte concreet wordt ingedeeld en gebruikt (dit dient te geschieden middels een gemaatvoerde plattegrond met gevels en doorsnede);
    • 4. het brutovloeroppervlak van de afhankelijke woonruimte maximaal 50 m² bedraagt; Voor bestaande bijgebouwen welke groter zijn dan 50 m² geldt een maximum van 80 m²;
    • 5. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    • 6. de bebouwing blijft voldoen aan de eisen zoals gesteld in de Bouwverordening en het Bouwbesluit.
                  • a. Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.4.1a op naam van de mantelzorgontvanger;
    • 7. degene aan wie de omgevingsvergunning is verleend dient, op het moment dat het bijgebouw gebruikt kan worden ten behoeve van de mantelzorg, hiervan het college van burgemeester en wethouders op te hoogte te stellen;
    • 8. degene aan wie de omgevingsvergunning is verleend, diens rechtsopvolger of de hoofdbewoner van het hoofdgebouw, dient het college van burgemeester en wethouders onmiddellijk te informeren indien de afhankelijke woonruimte niet meer wordt gebruikt door de persoon/personen ten behoeve waaraan de omgevingsvergunning is verleend;
                  • a. Burgemeester en wethouders trekken de ingevolge artikel 11.4.1a verleende omgevingsvergunning in, indien:
    • 9. de afhankelijke woonruimte niet meer wordt gebruikt door degene(n) ten behoeve van wie de omgevingsvergunning is verleend;
    • 10. de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is;
    • 11. binnen 26 weken na onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning geen gebruik is gemaakt van deze omgevingsvergunning;
    • 12. uiterlijk 3 maanden na de intrekking van de omgevingsvergunning, dienen aangebrachte voorzieningen in het betreffende bijgebouw verwijderd te worden, zodat bewoning van het bijgebouw niet meer mogelijk is.