1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' van de gemeente Someren.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0847.BP02013022-
VS02 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen.
1.3 verbeelding:
de kaart, waarop de bestemmingen en aanduidingen van de gronden die in het plangebied zijn
gelegen, zijn aangegeven.
1.4 aan huis verbonden bedrijf:
het door een van de bewoners als ondergeschikte functie aan huis uitoefenen van een
bedrijfsmatige activiteit, niet zijnde detailhandel of erotische dienstverlening, die door zijn beperkte
omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs)woning
met de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken kan worden uitgeoefend. Hieronder wordt ook
verstaan het uitoefenen van een bedrijf waarbij de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten in hoofdzaak
elders op locatie plaatsvinden terwijl aan huis de organisatorische activiteiten en activiteiten zoals
opslag van materialen en stalling van voertuigen plaatsvinden.
1.5 aan huis verbonden beroep:
Het door een van de bewoners als ondergeschikte functie uitoefenen van een beroep of het
beroepsmatig verrichten van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch,
lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met
uitzondering van detailhandel of erotische dienstverlening, dat door zijn beperkte omvang en
beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs) woning met de
daarbij behorende bijbehorende bouwwerken kan worden uitgeoefend.
1.6 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe
verbinding staat en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw, maar er
functioneel onderdeel van uitmaakt.
1.7 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.8 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.9 aardkundige waarden:
waarden die samenhangen met de geologische, geomorfologische en/of bodemkundige kenmerken
en ontstaanswijze van een gebied, zoals bodemopbouw en –samenstelling, hoogteverschillen en de
daarmee samenhangende waterhuishouding.
1.10 abiotische waarden:
geheel van waarden in verband van het abiotische milieu (= niet levende natuur) in de vorm van
specifieke aardkundige en/of hydrologische kenmerken en eventueel op basis daarvan aanwezige
mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden.
1.11 Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (AAB):
Commissie van deskundigen die gemeenten adviseert over aanvragen in de agrarische sector in
het algemeen met name wat betreft aspecten als continuïteit, noodzaak en volwaardigheid.
1.12 afhankelijke woonruimte:
een bijbehorend bouwwerk bij een (bedrijfs)woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt
met deze (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van
mantelzorg is gehuisvest.
1.13 agrarisch:
het (bedrijfsmatig) telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.14 agrarisch bedrijf:
inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen
categorie behoort en die gericht is op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen
of het houden van dieren, zijnde: een (vollegronds)teeltbedrijf, een veehouderij, een
glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf.
1.15 agrarisch gebruik/doeleinden:
het al dan niet bedrijfsmatig gebruik van gronden of gebouwen voor het telen van gewassen of het
houden van dieren.
1.16 agrarisch loonbedrijf:
een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische
bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van
werkzaamheden op het gebied van grondverzet en cultuurtechniek, met uitzondering van
mestbewerking.
1.17 agrarisch verwant bedrijf:
een bedrijf met een verwantschap aan de agrarische sector, waarin gebruik wordt gemaakt van
land- en tuinbouwmethoden, dieren worden gehuisvest of werkzaamheden voor agrarische
bedrijven worden verricht met behulp van landbouwwerktuigen met uitzondering van
mestbewerking. Voorbeelden zijn: dierenasiels, -pensions en -klinieken, gebruiksgerichte
paardenhouderijen, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven,
paardenpensions, stalhouderijen, inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen,
veehandelsbedrijven en proefbedrijven.
1.18 agrarische waarden:
de waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de goede mogelijkheden voor de
uitoefening van een doelmatige, agrarische bodem- en /of bedrijfsexploitatie.
1.19 ambachtelijk bedrijf:
een bedrijf dat geheel of overwegend door middel van handwerk, goederen vervaardigt, bewerkt of
herstelt en installeert, inclusief het als ondergeschikte functie verkopen en/of leveren van goederen,
die rechtstreeks verband houden met het ambacht.
1.20 arbeidsmigrant:
persoon die vanuit een ander land naar Nederland komt met als doel arbeid en inkomen te
verwerven.
1.21 archeologisch deskundige:
Een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van
archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de kwalificaties van senior- archeoloog die
gesteld zijn in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
1.22 archeologisch monument:
terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch
monument.
1.23 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling,
beschikkend over een opgravingvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de
betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend volgens
de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
1.24 archeologische waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende
archeologische relicten (resten uit het verleden).
1.25 architectonische waarden:
de waarden, die aan een gebouw zijn toegekend vanwege de karakteristieke bouwkunst, bouwstijl
of bouwvorm.
1.26 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.27 bebouwingscluster
vlakvormige verzameling van bebouwing buiten bestaand stedelijk gebied.
1.28 bebouwingsconcentratie:
kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.
1.29 bebouwingslint:
min of meer aaneengesloten lijnvormige reeks van bebouwing langs een weg buiten het bestaand
stedelijk gebied.
1.30 bebouwingspercentage:
een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat het percentage van het deel van
een bestemmingsvlak aangeeft dat mag worden bebouwd.
1.31 bed and breakfast:
het bij wijze van nevenactiviteit verstrekken van logies en ontbijt, door het beschikbaar stellen van
slaap-, ontbijt- en sanitaire ruimten, aan een steeds wisselend publiek dat voor een korte periode,
namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft. Onder bed and breakfast worden niet
verstaan overnachtingen, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of
seizoensgebonden werkzaamheden en/ of arbeid.
1.32 bedrijf(sinrichting):
elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen
bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.
1.33 bedrijfsgebouw:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer
bedrijfsactiviteiten. Bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken worden niet als
bedrijfsgebouw aangemerkt.
1.34 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een bestemmingsvlak, die uitsluitend is bedoeld voor de
huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming
van de grond ter plaatse van het gebouw of het bestemmingsvlak, noodzakelijk is.
1.35 beeldbepalend pand:
een pand dat door zijn uiterlijke verschijningsvorm, historische bouwkunst en ligging kenmerkend
is voor de omgeving.
1.36 beeldkwaliteit:
het samenstel van de beoordeling van:
- de plaats van de bebouwing in het verleden en nu;
- de maten en verhoudingen van de gebouwen in het verleden en nu;
- het ritme of patroon van de bebouwing langs de weg in het verleden en nu;
- de beplanting langs de openbare weg en op particuliere gronden;
- het materiaalgebruik voor de bebouwing en de straat;
- kenmerkende objecten zoals een molen, kerk, bos, houtwal, kunst e.d.;
- staat van verzorging, detaillering en onderhoud van gebouwen, weg- en bermonderhoud, verlichting e.d.;
- abiotische omgeving, patronen en structuren.
1.37 beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011:
het beeldkwaliteitplan Buitengebied 2011 waarin geformuleerde en toetsbare beeldkwaliteiten zijn
opgenomen en op 29 juni 2011 door de raad vastgesteld.
1.38 beperkingen veehouderij:
gebied waar de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen zijn beperkt.
1.39 besluit omgevingsrecht (BOR):
besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wabo.
1.40 bestaande bebouwing:
bebouwing, zoals die bestaat, of rechtens mag bestaan, op het tijdstip van inwerkingtreding van
het bestemmingsplan.
1.41 bestaand gebruik:
Het gebruik van grond en opstallen, zoals dat bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het
bestemmingsplan.
1.42 bestaande veestapel:
het gebruik van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het houden van vee bestaand ten
tijde van de peildatum bepaald bij of krachtens de Natuurbeschermingswet 1998.
1.43 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.44 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.45 bevoegd gezag:
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo.
1.46 bewoning:
het verblijven in of gebruiken van een ruimte als woonruimte inclusief nachtverblijf zonder dat
elders aantoonbaar over een hoofdverblijf wordt beschikt.
1.47 bijbehorend bouwwerk/bijgebouw:
een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw.
1.48 bodemingreep (diepte, oppervlakte):
werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige
archeologische bodemarchief.
De diepte van een bodemingreep wordt gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse.
De oppervlakte van een bodemingreep is het gebied waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die
een verstorende werking kunnen hebben op het archeologische bodemarchief.
1.49 boerderij/boerderijgebouw/woonboerderij:
een gebouw, dat bestaat uit één ongelede (hoofd)bouwmassa, waarbinnen zich de (voormalige)
agrarische bedrijfswoning en de (voormalige) agrarische bedrijfsruimten bevinden, zoals een
langgevelboerderij.
1.50 boerderijsplitsing:
het opdelen van een (woon)boerderij in twee woningen of een in deze regels aangegeven ander
maximum aantal.
1.51 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van
een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een
standplaats.
1.52 bouwen, ondergronds:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk
onder het ter plaatse vastgestelde peil.
1.53 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.54 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte
liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met
uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback.
1.55 bouwperceel:
een aangesloten (virtueel) vlak waarop functioneel bij elkaar behorende bebouwing en
voorzieningen worden geconcentreerd, bestaande uit een bouwvlak, waarbinnen de gebouwen zijn
toegelaten, met de direct daaraan grenzende gronden waar ook bouwwerken geen gebouwen
zijnde en vergunningsvrije bouwwerken zijn toegestaan.
1.56 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.57 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge dit
bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.58 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct
hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.59 Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij’ (BZV):
instrument dat is ontwikkeld om een zorgvuldige veehouderij te kunnen sturen en stimuleren,
waarbij uitbreidingsruimte verdiend kan worden door middel van het behalen van een vastgestelde
minimale score op verschillende maatlatten'
1.60 camping:
een kampeerterrein met recreatie als hoofdactiviteit waarop alle kampeermiddelen in principe zijn
toegestaan, inclusief kampeermiddelen met een permanent karakter zoals stacaravans en chalets.
1.61 carport:
een overdekte open ruimte, waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen
of door vrijstaande ondersteuningen, en die niet wordt aangemerkt als een gebouw.
1.62 covergisting(installatie):
(een installatie ten behoeve van) de vergisting van mest, andere organische (rest)producten en/of
energiegewassen om daarmee energie (in de vorm van warmte en/of elektriciteit) en/of CO 2 (ten
behoeve van gebruik in de glastuinbouw) op te wekken.
1.63 cultuurhistorische waarde:
waarden die samenhangen met de nalatenschap van de mens, door zijn aanwezigheid en
activiteiten in het verleden, en die hij heeft achtergelaten in het huidige landschap. Hierbij gaat het
om archeologisch, historisch-landschappelijk, historisch-geografisch en/of historisch-bouwkundig
waardevolle zaken, zoals archeologische elementen, beplanting, reliëf (bij voorbeeld bolle akkers)
verkaveling, slotenpatroon en bebouwing.
1.64 cumulatieve achtergrondbelasting:
geurbelasting als gevolg van de veelheid aan veehouderijen in de omgeving van een geurgevoelig
object.
1.65 dagrecreatie:
het verblijf voor recreatieve doeleinden zonder dat daar een overnachting ter plaatse mee gepaard
gaat.
1.66 dagrecreatief medegebruik:
extensieve vormen van dagrecreatie die plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere
is, zoals wandelen, fietsen, skeeleren, paardrijden of kanoën.
1.67 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop/huur aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop/ verhuur,
het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen/huren
voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of
bedrijfsactiviteit.
1.68 detailhandel, productiegebonden:
detailhandel van goederen vanuit het bedrijf dat die goederen vervaardigt, bewerkt en/of toepast
in het productieproces, waarbij de detailhandel een ondergeschikte (neven)activiteit is van dat
bedrijf.
1.69 detailhandel, volumineuze:
detailhandel met een groot winkeloppervlak in auto's, boten, caravans, keukens, badkamers en
sanitair en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires,
onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen; bij rechtstreeks samenhangende artikelen kan
gedacht worden aan inbouwapparatuur en tegels. Onder volumineuze detailhandel wordt tevens
begrepen een tuincentrum en detailhandel in grove bouwmaterialen, alsmede woninginrichting
waaronder meubels, die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot
oppervlak nodig hebben voor de uitstalling.
1.70 differentiatievlak:
een op de plankaart als zodanig aangegeven vlak, waarbinnen van de basisbestemming afwijkende
functies en/ of maatvoeringen zijn toegestaan.
1.71 Ecologische hoofdstructuur (EHS):
een samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als
doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten, bestaande uit de meest
waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te
ontwikkelen natuurwaarden.
1.72 (zoekgebied) ecologische verbindingszone (evz):
een als zodanig in een bestemmingsplan aangeduid langgerekt (zoek)gebied waarbinnen
verbindende landschapselementen zijn of worden gerealiseerd.
1.73 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw
en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover
een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
1.74 erfbeplanting:
visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend
opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel
van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie.
1.75 erfinrichtingplan:
een inrichtingstekening waarbij de inrichting van een erf wordt weergegeven en waarbij wordt
aangesloten op het beeldkwaliteitsplan.
1.76 erotische dienstverlening:
elke vorm van erotische dienstverlening met een bedrijfsmatig karakter zoals erotische massage,
escortservice, parenclub, prostitutie, seksbioscoop, seksclub, sekstheater en dergelijke.
1.77 escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang
alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte
wordt uitgeoefend.
1.78 evenement:
een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het
bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele en/of
levensbeschouwelijke doeleinden.
1.79 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt.
1.80 gebruiken:
gebruiken, doen of laten gebruiken.
1.81 gebruiksgerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij waar het accent ligt op het bedrijfsmatig houden en stallen van paarden en
pony’s met als ondergeschikte nevenactiviteit het fokken en africhten ervan. Voorbeelden zijn:
stalhouderijen en paardenpensions.
1.82 geluidsreducerende voorzieningen:
voorzieningen die lawaai (voor een fors deel) moeten tegenhouden zodat de achterliggende
voorzieningen (meestal woningen) minder geluidshinder ondervinden, zoals een geluidsscherm en
geluidswal.
1.83 gietwatervoorziening:
een voorziening waarmee hemelwater opgevangen wordt voor hergebruik ten behoeve van de teelt
van gewassen, zoals een watersilo, waterbassin of een vijver.
1.84 glastuinbouwbedrijf
een agrarisch bedrijf waarbij de productie, in de vorm van het telen van gewassen, in hoofdzaak in
kassen plaatsvindt, en dat als niet- grondgebonden wordt aangemerkt.
1.85 groene erfinrichting:
groenelement, bestaande uit beplanting en / of andere groenelementen, zoals een poel of een
vlinderweide, dat gelegen is binnen een bestemmingsvlak.
1.86 groenvoorzieningen:
allerlei vormen van beplanting en groen, die niet zijn aan te merken als agrarische
bodemexploitatie maar die een functie vervullen in de aankleding van het landschap.
1.87 groepsaccommodatie (kamphuis):
een gebouw dat geheel of gedeeltelijk is ingericht voor het bedrijfsmatig verschaffen van recreatief
nachtverblijf in groepsverband in permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke
voorzieningen, keuken en verblijfruimten.
1.88 grondgebonden veehouderij:
veehouderij waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk
aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe
omgeving liggen van de bedrijfslocatie.
1.89 GVE (groot vee-eenheid)
eenheid waarmee de fosfaatproductie van landbouwhuisdieren wordt uitgedrukt en waarbij 1
GVE overeenkomt met de fosfaatproductie van één melkkoe;
1.90 hervestiging agrarisch bedrijf:
Het verplaatsen van een bestaand agrarisch bedrijf van het ene agrarische bestemmingsvlak naar
een ander agrarisch bestemmingsvlak, waar de agrarische activiteiten zijn gestaakt.
1.91 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de
bestemming als het belangrijkste gebouw is aan te merken.
1.92 horeca(bedrijf):
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse en/ of het
bedrijfsmatig verstrekken van logies met bijbehorende vermaaks- en vergaderfaciliteiten, één en
ander al dan niet in combinatie met elkaar.
1.93 houtteelt:
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe
hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldingen
herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet.
1.94 huiskavel:
kavel grenzend aan het bouwperceel van een agrarisch bedrijf.
1.95 huisvesting tijdelijke werknemers:
het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele
maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten,
voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering.
1.96 hydrologisch neutraal ontwikkelen met betrekking tot het oppervlaktewater:
het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente
(teelt)ondersteunende voorzieningen aanbrengen/aanwezig zijn van voorzieningen ten behoeve
van een afdoende piekberging voor het hemelwaterwater.
1.97 hydrologisch neutraal ontwikkelen met betrekking tot het grondwater:
het in combinatie met bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente
(teelt)ondersteunende voorzieningen zodanig loskoppelen van (een deel van) de
hemelwateropvang zodat het hemelwater in voldoende mate via infiltratievoorzieningen op
eigen terrein passief in de bodem geïnfiltreerd wordt.
1.98 hydrologisch neutraal ontwikkelen, toetsinstrumentarium:
het door de waterschappen De Dommel en Aa en Maas gezamenlijk ontwikkeld
toetsinstrumentarium voor het bepalen van de benodigde infiltratie en berging voor het
hydrologisch neutraal ontwikkelen.
1.99 infiltratie:
het indringen van water in de bodem.
1.100 infiltratievoorziening:
een open voorziening, zonder bodemverhardingen en gelegen boven de gemiddeld hoogste
grondwaterstand, waarmee tijdelijk opgevangen (schoon) regenwater weg kan indringen c.q.
passief kan infiltreren in de bodem.
1.101 intern salderen:
de mogelijkheid om binnen een veehouderij in (een deel van) de bestaande huisvestingssystemen
geen Beste Beschikbare Technieken (BBT) toe te passen, waarbij de voorwaarde wordt gesteld dat
de veehouder de ammoniakreductie die hij daardoor mist, compenseert door het toepassen van
verdergaande technieken dan BBT in de overige huisvestingssystemen binnen hetzelfde
bestemmingsvlak.
1.102 kampeermiddel:
een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander
(gewezen) voertuig of gedeelte daarvan, dat geen bouwwerk is waarvoor een
omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is, een en ander voor zo ver deze onderkomens of
voertuig geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen
worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.103 kampeerterrein:
een terrein of een plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd om
daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten
behoeve van recreatief nachtverblijf.
1.104 kamperen:
Het hebben van recreatief nachtverblijf in een kampeermiddel.
1.105 kas of hoge tunnel:
een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak of dek voornamelijk bestaan uit glas
of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder
geconditioneerde klimaatomstandigheden; schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen
(met een bouwhoogte van meer dan 1,5 m1) worden daaronder ook verstaan.
1.106 kernrandzone:
Overgangsgebied naar het buitengebied, gelegen langs bestaand stedelijk gebied, met daarin
relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte of afnemende
agrarische functie.
1.107 landschappelijke waarden:
het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of
object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat
bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische, archeologische en visueel-ruimtelijke waarden,
afzonderlijk of in onderlinge samenhang.
1.108 landschapselement:
een streekeigen natuur- of landschapsobject dat een waardevolle landschappelijke,
natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische waarde heeft, zoals een houtwal.
1.109 lawaaisport:
Een voorziening voor sportactiviteiten waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd,
waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, de motorsport en de modelvliegsport.
1.110 maaiveld:
de gemiddelde hoogte van de bovenkant van het ter plaatse aanwezige terrein.
1.111 manege:
een dagrecreatief bedrijf waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het op
eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geven tot het beoefenen van de
paardensport, het geven van instructie in diverse disciplines aan derden met gebruik van paarden
in eigendom van het bedrijf of aan derden met eigen paarden en het al dan niet bieden van
huisvesting en verzorging van paarden, met de daarbij behorende ondergeschikte en
ondersteunende functies, voorzieningen en activiteiten.
1.112 mantelzorg:
het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan één of meer leden van een huishouding die
hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.
1.113 mestbewerking:
de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of
hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding,
hygiënisatie of indamping van mest.
1.114 mestverwerking:
het bewerken van mest ten behoeve van het exportwaardig maken daarvan.
1.115 milieucategorie:
milieucategorie zoals omschreven in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering, Den Haag
2009;
1.116 milieuhygiëne:
het op een dusdanige wijze omgaan met de bestaande en gewenste waarden van de bodem, lucht
(waaronder fijnstof), water, geur, ecologie en natuur, zodat een verslechtering van deze waarden
wordt voorkomen.
1.117 minicamping:
een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, agrarisch verwant
bedrijf, recreatiebedrijf of bij een burgerwoning.
1.118 natuurwaarden:
de waarden die aan een gebied zijn toegekend in verband met het voorkomen van biotische en/ of
abiotische elementen die bijdragen aan de diversiteit en natuurlijkheid van een gebied.
1.119 nevenactiviteit/nevenfunctie:
ondergeschikte activiteit, die gezien de relationele aard en geringe omvang, slechts een aanvulling
is op de hoofdactiviteit.
1.120 niet-agrarisch bedrijf:
een bedrijf, niet zijnde een agrarisch of agrarisch verwant bedrijf, dat gericht is op de productie,
het bewerken en/ of het verwerken van goederen en/ of het leveren van niet- agrarische diensten.
1.121 nieuwvestiging:
vestiging op een locatie die volgens het geldende bestemmingsplan niet is voorzien van een
bestaand bouwperceel;
1.122 noodwoning:
een woning die in het bestemmingsplan ‘Buitengebied 1998’ specifiek was aangeduid als 'woning
vallende onder het overgangsrecht'.
1.123 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.
1.124 omschakeling:
geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene agrarische bedrijfsvorm naar de andere agrarische
bedrijfsvorm dan wel het overstappen van een niet-agrarisch gebruik naar een agrarische
bedrijfsvorm of vice versa.
1.125 ondergeschikt bouwdeel:
bouwdeel van beperkte afmetingen, dat buiten de gevel of het dakvlak van een bouwwerk uitsteekt
en niet gericht is op vergroting van het oppervlakte, zoals dakgoten, dakoverstekken,
regenafvoerpijpen, rookgasafvoeren, schoorstenen, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen,
ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels en balkons.
1.126 ondergeschikte functie:
een activiteit van een zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie
waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg
geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft. De ondergeschiktheid van de functie kenmerkt zich door
een omvang van maximaal 30% van de hoofdfunctie.
1.127 ondergronds bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk
onder het ter plaatse vastgestelde peil.
1.128 onderkomens:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen,
waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook
tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf,
voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
1.129 ondersteunende detailhandel:
detailhandel die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan
ondergeschikt is. Het ondersteunend karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke
omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of
nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.
1.130 ondersteunende functie:
functie die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt
is. Het ondersteunende karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat
de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als
zodanig herkenbaar blijft.
1.131 ondersteunende horeca:
horeca die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt
is. Het ondersteunend karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat
de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als
zodanig herkenbaar blijft.
1.132 open gebied:
Een ruimtelijk begrensd gebied met landschappelijke waarde die wordt gekenmerkt door een
landschap met een bepaalde openheid.
1.133 openbare weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin
gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan
de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.
1.134 openheid :
het ontbreken van bebouwing en hoogopgaande beplanting.
1.135 overig agrarisch bedrijf:
Agrarisch bedrijf dat niet binnen de definitie van veehouderij, vollegrondsteeltbedrijf of
glastuinbouwbedrijf valt.
1.136 paardenbak:
een voorziening in de open lucht bestaande uit een hekwerk en een paardrijbodem voor het
berijden, africhten en laten lopen van paarden.
1.137 peil:
- voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van deze toegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.138 perceel:
zie bouwperceel.
1.139 permanente bewoning:
bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een gebouw, dan wel een
gedeelte daarvan als hoofdverblijf.
1.140 persoonsgebonden overgangsrecht:
een aan de (rechts)persoon gerichte beschikking waarin voor deze (rechts)persoon om redenen
van billijkheid van overwegende aard van de gebruiksregels van dit bestemmingsplan wordt
afgeweken.
1.141 (hemelwater)piekberging:
een gebouwde of aangelegde voorziening voor de tijdelijke opvang/buffering van overtollig
hemelwater afkomstig van bebouwing en/of verhardingen.
1.142 plattelandswoning:
Een van oorsprong agrarische bedrijfswoning die structureel bewoond wordt door personen die
geen (bedrijfstechnische) relatie hebben met het agrarisch bedrijf dat ter plaatse nog wordt
uitgeoefend.
1.143 productiegerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan of met paarden worden
verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van
paarden. Ook paardenmelkerijen vallen hieronder.
1.144 recreatie:
activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding in de vorm van sport, spel,
toerisme en educatie en het bedrijfsmatig verstrekken van dag- en/of verblijfsrecreatie.
1.145 recreatieappartement:
een gebouw, dat bestemd is voor recreatief woonverblijf, niet zijnde permanente bewoning en dat
gedurende het hele jaar wordt gebruikt voor recreatieve doeleinden door wisselende personen,
omvattende maximaal één slaapkamer.
1.146 recreatiebedrijf:
een bedrijf dat overwegend gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van verblijfsrecreatie in de
vorm van een kamphuis of groepsaccommodatie, vakantiehuisjes, een kampeerterrein en/of
kleinschalig kamperen, daaronder begrepen ondersteunende horeca en ondersteunende
detailhandel.
1.147 recreatief medegebruik:
het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen,
ruitersport en kanovaren, en voor plaatsgebonden recreatieve activiteiten, zoals voor
sportvisserijen, alsmede route-ondersteunende voorzieningen, zoals picknick-, uitzicht-, rust- en
informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.
1.148 recreatiewoning:
een gebouw, dat bestemd is voor recreatief woonverblijf, niet zijnde permanente bewoning en dat
gedurende het hele jaar wordt gebruikt voor recreatieve doeleinden door wisselende personen.
1.149 routegebonden horeca:
een kleinschalige horecavoorziening, niet zijnde een café of restaurant, waar vanuit de
bestaande bebouwing dranken en etenswaren worden verstrekt aan passanten, zoals een theehuis.
1.150 ruimtelijke kwaliteit:
kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde,
belevingswaarde en toekomstwaarde.
1.151 ruimtelijke ontwikkeling:
bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.
1.152 stacaravan:
een wagen (niet uitklapbaar) gebouwd, ingericht en bestemd om te kamperen, welke volgens de
bepalingen van de wegenverkeerswetgeving niet over de openbare weg achter een auto mag
worden voortbewogen en die bedoeld is voor gebruik op een vaste standplaats.
1.153 statische opslag:
opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel
en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf, zoals (seizoens)stalling
van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke.
1.154 structurele voorziening voor tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers:
woningen/wooneenheden, hotels, pensions, logiesgebouwen of andere gebouwen, als zodanig
bestemd en tevens geschikt en ingericht ten behoeve van tijdelijke huisvesting van tijdelijke
werknemers waarbij zelfstandige bewoning is uitgesloten.
1.155 teeltondersteunende voorzieningen:
ondersteunende voorzieningen, die onderdeel zijn van de totale agrarische bedrijfsvoering van een
(grondgebonden) open- of vollegronds tuinbouwbedrijf of -bedrijfstak, boom- of vaste
plantenteeltbedrijf of - bedrijfstak en die gebruikt worden om de teeltomstandigheden c.q.
bedrijfsvoering te optimaliseren. Hierbij kunnen de volgende vormen/typen worden onderscheiden:
1.155.1 (teelt)ondersteunende kas:
een (teelt)ondersteunende voorziening in de vorm van een (permanente) kas.
1.155.2 hoge permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen, anders dan teeltondersteunende kassen, die in de regel hoger
dan 1,5 m en vrij makkelijk verwijderbaar zijn, maar waarbij dat niet na elk teeltseizoen
plaatsvindt. Hieronder worden in ieder geval verstaan: teeltbakken in stellingen of teelttafels,
eventueel met regenkappen; plastic-/foliekassen, -tunnels en -regenkappen.
1.155.3 hoge tijdelijke (teelt)ondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen, anders dan teeltondersteunende kassen, in de regel hoger dan
1,5 m, die aanwezig zijn gedurende de periode dat de teelt dat vereist, en die na (een deel van)
het teeltseizoen, en uiterlijk binnen 6 maanden, weer worden verwijderd. Hieronder worden in
ieder geval verstaan: menstoegankelijke wandelkappen; schaduwhallen; hagelnetten.
1.155.4 lage permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen of containervelden:
permanente (teelt)ondersteunende voorzieningen voor plantaardige teelten, in de regel lager dan
1,5 m1, die op of nabij de grond worden aangebracht, voor zogenaamde containerteelt. Hierbij kan
het volgende onderscheid worden gemaakt:
- containervelden als onomkeerbare voorziening, waarbij gebruik gemaakt wordt van een geheel verharde ondergrond veelal van niet-opneembare/gesloten verhardingen, zoals beton;
- containervelden als omkeerbare voorzieningen, waarbij gebruik gemaakt wordt van antiworteldoek met daartussen opneembare of open verhardingen, zoals betonplaten, tegel- of klinkerbestratingen.
1.155.5 lage tijdelijke (teelt)ondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen, met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m1, aanwezig
gedurende de periode dat de teelt dat vereist, en die na (een deel van) het teeltseizoen, en
uiterlijk binnen 6 maanden na plaatsing, weer worden verwijderd. Hieronder worden in ieder geval
verstaan: lage tunnels, van halfronde bogen waarover plastic of gaasdoek wordt gespannen;
insectengaas; afdekfolies; acryldoek; vlakveldfolies; vraatnetten.
1.155.6 overige (teelt)ondersteunende voorzieningen of boomteelthekken:
een permanente (teelt)ondersteunende voorziening c.q. een bouwwerk in de vorm van een hek
met afrastering, met een bouwhoogte van niet meer dan 1,5 m, op boomteeltpercelen waarmee
dieren van die percelen geweerd kunnen worden.
1.156 terras:
een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van de horeca waar sta- of
zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden
geschonken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid en/of verstrekt, welke
maximaal voor de helft overdekt mogen zijn.
1.157 trekkershut:
een klein gebouw zonder eigen sanitaire voorzieningen bestemd voor verblijfsrecreatie.
1.158 tuinbouwbedrijf:
een agrarisch bedrijf waarbij in hoofdzaak gebruik wordt gemaakt van de teelt van gewassen in de
open grond en/of met behulp van teeltondersteunende voorzieningen.
1.159 vakantiehuisje:
een gebouw bestemd voor verblijfsrecreatie ten dienste van een huishouden dat zijn hoofdverblijf
elders heeft.
1.160 veehouderij:
agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen,
geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.
1.161 veldschuur
een vrij in het open veld staande schuur, die wordt gebruikt voor het stallen of het melken van vee,
dan wel de opslag van agrarische producten of agrarische werktuigen.
1.162 verblijfsrecreatie:
een activiteit die overwegend gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van recreatie met een
overnachting ter plaatse.
1.163 verenigingskampeerterrein:
een kampeerterrein ten behoeve van de eigen doeleinden van een vereniging of organisatie met
sociale, culturele, educatieve of wetenschappelijke doeleinden.
1.164 Verordening ruimte:
de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014.
1.165 verhard oppervlak:
de oppervlakte van het geheel van bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente
teeltondersteunende voorzieningen op de bij één bedrijf of andere functionele eenheid behorende
gronden die gelegen kunnen zijn binnen meerdere bestemmingen.
1.166 volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf dat de arbeidsomvang heeft van één volledige arbeidskracht en waarvan de
continuïteit ook op langere termijn in voldoende mate is verzekerd zowel in bedrijfseconomisch
opzicht als op milieuhygiënisch verantwoorde wijze.
1.167 vormverandering van een bouwvlak of bestemmingsvlak:
vormverandering van de begrenzing van een bouwvlak of bestemmingsvlak zonder dat dit gepaard
gaat met een vergroting van de totale oppervlakte van het bouwvlak of bestemmingsvlak.
1.168 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand
van de weg die:
- gelijk is aan de in deze regels voorgeschreven afstand van gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
- gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand.
1.169 wabo:
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
1.170 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere
waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig
zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en
waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen,
inlaten, etc.
1.171 wonen:
het verblijven van een huishouden in een hoofdverblijf.
1.172 woning/wooneenheid:
één complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden,
waaronder tevens begrepen gezinsvervangende woonvormen.
1.173 woonboerderij:
Een gebouw dat bestaat uit een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met de in hetzelfde
gebouw opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten van bijzondere cultuurhistorische
kwaliteit en zoals aangeduid in de als bijlage 2 opgenomen lijst bij de ‘Nota Ruimtelijke Kwaliteit’,
vastgesteld door de gemeenteraad op 2 november 2011.
1.174 woonunit:
een te verplaatsen/verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten
dienste van woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen.
1.175 zelfstandige bewoning:
bewoning met een eigen toegang waarbij de noodzakelijke voorzieningen (keuken, douche en
toilet) niet gedeeld hoeven te worden met andere bewoners.
1.176 zorgboerderij:
(voormalig) agrarisch bedrijf dat zorg aanbiedt, zoals kinderopvang of gehandicaptenzorg.
1.177 zorgvuldige veehouderij:
een veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het
verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en
dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.