direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Weitens
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0858.BPdeweitens-VA01

Toelichting

behorende bij het bestemmingsplan "De Weitens"

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Als gevolg van de aanleg van de nieuwe N69 worden gronden gelegen aan de Mgr. Smetsstraat minder inzetbaar voor het huidige agrarische gebruik. De eigenaar van het perceel Mgr. Smetsstraat 14 en van de achterliggende agrarische gronden heeft het voornemen om zijn theetuin, met grote moes- en showtuin, uit te breiden met een educatieve groente- en fruittuin. In toenemende mate zijn mensen niet meer bekend met hoe groente en fruit groeien en wat erbij komt kijken om gezonde en verantwoorde producten op tafel te krijgen. De groente- en fruittuin is bedoeld om volwassenen en kinderen het groeien, bloeien en oogsten van groente en fruit te laten meemaken. Achter de tuin van de eigenaar van de tuinderij wordt het functionele erf van de tuinderij gerealiseerd. Er dient hiervoor een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld.

Naast de realisatie van de groente- en fruittuin bestaat het voornemen om twee woningen te realiseren, ter vervanging van de voormalige boerderij op het perceel Mgr. Smetsstraat 30, in aansluiting op de bestaande bebouwing aan de Mgr. Smetsstraat. Tevens dienen een aantal bestemmingen aangepast te worden die het bestemmingsplan van de Lage Heideweg mogelijk heeft gemaakt. Als laatste komt er ruimte voor een ecologische verbindingszone die aansluit bij de verbinding die reeds in Lage Heide is gerealiseerd en de Keersop.

1.2 Plankarakter

De realisering van de groente- en fruittuin, de twee woningen en de ecologische verbindingszone past niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan 'Lage Heideweg'. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is het bestemmingsplan 'De Weitens' opgesteld. Het bestemmingsplan voorziet in een passende juridisch-planologische regeling ten behoeve van de groente- en fruittuin en de twee woningen. Het bestemmingsplan sluit qua systematiek aan bij de standaard voor bestemmingsplannen in de gemeente Valkenswaard.

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied en wordt ingegaan op de inhoud van de bestaande juridische regeling. Hoofdstuk 3 beschrijft de relevante beleidsdocumenten voor de beoogde ontwikkelingen in het plangebied. De beschrijving van de huidige situatie is gegeven in hoofdstuk 4. Hierbij gaat het zowel om de ruimtelijke als de functionele structuur. In dit hoofdstuk komen ook de milieutechnische randvoorwaarden naar voren. Hoofdstuk 5 geeft een beschrijving van het plan. De uitvoeringsaspecten handhaving en de economische uitvoerbaarheid worden besproken in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Als laatste wordt in hoofdstuk 8 de procedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Situering

Het plangebied bevindt zich ten westen van de kern Valkenswaard en ten zuiden van de kern Dommelen. Het plangebied wordt aan de oostzijde begrensd door van de bebouwing aan de Mgr. Smetsstraat en aan de zuidoostzijde en zuidzijde door de Mgr. Smetsstraat. De nieuw aan te leggen N69 begrensd het plangebied aan de noord- en westzijde. Op onderstaande afbeelding zijn de ligging en globale begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPdeweitens-VA01_0001.jpg"

Afbeelding 1: Luchtfoto met ligging en globale begrenzing plangebied

2.2 Bestaande juridische regeling

Voor het plangebied geldt grotendeels het bestemmingsplan 'Lage Heideweg' dat op 26 november 2009 is vastgesteld door de gemeenteraad van Valkenswaard. Dit bestemmingsplan voorziet in de aanleg van de gebiedsontsluitingsweg Lage Heideweg tussen de bestaande N69 in het zuiden en de N397 in het noorden. Tegen het bestemmingsplan is beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Afdeling heeft naar aanleiding van het beroep, het besluit van 26 november 2009 vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, waarmee het besluit nog steeds geldig is.

Het plangebied is grotendeels bestemd als 'Natuur' en deels als 'Verkeer' en 'Groen'. Aan de achterzijde van de woningen aan de Mgr. Smetsstraat is een aanduiding opgenomen voor een geluidwal. De zuidzijde van het plangebied is aangeduid ten behoeve van een tankstation. Het perceel Mgr. Smetsstraat 14 is bestemd als 'Wonen'. Ter plaatse van de twee nieuwe woningen geldt ook de bestemming 'Wonen'. Er is echter maar één vrijstaande woning mogelijk.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPdeweitens-VA01_0002.jpg" Afbeelding 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Lage Heideweg'

Inmiddels is voor het nieuwe tracé het inpassingsplan 'Nieuwe Verbinding Grenscorridor N69' op 31 oktober 2014 vastgesteld. Dit tracé loopt door tot de Eindhovenseweg in de gemeente Veldhoven. De zuidoostzijde van het plangebied ligt binnen de begrenzing van het inpassingsplan. Voor de verkeersbestemming in het voorliggende bestemmingsplan is aangesloten bij de verkeersbestemming uit het inpassingsplan. Ook tegen het inpassingsplan 'Nieuwe Verbinding Grenscorridor N69' is beroep ingesteld, waaronder door de eigenaar van het plangebied. Op 20 april 2016 heeft de Afdeling een tussenuitspraak gedaan, waarin is aangegeven dat het besluit op een aantal punten nader moet worden gemotiveerd en enkele administratieve regels moeten worden aangepast.

De Afdeling heeft tevens aangegeven dat het plangebied binnen de begrenzing van het inpassingsplan moet worden opgenomen, waarbij aan de gronden een nieuwe passende bestemming moet worden toegekend, zodat - indien de in gebruik zijnde agrarische gronden als gevolg van de aanleg van de Nieuwe Verbinding niet kunnen worden ontsloten - een planologische titel voor onteigening van deze gronden bestaat. Deze opdracht geldt niet indien zekerheid wordt verkregen over een alternatieve ontsluitingsmogelijkheid voor het plangebied. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passende bestemming voor het plangebied en in een ontsluiting aan de noordzijde en zuidoostzijde van het plangebied.

Hoofdstuk 3 Planologisch kader

Het beleid van de gemeente Valkenswaard vormt het kader waarbinnen de functionele en ruimtelijke ontwikkelingen van de kom van Valkenswaard worden vastgesteld. De ruimtelijke ontwikkelingsplannen van rijk, provincie en regio vormen randvoorwaarden voor het gemeentelijke beleid. Voor dit bestemmingsplan worden in de volgende paragrafen het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid toegelicht.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In de structuurvisie schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangt verschillende nota's, zoals de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De structuurvisie benoemt met name rijksdoelen en nationale belangen. De (boven) lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen de provinciale kaders. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Alleen in stedelijk regio's rond de mainports zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.

Op het plangebied is geen van de onderwerpen die door het Rijk zijn aangemerkt als nationaal belang, van toepassing.

3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening

Het Rijk heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het plangebied is momenteel deels in gebruik voor wonen en grotendeels in gebruik als akker. Het plan voorziet in de realisatie van een educatieve groente- en fruittuin waarbij verschillende soorten groente en fruit worden verbouwd. De tuin van de eigenaar van de tuinderij wordt uitgebreid met het functionele erf van de groente- en fruittuin. Dit gedeelte van de tuin en de akker worden opengesteld voor bezoekers. Het aantal bezoekers bedraagt circa 2.500 per jaar. In de tuin wordt een veldschuur met een oppervlakte van 250 m2 gebouwd voor de opslag van materialen. Gezien de kleinschaligheid van het plan en gezien het feit dat de uitbreiding niet substantieel is, kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling geen nieuwe stedelijke ontwikkeling is als bedoeld in het Bro. Ook de realisering van twee woningen wordt niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet aan de orde.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening

In 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie ruimtelijke ordening (Svro) vastgesteld. De Svro is in 2014 partieel herzien, waarbij onder andere het gewijzigde beleid op het gebied van natuur (realisering van het natuurnetwerk) en veehouderij (transitie naar zorgvuldige veehouderij) zijn verwerkt. De Svro 2014 is in werking getreden op 19 maart 2014. De Svro bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025, met een doorkijk naar 2040. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie Noord-Brabant en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.

De structuurvisie ruimtelijke ordening van de provincie hanteert een sturingssysteem uit twee lagen: robuuste structuren en een gebiedsgerichte benadering in zogenaamde gebiedspaspoorten. Deze twee lagen zijn beiden gebiedsdekkend. De sturing is verschillend. Voor de ontwikkeling en bescherming van de structuren voelt de provincie zich primair verantwoordelijk en zet de provincie in op het niveau van de provincie als geheel.

De provincie kent 4 structuren:

  • de groenblauwe structuur: gebieden waar natuur- en waterfuncties behouden en ontwikkeld worden;
  • de agrarische structuur: een breed georiënteerde plattelandseconomie, waar landbouw een belangrijke drager is en waar de landbouwfunctie goed is afgestemd op de omgeving;
  • de stedelijke structuur: alle grote locaties voor wonen, werken en voorzieningen zoals steden, dorpen en bedrijventerreinen, waar de nadruk ligt op concentratie, zorgvuldig ruimtegebruik, ruimtelijke kwaliteit, verknoping aan infrastructuur en versterking van kennisinnovatie economie;
  • infrastructuur: samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen waarbij de nadruk ligt op betere verknoping, bevorderen bereikbaarheid, aandacht voor landschap en goede verdeling over verschillende netwerken.

Het plangebied ligt grotendeels in de groenblauwe structuur en is aangeduid als perspectief 'kerngebied groenblauw'. Het kerngebied groenblauw bestaat uit de ecologische hoofdstructuur inclusief de ecologische verbindingszones en waterstructuren zoals beken en kreken. Het ruimtelijke beleid is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten. Er is geen ruimte voor (grootschalige of intensieve) ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstellingen voor de EHS en beheer/herstel van de waterstructuren.

Het plangebied ligt tevens binnen het gebied dat is aangeduid als 'Grenscorridor N69'. De Grenscorridor N69 is in de structuurvisie opgenomen als provinciale gebiedsontwikkeling binnen het 'kerngebied groenblauw'. Inmiddels is voor de aanleg van de N69 een provinciaal inpassingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPdeweitens-VA01_0003.jpg"

Afbeelding 3: Uitsnede structurenkaart Structuurvisie ruimtelijke ordening

3.2.2 Verordening ruimte

Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld, op 19 maart is deze in werking getreden. Daarna hebben verschillende veegrondes plaatsgevonden. De regels in de Verordening ruimte 2014 zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid zoals dat is opgenomen in de Structuurvisie ruimtelijke ordening. De regels zijn er - in lijn met het beleid van de Svro - op gericht om het leeuwendeel van de stedelijke ontwikkelingen te laten plaatsvinden in de stedelijke regio's en in het bestaand stedelijk gebied. De begrenzingen van de stedelijke en landelijke regio's zijn vastgelegd in de kaarten behorende bij de Verordening ruimte. In de verordening zijn ook het bestaand stedelijk gebied, de zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling en de ecologische hoofdstructuur begrensd.

Op de kaartbeelden van de Verordening ruimte 2014 wordt onderscheid gemaakt in vier structuren en diverse aanduidingen. De vier structuren zijn het 'Bestaand stedelijk gebied', het 'Natuur Netwerk Brabant', de 'Groenblauwe mantel' en het 'Gemengd landelijk gebied'. Het plangebied ligt grotendeels binnen de structuur 'Groenblauwe mantel' en is aangeduid als 'Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant'. De woning op het perceel Mgr. Smetsstraat 14 en de nieuw te realiseren woningen aan de Mgr. Smetsstraat liggen binnen de structuur 'Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied'. Hoofdregel van het provinciaal beleid is dat stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied dient plaats te vinden om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen. De te realiseren woningen liggen binnen het aangeduide bestaand stedelijk gebeid en passen daarmee binnen het provinciaal beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPdeweitens-VA01_0004.jpg"

Afbeelding 4: Uitsnede Themakaart natuur en landschap Wijziging Verordening ruimte 2014

Groenblauwe mantel

De groenblauwe mantel is nodig voor de bescherming, maar vooral ook de ontwikkeling van natuur- en waterfuncties. Dit geldt zowel voor de aanliggende groenblauwe kerngebieden als het mantelgebied zelf. Binnen de groenblauwe mantel kan een bestemmingsplan onder de volgende voorwaarden voorzien in een uitbreiding van een bestaande niet-agrarische functie:

  • a. de totale omvang van het bouwperceel van de beoogde ontwikkeling ten hoogste 5.000 m2 bedraagt;
  • b. de ontwikkeling gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
  • c. is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  • d. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bedrijf, behorend tot de milieucategorie 3 of hoger;
  • e. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
  • f. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
  • g. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 200 m2;
  • h. is aangetoond dat de ruimtelijke ontwikkeling ook op langere termijn past binnen de op grond van deze verordening toegestane omvang;
  • i. de beoogde activiteit niet leidt tot een grootschalige ontwikkeling.

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de uitbreiding van een woonperceel met een educatieve groente- en fruittuin waar groente en fruit op een duurzame wijze worden geteeld. Met de uitbreiding is het de oppervlakte van het bouwperceel circa 4.300 m2. De ontwikkeling gaat gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken (zie de paragraaf kwaliteitsverbetering). Er is geen sprake van overtollige bebouwing. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot een bedrijf in milieucategorie 3 of hoger, het leidt niet tot meerdere bedrijven, een zelfstandige kantoor of detailhandelsvoorziening. Verdere uitbreiding is niet aan de orde, de maximaal toegestane oppervlakte van 5.000 m2 wordt ook in de toekomst niet overschreden.

De uitbreiding betreft een kleinschalige ontwikkeling die bijdraagt aan de ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken tussen Lage Heide en de Keersop. Er wordt voldaan aan de voorwaarden voor uitbreiding binnen de groenblauwe mantel.

Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant

Ter plaatse van de aanduiding 'Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant' mogen geen bestemmingen worden opgenomen die fysieke ingrepen mogelijk maken met een negatief effect op de waterhuishouding van het hierbinnen gelegen Natuur Netwerk Brabant. Uit paragraaf 4.3.1 blijkt dat vanwege de beoogde ontwikkeling geen sprake is van ingrepen die een negatief effect hebben op de waterhuishouding binnen het plangebied. Ter bescherming van het attentiegebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Hydrologie' opgenomen. Deze dubbelbestemming sluit aan bij de regels zoals gesteld in artikel 12 van de Verordening ruimte.

Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit

Een belangrijk onderdeel van de Verordening ruimte is de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit. In de Verordening ruimte is opgenomen dat een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied moet bijdragen aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik houdt in ieder geval in dat:

  • a. een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied gebruik maakt van een bestaand bouwperceel;
  • b. uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden;
  • c. ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing wordt gegeven aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro;
  • d. een bestemmingsplan buiten bestaand stedelijk gebied bepaalt dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen binnen het bouwperceel worden opgericht en daarbinnen worden geconcentreerd.

Daarnaast moet rekening worden gehouden met water, bodem, archeologie, cultuurhistorie, en ecologische, aardkundige en landschappelijke waarden, moet de omvang van de ontwikkeling passen in zijn omgeving en een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer moet zijn verzekerd.

De ontwikkeling bestaat uit de uitbreiding van het bouwperceel van de eigenaar van de tuinderij (Mgr. Smetsstraat 14) en de realisatie van twee woningen. De twee nieuwe woningen worden op een bestaand bouwperceel binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Het bouwperceel Mgr. Smetsstraat 14 wordt uitgebreid met het functionele erf van de groente- en fruittuin. De achterzijde van dit perceel en het geplande erf van de groente- en fruittuin liggen buiten bestaand stedelijk gebied. Op het functionele erf worden een schuur, een kas en een composthoop gerealiseerd. Het is feitelijk en juridisch gezien niet mogelijk om de schuur met bijbehorende voorzieningen op het huidige bouwperceel te realiseren. Er is niet voldoende ruimte op het perceel aanwezig om een schuur van 250 m2 met bijbehorende voorzieningen te realiseren en de gezamenlijke bebouwingsoppervlakte aan aanbouwen en bijgebouwen op het perceel mag op basis van het geldende bestemmingsplan niet meer bedragen dan 150 m2. Er staat reeds 150 m2 aan aan- en bijgebouwen op het perceel.

In paragraaf 3.1.2 is ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. Gezien de kleinschaligheid van het plan en gezien het feit dat de uitbreiding niet substantieel is, kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling geen nieuwe stedelijke ontwikkeling is als bedoeld in het Bro. Ook de realisering van twee woningen wordt niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet aan de orde.

Om te zorgen dat de bebouwing wordt geconcentreerd, zijn de aanduidingen 'bijgebouwen' en 'specifieke bouwaanduiding - educatieve groente- en fruittuin' op de verbeelding opgenomen. In de regels van voorliggend bestemmingsplan is vastgelegd dat bijgebouwen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van deze aanduiding.

In het kader van de beoogde ontwikkeling zijn de effecten op de omgeving onderzocht. Voor een beschrijving wordt verwezen naar hoofdstuk 4. Het aspect mobiliteit komt in paragraaf 5.3 aan bod. De ontwikkeling draagt bij aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit

Kwaliteitsverbetering van het landschap

De Verordening ruimte stelt dat een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied en de omgeving.

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is door Kruit Kok Landschapsarchitecten een inrichtingsplan opgesteld. Het raamwerk van het ontwerp van de educatieve groente- en fruittuin is gebaseerd op de oorspronkelijke historische structuur en het sluit aan op de voorgestelde landschappelijke inpassing van de N69. Aan de zijde van de toekomstige N69 wordt een houtwal gerealiseerd met verschillende breedtes. Deze ecologische verbinding wordt ingericht volgens het principe van agro forestry met inheemse soorten in boom- en zoomlaag. Aan de rand van de houtwal worden twee poelen met extra retentie voorgesteld. De ecologische verbinding krijgt hierdoor ook een natte en drasse component. Daarnaast draagt de ontwikkeling bij aan de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied en de omgeving. Het inrichtingsplan is als Bijlage 7 bij de toelichting opgenomen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Valkenswaard

De gemeenteraad van Valkenswaard heeft op 2 juli 2012 de Structuurvisie Valkenswaard deel A nieuwe stijl vastgesteld. Dit deel van de structuurvisie dient als ruimtelijk toetsingskader en visie op hoofdlijnen gericht op de lange termijn. De visie formuleert niet alleen de ontwikkelingskoers voor de lange termijn maar biedt tevens het casco voor concrete projecten en plannen. Het is dus een toetsingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het ruimtelijk- functioneel programma en uitvoeringsplan voor de korte (en middellange)termijn in inmiddels uitgewerkt in deel B. Dit deel is op 28 november 2013 vastgesteld. In dit deel van de structuurvisie staat beschreven welke concrete projecten en plannen op korte termijn richting uitvoering worden gebracht en hoe deze gaan worden gerealiseerd. Het projectenplan wordt periodiek geactualiseerd en geeft daarmee steeds voor een bepaalde periode weer op welke wijze de ontwikkelingskoers tot uitvoering wordt gebracht. Deze actualisatie is nodig om kostenverhaal van bovenplanse kosten zeker te stellen en locatie-eisen te kunnen stellen. Bovendien biedt dit deel mogelijkheden om accenten in de ruimtelijke ontwikkeling te verschuiven, zonder daarbij de totale visie (deel A) aan te passen. In afbeelding 5 is een deel van de Visiekaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPdeweitens-VA01_0005.jpg"

Afbeelding 5: Visiekaart Structuurvisie Valkenswaard

Het plangebied ligt in een gebied dat deels is aangewezen als 'natuur en bosgebied', ten noorden van een gebied dat is aangewezen als aandachtsgebied voor recreatie. Op de structuurvisiekaart ligt de nieuwe ontsluitingsweg ten oosten van het plangebied. De N69 wordt ten westen van het plangebied aangelegd.

De ambitie voor natuur en bosgebied is het behouden van een mooi en bruikbaar landschap en deze verder te ontwikkelen. Hiermee wordt gestreefd naar een functionele inrichting van het landschap voor de gebruiksfuncties in het landelijk gebied en het behoud en ontwikkelingen van identiteit, verscheidenheid en beleving van het landschap. Met landschapsontwikkeling kan het buitengebied kwalitatief worden verbeterd waardoor het aantrekkelijker wordt voor toeristen en recreanten, maar ook voor de ontwikkeling van flora en fauna. De beoogde ontwikkeling past binnen deze ambitie.

3.3.2 Nota Ruimtelijke Kwaliteit

De Nota Ruimtelijke Kwaliteit is op 24 maart 2016 vastgesteld door de gemeenteraad en per 26 mei in werking getreden. De Nota Ruimtelijke Kwaliteit geldt als integraal toetsingskader voor welstandstoezicht en wordt gebruikt bij de advisering door de welstandscommissie bij omgevingsvergunningaanvragen en ruimtelijke ontwikkelingen. Het buitengebied, waaronder het deel van het plangebied waar de groente- en fruittuin wordt gerealiseerd, valt onder het zorgvuldige toetsingsregiem. In deze gebieden wordt gevraagd om een zorgvuldige afstemming van nieuwe bouwkundige ingrepen om de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en met name landschappelijke karakteristieken te behouden dan wel te versterken. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid is gericht op behoud, herstel of verbetering van de waardevolle (landschappelijke) elementen en structuren, waardoor een extra inspanning dient wordt geleverd tot voordeel van de ruimtelijke kwaliteit. Door middel van een inrichtingsplan is hieraan invulling gegeven. De groente- en fruittuin valt onder het themagebied 'Agrarisch landschap'. In het ontwerp is rekening gehouden met de specifieke toetsingscriteria.

De locatie van de nieuwe woningen valt onder het themagebied 'Historische dorpsgebieden'. Hiervoor geldt een 'bijzonder beschermingsregime', omdat deze gebieden van cruciale betekenis zijn voor het totaalbeeld van de kernen en de relatie met het aanliggende het landschap. Hieronder vallen de gebieden die een hoge cultuurhistorische, architectonische of stedenbouwkundige waarde hebben. Voor bebouwing aan de Mgr. Smetsstraat geldt dat de bestaande en beoogde omgeving als referentiepunt voor aanpassingen en toevoegingen moet worden gehanteerd, waarbij zoveel mogelijk groen toe moet worden gelaten op de kavels. Op de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan zijn de bouwvlakken op de percelen zodanig gesitueerd dat voldoende ruimte overblijft voor groen en waarbij de historische zichtrelaties gehandhaafd blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPdeweitens-VA01_0006.jpg"

Afbeelding 6: Uitsnede kaart Themagebieden Nota Ruimtelijke Kwaliteit

Hoofdstuk 4 Bestaande situatie

Voor nader onderzoek naar de bestaande situatie is nagegaan welke ruimtelijke en functionele kwaliteit in het plangebied aanwezig zijn. Daarnaast is gekeken naar de aspecten die met de fysieke milieuwaarden samenhangen. Verder wordt in dit hoofdstuk de historische kwaliteit beschreven, waarbij archeologie, cultuurhistorie en eventueel aanwezige monumenten aan bod komen. De uitkomsten van verrichte onderzoeken zijn in dit hoofdstuk vermeld.

4.1 Bestaande ruimtelijke kwaliteit

Het plangebied ligt op de grens van de bebouwde kom van Dommelen en het buitengebied, ten westen van de Mgr. Smetsstraat. Aan de noordzijde van het plangebied ligt de Dommelsedijk (N397). Er is weinig bebouwing langs deze route. De Mgr. Smetsstraat maakt onderdeel uit van de oude route van Valkenswaard naar Bergeijk en Eersel. Langs deze route is het dorp Dommelen ontstaan. De bebouwing aan de Mgr. Smetsstraat ligt verder van de weg en bestaat uit historische agrarische bebouwing, oudere dorpswoningen met daartussen enkele nieuwere exemplaren. Het profiel van de Monseigneur Smetsstraat bestaat uit brede groenstroken tussen de weg en de trottoirs, begeleid door stevige laanbomen. Kavelgrenzen bestaan uit hagen en lage muurtjes langs voortuinen.

Aan de westzijde van het plangebied ligt het beekdal van de Keersop, een zijbeek van de Dommel. De beek ligt in een smalle dalvormige laagte die zich niet duidelijk onderscheid in het landschap. Het plangebied zelf bestaat grotendeels uit akkerland. De bebouwing aan de Mgr. Smetsstraat 30 bestaat uit een oude bedrijfswoning met aangebouwde schuur en rondom bosschages. Op het perceel Mgr. Smetsstraat 14 staat een vrijstaande woning die begin jaren '90 van de vorige eeuw is gebouwd.

4.2 Bestaande functionele kwaliteit

Langs de Mgr. Smetsstraat bevindt zich lintbebouwing met voornamelijk woningen. Ten oosten van de Mgr. Smetsstraat bevindt zich de nieuwe woonwijk Lage Heide. Meer naar het noorden, tegen de kern Dommelen aan, is de Dommelsche bierbrouwerij gevestigd. Ten westen en zuiden van het plangebied bevinden zich voornamelijk akkerlanden afgewisseld met bosschages. Ten zuiden van het plangebied ligt het Eurocircuit, waar verschillende sport- en recreatieve activiteiten plaatsvinden.

Het plangebied zelf bestaat grotendeels uit akkerland en deels uit twee woonpercelen. Op het perceel Mgr. Smetsstraat 14 bevindt zich een vrijstaande woning. De voormalige boerderij op het perceel Mgr. Smetsstraat 30 is niet meer als zodanig in gebruik.

4.3 Fysieke milieuwaarden

4.3.1 Water

Algemeen

Onderdeel van het rijksbeleid is de invoering van de watertoets. De watertoets dient te worden toegepast op nieuwe ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, inpassingsplannen, projectbesluiten en buitentoepassingsverklaringen. Als een gemeente een ruimtelijk plan wil opstellen, stelt zij de waterbeheerder vroegtijdig op de hoogte van dit voornemen. De waterbeheerders stellen dan een zogenaamd wateradvies op. Het ruimtelijk plan geeft in de waterparagraaf aan hoe is omgegaan met dit wateradvies.

Onderzoek

AGEL adviseurs heeft een waterparagraaf opgesteld. In de waterparagraaf wordt op beknopte wijze ingegaan op de (eventuele) invloeden die de toekomstige ontwikkeling op de aanwezige waterhuishouding heeft en middels welke maatregelen deze invloeden kunnen worden geminimaliseerd. In verband met het watertoetsproces dienen de afwegingsstappen; hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer’ te worden doorlopen. De waterparagraaf is als Bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.

Uit het onderzoek blijkt dat op grond van gemeentelijk beleid met betrekking tot hydrologisch neutraal ontwikkelen, moet worden voorzien in een bergingsvoorziening van 142,5 m3. De voorziening moet nog technisch worden uitgewerkt.

Het vuilwater van elke woning dient apart te worden aangeboden op de erfgrens en te worden aangesloten op het drukriolering in de Mgr. Smetsstraat. De verdere uitwerking dient in samenspraak met de gemeente Valkenswaard plaats te vinden.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de verdere planvorming. Om te voldoen aan de watertoets dient de waterparagraaf formeel ter beoordeling te worden voorgelegd aan het waterschap voor een wateradvies. De uitkomsten hiervan worden te zijner tijd in de toelichting verwerkt.

4.3.2 Bodem

Algemeen

De tijd dat elke vervuiling moest worden aangepakt ligt achter ons. Belangrijkste criterium hierbij is of de vervuiling zodanig is dat er sprake is van risico's voor gezondheid of milieu. In de praktijk blijken er vrijwel nooit risico's te zijn voor de gezondheid van mensen. Milieurisico's (verspreiding en ecologie) komen wel voor, maar meestal gaat het erom dat eventuele vervuilingen afstemming vereisen met bepaalde ontwikkelingen.

Op dit moment is er sprake van een omslag van saneren naar beheren en behoeven alleen de zogeheten "ernstige vervuilingen" in meer of mindere mate aangepakt te worden. De maatregelen worden daarbij afgestemd op de functie.

Regelgeving

Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van een groente- en fruittuin en twee woningen mogelijk. Om inzicht te krijgen in de actuele kwaliteit van de bodem is door AGEL adviseurs een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 2 bij de toelichting opgenomen. Hierna zijn de belangrijkste conclusies beschreven.

Onderzoek

Op basis van de resultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met cadmium.
  • In de ondergrond zijn geen overschrijdingen van de achtergrondwaarden gemeten.
  • In het grondwater zijn licht tot matig verhoogde gehalten aan barium, cadmium, koper en zink aangetoond. Deze betreffen naar alle waarschijnlijkheid verhoogde achtergrondwaarden ten gevolge van diffuse bodemverontreiniging. De betreffende metalen worden regionaal vaker zonder aanwijsbare bron in het grondwater aangetoond.
  • De resultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek geven geen aanleiding voor het verrichten van een nader bodemonderzoek naar de aard, omvang en risico’s van de tijdens onderhavig onderzoek aangetoonde verontreinigingen.

Conclusies

De resultaten van het verkennend bodemonderzoek vormen geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3.3 Flora en fauna

Algemeen

Natuur en groen worden over het algemeen positief gewaardeerd. Zowel in als buiten de stad vertoeven veel mensen in hun vrije tijd graag in de bossen en de parken in en rond de stad. De aanwezigheid van voldoende groen op een bereikbare afstand bepaalt voor een belangrijk deel de leefbaarheid van een woongebied. Ook de aanwezigheid van dieren, bijvoorbeeld vogels, in de stad wordt over het algemeen als positief ervaren. De aanwezigheid van voedsel-, nest- en rustgebied is voor deze dieren van essentieel belang.

Regelgeving

De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de Natuur Netwerk Nederland (NNN), welke op provinciaal niveau in de structuurvisie en de verordening is vastgelegd.

Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming beschermt Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten. De wet geldt sinds 1 januari 2017 en vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:

  • 1. bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • 2. decentralisatie van verantwoordelijkheden en;
  • 3. vereenvoudiging van regels.

Onder de Wet natuurbescherming geldt een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of dat maatregelen worden getroffen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen. Onderzocht moet worden of ruimtelijke ingrepen effect hebben op beschermde soorten, beschermde gebieden (Natura 2000-gebieden) en beschermde bosopstanden.

Met het van kracht worden van de Wet natuurbescherming zijn vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincie komen te liggen.

Natuur Netwerk Nederland

Het rijksbeleid geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van het Nationaal Natuur Netwerk (NNN). Het NNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. Op provinciaal niveau wordt het Natuur Netwerk Brabant (NNB) genoemd.

Onderzoek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door AGEL adviseurs een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De rapportage is als Bijlage 3 aan dit bestemmingsplan toegevoegd. Hierna worden de belangrijkste conclusies weergegeven.

Gebiedsbescherming

Het plangebied grenst aan een gebied dat is aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Direct ten westen van het plangebied ligt de Keersop (beek) welke onderdeel uitmaakt van Natura 2000-gebied 'Leenderbos, Groote Heide & Plateaux'.

Gezien het huidige gebruik, de toekomstige planinvulling (positionering toekomstige woningen, wegenstructuur) en de ligging zijn verstorende factoren zoals oppervlakteverlies, versnippering, verdroging en verstoringen door trillingen, licht en geluid met de voorgenomen planontwikkeling niet van toepassing. De oprichting van een educatieve groente- en fruit tuin en twee woningen leidt tot toename van stikstofdepositie door cv-ketels en verkeersbewegingen. Om die reden is middels het programma Aerius een beknopte berekening gemaakt om te bepalen of significant negatieve effecten door stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied uit te sluiten zijn. In Bijlage 4 is de Aerius berekening opgenomen. Uit de resultaten blijkt dat de maximale bijdrage 0,01 mol/ha/jaar is op het Natura-2000 gebied Leenderbos, Groote Heide & de Plateaux. De bijdrage ligt ruim onder de 0,05 mol/ha/jaar. Derhalve is geen sprake van significante negatieve effecten.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde gebied dat behoort tot het NNN betreft de beek Keersop met haar oevers (beheertype: Beek en Bron en nog om te vormen Landbouwgrond naar natuur), direct ten westen van het plangebied. Met de voorgenomen planontwikkeling is er geen sprake van directe vernietiging van het NNN. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling geen directe relatie heeft met een gebied dat is aangewezen als NNN en geen verbindende functie vervult zijn negatieve effecten uit te sluiten. Van negatieve uitstralingseffecten door geluid, licht en verdroging op het NNN is met de voorgenomen planontwikkeling geen sprake.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPdeweitens-VA01_0007.jpg"

Afbeelding 7: Kaart NNN Beheerplan Provincie Noord-Brabant met in rood de globale ligging van het plangebied

Soortenbescherming

In de Flora- en faunawet is een zorgplicht opgenomen. Dit houdt in dat voorafgaand aan de ingreep alle maatregelen dienen te worden getroffen om nadelige gevolgen op flora en fauna voor zover mogelijk te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. Deze zorgplicht geldt altijd en voor alle soorten, ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.

Binnen het plangebied zijn geen potentiële natuurlijke groeiplaatsen voor strikt beschermde (vaat)planten aanwezig. Strikt beschermde (vaat)planten worden dan ook niet binnen het plangebied verwacht. Aangeplante of gezaaide exemplaren van beschermde soorten zijn niet beschermd in de Flora- en faunawet, omdat het geen natuurlijke groeiplaatsen betreft. Een ontheffing van de Flora- en faunawet en/of compensatie is daarom niet noodzakelijk.

Er zijn tijdens het oriënterende veldbezoek geen zoogdieren waargenomen. Langs de randen van het akkerland zijn wel sporen waargenomen van de wilde zwijnen. Het plangebied biedt geen geschikt leefgebied aan de wilde zwijn, de verwachting is dat het wilde zwijn hoofdzakelijk voorkomt in het Natura 2000-gebied 'Leenderbos, Groote Heide & Plateaux'. Gedurende het veldbezoek is grondig gezocht naar sporen zoals uitwerpselen, vraatsporen zoals afgebeten veren of loopsporen van de steenmarter en eekhoorn. Deze zijn niet aangetroffen. Men kan redelijkerwijs ervan uitgaan dat de boommarter en de eekhoorn geen gebruik maakt van het plangebied.

De waterspitsmuis komt voornamelijk voor bij stromende rivieren en beken met dichte watervegetatie en oeverbegroeiing. Deze biotoopeisen zijn niet aanwezig in het plangebied, echter wel direct ten westen van het plangebied langs de beek Keersop. Het is daarom zeer waarschijnlijk dat de waterspitsmuis daar voorkomt. In het plangebied is geen geschikt biotoop aangetroffen door voornamelijk gebrek aan water. De aanwezigheid van de waterspitsmuis is daar dan ook onwaarschijnlijk. Verwacht wordt dat enkele algemene voorkomende beschermde zoogdiersoorten (tabel 1) zoals de mol, konijn, egel en een aantal algemene muissoorten (bos- en huisspitsmuis en veldmuis (tabel 1)) voor kunnen komen binnen de onderzoekslocatie.

Tijdens het veldbezoek zijn mogelijke rust- en verblijfplaatsen van boom- en gebouwbewonende vleermuizen, op basis van de checklist inschatting vooronderzoek vleermuizen (vleermuisprotocol), onderzocht. Met de voorgenomen planontwikkeling zal de bedrijfswoning aan de Mgr. Smetsstraat 30 worden gesloopt. In de woning zijn openingen (open stootvoegen) waar vleermuizen in de spouw van de woning kunnen komen. Op de woning zijn dakpannen en houten boeiboord aanwezig waar vleermuizen zich onder kunnen schuilen. Het was tijdens de veldinventarisatie niet uit te sluiten dat vleermuizen de woningen gebruiken als vaste rust-, verblijf-, kraam- of paarplaatsen.

Met de voorgenomen planontwikkeling zullen naar verwachting bomen van enige omvang (> 3 dm op borsthoogte) worden gerooid rondom de bedrijfswoning aan de Mgr. Smetsstraat 30. In de bosschages rondom de woningen staan diverse bomen met enkele holtes die mogelijk geschikt zijn voor boom bewonende vleermuizen. Naast verblijfplaatsen zijn ook essentiële vliegroutes en foerageergebieden beschermd. Vliegroutes zijn lijnvormige elementen, vaak een bomenrij, waaraan vleermuizen zich oriënteren. Vleermuizen hebben deze oriëntatie nodig om zich van hun verblijfplaats naar hun foerageergebied te verplaatsen. Foerageergebieden kunnen onder andere bestaan uit bomen, opgaande gewassen en open water. De bomen aan de straatzijde kunnen zeker de functie als vliegroute en foerageergebied vervullen, gezien de positionering, omvang en directe omgeving.

Mede gezien de waarnemingen tijdens een reeds uitgevoerd vleermuizenonderzoek (Vleermuizenonderzoek Lage Heide, Bosgroep Zuid-Nederland, december 2010) in de directe omgeving, de toegankelijkheid van de woning en de bomen voor vleermuizen, is het met een eenmalig veldinventarisatie in deze periode niet uit te sluiten dat er vleermuizen in plangebied verblijven. Nader onderzoek conform het landelijk vleermuizen protocol is noodzakelijk om te bepalen of er daadwerkelijk vleermuizen gebruik maken van het plangebied. Bij aanwezigheid van vleermuizen is een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk en dienen mitigerende of compenserende maatregelen te worden getroffen.

Alle vogels zijn beschermd in het kader van de Vogelrichtlijn en de Flora- en faunawet. Met broedvogels kan in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door kap- en sloopwerkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd (half maart tot en half juli) indien concrete broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde. Het aanwezige groen (met name de bomen) in het plangebied kon goed worden geïnspecteerd gedurende het veldbezoek, doordat deze rondom goed bereikbaar waren. Nesten (of nesten van voorgaande jaren) van in bomen broedende jaarrond beschermde (roof)vogels zijn ten tijde van het oriënterend veldbezoek niet waargenomen.

Het plangebied biedt enige potentie (ligging buitengebied) om als onderdeel te fungeren van het leefgebied van de roofvogels welke conform de Quickscanhulp zijn waargenomen. De functie van het plangebied voor roofvogels zal met de planontwikkeling niet wijzigen. De aanwezige landbouwgronden en akkerranden worden alleen deels omgevormd naar groente en fruittuin. Eventuele negatieve effecten voor roofvogels op populatieniveau niet te verwachten. De daken van de gebouwen zijn toegankelijk voor vogels. Nesten van huismussen en gierzwaluwen zijn met de eenmalige veldinventarisatie niet uit te sluiten. Om de aan- of afwezigheid van huismussen en gierzwaluwen aan te tonen dient nader onderzoek conform de soortenstandaard plaats te vinden. Bij aanwezigheid van huismussen en/of gierzwaluwen is een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk en dienen mitigerende of compenserende maatregelen te worden getroffen.

Andere gebouw bewonende jaarrond beschermde vogelsoorten (zoals kerkuilen) en eventuele sporen (braakballen, roetsplaats etc.) zijn niet aangetroffen in de te slopen woning. Ten tijde van het oriënterend veldbezoek zijn geen vogels waargenomen. In het plangebied is het mogelijk dat algemene vogelsoorten tot broeden komen. Broedende vogels in en direct rond het plangebied mogen niet verstoord worden met de voorgenomen planontwikkeling. De sloopwerkzaamheden dienen daarom gestart te worden buiten de broedperiode. Als deze vogels bij het zoeken van een nestlocatie merken dat het plangebied en/of de directe omgeving te verstorend is door activiteiten, zullen ze elders een geschikte nestlocatie zoeken. Indien binnen de broedperiode gestart dient te worden met de voorgenoemde werkzaamheden, is dit mogelijk als aantoonbaar is vastgesteld dat er geen broedende vogels in en direct rond het plangebied aanwezig zijn.

Het plangebied vormt een zeer marginaal leefgebied voor reptielen, amfibieën, vissen en ongewervelde. Geschikte leef biotopen ontbreken. Het mogelijk aantasten van de leefomgeving van deze soortgroepen is met de voorgenomen planontwikkeling niet aan de orde.

Conclusie

Op basis van de quickscan flora en fauna wordt geconcludeerd dat nader onderzoek naar vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen ter plaatse van de twee nieuwe woningen noodzakelijk is. Het onderzoek wordt momenteel uitgevoerd. De resultaten worden te zijner tijd in de toelichting opgenomen.

4.3.4 Wegverkeerslawaai

Algemeen

Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepalen. Door de toename van het verkeer en de bedrijvigheid wordt de omgeving in steeds sterkere mate belast met geluid. Dit leidt tot steeds meer klachten. In een aantal gevallen wordt de gezondheid beïnvloed door geluid. Hoge geluidsniveaus kunnen het gehoor beschadigen en ook de verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. Door de toename van het geluid in de omgeving, wordt de behoefte aan stilte steeds meer als een noodzaak gevoeld.

Regelgeving

De Wet geluidhinder, de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang. Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht te worden. De geluidsniveaus op de gevels van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen. Er dient gekeken te worden naar vier bronnen van geluid, namelijk:

  • wegverkeerslawaai;
  • spoorlawaai;
  • industrielawaai;
  • vliegtuiglawaai.

Het juridisch kader voor wegverkeerslawaai, spoorlawaai en industrielawaai wordt gevormd door de Wet geluidhinder. Vliegtuiglawaai wordt geregeld in de Luchtvaartwet. Er liggen geen geluidszones van het spoorlawaai, industrielawaai en vliegtuiglawaai over het plangebied, waardoor deze niet nader beschouwd worden. De groente- en fruittuin is geen geluidgevoelige bestemming, de twee woningen zijn dat wel. AGEL adviseurs heeft een onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 5 bij de toelichting opgenomen.

Onderzoek

Doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidbelasting op de twee nieuwe woningen als gevolg van het wegverkeer en deze te toetsen aan het wettelijk kader. Tevens kunnen de onderzoeksresultaten dienen voor de beoordeling of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een woning of een geluidgevoelig gebouw gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone. De ruimtelijke ontwikkeling bevindt zich binnen de geluidzone van de Mgr. Smetsstraat, de (nieuwe) N69 en de Lage Heide. Daarnaast bevindt deze zich op de grens van de geluidzone van de N397. Ten slotte dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook de geluidbelasting te worden beoordeeld als gevolg van cumulatie van alle geluidsbronnen. In dit verband zijn ook de niet gezoneerde 30 km wegen bij het onderzoek betrokken.

Uit de rekenresultaten blijkt dat de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB als gevolg van de N69 ter plaatse van de bouwvlakken wordt overschreden. De geluidbelasting zal maximaal 53 dB bedragen zodat voldaan wordt aan de maximale ontheffingswaarde voor buiten stedelijk gebied en daarmee ook voor stedelijk gebied. Verder blijkt dat ten aanzien van de overige onderzochte gezoneerde wegen zal worden voldaan aan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB.

Conform de Wgh zijn de mogelijkheden om de geluidbelasting te reduceren m.b.t. stedenbouwkundige, bron- en overdrachtsmaatregelen nader onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat maatregelen om de geluidbelasting te verlagen niet doelmatig zijn dan wel stuiten op bezwaren ten aanzien van stedenbouwkundige of financiële aard. Omdat geluidbeperkende maatregelen als niet doelmatig aangemerkt kunnen worden kan de situatie in beginsel aangemerkt worden als aanvaardbaar. Daarnaast wordt voldaan aan de subcriteria uit het gemeentelijk geluidbeleid.

Omdat sprake is van een nieuwe geluidgevoelige ontwikkeling is op grond van de Wro, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, het akoestische klimaat ter plaatse van de ontwikkeling inzichtelijk gemaakt en beoordeeld. Uit deze beoordeling blijkt dat is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Ten behoeve van de realisatie van de twee nieuwe woningen moet een hogere waarde worden aangevraagd. Het aspect wegverkeerslawaai levert geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

4.3.5 Luchtkwaliteit

Algemeen

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

Regelgeving

De belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Titel 5.2 Wet milieubeheer handelt over luchtkwaliteit, daarom staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die ingeval van één ontsluitingsweg niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen uitbreidingslocaties niet meer dan 3.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m². De ontwikkeling van een groente- en fruittuin is niet als zodanig genoemd in de 'Regeling NIBM', waardoor nader onderzoek noodzakelijk is.

Onderzoek

Voor kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Het grote voordeel van deze NIBM rekentool is dat slechts een beperkt aantal invoergegevens nodig is. Alleen het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer worden ingevoerd. Voor de overige invoergegevens is in de tool uitgegaan van worst-case omstandigheden. Voor de bepaling van het aantal verkeersbewegingen is uit gegaan van de CROW publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'.

De ontwikkeling betreft de realisatie van een groente- en fruittuin en twee woningen. Het aantal bezoekers van de groente- en fruittuin wordt op geschat op circa 2.500 bezoekers per jaar (openstelling gedurende een half jaar). Dat betekent circa 100 bezoekers per week, waarvan het merendeel per fiets op lopend zal komen. Zelfs indien alle bezoekers met de auto komen, waarbij het totale aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal (2 x 100) 200 bedraagt (worst-case scenario), draagt de ontwikkeling niet in betekende mate bij aan de luchtkwaliteit (zie afbeelding 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPdeweitens-VA01_0008.jpg"

Afbeelding 8: NIBM-tool

Conclusie

De beoogde ontwikkeling draagt niet in betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor beoogde ontwikkeling.

4.3.6 Milieuhygiënische aspecten bedrijven

Algemeen

De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit te bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.

Regelgeving

Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijven op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot woongebieden.

In de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:

  • Categorie 1 grootste afstanden 0 en 10 meter;
  • Categorie 2 grootste afstanden 10 en 30 meter;
  • Categorie 3 grootste afstanden 50 en 100 meter;
  • Categorie 4 grootste afstanden 200 en 300 meter;
  • Categorie 5 grootste afstanden 500, 700 en 1000 meter.

De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning. De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

Onderzoek

In dit onderzoek zijn een tweetal aspecten relevant te beschouwen:

  • De invloed van nieuwe woningen op bestaande bedrijvigheid.
  • De invloed van een groente- en fruittuin op bestaande en nieuwe woningen;

Invloed nieuwe woningen op bestaande bedrijvigheid

Ten noorden van het plangebied bevindt zich de Dommelsche bierbrouwerij. Een bierbrouwerij valt onder milieucategorie 4.2 en heeft vanwege het aspect geur een richtafstand van 300 meter. De nieuwe woningen liggen op ruim 470 meter afstand. Derhalve geldt voor de brouwerij dat deze niet wordt beperkt in de bedrijfsvoering als gevolg van de woningbouw en dat een acceptabel woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

Ten zuiden van het plangebied ligt het Eurocircuit. Autocircuits, motorcrossterreinen en dergelijk, die minder dan 8 uur per week in gebruik zijn, vallen onder milieucategorie 5.2 waarvoor een richtafstand van 700 meter geldt. De nieuwe woningen liggen op een afstand van circa 650 meter van het Eurocircuit. Aan de hand van de milieuvergunningen van het Eurocircuit is nader onderzoek uitgevoerd. In de milieuvergunning zijn grenswaarden opgenomen voor de geluidbelasting ter plaatse van woningen van derden. De dichtstbijzijnde woning bevindt zich aan de Mgr. Smetsstraat 40. Deze woning was reeds aanwezig ten tijde van het afgeven van de vigerende vergunning en bevindt zich op een afstand van circa 425 meter van het Eurocircuit. Aangenomen mag worden dat deze woning in de besluitvorming van de vigerende vergunning is meegenomen, en dat geoordeeld is dat de geluidbelasting ter plaatse van deze woning vergunbaar is. De woningen die op basis van voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, bevinden zich op grotere afstand. De geluidbelasting ten gevolge van het Eurocircuit zal ter plaatse van deze woningen lager zijn dan ter plaatse van de woning Mgr. Smetsstraat 40. De geluidbelasting ter plaatse van de nieuwe woningen past daarmee binnen de grenswaarden uit de vigerende vergunning. Het Eurocircuit zal als gevolg van deze woningen niet worden beperkt in haar bedrijfsvoering. De bestaande woning is bepalend voor de milieuruimte.

Invloed van een groente- en fruittuin op bestaande en nieuwe woningen

Een groente- en fruittuin is niet opgenomen in de VNG-uitgave. Aansluiting is gezocht bij een tuinbouwbedrijf. Aangenomen wordt dat een dergelijk bedrijf een vergelijkbare of kleinere milieubelasting op de omgeving kent. Een tuinbouwbedrijf valt onder milieucategorie 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter op basis van het aspect geluid. De dichtstbijzijnde bestaande woningen liggen op ruim 30 meter afstand.

Aan de richtafstand van 30 meter kan niet worden voldaan ten opzichte van de nieuwe woningen. Omdat de groente- en fruittuin waarschijnlijk eerder wordt gerealiseerd dan de woningen, is sprake van een grote mate van ‘voorzienbaarheid’. In het algemeen kan worden gesteld dat milieucategorie 2 functies goed te combineren zijn met woningen. Deze menging past goed in het gebied waardoor de situatie als passend wordt beoordeeld.

Derhalve kan worden gesteld dat de beoogde ontwikkeling geen negatief effect heeft op het woon- en leefklimaat van de bestaande en nieuwe woningen.

Conclusie

Het aspect bedrijfshinder vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.3.7 Externe veiligheid

Algemeen

In het kader van de bestemmingsplanprocedure moet het aspect externe veiligheid onderzocht worden. Hierbij dienen de risico's in beeld gebracht te worden die het gevolg zijn van opslag, vervoer of verwerking van gevaarlijke stoffen. Risicobronnen zijn bijvoorbeeld vervoersassen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, buisleidingen en risicovolle inrichtingen.

Externe veiligheidsbeleid bestaat uit twee onderdelen: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans.

Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven in de vorm van contouren rond een risicobron. Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek: de fN-curve. Deze curve geeft aan hoe groot de kans is op een ongeval met een bepaald aantal slachtoffers. De plaatsgebonden risicocontouren en de fN-curve zijn weergegeven in afbeelding x.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPdeweitens-VA01_0009.png"

Afbeelding 9: Plaatsgebonden risicocontouren en fN-curve

Binnen de plaatsgebonden risicocontouren bestaat een bepaald risico te overlijden als gevolg van een calamiteit. Binnen deze contouren gelden harde bouwrestricties. Deze restricties kunnen per risicobron verschillen.

De hoogte van het groepsrisico wordt niet alleen bepaald door de aard van de risicobron, maar ook door het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied daarvan. Bij veel ruimtelijke besluiten moet de hoogte van dit groepsrisico verantwoord worden. Dit noemt men de verantwoordingsplicht van het groepsrisico.

Regelgeving

Sinds 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen. Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Het Bevi is van toepassing op vergunningsplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven en wat wordt verstaan onder (beperkt) kwetsbare objecten. Voor buisleidingen geldt het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb) van 1 januari 2011. Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

Uit het Bevi, het Bevb en het Bevt vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het projectgebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet een verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

Onderzoek

De groente- en fruittuin kan worden aangemerkt als een beperkt kwetsbaar object. Relevant is dat de tuin 6 maanden per jaar wordt gebruikt en dat personen niet altijd langdurig aanwezig zijn. De woningen zijn kwetsbare objecten.

Zoals op de risicokaart is weergegeven (zie afbeelding 10), bevindt zich ten westen van het plangebied een K1-leiding van SABIC. De leiding ligt op ruim 300 meter afstand, het plangebied ligt niet binnen de PR-contour of het invloedsgebied van de leiding.

Ten noorden van het plangebied bevindt zich de Dommelsche bierbrouwerij aan het Brouwerijplein 84. Deze inrichting beschikt over een ammoniakkoelinstallatie (3.500 kg). De installatie heeft een PR 10-6 risicocontour van 35 meter. Het plangebied ligt niet binnen deze risicocontour of binnen het invloedsgebied van de installatie.

Ten westen van het plangebied is een LPG-tankstation aan de Braambos 1 gelegen. De PR 10-6 contour van 45 meter reikt niet tot het plangebied. Het invloedsgebied van dit tankstation bedraagt 150 meter en overlapt het plangebied eveneens niet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPdeweitens-VA01_0010.jpg"

Afbeelding 10: Uitsnede risicokaart

Na realisatie van de nieuwe N69 worden gevaarlijke stoffen over de nieuwe verbinding vervoerd. Uit de beschouwing van de risico's in het kader van de N69 blijkt dat na aanleg van de nieuwe verbinding, het plaatsgebonden risico van zowel de huidige omliggende wegen als van de nieuwe verbinding niet of nauwelijks veranderd. Dit is te verklaren door de relatief lage transportintensiteit met gevaarlijke stoffen.

Het groepsrisico van de huidige omliggende wegen neemt af als gevolg van de aanleg van de nieuwe verbinding. Voor de nieuwe verbinding is geen relevant groepsrisico berekend. Een verklaring hiervoor is dat de transportintensiteit van gevaarlijke stoffen en de bebouwingsdichtheid langs de weg te laag zijn om te resulteren in een relevant groepsrisico. Wanneer gebruik wordt gemaakt van de vuistregels in de Handleiding risicoanalyse transportroutes (HART), is duidelijk dat sprake is van een groepsrisico dat lager is van 0,1 x OW.

Volledigheidshalve wordt op basis van artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes ingegaan op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

Maatgevend scenario

Het maatgevende scenario is een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) van een tankwagen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een warme BLEVE en een koude BLEVE. Een warme BLEVE ontstaat door een incident een (externe) brand waarbij een tankwagen met bijvoorbeeld LPG is betrokken. Vanwege oplopende temperaturen neemt de druk in de tankwagen toe. Binnen circa 20 minuten leidt het vrijkomen en het ontsteken van de inhoud tot overdrukeffecten en een grote vuurbal, een BLEVE. De hittestraling is kort en hevig en kan secundaire branden in de omgeving veroorzaken.

Een koude BLEVE treedt op wanneer de tank bezwijkt door een mechanische oorzaak. Het scheuren van de tank wordt veroorzaakt door een plaatselijke verzwakking van de tankwand, de maximale druk en temperatuur worden niet bereikt. Het effect is daarom beperkter dan bij een warme BLEVE, maar er is geen vluchttijd, omdat de explosie direct plaatsvindt.

Bij het scenario van een koude BLEVE zal er geen tijd beschikbaar zijn voor zelfredding. Bij een warme BLEVE is er mogelijk beperkte vluchttijd. Gezien deze korte tijd zijn er geen mogelijkheden tot evacuatie door de brandweer. Daarom zullen de personen op eigen kracht of door het personeel het gebied moeten ontvluchten in geval van een incident. De maatregelen ter bevordering van de zelfredzaamheid moeten daarom in de planologische, organisatorische en bouwkundige sfeer worden gezocht. Maatregelen aan de bron liggen niet binnen het bereik van het ruimtelijk plan.

Bestrijdbaarheid incident N69

Bestrijding van een dreigende warme BLEVE vereist een goede bereikbaarheid en veel bluswater bedoeld voor het voor het koelen van de tankwagen. Bij voldoende koeling zal een (dreigende) warme BLEVE worden voorkomen. Hiervoor wordt (vanwege de snelheid die is geboden) gebruik gemaakt van primaire bluswatervoorzieningen (in het voertuig aanwezige water en brandkranen op het openbaar waterleidingnet).

Noodzakelijk voor het voorkomen van een (dreigende) warme BLEVE is:

  • Tijdige aankomst brandweer;
  • Tijdige bereikbaarheid tankwagen;
  • Tijdige beschikbaarheid bluswater;
  • Inzet waterkanonnen voor tweezijdige koeling tankwagen.

Indien de warme BLEVE niet voorkomen kan worden, is het relevant dat er voldoende bluswatervoorzieningen zijn en dat het gebied tweezijdig toegankelijk is.

Zelfredzaamheid incident N69

In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de effectafstanden van een BLEVE. Het plangebied is gelegen op een afstand van ten minste 40 meter tot maximaal 260 meter en is daarmee gelegen binnen de zogenaamde 1e, 2e en 3e ring. De kans dat personen binnen 140 meter buitenshuis overleven bij optreden van een BLEVE is op deze afstand nihil. Het verdient daarom vanuit het aspect externe veiligheid aanbeveling om functies waar personen langdurig verblijven op een afstand van ten minste 140 meter van de N69 te positioneren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPdeweitens-VA01_0011.jpg"

Afbeelding 11: Effectafstanden BLEVE

Buiten een afstand van 140 meter van de N69 is vluchten de beste optie. Het beste kan gevlucht worden in noordoostelijke richting. Een BLEVE is duidelijk waarneembaar. Ten aanzien van de zelfredzaamheid van personen in de woningen en de groente- en fruittuin gelden in beginsel geen beperkingen.

Algemene maatregelen die de zelfredzaamheid vergroten zijn:

  • Ten minste één vluchtweg van de N69 africhten;
  • Risicocommunicatie en voorbereiding, waaronder het hebben van een verzamelplaats. Het is belangrijk dat omwonenden en personeel op de hoogte zijn van de mogelijke incidenten en hoe te handelen.

De veiligheidsregio wordt in het kader van het vooroverleg om advies gevraagd.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.3.8 Kabels en leidingen

Voor het bestemmingsplan is met name de ligging van de hoofdtransportleidingen van belang aangezien deze gekoppeld zijn aan een bepaalde afstand die aangehouden dient te worden waarbinnen geen bebouwing mag plaatsvinden. Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn dergelijke belemmeringen niet aan de orde, zodat er in dit opzicht geen gevolgen zijn voor dit plan.

4.4 Historische kwaliteit

4.4.1 Archeologie

Het verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en in 1998 geratificeerd. Het Verdrag van Malta (ook wel Verdrag van Valletta genoemd) is geïmplementeerd in de Monumentenwet. De wet op de archeologische monumentenzorg is in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. Op 1 september 2007 is de wet als onderdeel van de monumentenwet in werking getreden. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische materiaal in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Het is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden. Dit was in de voorgaande periode reeds een gebruikelijke praktijk.

Door SRE is voor de gehele gemeente Valkenswaard een Archeologische verwachtingenkaart opgesteld. In het plangebied gelden diverse archeologische verwachtingen, te weten categorie 3, 4, 5 en 6. Voor de gebieden met waarde is, om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen, een bestemming 'Waarde - Archeologie' passend bij de aanwezige waarden opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPdeweitens-VA01_0012.jpg"

Afbeelding 12: Uitsnede archeologische beleidskaart

Onderstaand zijn per categorie de uitgangspunten van de bestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen:

  • A. Categorie 3: Gebied met een hoge archeologische verwachting, historische kern. Het gaat hier om de oude en de vermoedelijk nog oudere verschoven woonkernen en gehuchten, waar op basis van historische bronnen, oude kaarten en nog aanwezige bebouwing een hoge archeologische verwachting geldt. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een vergunning vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van projectgebieden die groter zijn dan 250 m² en dieper gaan dan 0,3 m –mv.
  • B. Categorie 4: Gebied met een hoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een hoge archeologische verwachting. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 500 m² en dieper gaan dan 0,3 m of 0,5 m bij esdek onder maaiveld. Indien nog geen oppervlakte van een totale vergraving bekend is, bijvoorbeeld bij bestemmingsplanwijzigingen, geldt de onderzoeksverplichting voor plangebieden groter dan 1000 m2.
  • C. Categorie 5: Gebied met een middelhoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw, en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een middelhoge archeologische verwachting. Deze zones en gebieden waren net als de gebieden met een hoge verwachting in principe geschikt voor bewoning. De kans op het aantreffen van vondsten is hier echter kleiner, doordat de dichtheid aan vindplaatsen beduidend lager is dan in de gebieden met een hoge verwachting. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 2500 m² en dieper gaan dan 0,3 m of 0,5 m bij esdek onder maaiveld. Indien nog geen oppervlakte van een totale vergraving bekend is, bijvoorbeeld bij bestemmingsplanwijzigingen, geldt de onderzoeksverplichting voor plangebieden groter dan 5000 m2.
  • D. Categorie 6: Gebied met een lage archeologische verwachting. Het gaat hierbij om gebieden waar op archeologische en landschappelijke gronden de kans op behoudenswaardige archeologische relicten klein wordt geacht. Om die reden is een archeologisch onderzoek alleen vereist bij bestemmingsplanwijzigingen en omgevingsvergunningen t.b.v. de activiteit ruimtelijke ordening van projectgebieden die groter zijn dan 25.000 m² en dieper gaan dan 0,4 m onder maaiveld. Ook zal bij m.e.r. plicht nader onderzoek worden verlangd.

Onderzoek

Door Transect is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd naar de archeologische waarden in het plangebied. Het onderzoek is als Bijlage 6 bij de toelichting opgenomen. Het grootste deel van het plangebied heeft een middelhoge tot hoge archeologische verwachting voor de periode Mesolithicum tot Late Middeleeuwen. Archeologische waarden worden hier onder het eerddek verwacht, dieper dan 50 cm –mv. Het meest oostelijke deel van het plangebied, ter plaatse van het erf en de mogelijke nieuwbouwlocaties, is sprake van een hoge archeologische verwachting voor resten uit de periode Late Middeleeuwen – Nieuwe Tijd. Alleen het uiterste westen heeft een lage archeologische verwachting.

Conclusie

Archeologisch onderzoek ter plaatse van de groente- en fruittuin is alleen noodzakelijk als sprake is van een verstoring dieper dan 50 cm. Ter plaatse van de nieuwe woningen is nader onderzoek noodzakelijk.

4.4.2 Cultuurhistorie

Op 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd (artikel 3.1.6, lid 2). Wat eerst voor alleen archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Afbeelding 12 toont een uitsnede van de aanwezige cultuurhistorische waarden in en nabij het plangebied. De bebouwing aan de Mgr. Smetsstraat maakt onderdeel uit van de oude dorpskern van Dommelen. De structuur dateert grotendeels uit de Late Middeleeuwen (1250-1500). Het plangebied zelf maakt onderdeel uit van het cultuurhistorisch ensemble Dommelen met waardevolle zichtlijnen.

Het plan maakt twee woningen mogelijk ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning aan de Mgr. Smetsstraat. Ten behoeve van de groente- en fruittuin wordt, achter het perceel Mgr. Smetsstraat 14, een veldschuur opgericht. Voor de inrichting van de groente- en fruittuin is aangesloten bij de historische structuur. De bestaande cultuurhistorische waarden worden versterkt door het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPdeweitens-VA01_0013.jpg"

Afbeelding 13: Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart

4.4.3 Monumenten

Op afbeelding 12 is te zien dat aan de Mgr. Smetsstraat een gemeentelijk monument is gesitueerd. Het betreft een boerderij uit 1900. De bebouwing in het plangebied zelf is niet als monument of beeldbepalend pand aangemerkt. Het plan doet geen afbreuk aan de monumentale status van het aanwezige monument, waardoor een nadere analyse op dat punt niet noodzakelijk is.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Het plan

De eigenaar van het perceel Mgr. Smetsstraat 14 en van de achterliggende agrarische gronden heeft het voornemen om zijn theetuin, met grote moes- en showtuin, uit te breiden met een educatieve groente- en fruittuin. Daarnaast worden twee woningen aan de Mgr. Smetsstraat en een ecologische verbindingszone gerealiseerd. Om deze ontwikkelingen mogelijk te maken wordt een aantal bestemmingen uit het bestemmingsplan 'Lage Heideweg' aangepast.

5.1.1 Educatieve groente- en fruittuin

De begrenzing van het plangebied wordt deels gevormd door de nog te realiseren N69 en de ontsluiting op de Dommelsedijk/ Westerhovenseweg, wat deze locatie uniek maakt. Door deze ligging ten opzichte van de N69 en achter de bebouwing aan de Mgr. Smetsstraat, ontstaat een resttrook waar de mogelijkheden voor invulling zeer beperkt zijn. De gemeente wil graag meewerken aan de realisatie van een groente- en fruittuin op deze locatie, omdat dit een mooie kans is om een goede invulling te geven aan de reststrook.

In toenemende mate zijn mensen niet meer bekend met hoe groente en fruit groeien en wat erbij komt kijken om gezonde en verantwoorde producten op tafel te krijgen. De educatieve groente- en fruittuin is bedoeld om volwassenen en kinderen het groeien, bloeien en oogsten van groente en fruit te laten meemaken. Tevens is het de bedoeling dat de geproduceerde producten worden verkocht op het terrein van de tuin. Hiervoor wordt een kleinschalig verkooppunt ingericht. Bij het groente- en fruit verkooppunt kunnen bezoekers ook genieten van een kopje koffie, thee of eigen gemaakt vruchtensap en de producten uit eigen tuin.

De educatieve groente- en fruittuin is voornamelijk gericht op kinderen, hun ouders en gepensioneerden uit Dommelen en omgeving. Zij kunnen als vrijwilliger meehelpen bij het zaaien, onderhouden en oogsten. Scholen in de omgeving kunnen in het kader van het lesprogramma een bezoek brengen aan de tuin. De tuin is ook gericht op fietsers en wandelaars, afkomstig van de nabij gelegen campings, die een bezoekje aan de tuin combineren met het kopen van geteelde producten en het drinken van een kop koffie. De tuin zal 6 dagen per week geopend zijn van van 1 april tot 1 oktober van 10:00 tot 18:00. Het aantal bezoekers wordt geschat op circa 2.500 per jaar.

De groente- en fruittuin bestaat uit een perceel van circa 4,5 hectare waarop 20 soorten groente en fruit op duurzame wijze worden geteeld. Er wordt een showtuin gerealiseerd waar 18 van de 20 gekweekte groentes worden getoond. Om duurzaam te kunnen werken wordt wisselbouw toegepast. Asperges en blauwe bessen worden op een vaste plek gekweekt, omdat dit meerjarige producten zijn. Circa 1,5 hectare aan de noordzijde van de tuin wordt ingericht als bezoekerstuin. Hier komen paden met half verharding. De overige 4 hectare worden gebruikt voor de productie van de meest favoriete groentes.

Achter de tuin van de eigenaar van de tuinderij is het functionele erf van de groente- en fruittuin gepland. Het erf bestaat uit halfverharding en is omgeven door een carré van notenbomen in gras. Op het functionele erf wordt een veldschuur gebouwd met een oppervlakte van circa 250 m2 en een maximale bouwhoogte van 4 meter. De veldschuur is bedoeld voor de opslag van machines en materialen en voor een klein verkooppunt. Ook de waterpomp wordt in de schuur gehuisvest. Aan de veldschuur wordt een muurkas gebouwd van circa 50 m2 voor de opkweek van planten en om het groeiseizoen te verlengen voor bijvoorbeeld aardbeien en tomaten.

Aan de zuid- en oostzijde wordt het perceel begrensd door een beukenhaag. Om te voorkomen dat wilde zwijnen en konijnen de oogst vernielen zal er een lage afrastering worden aangebracht om de gehele tuin. Er wordt geen buitenverlichting in de tuin aangebracht.

5.1.2 Twee woningen

Ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning aan de Mgr. Smetsstraat 30 worden twee woningen gerealiseerd. De bedrijfswoning is sterk verouderd en wordt gesloopt. De Mgr. Smetsstraat is een oud bebouwingslint met een grote diversiteit aan bebouwing die zo kenmerkend is voor de bebouwingslinten in Valkenswaard en Dommelen. Deze grote diversiteit bestaat niet alleen uit verschillende bouwstijlen, maar ook uit een verspringende voorgevelrooilijn. De verschillende bouwstijlen bestaan uit woningen van meer recentere datum, zogenaamde jaren '30 woningen, arbeiderswoningen en (voormalige) boerderijen. Door de verschillende bouwstijlen is er ook een grote variatie in (goot)hoogtes waar te nemen. Ook de verspringingen in de rooilijn kunnen hiermee deels worden verklaard. De 'oorspronkelijke' woningen zijn dichter op de weg gebouwd dan de woningen van meer recentere datum. Dit is gedaan om meer ruimte te creëren voor verkeersdoeleinden en om een voortuin te kunnen maken. Vooral het profiel van de Mgr. Smetsstraat is zeer fraai met brede groenstroken tussen de weg en de trottoirs begeleid met stevige laanbomen. Kavelgrenzen bestaan uit hagen en lage muurtjes langs voortuinen. In samenhang met de bebouwing biedt dit een gewaardeerd straatbeeld. De twee nieuwe woningen moeten hier met de grootste zorgvuldigheid worden ingepast.

De nieuwe woningen worden op een afstand van circa 10 meter van de Mgr. Smetsstraat gerealiseerd, zodat het karakteristiek van de straat gehandhaafd blijft. Aan de overzijde van de Mgr. Smetsstraat worden ook woningen gebouwd vanuit het project Lage Heide. In combinatie met de bouw van de twee woningen wordt het oude bebouwingslint versterkt. Door de realisatie van de woningen midden op het perceel wordt geen afbreuk gedaan aan de historische zichtrelaties.

Om de variatie in het bebouwingslint door te zetten is er gekozen voor een langgevelboerderij die haaks op de weg wordt gesitueerd en een meer landelijke woning, zoals de woningen aan de Mgr. Smetsstraat 14 en 26. Beide woningen dienen hierbij een eigentijdse uitstraling te krijgen. Verder gelden de welstandseisen zoals opgenomen in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. De goot- en bouwhoogte van de woningen bedragen respectievelijk 4 en 10 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPdeweitens-VA01_0014.jpg"

Afbeelding 14: Referentiebeelden langgevelboerderij

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPdeweitens-VA01_0015.jpg"

Afbeelding 15: Referentiebeelden vrijstaande woning

5.1.3 Ecologische verbindingszone

Aan de zijde van de N69 wordt een houtwal met verschillende breedtes gerealiseerd, waardoor deze rand aan de zijde van de tuinderij een divers karakter krijgt. Deze ecologische verbinding wordt ingericht volgens het principe van agro forestry met inheemse soorten in boom- en zoomlaag. Aan de rand van de houtwal worden twee poelen met extra retentie voorgesteld. De ecologische verbinding krijgt hierdoor ook een natte en drasse component.

5.1.4 Aanpassingen bestemmingen

Ten noorden van het perceel Mgr. Smetsstraat 14 is een aantal percelen opgenomen waarvoor in het bestemmingsplan 'Lage Heideweg' de bestemming 'Groen' dan wel 'Verkeer' was opgenomen. Nu de aanleg van de weg zoals mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan 'Lage Heideweg' niet doorgaat, zijn de percelen overeenkomstig het huidige gebruik bestemd.

5.2 Duurzaamheid

De groente- en fruittuin wordt energieneutraal ontwikkeld. Op de veldschuur worden zonnepannelen gerealiseerd waarmee de koelings- en beregeningsinstallatie worden aangedreven. Er zal voldoende elektriciteit aan het net worden terug geleverd om de CO2 uitstoot van de tuinbouwtractor te compenseren. Er worden biologische bestrijdingsmiddelen gebruikt in plaats van insecticiden en er wordt mechanisch geschoffeld. De beregening wordt uitgevoerd met druppelslangen die naast de planten worden uitgerold. Deze methode brengt het water bij de plant en voorkomt onnodige verdamping waardoor watergebruik wordt geminimaliseerd.

5.3 Verkeer en parkeren

Het functionele erf van de groente- en fruittuin is bereikbaar vanuit twee toegangen. Vanuit de N397, de Dommelsedijk, voor de fiets en eventueel voor calamiteiten en vanaf de Mgr. Smetsstraat ook voor de auto.

Het aantal bezoekers van de groente- en fruittuin wordt op geschat op 2.500 bezoekers per jaar. Dat betekent circa 50 bezoekers per week, waarvan het merendeel per fiets of lopend zal komen. Het plangebied wordt aan de noordzijde, via de Westerhovenseweg, ontsloten. Op 3 minuten lopen bevindt zich een bushalte aan de Westerhovenseweg.

Er is rekening gehouden met 8 parkeerplaatsen voor auto's en een invalide parkeerplaats. Er wordt een fietsenstalling gerealiseerd. Hiermee wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

De woningen worden ontsloten via de Mgr. Smetsstraat. Parkeren vindt op eigen terrein plaats.

5.4 Landschappelijke inpasbaarheid

De educatieve groente- en fruittuin vormt de groene dorpsrand van Dommelen. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is door Kruit Kok Landschapsarchitecten een inrichtingsplan opgesteld. Het raamwerk van het ontwerp van de educatieve groente- en fruittuin is gebaseerd op de oorspronkelijke historische structuur en het sluit aan op de voorgestelde landschappelijke inpassing van de N69. De historische lay-out van de landwegen parallel op de Mgr. Smetsstraat zijn vertaald naar een kader van graspaden tussen klein fruit en een hazelaardijkje. Zoals aangegeven wordt aan de zijde van de N69 een ecologische verbinding gerealiseerd. De aansluiting aan de zuidzijde aan de nieuwe onderdoorgang van de N69, bestaat uit een lindenboomgaard langs de weg en een laag dijkje, beplant met hazelaars.

De weg over de tuinderij is licht slingerd zodat er een tussenruimte tussen de tuingrenzen van de woonpercelen en de route ontstaat. Deze ruimte wordt ingevuld als hoogstam boomgaard met fruitbomen. In overleg met de buren worden deze bomen geplaatst om maatwerk te leveren in de uitzichten vanuit de tuinen op de brug en de N69. Deze fruitbomen kunnen het zicht op de weg en de brug afschermen of juist inkaderen.

Het inrichtingsplan is als Bijlage 7 bij de toelichting opgenomen. In Bijlage 8 is de berekening van de kwaliteitsverbetering opgenomen met een globale raming van de kosten.

Hoofdstuk 6 Uitvoeringsaspecten

6.1 Handhaving

Een van de uitgangspunten bij het ontwikkelen van een bestemmingsplan is dat het plan handhaafbaar dient te zijn. De begrippen toezicht en handhaving definiëren wij als "elke handeling van de gemeente die er op is gericht de naleving van rechtsregels te bevorderen of een overtreding daarvan te beëindigen".

Handhaving van het ruimtelijke beleid is een voorwaarde voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Artikel 7.1 Wro bepaalt dat burgemeester en wethouders zorg dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens de Wro. Uitvoering van de bestuursrechtelijke handhaving geschiedt conform de gemeentelijke handhavingsstrategie, die opgenomen is in het handhavingsbeleidsplan.

Daarnaast vallen overtredingen van het bestemmingsplan onder de Wet op de economische delicten. Het betreft hier de activiteiten die in de planregels worden genoemd onder gebruiksverbod en bouwverbod. Deze strafrechtelijke handhaving is in het leven geroepen om ernstige onomkeerbare gevolgen, zoals het afbreken van monumentale panden, te voorkomen.

Als een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld en op termijn een ander ruimtelijk rechtsregiem gaat gelden, dient de gemeente op een bepaald ijkmoment inzicht te hebben, wat er feitelijk aan bouwwerken in een gebied aanwezig is, hoe deze en de onbebouwde omgeving worden gebruikt. Dit wordt bij het opstellen van het bestemmingsplan geïnventariseerd.

Reeds bij de totstandkoming van een bestemmingsplan dient terdege aandacht te worden besteed aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Om een goed handhavingsbeleid mogelijk te maken moeten doelstellingen duidelijk aangegeven worden. Op basis van een risico-analyse en aandachtspunten worden prioriteiten gesteld en wordt de handhavingsorganisatie zodanig ingericht dat gestelde doelen bereikt kunnen worden.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  • 1. Voldoende kenbaarheid van het plan. Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. Met het oog hierop heeft de wet in de bestemmingsplanprocedure in ieder geval een aantal verplichte inspraakmomenten ingebouwd.
  • 2. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het bestemmingsplan. Uiteraard kan niet een ieder zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.
  • 3. Inzichtelijke en realistische regeling. Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn. Dit houdt in: helder van opzet, niet onnodig beperkend of inflexibel en goed controleerbaar. De regels behoren dan ook niet meer dan noodzakelijk is te regelen.
  • 4. Actief handhavingsbeleid. Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien deze maatregelen achterwege blijven, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid. De rechtssituatie gaat specifiek een rol spelen als in het kader van toezicht en handhaving teruggegrepen moet worden op het overgangsrecht, zoals dat in het geldend bestemmingsplan is beschreven. Op grond van het overgangsrecht is met objectieve feiten vast te stellen hoe de rechtssituatie is en of er bouw- en of gebruiksregels worden overtreden.

Door een inzichtelijk plan te maken is zoveel mogelijk evenwicht gezocht tussen de zeer diverse waarden die beschermd moeten worden, de verschillende ontwikkelingen die mogelijk zouden moeten zijn, de voorwaarden die daarbij dan gesteld moeten worden, en de afstemming met de beleidslijnen van bijvoorbeeld waterschap, provincie, etc..

Handhaving van gebruiks- en aanlegregels wordt algemeen als knelpunt ervaren. Teneinde de handhaafbaarheid te bevorderen worden de aanwezige kwaliteiten zo specifiek mogelijk op de verbeelding weergegeven.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Wanneer voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan (zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening) is voorgenomen, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

In voorliggend geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente Valkenswaard, de provincie Noord-Brabant en de initiatiefnemer. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over het verhalen van eventuele kosten. Door de ondertekening van deze anterieure overeenkomst is het kostenverhaal in voldoende mate verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde.

Hoofdstuk 7 Juridische regeling

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridisch bindende regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten bebouwing. De verbeelding is samen met de regels het juridisch bindend kader van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

De regels zijn verdeeld in vier hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit twee artikelen. Artikel 1 geeft een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen. Artikel 2 geeft aan hoe bepaalde afstanden, maten, oppervlakte en inhoud gemeten moeten worden.

In hoofdstuk 2 zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Per bestemming wordt aangegeven welke functies en doeleinden op de gronden toelaatbaar zijn en wat er hoe er mag worden gebouwd. Ook dubbelbestemmingen zijn in dit hoofdstuk opgenomen.

In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld, waarbij onder andere gedacht moet worden aan de anti-dubbeltelbepaling en de algemene afwijkingsregels.

Hoofdstuk 4 bevat regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel.

7.2 Artikelsgewijze toelichting

In de volgende paragrafen is een toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.

7.2.1 Inleidende regels

Begrippen
In dit artikel worden de begrippen nader omschreven die gebruikt worden in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Wijze van meten

In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen gemeten moeten worden.

Goothoogte en bouwhoogte van een bouwwerk
Het reguleren van bouwvolumes kan op verschillende manieren plaatsvinden. In het verleden werd hierbij in Valkenswaard het begrip goothoogte als belangrijkste factor gehanteerd. In de nieuwe bestemmingsplansystematiek wordt naast de goothoogte ook een maximale bouwhoogte opgenomen. Met name het begrip goothoogte behoeft enige toelichting.

De onderliggende gedachte bij het begrip goothoogte is een stapeling van bouwmassa's in een hoofdvolume (basismassa) met daarop mogelijk een secundair volume in de vorm van een kapconstructie of daarmee vergelijkbare dakafdekking. Vaak is het onderscheid tussen beide bouwmassa's niet voor de volle honderd procent eenduidig. Met de goothoogte wordt beoogd de maximale hoogte van de basismassa te reguleren. De te toetsen hoogte moet dan ook plaatsvinden aan de hand van de goothoogte die representatief kan worden geacht voor de basismassa. Ter illustratie zijn in afbeelding 13 enkele voorbeelden geschetst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPdeweitens-VA01_0016.jpg"

Afbeelding 16: Goot- en bouwhoogte van een bouwwerk

Bij bijbehorende bouwwerken geldt in principe dezelfde filosofie. Verder wordt daarbij aanvullend een maximale dakhelling voorgeschreven om het éénlaagse karakter te benadrukken, mede om de belendende (woon-)percelen een bescherming in hun woon-en/of gebruiksgenot te bieden. Uitgangspunt is te voorkomen, dat belendingen worden geconfronteerd met relatief lange wanden die hoger zijn dan drie meter. Beperkte topgevels zijn acceptabel. De dakhelling heeft bovendien de functie van regulerende factor in de zon-/lichtbelemmering. In afbeelding 14 zijn enkele illustraties van deze situaties gegeven. Daarbij zijn ook bouwwerken geschetst, waarvan de ontwikkeling niet moet plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPdeweitens-VA01_0017.png"

Afbeelding 17: Goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken

7.2.2 Bestemmingen

De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin de functies worden benoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan (het gebruik).

De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen.

In dit bestemmingsplan worden de volgende bestemmingen gebruikt:

Artikel 3 Agrarisch met waarden

Voor het grootste gedeelte van het plangebied is de bestemming 'Agrarisch met waarden' opgenomen. Deze gronden zijn bestemd voor het behoud en/of herstel van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke, natuurlijke en/of cultuurhistorische waarden, voor agrarisch gebruik, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - educatieve groente- en fruittuin' tevens een educatieve groente- en fruittuin is toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – bierbrouwerij’ zijn de aanleg en instandhouding van voorzieningen ten behoeve van een bierbrouwerij toegestaan. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor agrarisch natuurbeheer.

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - educatieve groente- en fruittuin' zijn mede bestemd voor hobbymatig agrarisch gebruik en extensieve dagrecreatie.

In de bouwregels van deze bestemming is vastgelegd dat gebouwen uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak. Voor het bouwvlak is een maximum bebouwingspercentage opgenomen. In de regels zijn een maximale goot- en bouwhoogte opgenomen. Voor teeltondersteunende voorzieningen zijn aparte regels opgenomen.

Artikel 4 Natuur
De bestemming 'Natuur' is opgenomen ter plaatse van de ecologische verbinding aan de zijde van de N69. De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor behoud, herstel en/of ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, ecologische, cultuurhistorische en waterhuishoudkundige waarden, extensief grondgebonden (hobbymatig) agrarisch medegebruik, extensieve dagrecreatie, natuureducatie, met de daarbij behorende (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.

Artikel 5 Tuin
De bestemming 'Tuin' is bedoeld voor voor- en zijtuinen alsmede voor in- en uitritten voor woningen. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de gronden als tuin.

De grens tussen de bestemming 'Tuin' en de aangrenzende bestemming wordt conform een vaste standaard getekend. Deze standaard is vastgelegd in het 'Handboek digitale bestemmingsplannen Gemeente Valkenswaard'. De bestemming 'Tuin' wordt op zijpercelen getekend tot op 1 meter achter de voorzijde van het bouwvlak van de aangrenzende bestemming.

Binnen deze bestemming bedraagt de bouwhoogte van een erfafscheiding maximaal 1 meter. Indien de bestemming 'Tuin' op een zijperceel verder doorloopt dan bovenstaande 1 meter én deze zijtuin niet grenst aan de openbare weg, dan geldt voor een erfafscheiding een maximale bouwhoogte van 2 meter. Grenst de als 'Tuin' bestemde zijtuin aan de openbare weg, dan kan een hoge erfafscheiding verkeersonveilige situaties opleveren. Een dergelijke erfafscheiding mag daarom maximaal 1 meter hoog zijn. In afwijking hiervan is een erfafscheiding van maximaal 2 meter hoog toegestaan, onder voorwaarden in het kader van verkeersveiligheid en stedenbouw.

De bestemming voorziet in een regeling voor het bouwen van aanbouwen aan de voorgevel van het hoofdgebouw (erkers). De diepte van de aanbouwen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 1,5 meter.

Daarnaast kan in afwijking van het bestemmingsplan naast het pand ook een zijaanbouw worden toegestaan tot 1,5 meter naast de rooilijn van de zijgevel. In de afwijkingsregels zijn voorwaarden opgenomen die rekening houden met de situering van het belendende perceel 'om de hoek' (dus achter het hoekperceel) en/of aan de overkant van de zijstraat (dus in het verlengde van het hoekperceel). In het eerste geval wordt de afwijkingsregeling bepaald door de voorgevelrooilijn van het belendende pand om de hoek. Aan de overzijde kan het veel uitmaken of daar voorgevels zijn, zijgevels of een groen- of parkeerstrook, waardoor het bevoegd gezag wel of niet overgaat tot verlening van de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan.

Artikel 6 Verkeer - 1
Deze bestemming sluit aan bij de bestemming 'Verkeer - 1' uit het inpassingsplan 'Nieuwe Verbinding Grenscorridor N69'. Voor de nieuw te realiseren verbinding inclusief alle op- en afritten en kruisende wegen met autoverkeer, is de bestemming 'Verkeer - 1' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn ook langzaam verkeerverbindingen toegestaan. Onderdeel van deze verkeersbestemming zijn tevens de bij de weg behorende voorzieningen zoals vluchtstroken, wegbermen, taluds en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen de bestemming is een weg met niet meer dan 1 x 2 rijstroken toegestaan.

De diverse kunstwerken zijn specifiek en plaatsvast aangeduid. De bijbehorende grondlichamen zijn meegenomen binnen de begrenzing van de aanduiding.


Artikel 7 Wonen - 1
Deze bestemming is opgenomen voor de nieuwe woningen. Naast wonen zijn tuinen en erven en aan-huis-verbonden beroepen toegestaan met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in- en uitritten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Hoofdgebouwen
De hoofdbebouwing is vastgelegd in bouwvlakken. Zo is de maatvoering, situering en de vorm van de hoofdgebouwen vastgelegd. Ook het maximum aantal woningen dat binnen het bouwvlak is toegestaan is op de verbeelding aangegeven. Uitbreiding van hoofdgebouwen over twee bouwlagen mag uitsluitend plaatsvinden binnen de bouwvlakken.

Bijbehorende bouwwerken
Bijbehorende bouwwerken, overkappingen, erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak van het hoofdgebouw gerealiseerd worden. De hoeveelheid te realiseren bijbehorende bouwwerken gelegen buiten het bouwvlak is in de regels opgenomen. Afhankelijk van de oppervlakte van het zij- en achterperceel mag 50%, 40% of 25% worden bebouwd bebouwd worden tot een maximum oppervlakte van respectievelijk 75 m2, 100m2 of 150 m2.

Tevens is in de bouwregels voor bijbehorende bouwwerken een maximale goothoogte van 3,5 meter en een maximale dakhelling van 45 graden opgenomen. Gezien de maximaal mogelijk oppervlakte van 150 m2, is het in theorie mogelijk om een bijbehorend bouwwerk te realiseren met een zeer hoge nok. Om excessen in bouwhoogte te voorkomen, is deze gemaximaliseerd op 5,5 meter. Hiermee wordt tevens voorkomen dat boven de goothoogte van 3 meter nog een volwaardige bouwlaag gerealiseerd kan worden.

Begrenzing Woon- en Tuinbestemming
De algemene wijze van bestemmen gaat uit van het principe dat de voortuinen en gedeelten van zijtuinen de bestemming 'Tuin' krijgen en de resterende gronden de bestemming 'Wonen'.

De tuinbestemming wordt in beginsel tot op een afstand van 1 meter achter de voorzijde van het bouwvlak van de woonbestemming gelegd.

Goothoogte en bouwhoogte

Het reguleren van bouwvolumes kan op verschillende manieren plaats vinden. In het verleden werd hierbij in Valkenswaard het begrip goothoogte als belangrijkste factor gehanteerd. De achterliggende gedachte was een mogelijke opbouw van bouwmassa's in een hoofdvolume met daarop mogelijk een secundair volume in de vorm van een kapconstructie of daarmee vergelijkbare dakafdekking.

In deze systematiek werd de bouwhoogte of dakhelling niet geregeld, waardoor er veel vrijheid was in het vormgeven van de kapconstructie. Deze vrijheid had voordelen, met name op ontwerptechnisch gebied, maar heeft ook geleid tot excessen. Vandaar dat de raad op 2 november 2010 heeft besloten in de nieuwe bestemmingsplansystematiek naast een goothoogte ook een maximale bouwhoogte op te nemen.

De maximale goot-en bouwhoogte van het hoofdgebouw wordt in het bouwvlak aangegeven met behulp van een maatvoeringsaanduiding. De goot-en bouwhoogte geldt voor het (deel van het) bouwvlak, waaraan het op de verbeelding gekoppeld is. Boven de maximaal toegestane goothoogte is op grond van de bouwregels nog maximaal één bouwlaag toegestaan, waarmee voorkomen wordt dat in de kap twee of meer woonlagen gerealiseerd kunnen worden.

De maximale goot-en bouwhoogte voor bijbehorende bouwwerken is opgenomen in de regels.

Aan-huis-verbonden beroepen

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn aan-huis-verbonden beroepen rechtstreeks toegestaan tot een oppervlakte van 35 m2, mits voldaan wordt aan de eisen zoals opgenomen in de specifieke gebruiksregels van de bestemming 'Wonen'. Het bevoegd gezag kan in afwijking hiervan een omgevingsvergunning verlenen tot een oppervlakte van maximaal 75 m2. Belangrijke voorwaarden daarbij zijn onder andere dat er geen ernstige of onevenredige hinder van het woonmilieu mag optreden en dat de afwikkeling van het verkeer niet nadelig wordt beïnvloed. Ook de parkeerdruk mag niet onaanvaardbaar toenemen door het aan-huis-verbonden beroep.

Het gebruiken van bijgebouwen als zelfstandige woning is in beginsel niet toegestaan.

Artikel 8 Wonen - 2

Deze bestemming is opgenomen voor de bestaande woning met theehuis op het perceel Mgr. Smetsstraat 14 en voor de uitbreiding van het perceel met een educatieve groente- en fruittuin. Naast wonen, tuinen en erven en aan-huis-verbonden beroepen met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in- en uitritten, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, is een theehuis toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'mantelzorg' is mantelzorg toegestaan en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - educatieve groente- en fruittuin' zijn voorzieningen ten behoeve van de groente- en fruittuin toegestaan. Een educatieve groente- en fruittuin is gedefinieerd als een tuin met bijbehorende voorzieningen die vanuit een educatieve doelstelling toegankelijk is voor publiek en tevens kan worden gebruikt voor activiteiten zoals leer-werkstages en workshops.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarden - educatieve groente- en fruittuin' mogen de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor ondergeschikte detailhandel en horeca, waarbij het betreft detailhandel in streekgebonden producten, tot een maximum vloeroppervlakte van 100 m².

Hoofdgebouwen

De regels voor hoofdgebouwen zijn hetzelfde als de regels voor de bestemming 'Wonen - 1'.

Bijbehorende bouwwerken

Bijbehorende bouwwerken en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduidingen 'bijgebouwen' en 'specifieke bouwaanduiding - educatieve groente- en fruittuin'. Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag niet meer dan 25% van het aanduidingsvlak worden bebouwd met een bebouwingsoppervlakte van maximaal 150 m2. De maximum goot- en bouwhoogte bedragen 3,5 respectievelijk 5,5 meter. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - educatieve groente- en fruittuin' mag 50% van het aanduidingsvlak worden bebouwing met een bebouwingsoppervlakte van maximaal 250 m2. De maximum goot- en bouwhoogte bedragen 4 respectievelijk 7 meter.

Voor het overige geldt hetzelfde als voor de bestemming 'Wonen - 1'.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 3

Categorie 3: Gebied met een hoge archeologische verwachting, historische kern. Het gaat hier om de oude en de vermoedelijk nog oudere verschoven woonkernen en gehuchten, waar op basis van historische bronnen, oude kaarten en nog aanwezige bebouwing een hoge archeologische verwachting geldt. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een vergunning vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van projectgebieden die groter zijn dan 250 m² en dieper gaan dan 0,3 m –mv.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 4

Categorie 4: Gebied met een hoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis
van geomorfologische en bodemkundige opbouw en aangetroffen archeologische vondsten en
relicten een hoge archeologische verwachting. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van
een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden.
De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 500 m² en dieper gaan dan 0,3 meter of 0,5 meter bij esdek onder maaiveld. Indien nog geen oppervlakte van een totale vergraving bekend is, bijvoorbeeld bij bestemmingsplanwijzigingen, geldt de onderzoeksverplichting voor plangebieden groter dan 1000 m2.

Artikel 11 Waarde - Archeologie 5

Categorie 5: Gebied met een middelhoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van geomorfologische en bodemkundige opbouw, en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een middelhoge archeologische verwachting. Deze zones en gebieden waren net als de gebieden met een hoge verwachting in principe geschikt voor bewoning. De kans op het aantreffen van vondsten is hier echter kleiner, doordat de dichtheid aan vindplaatsen beduidend lager is dan in de gebieden met een hoge verwachting. Om die reden is een archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten die groter zijn dan 2500 m² en dieper gaan dan 0,3 meter of 0,5 meter bij esdek onder maaiveld. Indien nog geen oppervlakte van een totale vergraving bekend is, bijvoorbeeld bij bestemmingsplanwijzigingen, geldt de onderzoeksverplichting voor plangebieden groter dan 5000 m2.

Artikel 12 Waarde - Archeologie 6

Categorie 6: Gebied met een lage archeologische verwachting. Het gaat hierbij om gebieden waar op archeologische en landschappelijke gronden de kans op behoudenswaardige archeologische relicten klein wordt geacht. Om die reden is een archeologisch onderzoek alleen vereist bij bestemmingsplanwijzigingen en omgevingsvergunningen t.b.v. de activiteit ruimtelijke ordening van projectgebieden die groter zijn dan 25.000 m² en dieper gaan dan 0,4 meter onder maaiveld. Ook zal bij m.e.r. plicht nader onderzoek worden verlangd.

Artikel 13 Waarde - Hydrologie

Ter bescherming van het attentiegebied Natuur Netwerk Brabant is de dubbelbestemming 'Waarde - Hydrologie' opgenomen. De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van bestaande watersystemen. Er geldt een omgevingsvergunningplicht voor werken en werkzaamheden.

7.2.3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn de aanvullende, algemene regels opgenomen.

Artikel 14 Anti-dubbeltelregel
Dit artikel bevat de bepaling om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. Het artikel is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en is daaruit overgenomen.

Artikel 15 Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Zo is bijvoorbeeld geregeld dat bestaande, afwijkende maten, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of latere wetgeving tot stand zijn gekomen, als maximaal toelaatbaar worden geacht. Hiermee wordt voorkomen dat afwijkende doch legaal tot stand gekomen situaties in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan.

Ondergeschikte bouwdelen
In artikel 15.2 is opgenomen, dat ondergeschikte bouwdelen bij het meten buiten beschouwing worden gelaten, mits aan een tweetal voorwaarden wordt voldaan. Er is een niet-limitatieve opsomming gegeven van ondergeschikte bouwdelen. De reden van "buiten beschouwing laten" is gebaseerd op de volgende feiten. Om de contouren van de stedenbouwkundige massa te toetsen, zijn ondergeschikte bouwdelen die niet representatief zijn voor de massa en verschijningsvorm van een gebouw, van mindere betekenis. In deze context is het niet gerechtvaardigd om in de gegeven situatie van een maatoverschrijding te spreken die niet tolerabel is.

Tot openbare ruimten worden de openbare weg en openbaar groen gerekend. Voor het garanderen van veiligheid dienen maatafwijkingen hier apart in beschouwing te worden genomen; een directe toelaatbaarheid is in deze gevallen minder gewenst.

Artikel 16 Algemene gebruiksregels
Seksinrichtingen worden middels een algemene gebruiksregel uitgesloten, zodat bijvoorbeeld een seksbioscoop of prostitutiebedrijf niet mogen voorkomen. Voor het begrip seksinrichting en wordt verwezen naar de omschrijving onder artikel 1.

Artikel 17 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het bevoegd gezag kan hierbij tevens nadere eisen stellen. De belangen van waaruit die eisen worden gesteld, zijn ook nader opgesomd in dit artikel.

Op deze algemene afwijkingsregels kan een beroep gedaan worden, waar het gaat om bijvoorbeeld bepaalde overschrijdingen met 10%, voor het oprichten van bouwwerken ter wering van geluidhinder, voor gebouwtjes ten dienste van het verkeer of openbaar nut, voor antennes en zendmasten en voor bepaalde bouwwerken op of direct nabij de openbare weg.

Artikel 18 Algemene wijzigingsregels
Op deze algemene wijzigingsregels kan een beroep gedaan worden, waar het gaat om bijvoorbeeld bepaalde overschrijdingen met 10%, voor de in het plan aangegeven bestemmingsplangrens, van het beloop of het profiel van een weg, alsmede van de vorm van bouwvlakken voor zover zulks bij de definitieve uitmeting, bij de verkaveling of bij de nadere detaillering noodzakelijk en/of wenselijk is.

Artikel 19 Algemene procedureregels
In dit artikel zijn de procedures opgenomen die gevolgd moeten worden bij het stellen van nadere eisen en bij een wijziging.

7.2.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht
De tekst uit dit artikel is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen. Het betreft een regeling voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het bestemmingsplan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

Artikel 21 Slotregel
In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

 

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Overleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan 'De Weitens' voorgelegd aan de de daartoe in aanmerking komende instanties. Met de provincie Noord-Brabant is op ambtelijk niveau met enige regelmaat overleg gevoerd over de provinciale belangen die voor het plan van belang zijn. Daarnaast heeft de provincie in het kader van het wettelijk vooroverleg een reactie ingediend op het voorontwerpbestemmingsplan.

8.1.1 Reactie provincie Noord-Brabant

De provincie Noord-Brabant heeft op 21 december 2016 een reactie ingediend op het voorontwerpbestemmingsplan. In deze paragraaf is per punt een samenvatting gegeven en is aangegeven hoe de reactie in het bestemmingsplan of het bijbehorende inrichtingsplan is verwerkt.

Algemene regels

  • a. De provincie verzoekt om aan te geven welk deel van het inrichtingsplan toe te rekenen is aan de inpassing van de N69 en welk deel aan de inpassing van de groente- en fruittuin.

In het inrichtingsplan is aangegeven welk deel van het inrichtingsplan toe te rekenen is aan de inpassing van de weg en welk deel aan de inpassing van de groente- en fruittuin.

  • b. De provincie adviseert een verantwoording over kwaliteitsverbetering van het landschap toe te voegen gerelateerd aan de voorgestane uitbreiding van het bestemmingsvlak ‘Wonen’, waar de bebouwing voor de educatieve groente- en fruittuin komt. Tevens wordt verzocht om dit document aan het ontwerpbestemmingsplan toe te voegen, dan wel in te voegen in het inrichtingsplan en als bijlage bij de planregels op te nemen. Ook wordt verzocht een verantwoording in het inrichtingsplan op te nemen met betrekking tot de bestemmingswijziging van 'Natuur' naar 'Agrarisch met waarden'. Hierbij moet concreet inzicht worden gegeven op basis van de gemeentelijke landschapsinvesteringsregeling.

In het inrichtingsplan is een verantwoording opgenomen over de kwaliteitsverbetering van het landschap met betrekking tot de uitbreiding van de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de educatieve groente- en fruittuin. Daarnaast is op basis van de gemeentelijke landschapsinvesteringsregeling een verantwoording opgenomen met betrekking tot de bestemmingswijziging van 'Natuur' naar 'Agrarisch met waarden'. Het inrichtingsplan is als bijlage bij de regels opgenomen.

  • c. Zekerstelling realisering en instandhouding: de provincie adviseert de realisatie en instandhouding van de kwaliteitsverbetering van het landschap door middel van een voorwaardelijke verplichting planologisch-juridisch te borgen in de planregels.

In artikel 3.3.1 en artikel 8.4.3 is een voorwaardelijke verplichting opgenomen met een realisatie en instandhoudingsverplichting van de kwaliteitsverbetering van het landschap.

Attentiegebied NatuurNetwerk Brabant (NBB)

  • d. De Verordening ruimte bevat in artikel 12 regels voor de bescherming van de waterhuishouding van de binnen deze aanduiding gelegen NNB. Hierin wordt bepaald dat een bestemmingsplan geen bestemmingen aanwijst of regels bevat ten aanzien van bepaalde activiteiten. In het plan is geen verantwoording opgenomen over de aanvaardbaarheid van de planontwikkelingen in relatie tot het attentiegebied. De provincie adviseert de plantoelichting op dit punt aan te vullen en in de planregels bescherming van dit gebied te borgen in overeenstemming met artikel 12 van de Vr.

In paragraaf 3.2.2 van de toelichting is een verantwoording opgenomen met betrekking tot de aanvaardbaarheid van het plan in relatie tot het attentiegebied. In de regels is de dubbelbestemming 'Waarde - Hydrologie' opgenomen, waarin overeenkomstig artikel 12 van de Vr, regels zijn opgenomen ter bescherming van het attentiegebied.

Planregels

De provincie adviseert de regels aan te passen dan wel te verwijderen in lijn met onderstaande opmerkingen.

  • e. Artikel 1.47 theetuin: definiëring van dit begrip ontbreekt.

In artikel 1.47 is een definitie voor het bergip theetuin opgenomen.

  • f. Artikel 3.2.1.b maakt realisering van onder meer warmtebuffers, CO2- en biovergistingsinstallaties mogelijk in agrarisch gebied: dit wijkt af van de artikelen 3.1 Vr (verbod nieuwvestiging) en artikel 33 (rechtstreeks werkende regel mestbewerking).

De warmtebuffers, CO2- en biovergistingsinstallaties zijn uit artikel 3.2.1 onder b. verwijderd.

  • g. Artikel 3.4.1 kleinschalig kamperen is niet toepasbaar vanwege ontbreken bouwvlak.

De afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van kleinschalig kamperen uit artikel 3.4.1 is uit de regels verwijderd.

  • h. Artikel 3.4.3 huisvesting seizoensarbeiders is niet toepasbaar omdat er geen agrarisch bedrijf functioneert.

De afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders uit artikel 3.4.3 is uit de regels verwijderd.

  • i. Na artikel 3.5.3 (verboden werkzaamheden) ontbreekt bepaling over strafbaar feit (zie artikel 4.4.4.).

De bepaling met betrekking tot een strafbaar feit is opgenomen in artikel 3.5.4.

  • j. Artikel 4.5 wijziging bestemming 'Natuur' in 'Agrarisch' of 'Agrarisch met waarden'. De natuurbestemming betreft gronden waar kwaliteitsverbetering van het landschap plaatsvindt. In de criteria van de wijzigingsbevoegdheid ontbreken evenwel voorwaarden in relatie tot instandhouding van deze kwaliteitsverbetering van het landschap.

In artikel 4.5 is een voorwaarde toegevoegd met betrekking tot de instandhouding van de maatregelen met betrekking tot de kwaliteitsverbetering van het landschap.

  • k. Artikel 6.1.h: de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - brug en onderdoorgang' ontbreekt op de verbeelding.

De aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - brug en onderdoorgang' is op de verbeelding opgenomen.

  • l. Artikelen 7 (Wonen – 1) en 8 (Wonen -2) komen niet voor op de verbeelding (slechts de bestemming 'Wonen').

De bestemmingen 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2' zijn op de verbeelding opgenomen.

  • m. Artikelen 8.1.e.2, 8.2.2.a/b.2 en 8.2.4.a: de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – educatieve groente- en fruittuin' respectievelijk 'specifieke bouwaanduiding – educatieve groente- en fruittuin' ontbreken op de verbeelding.

De aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – educatieve groente- en fruittuin' en 'specifieke bouwaanduiding – educatieve groente- en fruittuin' zijn op de verbeelding opgenomen.

  • n. Artikel 8.4.2: de aanduiding 'specifieke vorm van waarden – educatieve groente- en fruittuin' ontbreekt op de verbeelding.

De verwijziging in artikel 8.4.2 heeft betrekking op de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – educatieve groente- en fruittuin' en 'specifieke bouwaanduiding – educatieve groente- en fruittuin'. Deze aanduidingen zijn opgenomen in artikel 8.4.2 en op de verbeelding.

8.2 Inspraak

Het ontwerpbestemmingsplan heeft de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening doorlopen. In het kader van deze procedure is het ontwerpbestemmingsplan vanaf 16 februari 2017 gedurende zes weken ter visie gelegd, waarbij de mogelijkheid is geboden tot het indienen van zienswijzen. Gedurende de zienswijzeperiode is één zienswijze binnengekomen. Deze is in de Nota van zienswijzen samengevat en beantwoord. De nota is als bijlage Bijlage 9 bij de toelichting opgenomen.