direct naar inhoud van Regels
Plan: Nieuwendijk 143 Someren
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0847.BP02017019-VS01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

Het bestemmingsplan "Nieuwendijk 143 Someren" van de gemeente Someren.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML- bestand NL.IMRO. 0847.NL.IMRO.0847.BP02017019-VS01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 Verbeelding

De kaart waarop de bestemmingen en aanduidingen van de gronden die in het plangebied zijn gelegen, zijn aangegeven.

1.4 Aanbouw

Een aan het hoofdgebouw aangebouwd bijgebouw.

1.5 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld voor het gebruik en/ of het bebouwen van de desbetreffende gronden.

1.6 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Aan huis verbonden bedrijf

Het door een van de bewoners als ondergeschikte functie aan huis uitoefenen van een bedrijfsmatige activiteit, met uitzondering van detailhandel of erotische dienstverlening, die door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs)woning met de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend. Hieronder wordt ook verstaan het uitoefenen van een bedrijf waarbij de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten in hoofdzaak elders op locatie plaatsvinden terwijl aan huis de organisatorische activiteiten en activiteiten zoals opslag van materialen en stalling van voertuigen plaatsvinden.

1.8 Aan huis verbonden beroep

Het door een van de bewoners als ondergeschikte functie uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verrichten van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met uitzondering van detailhandel of erotische dienstverlening dat door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs) woning met de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend.

1.9 Aardkundige waarden

Waarden die samenhangen met de geologische, geomorfologische en/of bodemkundige kenmerken en ontstaanswijze van een gebied, zoals bodemopbouw en –samenstelling, hoogteverschillen en de daarmee samenhangende waterhuishouding.

1.10 Abiotische waarden

Geheel van waarden in verband van het abiotische milieu ( = niet levende natuur) in de

vorm van specifieke aardkundige en/of hydrologische kenmerken en eventueel op basis daarvan aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden.

1.11 Afhankelijke woonruimte

Een bijgebouw bij een (bedrijfs)woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met deze (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een

oogpunt van mantelzorg is gehuisvest.

1.12 Agrarische waarden

De waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de goede mogelijkheden voor de uitoefening van een doelmatige, agrarische bodem- en /of bedrijfsexploitatie.

1.13 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.14 Bebouwingsconcentratie

Een kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.

1.15 Bebouwingscluster

Een vlakvormige verzameling van gebouwen in het buitengebied.

1.16 Bebouwingslint

Een lijnvormige verzameling gebouwen langs een weg in het buitengebied, enkelzijdig of dubbelzijdig aanwezig, met geringe afstanden tussen de bouwkavels, veelal met een historisch gegroeide menging van kleinschalige buitengebied- en niet- buitengebiedfuncties.

1.17 Bebouwingsvrije zone bij een leiding

Een vrijwaringzone aan weerszijden van de hartlijn van de leiding die obstakelvrij moet blijven om een veilig en bedrijfszeker transport te waarborgen en ter bescherming van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving van de leiding.

1.18 Bed and breakfast

Het bij wijze van nevenactiviteit verstrekken van logies en ontbijt, door het beschikbaar stellen van slaap- en sanitaire ruimten, - aan een steeds wisselend publiek dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft. Onder bed and breakfast worden niet verstaan overnachtingen, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/ of arbeid.

1.19 Bedrijf

Een organisatorische eenheid, waarbinnen op een bepaalde locatie commerciële activiteiten worden uitgeoefend.

1.20 Beeldkwaliteit

Beeldkwaliteit is het samenstel van de beoordeling van:

  • 1. De plaats van de bebouwing in het verleden en nu;
  • 2. De maten en verhoudingen van de gebouwen in het verleden en nu;
  • 3. Het ritme of patroon van de bebouwing langs de weg in het verleden en nu;
  • 4. De beplanting langs de openbare weg en op particuliere gronden;
  • 5. Het materiaalgebruik voor de bebouwing en de straat;
  • 6. Kenmerkende objecten zoals een molen, kerk, bos, houtwal, kunst e.d.
  • 7. Staat van verzorging, detaillering en onderhoud van gebouwen, weg- en bermonderhoud, verlichting e.d.;
  • 8. Abiotische omgeving, patronen en structuren.

1.21 Beeldkwaliteitplan

Het beeldkwaliteitplan Buitengebied 2011 waarin geformuleerde en toetsbare beeldkwaliteiten zijn opgenomen zoals het luidt op de datum van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan waarvan het onderdeel uitmaakt.

1.22 Bestaande bebouwing

Bebouwing, zoals die bestaat, of rechtens mag bestaan, op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.23 Bestaand gebruik

Het gebruik van grond en opstallen, zoals dat bestaat op het tijdstip dat het onderhavige bestemmingsplan of planonderdeel rechtskracht heeft verkregen.

1.24 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.25 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.26 Bewoning

Het verblijf c.q. gebruik als woonruimte inclusief nachtverblijf voor de huisvesting van een huishouden zonder dat elders aantoonbaar over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt.

1.27 Bijgebouw

Een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.28 Bodemingreep (diepte, oppervlakte)

Werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologische bodemarchief.

De diepte:

van een bodemingreep wordt gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse.

De oppervlakte:

van een bodemingreep is het gebied waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologische bodemarchief.

1.29 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.30 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.31 Bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.32 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.33 Bouwperceelsgrens

De grens van een bouwperceel.

1.34 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.35 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.36 Carport

Een overdekte open ruimte, waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen of door vrijstaande ondersteuningen, en die niet wordt aangemerkt als een gebouw.

1.37 Cultuurhistorische waarden

Waarden die samenhangen met de nalatenschap van de mens, door zijn aanwezigheid en activiteiten in het verleden, en die hij heeft achtergelaten in het huidige landschap. Hierbij gaat het om archeologisch, historisch- landschappelijk, historisch- geografisch en/of historisch- bouwkundig waardevolle zaken, zoals archeologische elementen, beplanting, reliëf (bij voorbeeld bolle akkers) verkaveling, slotenpatroon en bebouwing.

1.38 Dagrecreatief medegebruik

Extensieve vormen van dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, skeeleren, paardrijden of kanoën die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is.

1.39 Erotische dienstverlening

Elke vorm van erotische dienstverlening met een bedrijfsmatig karakter zoals erotische massage, escortservice, parenclub, prostitutie, seksbioscoop, seksclub, sekstheater en dergelijke.

1.40 Escortbedrijf

Het bedrijfsmatig aanbieden van prostitutie die wordt uitgeoefend op een andere plaats dan die waar het escortbedrijf wordt uitgeoefend.

1.41 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.42 Gebruiken

Gebruiken, doen of laten gebruiken.

1.43 Groene erfinrichting

Groenelement, bestaande uit beplanting en / of andere groenelementen, zoals een poel of een vlinderweide, dat gelegen is binnen een bestemmingsvlak.

1.44 Groenvoorzieningen

Allerleivormen van beplanting en groen, die niet zijn aan te merken als agrarische bodemexploitatie maar die een functie vervullen in de aankleding van het landschap.

1.45 Hoofdgebouw

Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.46 Hydrologisch neutraal ontwikkelen met betrekking tot het grondwater

Het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen zodanig loskoppelen van (een deel van) de hemelwateropvang zodat het hemelwater in voldoende mate via infiltratievoorzieningen op eigen terrein passief in de bodem geïnfiltreerd wordt.

1.47 Hydrologisch neutraal ontwikkelen, toetsinstrumentarium

Het door de waterschappen De Dommel en Aa en Maas gezamenlijk ontwikkeld toetsinstrumentarium voor het bepalen van de benodigde infiltratie en berging voor het hydrologisch neutraal ontwikkelen.

1.48 Infiltratie

Het indringen van water in de bodem.

1.49 Infiltratievoorziening

Een open voorziening, zonder bodemverhardingen en gelegen boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand, waarmee tijdelijk opgevangen (schoon) hemelwater kan indringen in c.q. passief kan infiltreren in de bodem.

1.50 Kernrand

Een overgangszone tussen bebouwde kom en buitengebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte en/of afnemende agrarische functie.

1.51 Landschapselement

Een streekeigen natuur- of landschapsobject dat een waardevolle landschappelijke, natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische waarde heeft, zoals een houtwal.

1.52 Landschappelijke waarden

Het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische, archeologische en visueel-

ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

1.53 Mantelzorg

Het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan één of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

1.54 Milieucategorie

De milieucategorie die aan een bepaalde bedrijfsactiviteit is toegekend in de Brochure bedrijven en milieuzonering, editie 2009, uitgebracht door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten ISBN 9789012130813, zoals deze luidt op de datum van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.55 Minicamping

Een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, agrarisch verwant bedrijf, recreatiebedrijf of bij een burgerwoning.

1.56 Natuurwaarden

De waarden die aan een gebied zijn toegekend in verband met het voorkomen van biotische en/ of abiotische elementen die bijdragen aan de diversiteit en natuurlijkheid van een gebied.

1.57 Ondergeschikte functie

Een activiteit van een zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft.

1.58 Paardenbak

Een voorziening in de open lucht bestaande uit een hekwerk en een paardrijbodem voor het berijden, africhten en laten lopen van paarden.

1.59 Peil
  • 1. Voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst, de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van deze toegang.
  • 2. In andere gevallen de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte aaiveld.

1.60 Piekberging ( hemelwater)

Een gebouwde of aangelegde voorziening voor de tijdelijke opvang/buffering van overtollig hemelwater afkomstig van bebouwing en/of verhardingen;

1.61 Prostitutie

Het zich tegen vergoeding aan anderen beschikbaar stellen voor het verrichten van seksuele handelingen.

1.62 Routegebonden horeca

Een kleinschalige horecavoorziening, niet zijnde een café of restaurant, waar vanuit de bestaande bebouwing consumpties worden verstrekt aan passanten, zoals een theehuis.

1.63 Verhard oppervlak

De oppervlakte van het geheel van bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente teeltondersteunende voorzieningen op de bij één bedrijf of andere functionele eenheid behorende gronden die gelegen kunnen zijn binnen meerdere bestemmingen.

1.64 Voorgevelrooilijn

De denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:

  • gelijk is aan de in deze regels voorgeschreven afstand van gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
  • gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand.

1.65 Water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, vijvers, kanalen en beken alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, gemalen en inlaten.

1.66 Woning/ wooneenheid

Eén complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, waaronder tevens begrepen gezinsvervangende woonvormen.

1.67 Woning/ wooneenheid

Eén complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, waaronder tevens begrepen gezinsvervangende woonvormen.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Algemeen

De bepalingen in deze planregels over plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels, schoorstenen en soortgelijke ondergeschikte bouwdelen.

2.2 Meetregels

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.3 Afstand tot een perceelsgrens

De kortste afstand van het verticale vlak in een perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk.

2.4 Bebouwingspercentage

Het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel voor zo ver dat is gelegen binnen de bestemming.

2.5 Breedte van een bestemmingsvlak

Tussen de twee zijdelingse grenzen van het bestemmingsvlak, gemeten op een afstand van 10 meter van de naar de zijde van de weg gekeerde bestemmingsgrens.

2.6 Breedte van een bouwperceel

Tussen de twee zijdelingse perceelsgrenzen, gemeten in de bebouwingsgrens of (rooi)lijn op de minimum afstand die bebouwing tot de weg in acht moet nemen.

2.7 Goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 Bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.9 Inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.10 Lengte c.q. breedte van een bouwwerk

Horizontaal tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.11 Oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. Behoud, herstel en /of ontwikkeling van de aanwezige landschapswaarden.
  • b. Extensief recreatief medegebruik
  • c. Groenvoorzieningen
  • d. Infiltratie
  • e. Water en waterhuishoudkundige voorzieningen

3.2 Bouwregels

Op of in de in 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven bestemming. De hoogte mag maximaal 2,50m¹ zijn. Niet toegestaan zijn overkappingen, permanente teeltondersteunende voorzieningen, mest- en voerplaten, (sleuf-)silo’s, mestopslagsilo’s en vergelijkbare voorzieningen.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Paardenbakken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor het realiseren van een paardenbak, indien in een bestemmingsvlak geen of onvoldoende ruimte is. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  • a. De paardenbak wordt gesitueerd binnen of direct grenzend aan het bestemmingsvlak in combinatie waarmee de paardenbak wordt gerealiseerd.
  • b. De afstand tot de woningen van derden bedraagt 30m¹.
  • c. De oppervlakte is maximaal 800m².
  • d. Er zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan met een hoogte van maximaal 2 m¹, zoals een omheining. Voor lichtmasten geldt een maximale hoogte van 6 m¹.
3.3.2 Schuilgelegenheid voor dieren
  • a. De locatie moet gelegen zijn buiten de EHS en buiten het zoekgebied ecologische verbindingszone.
  • b. Het moet gaan om een solitair gelegen perceel, dat wil zeggen een perceel dat niet aansluit op het huisperceel/ bestemmingsvlak van de aanvrager. In dat geval dient een schuilgelegenheid binnen het bestemmingsvlak te worden gerealiseerd.
  • c. De oppervlakte van het perceel moet minstens 2.500 m² zijn.
  • d. De schuilgelegenheid dient te worden gerealiseerd in een van de hoeken van het perceelbij voorkeur aansluitend bij bestaande groen opstanden.
  • e. De vergunning kan alleen worden verleend aan de zakelijk gerechtigde op het perceel en alleen indien hij niet beschikt over een vergunning voor een schuilgelegenheid elders.
  • f. De schuilgelegenheid is primair bedoeld om de dieren beschutting te bieden tegen weersomstandigheden. Om die reden dient de schuilgelegenheid tenminste aan één zijde open te zijn zodat de dieren vrij kunnen in- en uitlopen.
  • g. Binnenopslag en/ of stalling van voertuigen of ander materieel is niet toegestaan met uitzondering van opslag in beperkte mate van veevoer en hooi en stro. Buitenopslag is uitgesloten.

3.4 Specifieke gebruiksregels

De volgende werken en / of werkzaamheden worden in ieder geval aangemerkt als met de bestemming strijdig gebruik en zijn dus verboden: het aanleggen van mest- of waterbassins van folie.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem.
  • b. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, allen dieper dan 0,50m¹, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen.
  • c. het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels.
  • d. het verwijderen van landschapselementen.
  • e. het verwijderen van onverharde wegen of paden.
  • f. het beplanten van gronden met opgaand houtgewas ten behoeve van tuinbouw of agrarische houtteelt ( alleen voor zo ver aangeduid met cultuurhistorisch/ archeologisch waardevol).
  • g. Het aanleggen en of verharden van wegen of paden dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen voor zo ver groter dan 200m².
3.5.1 Uitzondering

Een omgevingsvergunning als hiervoor aangegeven is niet vereist voor:

  • a. werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.
  • b. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.
3.5.2 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waarden die in de bestemmingsomschrijving zijn genoemd.

3.6 Wijzigingsbevoegdheden
3.6.1 Wijziging in bestemming Wonen (vormverandering en vergroting van bestemmingsvlak)

De bestemming ‘Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden’ kan gewijzigd worden in de bestemming ‘Wonen’ in verband met een uitbreiding en/of de vormverandering van een bestemmingsvlak Wonen. In combinatie hiermee kan de bestemming Wonen worden gewijzigd in de bestemming Agrarisch. Hierbij geldt als randvoorwaarde dat de wijziging nodig is om een ontwikkeling die plaatsvindt binnen de bouwregels van deze bestemming m.b.t. maatvoering en afstanden, te kunnen realiseren.

3.6.2 Wijziging in bestemming Groen, Natuur of Water (ontwikkeling landschapselementen of nieuwe natuur)

De bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke waarden’ kan gewijzigd worden wijzigen in de bestemming ‘Groen’, ‘Natuur’ of ‘Water’ of een combinatie van deze ten behoeve van de ontwikkeling van nieuwe natuur- en/of landschapselementen. Hierbij geldt de randvoorwaarde dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan andere belangen, zoals agrarische belangen.

3.6.3 Wijziging ten behoeve van minicamping

De bestemming ‘Agrarisch met waarden- Landschapswaarden’ kan gewijzigd worden in de bestemming 'Wonen’ ten behoeve van de uitbreiding van een bestemmingsvlak met een van deze bestemmingen om de uitbreiding van een minicamping mogelijk te maken. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  • a. Het betreft uitsluitend recreatief medegebruik voor kleinschalig kamperen op gronden die direct aansluiten aan een bestemmingsvlak waar kleinschalig kamperen al is toegestaan dan wel in combinatie met de onderhavige wijziging via een omgevingsvergunning wordt toegestaan.
  • b. Er zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan, waaronder maximaal vijf stacaravans.
  • c. De afstand tot woningen van derden dient tenminste 50m¹ te zijn.
  • d. De afstand tot de weg dient 20m¹ te zijn.
  • e. De afstand tot de perceelsgrens dient 5m¹ te zijn.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. Bewoning.
  • b. Aan huis verbonden beroepen.
  • c. Parkeervoorzieningen.
  • d. Voorzieningen ten behoeve van waterberging en –infiltratie.
  • e. Groene erfinrichting.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
  • a. Er mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de in de bestemmingsomschrijving aangegeven doeleinden.
  • b. Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan.
  • c. De afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 15 m¹;
  • d. De afstand tot de bestemmingsgrens mag niet minder dan 5 m¹ zijn.
  • e. Bij herbouw mag de woning uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande fundering en als er sprake is van uitbreiding daar direct op aansluitend.
4.2.2 Hoofdbebouwing
  • a. De inhoud van een woning mag niet meer bedragen dan 750 m³, de inhoud van kelders wordt niet meegeteld.
  • b. Indien de inhoud van een bestaande woning op de datum van ter visie legging van het ontwerp- bestemmingsplan al meer bedraagt, geldt de bestaande inhoud als maximaal toegestaan. Bij vervangende nieuwbouw geldt dat de woning tot maximaal de bestaande inhoud mag worden teruggebouwd.
  • c. De maximaal toegestane goothoogte is 6m¹.
  • d. De maximale toegestane bouwhoogte is 10m¹.
4.2.3 Bijgebouwen
  • a. De gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt 295 m² per woning.
  • b. De maximaal toegestane hoogte is 5,5 m¹.
  • c. De maximaal toegestane goothoogte is 3 m¹.
  • d. De afstand tot de bestemmingsgrens is 5 m¹.
4.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
  • a. Per woning mag één carport worden gebouwd met de volgende maatvoering:
    • 1. Oppervlakte niet meer dan 20 m²
    • 2. Hoogte niet meer dan 3 m¹.
    • 3. De afstand tot de bestemmingsgrens is 5 m¹ .
  • b. De maximaal toegestane hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, uitgezonderd terreinafscheidingen is 3 m¹. De hoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m¹ zijn en voor het overige maximaal 2 m¹ .

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijken van de bouwregels voor gewijzigde situering bij vervangende nieuwbouw

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor het toestaan van herbouw van de woning op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak dan in 4.2.1 sub d is aangegeven.

Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  • a. De gewijzigde situering leidt tot een planologische verbetering.
  • b. De gewijzigde situering mag niet leiden tot beperking van andere functies in de omgeving.
4.3.2 Paardenbakken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor het realiseren van een paardenbak. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  • a. De afstand tot de woningen van derden bedraagt tenminste 30 m¹.
  • b. De oppervlakte is maximaal 800m².
  • c. Er mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, zoals een omheining en lichtmasten. Voor lichtmasten geldt een maximale hoogte van 6 m¹, voor andere bouwwerken is dit 2m¹.

4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik

Onder met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruiken van bijgebouwen voor bewoning.
  • b. het gebruiken van gronden en gebouwen voor bedrijfsactiviteiten, anders dan aan huis verbonden beroepen.
4.4.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
  • c. Binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van onderhavig bestemmingsplan dient de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in het landschappelijk inpassingsplan in bijlage 1 bij deze planregels, gerealiseerd te zijn.
  • d. Deze landschappelijke inpassing dient na realisatie duurzaam in stand te worden gehouden.
4.4.3 Voorwaardelijke verplichting sloop
  • a. Overtollige bebouwing dient gesloopt te zijn binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van het wijzigingsplan.
  • b. Onder overtollig zoals bedoeld onder a wordt verstaan het aantal m² bebouwing dat binnen de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Wonen' aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en dat op grond van de regels van de bestemmingen 'Agrarisch' dan wel 'Wonen' het toegestane aantal m² overschrijdt.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Minicamping

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor het toestaan van een minicamping. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  • a. Het betreft uitsluitend recreatief medegebruik voor kleinschalig kamperen op gronden die direct aansluiten op een bestemmingsvlak waar kleinschalig kamperen al is toegestaan dan wel in het kader van de onderhavige omgevingsvergunning wordt toegestaan.
  • b. Er zijn in totaal maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan, waarvan op maximaal 5 kampeerplaatsen stacaravans zijn toegestaan.
  • c. Er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.
  • d. Voor de ondersteunende voorzieningen, zoals op sanitair gebied is maximaal 100m² bebouwing toegestaan. Hiervoor dient zo veel mogelijk gebruik te worden gemaakt van de bestaande bebouwing.
  • e. De afstand tot de weg dient 20 m¹ te zijn.
  • f. De afstand tot de perceelsgrens dient 5m¹ te zijn.
  • g. Er moet zorg worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing conform de uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan.
4.5.2 Bed and breakfast

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor het verstrekken van bed and breakfast in bestaande bebouwing. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  • a. Het maximum aantal slaapplaatsen is tien.
  • b. Er dienen voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein te zijn.
  • c. Er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.
4.5.3 Routegebonden horeca

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor het als ondergeschikte functie vanuit de bestaande bebouwing verstrekken van dranken en/of spijzen voor gebruik ter plaatse. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  • a. Er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.
  • b. De oppervlakte van het terras is maximaal 75 m²
  • c. Er dienen voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein te zijn.
4.5.4 Verhuur van fietsen/ rijtuigen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor het als ondergeschikte functie verhuren van fietsen, rijtuigen e.d. vanuit de bestaande bebouwing. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  • a. Er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.
  • b. Er dienen voldoende parkeerplaatsen te zijn.
  • c. Er moet zorg worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing conform de uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan. Hiertoe moet een erfinrichtingsplan worden overgelegd.

4.6 Wijzigingsbevoegdheden
4.6.1 Wijzigingsbevoegdheid voor ‘Wonen plus’

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming ‘Wonen’ te wijzigen in de bestemming ‘Specifieke vorm van wonen- Wonen plus’ ten behoeve van de vestiging van een kleinschalig bedrijf in de milieucategorieën 1 of 2. Hierbij moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden.

  • a. De bedrijfsactiviteit moet plaatsvinden binnen de maximaal toegestane oppervlakte bebouwing.
  • b. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.
  • c. Parkeren, laden en lossen dienen op eigen terrein te geschieden.
  • d. Reclameaanduidingen dienen beperkt te blijven tot een bescheiden naamsaanduiding.
  • e. Buitenopslag is niet toegestaan.
  • f. Er moet zorg worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing conform de uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan.

Artikel 5 Leiding - Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor aanleg, gebruik, instandhouding en/of bescherming van een ondergrondse watertransportleiding en voor groenvoorzieningen.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

5.2 Bouwregels

In afwijking van wat elders in deze regels is bepaald met betrekking tot de toegestane bebouwing binnen de andere bestemmingen, mogen er op de gronden binnen deze dubbelbestemming ‘Leiding- Water’ uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten behoeve van de aanleg en /of instandhouding van de watertransportleiding. De hoogte mag maximaal 3m¹ zijn.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan om bebouwing toe te staan ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen. Hiervoor geldt de randvoorwaarde dat het functioneren en de continuïteit van de watertransportleiding hierdoor niet worden belemmerd. Alvorens een besluit te nemen, winnen burgemeester en wethouders het advies in van de leidingbeheerder.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. Het aanbrengen van beplantingen en bomen.
  • b. Het aanleggen van wegen en paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
  • c. Het indrijven van voorwerpen in de bodem, waaronder heien.
  • d. Het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;
  • e. Het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • f. Het permanent opslaan van goederen.
5.4.2 Uitzondering

Een omgevingsvergunning als hiervoor aangegeven is niet vereist voor:

  • a. werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de overige bestemmingen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.
  • b. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip dat het bestemmingsplan van kracht wordt, nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.
5.4.3 Toelaatbaarheid

De vergunning kan slechts worden verleend indien de desbetreffende werken en/ of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen, met name de continuïteit en de veiligheid van de verbinding.

De vergunning kan niet eerder worden verleend dan nadat de leidingbeheerder schriftelijk advies heeft uitgebracht aan het bevoegd gezag.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Juridische bepalingen

6.1 Anti- dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

6.2 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven conform het bepaalde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behalve ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen.
  • b. de bereikbaarheid van gebouwen voor het wegverkeer.
  • c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten.
  • d. het bouwen bij ondergrondse transportleidingen.
  • e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.
  • f. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Ondergronds bouwen
  • a. Ondergronds bouwen in de vorm van maximaal één bouwlaag is toegestaan binnen de gevelgrenzen van de woning en de bebouwing die verder binnen bestemmingsvlakken is toegestaan.
  • b. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor het toestaan van ondergrondse bebouwing van maximaal één bouwlaag buiten de gevelgrenzen van de bebouwing mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
      • De oppervlakte mag maximaal 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedragen met een absoluut maximum van 150m².
      • De afstand tot de as van de weg dient minimaal 15m¹ te bedragen.
      • Het bouwwerk dient geheel onder het maaiveld te worden gebouwd.
      • Er is maximaal één bouwlaag toegestaan.
      • Afhankelijk van de situatie kan een landschappelijke inpassing worden geëist.
  • c. De inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd telt niet mee bij het bepalen van de maximaal toegestane inhoud.

7.2 Geringe afwijkingen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. De voorgeschreven afstand tot de bestemmingsgrens, tot minimaal 3m¹, of als het uitbreiding van bestaande bebouwing betreft die reeds dichter bij de bestemmingsgrens is gelegen, deze bestaande kleinere afstand.
  • b. De regels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een functie ten behoeve algemeen nut - zoals ten dienste van verkeer, waterhuishouding, energievoorziening, telecommunicatie, dagrecreatief medegebruik, de wering van milieuhinder en/of gevaar, de bescherming van diersoorten en/of wild en herdenkingsdoeleinden of religieuze doeleinden, met dien verstande dat:
      • de bebouwde oppervlakte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 20 m²;
      • de goothoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 3 m¹ ;
      • de hoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 4,5 m;
      • de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 15m¹.
  • c. Het bepaalde in de regels voor overschrijding van het bouwvlak of het bouwen op een kleinere afstand van de weg dan is voorgeschreven met dien verstande dat:
      • dit noodzakelijk is vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of perceelsinrichting;
      • er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;
      • de overschrijding niet mag leiden tot een vermindering van de gebruiksmogelijkheden van de gronden voor piekberging en infiltratie.
      • de wegbeheerder wordt gehoord.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1. lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens voor erotische dienstverlening;
  • b. het gebruik van bijgebouwen bij een woning of bedrijfsgebouwen als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte.

Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt niet verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kleinschalige, kortstondige, incidentele evenementen waarvoor op grond van andere regelgeving een vergunning of ontheffing vereist is en deze is verleend.

8.2 Afwijken ten behoeve van mantelzorg

Met een omgevingsvergunning kan van het plan worden afgeweken om toe te staan dat een bijgebouw bij een bedrijfswoning of woning c.q. een deel van een bedrijfsgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte om te voorzien in een tijdelijke behoefte. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden.

  • a. Aangetoond wordt dat inwoning in de (bedrijfs)woning ter plaatse redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort en bewoning als afhankelijke woonruimte van een bijgebouw en/ of het deel van het bedrijfsgebouw noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Deze laatste eis geldt niet als er sprake is van een eerste lijns familierelatie tussen de bewoners van de woning en die van de afhankelijke woonruimte.
  • b. De afhankelijke woonruimte wordt binnen de maatvoeringen voor bijgebouwen bij de (bedrijfs)woning c.q. bedrijfsgebouwen volgens de geldende bestemming ingepast, met een maximale oppervlakte van 75 m².
  • c. De afhankelijke woonruimte wordt bij voorkeur gerealiseerd in een bestaand aangebouwd bijgebouw, of als dat niet mogelijk is in een bestaand vrijstaand bijgebouw of bedrijfsgebouw dat op maximaal 20 meter afstand is gelegen van de achtergevel van de (bedrijf)woning; in het geval er sprake is van een daartoe nieuw te bouwen bijgebouw mag de afstand tot de achtergevel van de (bedrijfs)woning niet meer bedragen dan 10 meter.
  • d. Aan de omgevingsvergunning wordt het voorschrift verbonden dat binnen twee maanden nadat het gebruik als afhankelijke woonruimte is beëindigd, dit door de hoofdbewoner schriftelijk wordt gemeld bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 9 Waarborgen ruimtelijke kwaliteit en bescherming van andere belangen en waarden

9.1 Waarborgen ruimtelijke kwaliteit
  • a. Alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor landschapsopbouw in de vorm van een groene erfinrichting en voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden.
  • b. Nieuwe ontwikkelingen zijn alleen toegestaan als zij niet leiden tot een onevenredige aantasting van natuur- en landschapswaarden, cultuurhistorische en aardkundige waarden.
  • c. Bij het toepassen van de flexibiliteitbepalingen (afwijken en wijzigen) vindt in alle gevallen een toets plaats aan het beeldkwaliteitplan. Een nieuwe ontwikkeling moet voldoen aan de uitgangspunten hiervan.
  • d. Verder moet er zorg worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing die in redelijke verhouding staat tot de aard en omvang van de desbetreffende ontwikkeling, een en ander conform de uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan.
  • e. Het bevoegd gezag kan in verband hiermee de eis stellen dat een landschapsplan of erfinrichtingsplan wordt overgelegd.

9.2 Bescherming andere belangen en waarden
  • a. Het toepassen van de flexibiliteitsbepalingen ( afwijken en wijzigen) is slechts toegestaan, indien is aangetoond dat de ontwikkeling als zodanig ter plaatse uit ruimtelijk ( natuur, landschap, flora en fauna) en milieukundig ( geur, geluid, veiligheid, waterhuishoudkundig) oogpunt aanvaardbaar is.
  • b. Verder mag er geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere in het geding zijnde belangen. Dit laatste betreft met name de belangen van omwonenden en de belangen ( bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden) van ( agrarische) bedrijven en andere in de omgeving voorkomende functies zoals horeca, maatschappelijke functies, recreatie en sport.
  • c. Om te kunnen beoordelen of voldaan wordt aan het gestelde onder 1 en 2 legt de initiatiefnemer een op de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling afgestemde ruimtelijke onderbouwing over.

9.3 Hydrologisch neutraal ontwikkelen
  • a. Alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor het behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden.
  • b. Bij het toepassen van de flexibiliteitbepalingen vindt in alle gevallen een toets plaats aan de eis dat er sprake moet zijn van hydrologisch neutraal ontwikkelen conform het Toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen van de betrokken waterschappen.
  • c. Het bevoegd gezag wint het advies van het betrokken waterschap.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 Bebouwingsconcentratie

De gronden met de gebiedsaanduiding ‘overige zone - bebouwingsconcentratie’ zijn naast de bestemmingen die hieraan in dit plan zijn toegekend tevens aangewezen als zoekgebied voor Ruimte voor Ruimtewoningen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
      • gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
      • na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als daar bedoeld met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken. Is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als Regels van het bestemmingsplan “Nieuwendijk 143 Someren”.