Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Actualisatieplan Buitengebied
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0845.BP2014BGSMG00M100-VA02
1 Inleidende regels
   
Artikel 1 Begrippen
  
1.1 het plan:
het bestemmingsplan 'Actualisatieplan Buitengebied' van de gemeente Sint-Michielsgestel;
 
1.2 de verbeelding:
de verbeelding van het bestemmingsplan 'Actualisatieplan Buitengebied' bestaande uit de verbeeldingen 07BROBO044 blad 1 t/m 4 en legenda;
 
1.3 SAB:
Stichting Advisering Buitengebied. De Stichting Advisering Buitengebied is een koepelstichting, waarin de Vereniging van Brabantse Gemeenten (VBG), de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO) en de provincie Noord-Brabant zitting hebben. Onder de koepelstichting zijn drie dochterstichtingen ingesteld. Deze stichtingen adviseren de Brabantse gemeenten over voorgenomen bedrijfsontwikkelingen in het buitengebied.
1. de stichting Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen;
2. de stichting Adviescommissie Toerisme & Recreatie;
3. de stichting Adviescommissie Glastuinbouw.
 
1.4 aan huis gebonden bedrijf:
het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijvigheid c.q. beperkte bedrijfsmatige opslag, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;
 
1.5 aan huis gebonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
 
1.6 aanbouw:
een aan een hoofdgebouw toegevoegd afzonderlijk gebouw dat in functioneel opzicht een integrerend onderdeel van het hoofdgebouw vormt en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.7 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.8 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.9 abiotische waarden:
het geheel van waarden in verband met het abiotisch milieu (= niet levende natuur), in de vorm van aardkundige en/of hydrologische kenmerken, zowel op zichzelf als in relatie tot de aanwezigheid of nabijheid van
(ontwikkelingsmogelijkheden voor) een waardevol biotisch milieu (= levende natuur, gevormd door organismen en leefgemeenschappen);
 
1.10 afhankelijke woonruimte:
een onderdeel van het hoofdgebouw of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
 
1.11 agrarisch bedrijf:
een bedrijf gericht op het voortbrengen van agrarisch producten door middel van:
  • het telen of veredelen van gewassen, waaronder begrepen houtteelt, fruitteelt, sierteelt of bloementeelt;
  • het houden of fokken van vee, pluimvee of pelsdieren;
  • het fokken en opfokken van paarden alsmede paardenmelkerijen;
nader te onderscheiden in:
  • grondgebonden bedrijf;
  • glastuinbouwbedrijf;
  • niet-grondgebonden bedrijf, niet zijnde intensieve veehouderij;
  • intensieve veehouderij;
 
1.12 agrarisch bedrijfsgebouw:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
 
1.13 agrarisch bedrijfswoning:
een woning, krachtens het plan toegestaan binnen een agrarisch bouwvlak, en kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is;
 
1.14 agrarisch-technisch hulpbedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren, of de toepassing van andere landbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking. Voorbeelden van agrarisch-technische hulpbedrijven zijn: grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag- en mesthandelsbedrijven, loonwerkbedrijven (inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen), veetransportbedrijven, veehandelsbedrijven;
 
1.15 agrarisch verwant bedrijf
een bedrijf of instelling gericht op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige methoden. Voorbeelden van agrarisch verwante bedrijven zijn: dierenasiels, dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven,
dierenpension, dierenschool, hoveniersbedrijven, stalhouderijen, instellingen voor agrarisch praktijkonderwijs, proefbedrijven, volkstuinen.
 
1.16 agrarische waarden:
de waarden, die rechtstreeks verband houden met de mogelijkheden voor de uitoefening van een doelmatige, agrarische bodem- en/of bedrijfsexploitatie;
 
1.17 ambachtelijk bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken, of herstellen van goederen, alsook het verkopen en/of leveren van deze goederen;
 
1.18 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbijbehorende bevestigingsconstructie;
 
1.19 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit oude tijden;
 
1.20 archeologische verwachtingswaarde:
de aan een gebied toegekende waarden, welke kunnen bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang kunnen zijn en het cultuurhistorisch erfgoed kunnen vertegenwoordigen;
 
1.21 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
1.22 bebouwingsconcentratie:
een kernrandzone, bebouwingslint of een bebouwingscluster;
 
1.23 bed & breakfast:
bed & breakfast is een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt;
 
1.24 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen en aan huis gebonden bedrijven daaronder niet begrepen;
 
1.25 bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
1.26 bedrijfshoofd:
de natuurlijke of rechtspersoon voor wiens rekening en op wiens naam het bedrijf wordt geëxploiteerd. Het bedrijfshoofd kan eigenaar, pachter, erfpachter, vruchtgebruiker of trustee zijn;
 
1.27 bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bedrijfsvoering noodzakelijk is;
 
1.28 beekdalsysteem:
betreft de landschappelijke begrenzing van een beekdal, waarbinnen ontwikkelingen met betrekking tot het watersysteem, de natuur, het landschap en extensieve recreatie-vormen plaatsvinden;
 
1.29 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag-, wacht- en administratieruimten en dergelijke;
 
1.30 bestaande situatie:
t.a.v. bebouwing
  • bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
t.a.v. gebruik
  • het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
 
1.31 beschermingsgebied natte natuurparel:
een beschermingszone van gemiddeld 500 meter rondom de "natte natuurparels" welke bedoeld is om te voorkomen dat de natte natuurparels verder verdrogen en het behoud van de aanwezige specifieke bodemopbouw en specifieke hydrologische karakteristieken;
 
1.32 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.33 bestemmingsplan:
de geometrische bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0845.BP2014BGSMG00M100-VA02;
 
1.34 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.35 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand of een aangebouwd gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en/of functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.36 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.37 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.38 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.39 bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.40 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
1.41 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.42 carport:
een bouwwerk dat, voorzien van een dak en ten hoogste twee wanden, door zijn plaatsing, indeling en inrichting uitsluitend bestemd is voor het stallen van motorvoertuigen;
 
1.43 chalet:
een recreatieverblijf, niet zijnde een kampeermiddel of stacaravan, dat naar de aard en inrichting is bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben. gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond en met een oppervlakte van ten hoogste 50 m²;
 
1.44 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;
 
1.45 cultuurhistorisch waardevol object:
een object zoals opgenomen in de bijlage 1 'Cultuurhistorisch waardevol aangeduide objecten', niet zijnde gemeentelijke of rijksmonumenten;
 
1.46 dagrecreatie:
recreatieve activiteit die plaats vindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang;
 
1.47 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.48 differentiatievlak:
een op de verbeelding aangegeven en binnen het bouwvlak gelegen vlak waarmee de gronden zijn aangeduid waarop uitsluitend permanente teeltondersteunende voorzieningen, geen kassen zijnde, mogen worden opgericht;
 
1.48 dove gevel:
een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering - conform NEN 5077 - die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB (in geval van weg- en railverkeerslawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder;
 
1.49 duurzame locatie intensieve veehouderij:
een bestaand agrarisch bouwblok met een zodanige ligging dat het zowel vanuit milieu-oogpunt (ammoniak, stank en dergelijke) als vanuit ruimtelijk oogpunt (natuur, landschap en dergelijke) verantwoord is om het te laten groeien tot een bouwblok van maximaal 1,5 hectare voor een intensieve veehouderij;
 
1.50 ecologische verbindingszone:
zone die dienst doet als migratieroute voor planten en dieren tussen verschillende natuurgebieden welke deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur. Aanleg van verbindingszones heeft als doel barrières tussen deze gebieden op te heffen. De zone moet zowel in kwalitatief als in kwantitatief opzicht zijn ingericht en beheerd volgens de eisen van de doelsoorten;
 
1.51 erfbeplanting:
afschermende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een agrarisch bedrijf, een niet-agrarisch bedrijf of een woning;
 
1.52 extensieve recreatie:
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen en boerengolf;
 
1.53 extensiveringsgebied:
ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt;
 
1.54 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met twee of meer wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.55 gekoppeld bouwvlak
een bouwvlak waarbinnen één (agrarisch) bedrijf of woning is toegestaan met bijbehorende bebouwing;
 
1.56 geurgevoelig object:
gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;
 
1.57 gevellijn:
een denkbeeldige lijn, strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw tot aan de perceelsgrens;
 
1.58 glastuinbouw:
een (niet-grondgebonden) agrarisch bedrijf waarin de productie geheel of in overwegende mate plaatsvindt in kassen of permanent aanwezige tunnels, met een hoogte van 1 meter of meer;
 
1.59 groepsaccommodatie:
een accommodatie waarbij door een groep gezamenlijk van voorzieningen gebruik wordt gemaakt en waar logiesgelegenheden aanwezig zijn voor groepen personen.
 
1.60 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen overwegend rechtstreeks in de grond zijn geplant eventueel in combinatie met teeltondersteunende voorzieningen. Melkveebedrijven zijn ook grondgebonden, tenzij het een intensieve veehouderij betreft.
 
1.61 hartlijn:
het midden van de leiding;
 
1.62 hoge tunnels:
zie teeltondersteunende kas;
 
1.63 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk is aan te merken;
 
1.64 hooiberg:
een vrijstaand bouwwerk dat dient als opslagplaats voor graan, stro, hooi en andere gewassen. De constructie bestaat meestal uit vier palen en een dak dat in sommige gevallen langs de palen op en neer kan bewegen;
 
1.64 horeca:
het bedrijfsmatig voor gebruik ter plaatse verstrekken van dranken en van in dezelfde onderneming bereide maaltijden en andere etenswaren, het voorgaande al dan niet in combinatie met het exploiteren van een zaalaccommodatie en het bedrijfsmatig verstrekken van overnachtingsmogelijkheden. Hieronder wordt niet verstaan functies als discotheek, nachtclubs, speelautomatenhallen e.d.;
 
1.65 hydrologisch neutraal ontwikkelen:
de ontwikkeling mag geen hydrologische achteruitgang aan de randen van het plangebied ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg hebben;
 
1.66 intensieve veehouderij:
een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf voor het houden van (vlees)vee en pluimvee - zelfstandig of als neventak-, waarbij dit houden van vee en pluimvee geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt in gebouwen. Onder intensieve veehouderijen wordt tevens nertsenhouderijen verstaan. Geiten- en schapenhouderijen zijn hiervan uitgesloten.
 
1.67 inwoning:
het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen, met dien verstande dat dit slechts toegestaan is in het hoofdgebouw, met dien verstande dat woningsplitsing en/of kamerbewoning niet is toegestaan;
 
1.68 kampeermiddel:
  • een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  • enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen gebouw zijnde,
één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
 
1.69 kampeerterrein:
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen dan wel zomerhuisjes, chalets en trekkershutten ten behoeve van recreatief nachtverblijf, waarbij tevens ondersteunende dagrecreatieve voorzieningen mogen worden ontplooid;
 
1.70 karakteristieke boerderij:
een kenmerkend type boerderij (langgevel-, kortgevel- of een langgevelboerderij) waarbij de woning en de bedrijfsruimten achter elkaar staan en waarbij alle deuren zich veelal in een lange zijgevel, een van de langgevels, bevinden;
 
1.71 kas:
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten. Schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen (>1,5 meter) worden tevens beschouwd als een kas
 
1.72 kunstwerken:
creatieve voortbrengselen van de beeldende kunst inhouden zoals beeldhouwwerken, schilderijen en andere kunstzinnige objecten;
 
1.73 landbouwontwikkelingsgebied:
ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat landbouw dat geheel of gedeeltelijk voorziet, of in het kader van de reconstructie zal voorzien, in de mogelijkheid tot uitbreiding of hervestiging van intensieve veehouderij;
 
1.74 landschappelijke waarde:
bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang;
 
1.75 landschapselementen:
groenelementen met landschappelijke waarden die bepalend zijn voor het omliggende landschap en in hoofdzaak bestaan uit m.n. inheemse beplanting in de vorm van struiken, bomen en kruidenlaag;
 
1.76 maatschappelijk:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten behoeve van deze voorzieningen;
 
1.77 manege:
een bedrijf waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het geven van instructie in diverse disciplines aan derden met gebruik van paarden in eigendom van het bedrijf of aan derden met eigen paarden en het bieden van huisvesting aan die paarden.
 
1.78 mantelzorg:
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;
 
1.79 mestverwerking:
het door middel van chemische, fysische en/of biologische behandeling omzetten van kippenmest en/of varkensdrijfmest in relatief droge producten ten behoeve van de bemesting van de bodem en/of producten die een ander toepassingsgebied hebben;
 
1.81 nevenactiviteit:
activiteiten waarvoor een gedeelte van de vloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen als zodanig mag worden gebruikt en die uitgevoerd worden naast het eigenlijke beroep of de hoofdactiviteit, ze zijn ondergeschikt aan de primair toegekende functie (vaak agrarisch);
 
1.82 niet - grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of overwegend plaatsvindt in gebouwen of los van het voortbrengend vermogen van de open grond niet zijnde een intensieve veehouderij;
 
1.83 natte natuurparel:
een natuurlijke eenheid of bos- en natuurgebieden met specifieke omstandigheden van de bodem of het (grond)water. Natte natuurparels maken deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur;
 
1.84 natuurwaarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige biotopen bijzondere flora en fauna, ecologische samenhangen en structuren;
 
1.85 nieuwvestiging agrarisch bedrijf:
de situering van een agrarisch bouwvlak op gronden die volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan niet is voorzien van een bouwvlak;
 
1.86 noodzaak agrarisch bedrijf:
noodzaak vanuit een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of –ontwikkeling;
 
1.87 omschakeling agrarisch bedrijf:
het binnen een bestaand bouwvlak geheel dan wel in overwegende mate overstappen van een grondgebonden agrarisch bedrijf naar een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf of andersom, waarbij het overstappen van een grondgebonden bedrijf naar een niet-grondgebonden bedrijf wordt aangemerkt als intensivering;
 
1.88 ondergeschikte activiteit:
een activiteit waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw of van het bedrijfsgebouw waar de activiteit plaats mag vinden als zodanig mag worden gebruikt;
 
1.89 ondergronds bouwwerk:
een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil;
 
1.90 overige teeltondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen die niet onder één van de categorieën tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, permanente teeltondersteunende voorzieningen of teeltondersteunende kassen vallen. Als voorbeeld hiervoor kunnen stellages met regenkappen bij de grondgebonden teelt van zachtfruit en boomteelthekken buiten het bouwvlak rondom boomteeltpercelen genoemd worden;
 
1.91 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en omsloten door maximaal één wand of meerdere wanden wanneer de overkapping tegen bestaande wanden wordt gebouwd zonder op deze wanden te rusten;
 
1.92 paardenbak:
een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining;
 
1.93 paardenfokkerij:
een (agrarisch) bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen worden verricht aan en/of met paarden die primair gericht zijn op het fokken van paarden en pony's;
 
1.94 paardenhouderij:
een bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen worden verricht aan en/of met paarden die primair gericht zijn op het stallen en of verhandelen van paarden en pony's;
 
1.95 perceelgrens:
een grenslijn tussen aaneengesloten eigendommen;
 
1.96 permanente bewoning:
permanente bewoning van een woning of een recreatieverblijf door eenzelfde persoon of groep van personen, terwijl elders niet daadwerkelijk over een hoofdverblijf wordt beschikt;
 
1.97 permanente teeltondersteunende voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen die langer dan 6 maanden, worden gebruikt zoals bakken op stellingen en containervelden;
 
1.98 plattelandswoning
een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een agrarisch bedrijf, die door een derde bewoond mag worden en die niet wordt beschermd tegen de milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf en die wordt geacht deel uit te maken van de inrichting van het agrarische bedrijf;
 
1.98 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
 
1.99 recreatie:
vrijetijdsbesteding zoals verblijfsrecreatie, dagrecreatie, agrotoerisme en extensief recreatief medegebruik zoals wandelen, fietsen, paardrijden, vissen, zwemmen, roeien, kanoën etc.;
 
1.100 recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
 
1.101 recreatieve bewoning:
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;
 
1.102 recreatiewoning:
een recreatieverblijf, niet zijnde een kampeermiddel of stacaravan, dat naar de aard en inrichting is bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben te worden bewoond en met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
 
1.103 Regeling Beëindiging veehouderijtakken (RBV):
RBV 1 werd opengesteld in voorjaar 2001, en RBV 2 werd opengesteld in nazomer 2001. De RBV is een onderdeel van het flankerend beleid bij de Meststoffenwet en de Wet Herstructurering Varkenshouderij (WHV). De belangrijkste doelen van de RBV zijn een bijdrage leveren aan de verdwijning van het overschot aan dierlijke mest en ondernemers in staat stellen op een sociaal verantwoorde wijze te stoppen met de betreffende intensieve veehouderij(tak). Nevendoelstellingen hebben betrekking op stimuleren van de Ecologische Hoofd Structuur (EHS), het verbeteren van de structuur van de intensieve veehouderij en het leveren van een bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit in de reconstructiegebieden;
 
1.104 schuilgelegenheid:
overdekte ruimte, aan maximaal drie zijden omsloten door wanden, waarvan dieren gebruik moeten kunnen maken in geval van weidegang of mensen, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer als winter. In de schuilgelegenheid is geen opslag toegestaan;
 
1.105 site-sharing:
het delen van antenne-opstelpunten;
 
1.106 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.107 stacaravan:
een onderkomen, onder welke benaming ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot logies-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen en dat door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over korte afstand naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch dat niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien dit onderkomen wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt het voor de toepassing van dit plan aangemerkt als stacaravan;
 
1.108 standplaats:
een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;
 
1.109 stapmolen:
Ruimte (eventueel overdekt) in de vorm van een cirkel waar één of meerdere paarden kunnen stappen;
 
1.109 statische opslag (binnenopslag):
de binnenopslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke. De opslag mag niet zijn bedoeld voor handel;
 
1.110 teeltfolies:
uitgespreide folies dienend, als afdek- en/of ondermateriaal, ter bescherming voor vollegrondsteelten alsmede, in voorkomende gevallen, tot bescherming van de omgeving en/of bodem tegen milieubelastende stoffen;
 
1.111 teeltondersteunende kas:
teeltondersteunende voorziening, bestaande uit een kas, voor een volle grondstuinbouwbedrijf of boomteeltbedrijf. Hieronder worden ook schuurkassen, permanente tunnel- of boogkassen begrepen;
 
1.112 teeltondersteunende voorzieningen:
een voorziening in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten wordt gebruikt om de volgende doelen na te streven:
  • verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en –verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
  • verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
  • bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen van onkruidbestrijding, effectief omgaan met water);
in de vorm van:
  • permanent teeltondersteunende voorzieningen, die voor onbepaalde tijd worden gebruikt;
  • tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, met een maximum van 6 maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik. Hieronder worden verstaan folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten;
 
1.113 trekkershut:
een recreatiewoonverblijf van eenvoudige constructie, zonder sanitaire voorzieningen en beperkte omvang (maximaal 20 m²) ten behoeve van passanten;
 
1.114 tuin:
de gronden van een bouwperceel behorende bij een woning, voorzover gelegen buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
 
1.115 tuincentrum
een detailhandelbedrijf gericht op het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop van:
  1. levend materiaal, waaronder in ieder geval begrepen zaden, bollen en knollen, bomen heesters en coniferen, vaste planten en kamerplanten, eenharige en tropische buitenplanten, snijbloemen, kleine huisdieren, alsmede;
  2. niet-levend materiaal, waaronder in ieder geval begrepen meststoffen, gewasbeschemingsmiddelen, grondproducten, potterie, cadeau-, sfeer- en interieurartikelen, glas- en aardewerk, kerst- en paasartikelen, schoonmaakartikelen en -middelen, vijvermaterialen en bestratingsmateriaal, blokhutten, kastjes, serres met tuinhout, tuingereedschappen, (tuin)verlichting, tuinmeubelen en terrasaankleding, dierbenodigdheden, tuin- en outdoorkleding (met inbegrip van schoeisel) en tuinhuisjes;
  3. de verhuur van machines, gereedschappen en aanhangers, het aanbieden van activiteiten op het gebied van tuinarchitectuur en tuinlease.
1.116 tunnel- en boogkassen:
verankerde menstoegankelijke kassen met een tijdelijk karakter, behorende bij een vollegrondsgroente-, fruit-, bloemen-, planten- en boomteeltbedrijf ter teeltondersteuning;
 
1.117 uitbouw:
de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
1.118 veldschuur:
een vrij in het open veld staande schuur, die uitsluitend wordt gebruikt voor het onderbrengen van vee tegen weersinvloeden en/of voor de opslag van agrarische producten en/ of voor de opslag van agrarische werktuigen;
 
1.119 verblijfsrecreatie:
vormen van recreatie die mede gericht zijn op verstrekken van nachtverblijf;
 
1.120 verbrede landbouw:
het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwblok, die ruimtelijk inpasbaar zijn en verbonden zijn aan de bestaande en te behouden agrarische bedrijfsvoering. Voorbeelden van verbrede landbouw zijn: agrotoerisme, zorgboerderijen, boerderijwinkels, boerengolf, educatieve en/of recreatieve activiteiten;
 
1.121 verkoop streekeigen agrarische producten:
het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, bij wijze van neventak van een agrarisch bedrijf, voor zover deze agrarische producten op het eigen bedrijf/in de regio zijn geteeld en hooguit op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf/ in de regio zijn verwerkt of bewerkt;
 
1.122 verwevingsgebied:
ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied, gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur. Hervestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij is mogelijk mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten;
 
1.123 volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf dat de arbeidsomvang heeft van tenminste één volledige arbeidskracht en een minimale omvang heeft van 12 NGE en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd, dat wil zeggen in zowel bedrijfs-economisch opzicht als op milieuhygiënisch verantwoorde wijze;
 
1.124 voorzieningen van algemeen nut:
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
 
1.125 vormverandering van het bouwvlak
wijziging van de begrenzing van een bouwvlak zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte;
 
1.126 waterkering
kunstmatige hoogte, natuurlijke hoogte of gedeelte daarvan, of hoge gronden met ondersteunende kunstwerken, die (mede) een waterkerende functie hebben;
 
1.127 waterhuishoudkundige voorzieningen:
Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten et cetera;
 
1.128 wet/wettelijke regelingen:
indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;
 
1.129 woning:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de zelfstandige huisvesting van een huishouden;
 
1.130 woon- en leefklimaat:
onder een goed woon- en leefklimaat wordt verstaan dat er een toetsing plaatsvindt aan de geldende normen voor geur, bodem, geluid en luchtkwaliteit;
 
Artikel 2 Wijze van meten
  
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 bruto-/netto glasopstand:
  • bruto: de totale grondoppervlakte benodigd voor realisatie van een compleet glastuinbouwbedrijf of glastuinbouwgebied (kasoppervlakte, bedrijfsschuur, erf, waterberging, groenstroken, infrastructuur);
  • netto: het precieze aantal m² kasoppervlakte van een glastuinbouwbedrijf, welke op de verbeelding is aangegeven middels een aanduiding 'glastuinbouw';
 
2.2 de dakhelling:
 
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
 
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
 
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren en dakvlakken, inclusief erkers en dakkapellen met dien verstande dat bij
woonruimten in gebouwen, die niet uitsluitend voor bewoning zijn bestemd, de inhoud van de woning wordt gemeten boven de afgewerkte vloer van de woonlaag c.q. woonlagen;
 
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:
 
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
 
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.7 afstand tot de bouwperceelsgrens:
 
tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
 
2.8 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
 
vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
 
2.9 peil:
  • voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang, vermeerderd met 0,2 meter;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein, vermeerderd met 0,2 meter;
 
2.10 vloeroppervlakte:
 
de vloeroppervlakte van een gebouw is de som van de bruto-vloeroppervlakten van alle tot het gebouw behorende binnenruimten en geeft de grootte van het gebouw weer. De vloeroppervlakte wordt in vierkante meter (m²) uitgedrukt. Berekeningen: Lengten in één richting tenminste in decimeters bepalen. Product van lengten in twee richtingen, tenminste in centimeters bepalen;
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch
  
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een agrarische bedrijfsuitoefening;
  2. agrarisch gebruik;
  3. een grondgebonden bedrijf;
  4. buitenopslag op het perceel Spurkstraat 55, 5275JB Den Dungen zoals aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan “Buitengebied”  uit 2010;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'relatie', is één gekoppeld bouwvlak toegestaan;
  6. ter plaatse van de aanduiding ‘caravanstalling’, een caravanstalling;
  7. ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’, buitenopslag;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingsconcentratie', een bebouwingsconcentratie;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – niet grondgebonden', een niet grondgebonden bedrijf;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', een intensieve veehouderij;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'landgoed', het behoud en herstel van de waarden en de instandhouding van onverharde wegen en lanenstelsels bij een landgoed;
  12. ter plaatse van de aanduiding 'landschapselementen', een landschapselement;
  13. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – stratenmakersbedrijf', een stratenmakersbedrijf tot 250 m²;
  14. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – aannemersbedrijf', een aannemersbedrijf;
  15. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – grondverzet- en loonbedrijf', een grondverzet- en loonbedrijf;
  16. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – plantenhandel', een plantenhandel. Bij een plantenhandel mag maximaal 200 m² vloeroppervlakte voor de (binnen- en buiten)verkoop ten behoeve van de ondergeschikte detailhandel worden ingericht. Dit is de ruimte inclusief kassa/toonbank, de verkoop/uitstallingsruimte en het atelier en exclusief de opslag van de planten en bloemen;
  17. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – 1’, statische opslag in gebouwen op de percelen Sint-Lambertusweg 9, 9a en 8d tot maximaal 1000 m² totaal;
  18. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – 2’, een productiebedrijf en een aannemersbedrijf in gebouwen tot maximaal 400 m² totaal op het perceel Sint-Lambertusweg 9 en 9a;
  19. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing', voormalige agrarische bebouwing;
  20. wonen in een bedrijfswoning;
  21. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in de bedrijfswoning, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van de beroepsmatige activiteiten, maximaal 100 m2 van het vloeroppervlak per woning bedraagt en uitgevoerd wordt door de bewoner;
  22. een bed&breakfast accommodatie in een bedrijfswoning met maximaal 5 kamers en voor maximaal 10 personen. Dit is inclusief de aanwezige accommodatie in bijgebouwen die door het bevoegd gezag middels een afwijking is verleend;
  23. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing', het behoud, herstel en ontwikkeling van de groenelementen, in het bijzonder voor de op de verbeelding aangeduide landschappelijke inpassing';
  24. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - rbv locatie', een rbv locatie;
  25. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van dassen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van dassen;
  26. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van kwetsbare soorten', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van kwetsbare soorten;
  27. ter plaatse van de aanduiding 'besloten gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide besloten gebied;
  28. ter plaatse van de aanduiding 'open gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide open gebied;
  29. ter plaatse van de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide historisch landschappelijk gebied;
  30. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied', een extensiveringsgebied;
  31. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied', een landbouwontwikkelingsgebied;
  32. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied', een verwevingsgebied;
  33. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - catering', een cateringbedrijf;
  34. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgebouw', een bedrijfsverzamelgebouw;
  35. ter plaatse van de aanduiding 'beschermingsgebied natte natuurparel', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beschermingsgebied natte natuurparel;
  36. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  37. het bewerken van ter plaatse geproduceerde producten;
  38. verkoop van zelf voortgebrachte of streekeigen producten als nevenactiviteit tot maximaal 100 m2;
  39. de instandhouding van de in bijlage 1 van de planregels beschreven cultuurhistorische en architectonische waarden van de als 'cultuurhistorisch waardevol object' aangeduide bouwwerken;
  40. agrarisch natuurbeheer en/of landschapsbeheer;
  41. extensief dagrecreatief medegebruik;
  42. paden, wegen en parkeervoorzieningen ook ten behoeve van aangrenzende bestemmingen;
  43. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  44. ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’, een bouwvlak waarbinnen bebouwing onder voorwaarden is toegestaan. Buiten het bouwvlak is bebouwing niet toegestaan behoudens de afwijkingsmogelijkheden in artikel 3.4.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
  2. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de maximale goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt 6 meter en de maximale hoogte bedraagt 11 meter;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' welke gelegen is binnen de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' is de bebouwing toegestaan zoals deze aanwezig was op 1 oktober 2010;
  3. het aantal bouwlagen voor bedrijfsgebouwen ten behoeve van een intensieve veehouderij mag niet meer bedragen dan 1;
  4. de afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen;
  5. de minimale afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  6. binnen het bouwvlak mogen kassen als overige teeltondersteunende kassen worden gebouwd tot een maximum van 5000 m2, met een maximale hoogte van 5 meter.
3.2.3 Bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. één bedrijfswoning is toegestaan, tenzij op de verbeelding is aangeduid dat het aantal wooneenheden '0' of '2' woningen bedraagt;
  2. de maximale goothoogte van bedrijfswoning bedraagt maximaal 6 meter en de maximale hoogte 10 meter;
  3. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m3 exclusief onderkeldering (of inclusief onderkeldering indien deze ten behoeve van de verblijfsfunctie wordt gebruikt) inclusief aan-en uitbouwen indien deze ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt of in ieder geval niet meer dan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan en het geen woning betreft welke in het verleden gesplitst is geweest.
  4. de maximale goothoogte van bijgebouwen bedraagt 3,5 meter en de maximale hoogte 6 meter;
  5. de gezamenlijk oppervlakte aan bijgebouwen inclusief aan- en uitbouwen die niet ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt mag maximaal 100 m2 bedragen;
  6. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 30 meter;
  7. afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  8. de minimale afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  9. indien de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder bedraagt dan de voorgeschreven afstand, dan dient deze bestaande afstand als minimale afstand te worden aangehouden;
  10. de afstand van de bedrijfswoning tot de weg is gelijk aan de afstand welke aanwezig is op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan;
  11. (Vrijstaande) bijgebouwen mogen uitsluitend achter de gevellijn van de aanwezige bedrijfswoning worden gesitueerd tenzij sprake is van bestaande bebouwing vóór de gevellijn. Indien er geen gevellijn is opgenomen dienen de woningen in de lijn van de omliggende woningen te worden gesitueerd.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de gevellijn niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  2. bij de bedrijfswoning mag één carport of overkapping worden gebouwd met dien verstande dat:
    1. de gevellijn niet mag worden overschreden;
    2. de carport of overkapping uitsluitend mag worden gebouwd met een plat dak;
    3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
    4. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25 m²;
  3. afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen welke op de perceelsgrens gebouwd mogen worden.
  4. de bouwhoogte (ashoogte) van windturbines en -molens mag niet meer dan 12 meter bedragen;
  5. de bouwhoogte van een hooiberg mag niet meer dan 8 meter bedragen en de oppervlakte niet meer dan 25 m2. Per bedrijf mag maximaal één hooiberg worden gerealiseerd;
  6. de oppervlakte van een zonnepaneleninstallatie mag maximaal 100 m2 bedragen, de bouwhoogte mag maximaal 2 meter zijn en er dient te worden aangetoond dat de verwachte opbrengst op bestaande gebouwen binnen het bouwvlak minder dan 60% van de optimale opbrengst bedraagt. Per bedrijf mag maximaal één zonnepaneleninstallatie worden gerealiseerd;
  7. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  8. de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m²;
  9. sleufsilo's, mestsilo's en (folie)mestbassins, paardenbakken, containervelden, waterbassins en kadaverplaatsen moeten worden aangelegd binnen het bouwvlak;
  10. de maximale hoogte van lage teeltondersteunende voorzieningen met een permanent karakter mag 1,5 meter bedragen.
3.3 Nadere eisen
 
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
3.4 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
3.4.1 Het plaatsen van een mestvergistingsinstallatie
Het plaatsen van een mestvergistingsinstallatie binnen het bouwvlak is toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de hoogte van de silo's ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie mag maximaal 10 meter bedragen en de doorsnede maximaal 25 meter;
  2. de maximale capaciteit van de vergistingsinstallatie ten behoeve van de (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting bedraagt 25.000 m³;
  3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast
  4. slechts mest afkomstig van dezelfde locatie mag worden verwerkt;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn.
3.4.2 Het oprichten van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn buiten het bouwvlak toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. deze voorzieningen niet langer dan 6 maanden ter plaatse aanwezig zijn;
  2. deze voorzieningen noodzakelijk zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  3. deze voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  4. de hoogte van de teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 meter, met uitzondering van hagelnetten waarvan de hoogte niet meer dan 5 meter mag bedragen;
  5. er geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden vereist is;
  6. ingeval er sprake is van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, geldt een maximum van 4 hectare;
  7. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  8. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast.
3.4.3 Schuilgelegenheden voor dieren
Het oprichten van schuilgelegenheden voor dieren buiten het bouwvlak is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de schuilgelegenheid mag uitsluitend binnen een bebouwingsconcentratie worden opgericht;
  2. de noodzaak van de schuilgelegenheid dient te worden aangetoond;
  3. de oppervlakte van een veldkavel dient ten minste 1 hectare te bedragen;
  4. de afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  5. de maximale bouwhoogte bedraagt 4 meter;
  6. de maximale oppervlakte bedraagt 12 m²;
  7. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast.
3.4.4 Het vergroten van de bedrijfswoning
De inhoud van de bestaande bedrijfswoning mag worden vergroot, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarde:
  1. het een inpandige verbouwing van een karakteristieke boerderij betreft.
3.4.5 Het verhogen van bedrijfsgebouwen
De bestaande goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen worden vergroot, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de maximale goothoogte bedraagt 7 meter;
  2. de maximale bouwhoogte bedraagt 12 meter;
  3. aangetoond dient te worden dat het verhogen van bedrijfsgebouwen functioneel noodzakelijk is;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn.
3.4.6 De aanleg van een paardenbak
De aanleg van een paardenbak buiten het bouwvlak is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. er dient te worden aangetoond dat de paardenbak niet binnen het agrarische bouwvlak of een ander bouwvlak uit een andere bestemming kan worden gesitueerd;
  2. de paardenbak dient binnen een zone van 30 meter tot de grens van een agrarisch bouwvlak of van een bouwvlak van een andere aangrenzende bestemming te worden gesitueerd;
  3. het mag uitsluitend een onoverdekte paardenbak betreffen;
  4. de oppervlakte dient maximaal 800 m² te bedragen;
  5. per locatie is slechts 1 paardenbak toegestaan;
  6. het een hobbymatige activiteit betreft;
  7. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  8. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  9. op de locatie mogen geen voorzieningen dan wel bouwwerken worden opgericht anders dan een open afrastering van de paardenbak tot een hoogte van maximaal 1,5 meter;
  10. de minimale afstand van de paardenbak tot de as van de weg dient 20 meter te bedragen;
  11. de minimale afstand van de paardenbak tot de woningen van derden dient 20 meter te bedragen;
  12. lichtmasten zijn niet toegestaan;
  13. de paardenbak dient getoetst te worden aan redelijke eisen van welstand;
  14. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast.
3.4.7 Verkleining afstand tot de perceelsgrenzen
Verkleining van de afstand van gebouwen tot de perceelsgrenzen tot minder dan 1 meter is mogelijk, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de verkleining is noodzakelijk voor de bedrijfsvoering;
  2. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast.
3.4.8 Het bouwen van meer dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidige maaiveld binnen de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2'
Het bouwen van meer dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidige maaiveld ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2' is toegestaan indien onder andere voldaan is aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de afwijking blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de afwijking een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
3.4.9 Het toestaan van ruwvoervoorzieningen aansluitend aan het bouwvlak
Ruwvoervoorzieningen zijn buiten het bouwvlak toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het agrarisch bedrijf is vanwege de bedrijfsvoering in overwegende mate aangewezen op de opslag van ruwvoer;
  2. de ruimte binnen het bouwvlak is niet aanwezig;
  3. het een oppervlakte van maximaal 0,5 ha betreft;
  4. deze 0,5 hectare uitsluitend gebruikt wordt ten behoeve van voorzieningen -geen gebouwen zijnde- voor de opslag van ruwvoer (zoals vloerplaten en sleufsilo’s).
3.4.10 De aanleg van een zonnepaneleninstallatie
De aanleg van een zonnepaneleninstallatie als een bouwwerk, geen gebouw zijnde, grenzend aan een bouwvlak is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. er gemotiveerd wordt dat er geen mogelijkheid op het aangrenzende bouwvlak is om de zonnepaneleninstallatie te realiseren. Dit geldt onder andere voor situaties waarbij geen geschikt dakvlak beschikbaar is in verband met schaduwwerking of waarbij de dakconstructie minder geschikt is voor de montage van zonnepanelen (bijvoorbeeld bij een rieten dak);
  2. er dient te worden aangetoond dat de verwachte opbrengst op bestaande gebouwen binnen het aangrenzende bouwvlak minder dan 60% van de optimale opbrengst bedraagt;
  3. de zonnepaneleninstallatie dient binnen een zone van 30 meter tot de grens van een aangrenzend bouwvlak te worden gesitueerd;
  4. de gezamenlijke oppervlakte van de zonnepaneleninstallatie binnen en buiten het bouwvlak mag maximaal 100 m2 bedragen.
  5. de bouwhoogte dient maximaal 2 meter te bedragen;
  6. per bedrijf mag maximaal één zonnepaneleninstallatie worden gerealiseerd;
  7. de zonnepaneleninstallatie dient getoetst te worden aan redelijke eisen van welstand.
3.4.11 Vogelnesten
Het oprichten van een vogelnest (bijvoorbeeld ooievaarsnest) is toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de maximale oppervlakte bedraagt 5 m²;
  2. de maximale bouwhoogte bedraagt 7 meter;
3.5 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. detailhandel met uitzondering de streekeigen producten;
  2. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  3. seksinrichtingen;
  4. opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak;
  5. het gebruik van gebouwen, behoudens de bedrijfswoning(en), voor permanente of tijdelijke bewoning en direct daarmee verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair, kook- en wasgelegenheid;
  6. (proef)boringen naar gas, waaronder schaliegas.
3.6 Uitsterfteregeling
 
Het gebruik van de gronden als buitenopslag, als bedoeld in lid 3.1 onder d, mag niet meer worden hervat indien dit gebruik gedurende een onafgebroken periode van ten minste zes maanden gestaakt is geweest.
 
3.7 Afwijking van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
3.7.1 Een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen of een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- of bijgebouwen
Een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen of een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- of bijgebouwen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 100 m2 van de woning, de gronden en/of bijgebouwen gezamenlijk;
  2. alleen detailhandel die rechtstreeks verband houdt met het ter plaatse uitgeoefende beroep of bedrijf is toegestaan;
  3. de activiteit dient te worden uitgeoefend door de bewoner;
  4. de activiteit mag uitsluitend worden uitgeoefend in de vorm van de categorie 1 en 2 bedrijven conform de in bijlage 4 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
  5. horeca is niet toegestaan;
  6. het beroep of bedrijf mag geen onevenredig verkeersaantrekkende werking hebben;
  7. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  8. buitenopslag is niet toegestaan
  9. reclame-uitingen zijn niet toegestaan;
  10. laden en lossen mag uitsluitend op eigen terrein plaatsvinden;
  11. de activiteit dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn.
3.7.2 Nevenactiviteiten binnen bebouwingsconcentraties
De volgende nevenactiviteiten zijn toegestaan:
  1. niet aan het buitengebied gebonden bedrijven in de vorm van de categorie 1 en 2 bedrijven conform de in bijlage 4 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  2. agrarisch-verwante bedrijven en agrarisch-technische bedrijven, waarbij de bedrijven met een grote verkeersaantrekkende werking zoals loon- en grondverzetbedrijven zich uitsluitend kunnen vestigen in de bebouwingsconcentraties aan grote doorgaande wegen;
  3. statische opslag tot een maximale oppervlakte van 1000 m², mits het geen handelsactiviteiten betreft;
  4. verblijfsrecreatie (minicamping, camperplaatsen en/of trekkershutten) met een maximale oppervlakte van 1 hectare, grenzend aan en/of liggend binnen een agrarisch bouwvlak of grenzend aan een wonen bouwvlak met dien verstande dat:
    1. de al bestaande (mini)campings niet van deze nevenactiviteit gebruik mogen maken;
    2. er maximaal 5 trekkershutten opgericht mogen worden;
    3. er maximaal 10 camperplaatsen opgericht mogen worden;
    4. een standplaats op een minicamping heeft een minimale oppervlakte van 230 m² en een camperplaats heeft een minimale oppervlakte van 100 m2;
    5. verblijfsrecreatie uitsluitend plaatsvindt in de periode van 1 maart tot en met 1 november en van 16 december tot en met 16 januari;
    6. de afstand van het terrein tot de woningen van omwonenden dient minimaal 50 meter te bedragen;
    7. er een woning op het betreffende bouwvlak aanwezig is;
    8. er landschappelijke inpassing plaatsvindt van minimaal 30% van de oppervlakte van de minicamping;
  5. groepsaccommodatie tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  6. een bed & breakfast accommodatie in bijgebouwen met maximaal 5 kamers voor maximaal 10 personen. Dit is inclusief de aanwezige accommodatie in het hoofdgebouw;
  7. dagrecreatieve voorzieningen, zoals een speeltuin en verhuur van fietsen tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  8. horeca ten dienste van extensieve recreatie, zoals een theetuin en een ijs/snackverkooppunt tot maximaal 100 m² (gezamenlijke oppervlakte van binnen- en buitenruimte);
  9. zorgfuncties en/of maatschappelijke functies tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  10. bij cumulatie van meerdere vormen van nevenactiviteiten/verbrede landbouw dan wel aan huis gebonden beroepen mag het totale daarvoor te gebruiken bruto vloeroppervlak niet meer bedragen dan 400 m² behalve wanneer sprake is van een combinatie met statische opslag of een minicamping. In het geval van statische opslag is een maximale oppervlakte voor nevenactiviteiten van in totaal 1000 m² toegestaan waarvan minimaal 600 m2 dient te worden ingezet ten behoeve van statische opslag . Als het gaat om een minicamping is maximaal een oppervlak van 5000 m² voor nevenactiviteiten toegestaan waarvan minimaal 4600 m2 dient te worden ingezet ten behoeve van de minicamping.
indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het agrarisch bouwvlak behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden aangetast;
  2. door de wijziging geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvindt;
  3. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Parkeervoorzieningen ten behoeve van een activiteit behorend bij een aanduiding agrarisch bouwvlak dienen binnen dit agrarische bouwvlak te worden gerealiseerd;
  4. de aanwezige landschappelijke en ecologische kwaliteiten mogen niet worden aangetast;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  6. grenzend aan en/of liggend binnen een agrarisch bouwvlak zijn alleen nevenfuncties die conform het bestemmingsplan voortgezet kunnen worden als vervolgfunctie toegestaan;
  7. de werkzaamheden dienen door de bewoner te worden uitgeoefend.
3.7.3 Nevenactiviteiten buiten bebouwingsconcentraties
De volgende nevenactiviteiten zijn toegestaan:
  1. agrarisch-verwante bedrijven en agrarisch-technische bedrijven, waarbij de bedrijven met een grote verkeersaantrekkende werking zoals loon- en grondverzetbedrijven zich uitsluitend kunnen vestigen aan grote doorgaande wegen;
  2. statische opslag tot een maximale oppervlakte van 1000 m², mits het geen handelsactiviteiten betreft;
  3. verblijfsrecreatie (minicamping, camperplaatsen en/of trekkershutten) met een maximale oppervlakte van 1 hectare, grenzend aan en/of liggend binnen een agrarisch bouwvlak of grenzend aan een wonen bouwvlak met dien verstande dat:
    1. de al bestaande (mini)campings niet van deze nevenactiviteit gebruik mogen maken;
    2. er maximaal 5 trekkershutten opgericht mogen worden;
    3. er maximaal 10 camperplaatsen opgericht mogen worden;
    4. een standplaats op een minicamping heeft een minimale oppervlakte van 230 m² en een camperplaats heeft een minimale oppervlakte van 100 m2;
    5. verblijfsrecreatie uitsluitend plaatsvindt in de periode van 1 maart tot en met 1 november en van 16 december tot en met 16 januari;
    6. de afstand van het terrein tot de woningen van omwonenden dient minimaal 50 meter te bedragen;
    7. er een woning op het betreffende bouwvlak aanwezig is;
    8. er landschappelijke inpassing plaatsvindt van minimaal 30% van de oppervlakte van de minicamping;
  4. groepsaccommodatie tot een maximale oppervlakte van 400 m²
  5. een bed & breakfast accommodatie in bijgebouwen met maximaal 5 kamers voor maximaal 10 personen. Dit is inclusief de aanwezige accommodatie in het hoofdgebouw;
  6. dagrecreatieve voorzieningen, zoals een speeltuin en verhuur van fietsen tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  7. horeca ten dienste van extensieve recreatie, zoals een theetuin en een ijs/snackverkooppunt tot maximaal 100 m² (gezamenlijke oppervlakte van binnen- en buitenruimte);
  8. bij cumulatie van meerdere vormen van nevenactiviteiten/verbrede landbouw dan wel aan huis gebonden beroepen mag het totale daarvoor te gebruiken bruto vloeroppervlak niet meer bedragen dan 400 m² behalve wanneer sprake is van een combinatie met statische opslag of een minicamping. In het geval van statische opslag is een maximale oppervlakte voor nevenactiviteiten van in totaal 1000 m² toegestaan waarvan minimaal 600 m2 dient te worden ingezet ten behoeve van statische opslag . Als het gaat om een minicamping is maximaal een oppervlak van 5000 m² voor nevenactiviteiten toegestaan waarvan minimaal 4600 m2 dient te worden ingezet ten behoeve van de minicamping.
indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het agrarisch bouwvlak behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden aangetast;
  2. door de wijziging geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvindt;
  3. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Parkeervoorzieningen ten behoeve van een activiteit behorend bij een aanduiding agrarisch bouwvlak dienen binnen dit agrarische bouwvlak te worden gerealiseerd;
  4. de aanwezige landschappelijke en ecologische kwaliteiten mogen niet worden aangetast;
  5. het geen gronden betreft die gelegen zijn binnen de op de verbeelding aangegeven reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied;
  6. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  7. grenzend aan en/of liggend binnen een agrarisch bouwvlak zijn alleen nevenfuncties die conform het bestemmingsplan voortgezet kunnen worden als vervolgfunctie zijn toegestaan;
  8. de werkzaamheden dienen door de bewoner te worden uitgeoefend.
3.7.4 Verbrede landbouw
De volgende verbrede landbouwactiviteiten zijn toegestaan:
  1. verblijfsrecreatie (minicamping, camperplaatsen en/of trekkershutten) met een maximale oppervlakte van 1 hectare, grenzend aan en/of liggend binnen een agrarisch bouwvlak met dien verstande dat:
    1. de al bestaande (mini)campings niet van deze nevenactiviteit gebruik mogen maken;
    2. er maximaal 5 trekkershutten opgericht mogen worden;
    3. er maximaal 10 camperplaatsen opgericht mogen worden;
    4. een standplaats op een minicamping heeft een minimale oppervlakte van 230 m² en een camperplaats heeft een minimale oppervlakte van 100 m2;
    5. verblijfsrecreatie uitsluitend plaatsvindt in de periode van 1 maart tot en met 1 november en van 16 december tot en met 16 januari;
    6. de afstand van het terrein tot de woningen van omwonenden dient minimaal 50 meter te bedragen;
    7. er een bedrijfswoning op het betreffende bouwvlak aanwezig is;
    8. er landschappelijke inpassing plaatsvindt van minimaal 30% van de oppervlakte van de minicamping;
  2. een bed & breakfast accommodatie in bijgebouwen met maximaal 5 kamers voor maximaal 10 personen. Dit is inclusief de aanwezige accommodatie in het hoofdgebouw;
  3. dagrecreatieve voorzieningen, zoals educatieve activiteiten tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  4. bij cumulatie van meerdere vormen van nevenactiviteiten/verbrede landbouw dan wel aan huis gebonden beroepen mag het totale daarvoor te gebruiken bruto vloeroppervlak niet meer bedragen dan 400 m² behalve wanneer sprake is van een minicamping. In dat geval is maximaal een oppervlak van 5000 m² voor nevenactiviteiten toegestaan waarvan minimaal 4600 m2 dient te worden ingezet ten behoeve van de minicamping.
indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden aangetast;
  2. door de wijziging mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden;
  3. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  4. de aanwezige landschappelijke en ecologische kwaliteiten mogen niet worden aangetast;
  5. het geen gronden betreft die gelegen zijn binnen de op de verbeelding aangegeven reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied;
  6. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  7. de werkzaamheden dienen door de bewoner te worden uitgeoefend.
3.7.5 Tijdelijke huisvesting van seizoenarbeiders
Tijdelijke huisvesting van seizoenarbeiders in bedrijfsgebouwen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. een dergelijke huisvesting noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van dat bedrijf;
  2. de huisvesting uitsluitend werknemers betreft die alleen binnen het bedrijf waar ze gehuisvest zijn werkzaamheden verrichten. Dit dient te allen tijde door de ondernemer te kunnen worden aangetoond middels het bijhouden van een nachtregistratie;
  3. de huisvesting niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar bedraagt. In uitzonderlijke gevallen kan de periode worden verlengd tot maximaal 8 maanden. Het opstellen van een bedrijfsplan is dan noodzakelijk. Daarnaast dient in deze gevallen de Stichting Advisering Buitengebied (SAB) om advies te worden gevraagd;
  4. de huisvesting kan plaatsvinden in een bestaand, een uit te breiden dan wel een nieuw op te richten bedrijfsgebouw of een gedeelte daarvan, met dien verstande dat de gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van het nachtverblijf niet meer bedraagt dan 10-15 m2 per persoon;
  5. er geen sprake is van zelfstandige wooneenheden;
  6. het maximaal aantal personen dat gehuisvest wordt niet meer dan 20 bedraagt;
  7. de afwijking kan uitsluitend worden verleend indien is aangetoond dat voldoende structurele voorzieningen ten behoeve van de tijdelijke huisvesting ontbreken;
  8. het agrarische bedrijf dient de hoofdfunctie te blijven. De huisvesting van seizoensarbeiders dient gekoppeld te zijn aan een nog in werking zijnd agrarisch bedrijf. Bij beëindiging van de agrarische functie is het huisvesten van seizoenarbeiders niet meer toegestaan;
  9. de huisvesting dient vooraf te worden getoetst op de algemene criteria, zoals (externe) veiligheid, hygiëne, lucht, bodem, riolering, water, verkeer, geluid, natuur en landschap en milieuzonering;
  10. er dient voorzien te worden in voldoende adequate parkeerplaatsen binnen het bouwvlak, waarbij dient te worden uitgegaan van 1 parkeerplaats per bed;
  11. burgemeester en wethouders trekken de afwijking in, indien de daaraan ten grondslag liggende tijdelijk grote arbeidsbehoefte niet meer aanwezig is, dan wel onvoldoende inspanningen geleverd zijn om in meer structurele vormen van huisvesting te voorzien;
  12. dit niet plaatsvindt binnen het op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied'.
3.7.6 Plattelandswoning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 onder s voor het gebruik van een agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. De betreffende woning ligt binnen een agrarisch bouwvlak;
  2. De agrarische bedrijvigheid is en blijft als hoofdfunctie aanwezig. De aanwezigheid van een volwaardig bestaand bijbehorend bedrijf kan in ieder geval worden aangetoond middels een advies van de SAB;
  3. De bouwregels zoals die gelden voor de reguliere agrarische bedrijfswoning zijn van overeenkomstige toepassing;
  4. De luchtkwaliteit ter plaatse van de betreffende woning dient te voldoen aan titel 5.2 van de Wet milieubeheer.
3.7.7 Een andere vorm van agrarisch bedrijf
Het wijzigen van de aanduiding ten behoeve van een ander type agrarisch bedrijf is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden belemmerd;
  2. het initiatief dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  3. bestaande natuur- en/of landschappelijke waarden mogen niet in onevenredige mate worden aangetast;
  4. de verkeerstaantrekkende werking van de nieuwe bedrijfsvorm niet onevenredig toeneemt en bovendien past bij de ontsluitingssituatie ter plaatse;
  5. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
3.8 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
3.8.1 Specifieke gebruikregels
Het is verboden het volgende werk en/of de volgende werkzaamheden ui te voeren binnen de betreffende aanduidingen:
  1. aanleggen van tijdelijke en/of overige teeltondersteunende voorzieningen binnen de gronden met de aanduiding 'beekdal';
  2. vergraven, egaliseren, graven van sloten, dempen van sloten/poelen, rooien, omzetting van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt, verandering perceelsindeling binnen de gronden met de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied';
  3. aanleggen van tijdelijke en/of overige teeltondersteunende voorzieningen binnen gronden met de aanduiding 'leefgebied kwetsbare soorten';
3.8.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden verlenen voor:
 
een werk en/of werkzaamheden zoals weergegeven in sub a t/m i en tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen;
 
indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. ingeval er twee of meer aanduidingen op de desbetreffende gronden zijn gelegen, het zwaarste regime geldt;
  2. bij de beoordeling van de een werk en werkzaamheden worden de mogelijke gevolgen, zoals weergegeven in bijlage 2, getoetst;
  3. burgemeester en wethouders kunnen voor de beoordeling een daartoe bevoegd deskundige aanwijzen;
  4. indien het een werk en/of werkzaamheden binnen de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2' betreft, waarbij de ingrepen groter zijn dan ter plaatse is toegestaan, dient door middel van archeologisch onderzoek te worden aangetoond dat deze archeologische waarden niet worden aangetast.
a Historisch landschappelijk gebied
  • afgraven, ophogen;
  • indrijven;
  • onderbemalen;
  • aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • planten, omzetten van grasland naar bouwland;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m².
b Archeologische verwachtingswaarde 2
  • ingrepen die groter zijn dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidig maaiveld;
c Leefgebied van dassen
  • afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren;
  • draineren, onderbemalen, dempen sloten, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • rooien, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen.
d Leefgebied van kwetsbare soorten
  • afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven;
  • draineren, onderbemalen, aanleg dammen, aanleg stuwen, graven sloten, dempen sloten, dempen poelen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • rooien, planten, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen, veranderen perceelsindeling.
e Beschermingsgebied natte natuurparel
  • afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven, verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 centimeter onder maaiveld;
  • draineren, onderbemalen, aanleg dammen, aanleg stuwen, graven sloten, dempen sloten, dempen poelen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen, veranderen perceelsindeling.
f Besloten gebied
  • afgraven, egaliseren;
  • rooien, omzetten van grasland naar bouwland, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en /of sierteelt.
g Open gebied
  • ophogen;
  • planten, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt.
h landschapselementen
  • rooien, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², veranderen perceelsindeling.
i Landgoed
  • rooien, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², veranderen perceelsindeling.
 
3.8.3 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in artikel 3.8.1 en de omgevingsvergunningplicht in artikel 3.8.2 zijn niet van toepassing op het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden die:
  1. binnen het bouwvlak worden uitgevoerd;
  2. minder dan 100 m² bedragen en buiten het bouwvlak worden uitgevoerd;
  3. van ondergeschikte betekenis zijn;
  4. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  5. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  6. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan en mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  7. zijn gelegen binnen de gebiedsaanduiding Dynamisch Beekdal voorzover het betreft werkzaamheden met betrekking tot het creëren van waterberging en beekherstel, een en ander conform de daartoe wettelijk vastgestelde projectplannen op grond van de Waterwet, waarbij reeds de belangenafweging van werken en werkzaamheden versus het beschermen van de alle binnen deze gebiedsaanduiding genoemde waarden heeft plaatsgevonden.
3.9 Wijzigingsbevoegdheden
 
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen voor:
 
3.9.1 Het oprichten van een bedrijfswoning
Het oprichten van een eerste bedrijfswoning is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  2. het bedrijf is zonder een eerste agrarische bedrijfswoning redelijkerwijs ook op langere termijn niet te exploiteren;
  3. het oprichten van een tweede bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan wanneer sprake is van twee bedrijfshoofden of bedrijfsleiders;
  4. de noodzaak van de bedrijfswoning moet vanuit een doelmatige bedrijfsvoering in verband met toezicht aanwezig zijn;
  5. de noodzaak van een bedrijfswoning mag niet zijn gelegen in het feit dat eerder een bedrijfswoning is afgesplitst;
  6. het agrarisch bedrijf heeft een redelijk zicht op een duurzame voortzetting;
  7. de situering van de bedrijfswoning zal een duidelijke relatie moeten hebben met het agrarisch bedrijf;
  8. de nieuwe bedrijfswoning dient milieuhygiënisch verantwoord te zijn in relatie tot geurhinder van andere agrarische bedrijven;
  9. voldaan dient te worden aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder;
  10. er mag geen sprake zijn van onevenredige of verdergaande belemmeringen voor het huidig functioneren en/of de ontwikkelingsmogelijkheden van andere agrarische bedrijven;
  11. vooraf advies wordt ingewonnen bij de SAB voor het aantonen van de noodzaak van de bedrijfswoning;
  12. de bouwregels voor de bedrijfswoning zijn van overeenkomstige toepassing;
  13. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  14. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  15. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  16. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
3.9.2 Het oprichten van permanente teeltondersteunende voorzieningen
Het oprichten van permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde teeltondersteunende kassen, is toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dient te worden aangetoond;
  2. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  3. vooraf advies wordt ingewonnen bij de SAB voor het aantonen van de noodzaak van de voorziening;
  4. binnen het bouwvlak dient een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - differentiatievlak teeltondersteunende voorzieningen' te worden opgenomen waarmee wordt aangegeven welk gedeelte gebruikt zal worden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  5. de maximale grootte van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - differentiatievlak teeltondersteunende voorzieningen' bedraagt 4 hectare;
  6. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  7. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  8. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast
  9. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  10. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  11. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
3.9.3 Vormverandering en/of vergroting van het bouwvlak ten behoeve van permanente teeltondersteunende voorzieningen
Het veranderen en/of vergroten van het bouwvlak van agrarische bedrijven voor permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde teeltondersteunende kassen, is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dient te worden aangetoond;
  2. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  3. gebouwen mogen niet buiten het bouwvlak komen te liggen;
  4. vooraf advies wordt ingewonnen bij de SAB voor het aantonen van de noodzaak van de vormverandering en/of vergroting;
  5. het bouwvlak dient voor ten minste 50% dezelfde gronden blijven omvatten zoals aangegeven op de verbeelding;
  6. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  7. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  8. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  9. binnen het bouwvlak dient een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - differentiatievlak teeltondersteunende voorzieningen' te worden opgenomen waarmee wordt aangegeven welk gedeelte gebruikt zal worden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  10. de maximale grootte van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - differentiatievlak teeltondersteunende voorzieningen' bedraagt 4 hectare;
  11. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  12. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  13. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
3.9.4 De vormverandering van het bouwvlak ten behoeve van een grondgebonden bedrijf
Het veranderen van het bouwvlak van een grondgebonden bedrijfs is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dient te worden aangetoond;
  2. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  3. gebouwen mogen niet buiten het bouwvlak komen te liggen;
  4. het bouwvlak dient voor ten minste 50% dezelfde gronden blijven omvatten zoals aangegeven op de verbeelding;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  6. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  7. de uitbreiding milieuhygiënisch aanvaardbaar is;
  8. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  9. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  10. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  11. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
3.9.5 De vergroting van het bouwvlak ten behoeve van een grondgebonden bedrijf
Het vergroten van het bouwvlak voor een grondgebonden bedrijf is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. vooraf advies wordt ingewonnen bij de SAB voor het aantonen van de noodzaak van de vergroting;
  2. binnen het vigerende bouwvlak dienen de bebouwingsmogelijkheden volledig benut te zijn;
  3. de oppervlakte van het bouwvlak mag worden vergroot tot 2,5 hectare;
  4. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak
  5. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  6. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  7. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  8. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  9. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
3.9.6 De vormverandering van het bouwvlak ten behoeve van een niet-grondgebonden bedrijf, niet zijnde intensieve veehouderij
Het veranderen van het bouwvlak voor een niet-grondgebonden bedrijf, niet zijnde intensieve veehouderij, is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dient te worden aangetoond;
  2. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  3. gebouwen mogen niet buiten het bouwvlak komen te liggen;
  4. het bouwvlak dient voor ten minste 50% dezelfde gronden blijven omvatten zoals aangegeven op de verbeelding;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  6. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  7. de uitbreiding milieuhygiënisch dient aanvaardbaar te zijn;
  8. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  9. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  10. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  11. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
3.9.7 De vergroting van het bouwvlak ten behoeve van een niet-grondgebonden bedrijf, niet zijnde intensieve veehouderij
Het vergroten van het bouwvlak voor een niet-grondgebonden bedrijf, niet zijnde intensieve veehouderij, is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. vooraf advies wordt ingewonnen bij de SAB voor het aantonen van de noodzaak van de vergroting;
  2. binnen het vigerende bouwvlak dienen de bebouwingsmogelijkheden volledig benut te zijn;
  3. de oppervlakte van het bouwvlak mag worden vergroot tot 1,5 hectare;
  4. de gronden mogen niet zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone- landbouwontwikkelingsgebied';
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  6. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  7. de uitbreiding dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  8. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  9. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  10. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  11. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
3.9.8 De vormverandering van het bouwvlak ten behoeve van een intensieve veehouderij
Het veranderen van het bouwvlak voor een intensieve veehouderij, is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dient te worden aangetoond;
  2. de gronden niet zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied';
  3. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  4. gebouwen mogen niet buiten het bouwvlak komen te liggen;
  5. het bouwvlak mag niet worden uitgebreid;
  6. het bouwvlak dient voor ten minste 50% dezelfde gronden blijven omvatten zoals aangegeven op de verbeelding;
  7. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak. Voor intensieve veehouderijen geldt dat daarvan 10% binnen het bouwvlak opgericht dient te worden;
  8. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  9. de verandering dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  10. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  11. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  12. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  13. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
3.9.9 De vergroting van het bouwvlak ten behoeve van een intensieve veehouderij
Het vergroten van het bouwvlak voor een intensieve veehouderij, is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden::
  1. vooraf advies wordt ingewonnen bij de SAB voor het aantonen van de noodzaak van de vergroting;
  2. binnen het vigerende bouwvlak dienen de bebouwingsmogelijkheden volledig benut te zijn;
  3. de gronden niet zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied' of op een niet-duurzame locatie binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied';
  4. de oppervlakte van het bouwvlak mag worden vergroot tot maximaal 1,5 hectare binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied' of maximaal 1,5 hectare binnen een duurzame locatie binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied';
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak. Voor intensieve veehouderijen geldt dat daarvan 10% binnen het bouwvlak opgericht dient te worden;
  6. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  7. de uitbreiding dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  8. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  9. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  10. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  11. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
3.9.10 De omschakeling van een agrarisch bedrijf naar Agrarisch – Paardenhouderij
Het omschakelen van een agrarisch bedrijf in de bestemming Agrarisch – Paardenhouderij is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het hergebruik dient zich te beperken tot de voormalige agrarische bedrijfslocatie. Bij gebleken noodzaak kan de voormalige agrarische bedrijfslocatie worden uitgebreid tot een maximum van 1,5 hectare;
  2. paardenbakken moeten binnen het bouwvlak worden opgericht;
  3. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  4. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  5. maximaal 1 rijhal met een oppervlakte van ten hoogste 1000 m² is toegestaan;
  6. er geen onevenredige verkeersaantrekkende werking plaatsvindt;
  7. de omschakeling dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  8. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  9. alle bedrijfsbebouwing die niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering dient te worden gesloopt;
  10. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  11. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  12. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
3.9.11 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch in de bestemming Recreatie
Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met een bouwvlak in de bestemming Recreatie is toegestaan, voor de volgende recreatieve voorzieningen:
  1. dagrecreatieve voorzieningen, zoals een speeltuin en verhuur van fietsen;
  2. horeca ten dienste van extensieve recreatie, zoals een theetuin en een ijs/snackverkooppunt tot maximaal 100 m² (gezamenlijke oppervlakte van binnen- en buitenruimte);
  3. groepsaccommodatie tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de oppervlakte aan dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot 400 m², waarbij cultuurhistorische bebouwing gehandhaafd dienen te blijven;
  2. aangetoond dient te worden dat agrarisch hergebruik redelijkerwijs niet haalbaar is;
  3. aangetoond dient te worden dat volledige sanering in redelijkheid niet kan worden verlangd;
  4. het initiatief moet passen binnen de draagkracht van het gebied;
  5. het initiatief dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  6. er dient voorzien te zijn in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  7. er geen beperking plaatsvindt van de omliggende agrarische bedrijven;
  8. de functiewijziging slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking heeft, welke bovendien bij de ontsluitingssituatie ter plaatse past;
  9. buitenopslag niet is toegestaan;
  10. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  11. de gronden niet zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied';
  12. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  13. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid
  14. de ontwikkeling voldoet aan de randvoorwaarden in de Verordening ruimte 2014 omtrent de vestiging van niet-agrarische functies in de groenblauwe mantel dan wel het gemengd landelijk gebied of soortgelijke randvoorwaarden in een opvolgende provinciale verordening;
  15. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
3.9.12 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak van de bestemming Wonen
Het wijzigen van de bestemming Agrarisch zonder bouwvlak ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak van de bestemming Wonen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het bouwvlak na wijziging mag niet meer bedragen dan 1500 m²;
  2. het is uitsluitend toegestaan ten behoeve van het oprichten van bijgebouwen tot een maximum zoals opgenomen in artikel 23;
  3. er dient te worden aangetoond dat de bijgebouwen binnen het bouwvlak niet goed kunnen worden gesitueerd;
  4. ter plaatse waar een gekoppeld bouwvlak is toegestaan mag het bouwvlak niet worden vergroot op het gekoppelde bouwvlak waar alleen bijgebouwen aanwezig zijn;
  5. het stuk dat bij het bouwvlak wordt betrokken dient direct grenzen aan het bouwvlak en in eigendom zijn van de initiatiefnemer;
  6. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  7. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  8. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  9. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
3.9.13 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch ten behoeve van de verplaatsing van het bouwvlak van de bestemming Wonen
Het wijzigen van de bestemming Agrarisch zonder bouwvlak ten behoeve van de verplaatsing van het bouwvlak van de bestemming Wonen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het bestaande bouwvlak niet wordt vergroot;
  2. de verandering noodzakelijk is vanuit verkeerskundig, danwel akoestisch danwel stedenbouwkundig oogpunt;
  3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden gelijk danwel verbeterd worden;
  4. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  5. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  6. aandacht wordt besteed aan de verschillende deelaspecten namelijk water, landschappelijke inpassing, cultuurhistorie, natuur en landschap, milieu, verstening en veiligheid.
3.9.14 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch in de bestemming Wonen
Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met een bouwvlak en bedrijfswoning in de bestemming Wonen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. aangetoond dient te worden dat agrarisch hergebruik redelijkerwijs niet haalbaar is;
  2. het agrarisch bedrijf dient te zijn beëindigd;
  3. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven;
  4. de wijziging dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  5. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  6. er dient een legale bedrijfswoning op het bouwvlak aanwezig te zijn;
  7. ingeval de bedrijfswoning cultuurhistorisch waardevol is, dient minimaal 400 m³ te worden ingezet voor wonen;
  8. de oppervlakte van het bouwvlak dient te worden verkleind ten behoeve van de wijziging naar Wonen;
  9. de woning krijgt de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing';
  10. de overige gronden van deze bestemming worden bestemd overeenkomstig de aangrenzende gebiedsgerichte bestemmingen;
  11. de gronden niet zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied' dan wel indien sprake is van een duurzame locatie indien de gronden zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied';
  12. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  13. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  14. alle overtollige bebouwing gesloopt moet worden;
  15. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
3.9.15 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak van de bestemming Wonen
Het wijzigen van de bestemming Agrarisch zonder bouwvlak ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak van de bestemming Wonen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het bestaande bouwvlak niet wordt vergroot;
  2. de verandering noodzakelijk is vanuit verkeerskundig, danwel akoestisch danwel stedenbouwkundig oogpunt;
  3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden gelijk danwel verbeterd worden;
  4. aandacht wordt besteed aan de verschillende deelaspecten namelijk water, landschappelijke inpassing, cultuurhistorie, natuur en landschap, milieu, verstening en veiligheid;
  5. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  6. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  7. deze bevoegdheid in combinatie met de wijzigingsbevoegdheid in artikel 23.7.6 wordt uitgevoerd.
3.9.16 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch in de bestemming Wonen en boerderijsplitsing
Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met een bouwvlak en bedrijfswoning in de bestemming Wonen en het splitsen in twee wooneenheden is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het agrarisch bedrijf dient te zijn beëindigd;
  2. het cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft;
  3. kenmerkende architectonische eigenschappen dienen te worden behouden;
  4. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
  5. splitsing is alleen toegestaan als deze past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
  6. door de komst van de nieuwe woningen mag geen milieuhygiënische belemmeringen optreden;
  7. de voormalige bedrijfsgebouwen dienen eerst te worden afgebroken tot een oppervlakte welke per woning maximaal is toegestaan, te weten 100 m² alvorens tot splitsing mag worden overgegaan;
  8. ten aanzien van de sloop van het op het moment van de ter visie legging van het ontwerp-bestemmingsplan aanwezige surplus aan vrijstaande (bij)gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen van 100 m² worden verhoogd mits de (bedrijfs)bebouwing, welke niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, wordt gesloopt. De verhoging bedraagt 50 procent van het te slopen surplus aan bebouwing. Het maximaal toegestane oppervlakte van bijgebouwen mag na afbraak niet meer bedragen dan 200 m²;
    2. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing van de nieuwe bijgebouwen;
    3. cultuurhistorische waardevolle objecten mogen niet worden gesloopt.
  9. de oppervlakte van het bouwvlak dient te worden verkleind ten behoeve van de wijziging naar Wonen;
  10. de inhoud van de karakteristieke boerderij mag niet worden vergroot;
  11. de inhoud van de karakteristieke boerderij moet vóór de splitsing ten minste 900 m³ bedragen;
  12. de inhoud van de woningen bedraagt na splitsing ten minste 400 m³ per woning;
  13. de inhoud van de gesplitste woningen mag niet worden vergroot;
  14. aan iedere woning wordt een apart bouwvlak toegekend;
  15. de gronden mogen niet zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied' dan wel op een duurzame locatie indien de gronden zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied';
  16. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  17. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  18. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  19. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
3.9.17 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch in de bestemming Bedrijf buiten bebouwingsconcentratie
De gronden met een agrarisch bouwvlak buiten de bebouwingsconcentraties kunnen worden gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf', ten behoeve van:
  1. statische opslag tot een maximale oppervlakte van 1000 m² binnen de bestaande bebouwing. De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel dan wel worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;
  2. agrarisch-technische bedrijven, zonder grote verkeersaantrekkende werking, tot een maximale oppervlakte van 400 m² binnen de bestaande bebouwing.
indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. middels een (bedrijfs)plan wordt aangetoond dat de activiteit binnen de bestaande bebouwing zal plaatsvinden;
  2. voormalige agrarische bedrijfsgebouwen met een grotere oppervlakte dan volgens de specifieke functie zijn toegestaan (overtollige bebouwing), moeten worden gesloopt;
  3. de overgebleven voormalige agrarische bedrijfsgebouwen krijgen de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing', voor welke geldt dat de bestaande oppervlakte niet mag worden vergroot;
  4. aangetoond dient te worden dat agrarisch hergebruik redelijkerwijs niet haalbaar is;
  5. aangetoond wordt dat volledige sanering in redelijkheid niet kan worden verlangd;
  6. de nieuwe functies slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking hebben en dienen aan te sluiten bij het landelijke karakter;
  7. aangetoond dient te worden dat de weg de verkeersafwikkeling voldoende op kan vangen;
  8. de gronden niet zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied' dan wel indien sprake is van een duurzame locatie indien de gronden zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied';
  9. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  10. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  11. het geen aanduiding 'specifieke vorm van wonen - rbv-locatie' betreft;
  12. het bedrijf dient te voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  13. de agrarische bedrijvigheid wordt beëindigd;
  14. er geen beperking plaatsvindt van de omliggende agrarische bedrijven;
  15. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  16. er is geen sprake van buitenopslag;
  17. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  18. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  19. alle overtollige bebouwing gesloopt moet worden;
  20. vestiging is slechts mogelijk, indien sprake is van een maximum oppervlakte van 5.000m2 en het activiteiten betreft met milieucategorie 1 of 2;
  21. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
3.9.18 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch in de bestemming Bedrijf binnen bebouwingsconcentratie
De gronden met een agrarisch bouwvlak binnen de aanduiding bebouwingsconcentratie kunnen worden gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf', ten behoeve van de in bijlage 4 genoemde bedrijven dan wel bedrijfsmatige activiteiten indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. middels een (bedrijfs)plan wordt aangetoond dat de activiteit binnen de bestaande bebouwing zal plaatsvinden;
  2. voormalige agrarische bedrijfsgebouwen met een grotere oppervlakte dan volgens de specifieke functie zijn toegestaan (overtollige bebouwing), moeten worden gesloopt;
  3. de overgebleven voormalige agrarische bedrijfsgebouwen krijgen de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing', voor welke geldt dat de bestaande oppervlakte niet mag worden vergroot;
  4. aangetoond dient te worden dat agrarisch hergebruik redelijkerwijs niet haalbaar is;
  5. aangetoond wordt dat volledige sanering in redelijkheid niet kan worden verlangd;
  6. de nieuwe functies slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking hebben en dienen aan te sluiten bij het landelijke karakter;
  7. aangetoond dient te worden dat de weg de verkeersafwikkeling voldoende op kan vangen;
  8. de gronden niet zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied' dan wel indien sprake is van een duurzame locatie indien de gronden zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied';
  9. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  10. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  11. het geen aanduiding 'specifieke vorm van wonen - rbv-locatie' betreft;
  12. het bedrijf dient te voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  13. de agrarische bedrijvigheid wordt beëindigd;
  14. er geen beperking plaatsvindt van de omliggende agrarische bedrijven;
  15. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  16. er is geen sprake van buitenopslag;
  17. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  18. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  19. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
3.9.19 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch in de bestemming Sport met de aanduiding 'manege'
Het wijzigen van de bestemming Agrarisch in de bestemming Sport ten behoeve van een manege is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet worden belemmerd;
  2. het bouwvlak binnen de aangeduide bebouwingsconcentraties aan grote doorgaande wegen is gelegen;
  3. het initiatief dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  4. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  5. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  6. alle bedrijfsbebouwing die niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering dient te worden gesloopt;
  7. nieuwe bebouwing is niet toegestaan, behoudens de oprichting van 1 rijhal met een maximale oppervlakte van 1200 m²;
  8. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  9. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  10. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
Artikel 4 Agrarisch - Paardenhouderij
  
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Agrarisch – Paardenhouderij aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. handel, stalling en/of africhting van paarden;
  2. wonen in een bedrijfswoning;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingsconcentratie', een bebouwingsconcentratie;
  4. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in de bedrijfswoning, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van de beroepsmatige activiteiten, maximaal 100 m2 van het vloeroppervlak per woning bedraagt en uitgevoerd wordt door de bewoner;
  5. een bed&breakfast accommodatie in een bedrijfswoning met maximaal 5 kamers en voor maximaal 10 personen. Dit is inclusief de aanwezige accommodatie in bijgebouwen die door het bevoegd gezag middels een afwijking is verleend;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - rbv locatie', een rbv locatie;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – grondverzet- en loonbedrijf', een grondverzet- en loonbedrijf;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'besloten gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide besloten gebied;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied', een extensiveringsgebied;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied', een verwevingsgebied;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  12. ter plaatse van de aanduiding 'beschermingsgebied natte natuurparel', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beschermingsgebied natte natuurparel;
  13. ter plaatse van de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide historisch landschappelijk gebied;
  14. extensief dagrecreatief medegebruik;
  15. paden, wegen en parkeervoorzieningen ook ten behoeve van aangrenzende bestemmingen;
  16. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  17. ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’, een bouwvlak waarbinnen bebouwing onder voorwaarden is toegestaan. Buiten het bouwvlak is bebouwing niet toegestaan behoudens de afwijkingsmogelijkheden in artikel 4.4.
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
  2. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak.
4.2.2 Bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de maximale goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt 6 meter en de maximale hoogte bedraagt 11 meter;
  2. binnen het bouwvlak is 1 rijhal toegestaan van maximaal 1.000 m², met dien verstande dat op de locaties Vogelenzang 2a te Gemonde en Halderse Akkers 6/Theereheide 6 te Sint-Michielsgestel een rijhal van maximaal 1.200 m² respectievelijk 1.500 m², is toegestaan;
  3. de minimale afstand tot de waterlopen bedraagt 5 meter;
  4. de afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen.
4.2.3 Bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. één bedrijfswoning is toegestaan, tenzij op de verbeelding is aangeduid dat het aantal wooneenheden '0' of '2' woningen bedraagt;
  2. de maximale goothoogte van bedrijfswoning bedraagt maximaal 6 meter en de maximale hoogte 10 meter;
  3. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m3 exclusief onderkeldering (of inclusief onderkeldering indien deze ten behoeve van de verblijfsfunctie wordt gebruikt) inclusief aan-en uitbouwen indien deze ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt of in ieder geval niet meer dan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan en het geen woning betreft welke in het verleden gesplitst is geweest.
  4. de maximale goothoogte van bijgebouwen bedraagt 3,5 meter en de maximale hoogte 6 meter;
  5. de gezamenlijk oppervlakte aan bijgebouwen inclusief aan- en uitbouwen die niet ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt mag maximaal 100 m2 bedragen;
  6. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 30 meter;
  7. afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  8. de minimale afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  9. indien de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder bedraagt dan de voorgeschreven afstand, dan dient deze bestaande afstand als minimale afstand te worden aangehouden;
  10. de afstand van de bedrijfswoning tot de weg is gelijk aan de afstand welke aanwezig is op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan;
  11. (Vrijstaande) bijgebouwen mogen uitsluitend achter de gevellijn van de aanwezige bedrijfswoning worden gesitueerd tenzij sprake is van bestaande bebouwing vóór de gevellijn. Indien er geen gevellijn is opgenomen dienen de woningen in de lijn van de omliggende woningen te worden gesitueerd.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de gevellijn niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  2. bij de bedrijfswoning mag één carport of overkapping worden gebouwd met dien verstande dat:
    1. de gevellijn niet mag worden overschreden;
    2. de carport of overkapping uitsluitend mag worden gebouwd met een plat dak;
    3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
    4. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25 m²;
  3. afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen welke op de perceelsgrens gebouwd mogen worden.
  4. de bouwhoogte (ashoogte) van windturbines en -molens mag niet meer dan 12 meter bedragen;
  5. de bouwhoogte van een hooiberg mag niet meer dan 8 meter bedragen en de oppervlakte niet meer dan 25 m2. Per bedrijf mag maximaal één hooiberg worden gerealiseerd;
  6. de bouwhoogte van een stapmolen mag niet meer dan 4 meter bedragen en de doorsnede/diameter mag niet meer dan 12 meter bedragen;
  7. de oppervlakte van een zonnepaneleninstallatie mag maximaal 100 m2 bedragen, de bouwhoogte mag maximaal 2 meter zijn en er dient te worden aangetoond dat de verwachte opbrengst op bestaande gebouwen binnen het bouwvlak minder dan 60% van de optimale opbrengst bedraagt. Per bedrijf mag maximaal één zonnepaneleninstallatie worden gerealiseerd;
  8. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  9. de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m²;
  10. paardenbakken moeten worden aangelegd binnen het bouwvlak.
4.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
4.4 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
4.4.1 Het verbouwen van cultuurhistorische waardevolle objecten
De verbouw van cultuurhistorische waardevolle objecten is toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan aanwezige uitwendige architectonische vormgeving en cultuurhistorische waarden niet wezenlijk worden aangetast;
  2. de gemeentelijke monumentencommissie wordt hierover om advies gevraagd;
  3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast.
4.4.3 Het vergroten van de bedrijfswoning
De inhoud van de bestaande bedrijfswoning mag worden vergroot, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarde:
  1. het een inpandige verbouwing van een karakteristieke boerderij betreft.
4.4.4 Het verhogen van bedrijfsgebouwen
De bestaande goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen worden vergroot, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de maximale goothoogte bedraagt 7 meter;
  2. de maximale bouwhoogte bedraagt 12 meter;
  3. aangetoond dient te worden dat het verhogen van bedrijfsgebouwen functioneel noodzakelijk is;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn.
4.4.5 Verkleining afstand tot de perceelsgrenzen
Verkleining van de afstand van gebouwen tot de perceelsgrenzen tot minder dan 1 meter is mogelijk, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de verkleining is noodzakelijk voor de bedrijfsvoering;
  2. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast.
4.4.6 Het bouwen van meer dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidige maaiveld binnen de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2'
Het bouwen van meer dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidige maaiveld ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2' is toegestaan indien onder andere voldaan is aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de afwijking blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de afwijking een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
4.4.7 Het toestaan van ruwvoervoorzieningen aansluitend aan het bouwvlak
Ruwvoervoorzieningen zijn buiten het bouwvlak toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het agrarisch bedrijf is vanwege de bedrijfsvoering in overwegende mate aangewezen op de opslag van ruwvoer;
  2. de ruimte binnen het bouwvlak is niet aanwezig;
  3. het een oppervlakte van maximaal 0,5 ha betreft;
  4. deze 0,5 hectare uitsluitend gebruikt wordt ten behoeve van voorzieningen -geen gebouwen zijnde- voor de opslag van ruwvoer (zoals vloerplaten en sleufsilo’s).
4.5 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. detailhandel met uitzondering van de verkoop van streekeigen producten;
  2. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  3. seksinrichtingen;
  4. kamperen;
  5. vergraven, egaliseren, graven van sloten, dempen van sloten/poelen, rooien, omzetting van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt, verandering perceelsindeling binnen de gronden met de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied';
  6. opslag van goederen en materialen voor de gevellijn;
  7. (proef)boringen naar gas, waaronder schaliegas.
4.6 Afwijking van de gebruiksregels
 
4.6.1 Een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen of een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- of bijgebouwen
Een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen of een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- of bijgebouwen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 100 m2 van de woning, de gronden en/of bijgebouwen gezamenlijk;
  2. alleen detailhandel die rechtstreeks verband houdt met het ter plaatse uitgeoefende beroep of bedrijf is toegestaan;
  3. de activiteit dient te worden uitgeoefend door de bewoner;
  4. de activiteit mag uitsluitend worden uitgeoefend in de vorm van de categorie 1 en 2 bedrijven conform de in bijlage 4 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
  5. horeca is niet toegestaan;
  6. het beroep of bedrijf mag geen onevenredig verkeersaantrekkende werking hebben;
  7. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  8. buitenopslag is niet toegestaan;
  9. reclame-uitingen zijn niet toegestaan;
  10. laden en lossen mag uitsluitend op eigen terrein plaatsvinden;
  11. de activiteit milieuhygiënisch aanvaardbaar is.
4.6.2 Nevenactiviteiten binnen bebouwingsconcentraties
De volgende nevenactiviteiten zijn toegestaan:
  1. niet aan het buitengebied gebonden bedrijven in de vorm van de categorie 1 en 2 bedrijven conform de in bijlage 4 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
  2. agrarisch-verwante bedrijven en agrarisch-technische bedrijven, waarbij de bedrijven met een grote verkeersaantrekkende werking zoals loon- en grondverzetbedrijven zich uitsluitend kunnen vestigen in de bebouwingsconcentraties aan grote doorgaande wegen;
  3. statische opslag tot een maximale oppervlakte van 1000 m², mits het geen handelsactiviteiten betreft;
  4. verblijfsrecreatie (minicamping, camperplaatsen en/of trekkershutten) met een maximale oppervlakte van 1 hectare, met dien verstande dat:
    1. de al bestaande (mini)campings niet van deze nevenactiviteit gebruik mogen maken;
    2. er maximaal 5 trekkershutten opgericht mogen worden;
    3. er maximaal 10 camperplaatsen opgericht mogen worden;
    4. een standplaats op een minicamping heeft een minimale oppervlakte van 230 m² en een camperplaats heeft een minimale oppervlakte van 100 m2;
    5. verblijfsrecreatie uitsluitend plaatsvindt in de periode van 1 maart tot en met 1 november en van 16 december tot en met 16 januari;
    6. de afstand van het terrein tot de woningen van omwonenden dient minimaal 50 meter te bedragen;
    7. de minicamping deels op de aangrenzende agrarische bestemming mag worden opgericht;
    8. er landschappelijke inpassing plaatsvindt van minimaal 30% van de oppervlakte van de minicamping binnen het bouwvlak;
  5. groepsaccommodatie tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  6. een bed & breakfast accommodatie in bijgebouwen met maximaal 5 kamers voor maximaal 10 personen. Dit is inclusief de aanwezige accommodatie in het hoofdgebouw;
  7. dagrecreatieve voorzieningen, zoals een speeltuin en verhuur van fietsen tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  8. horeca ten dienste van extensieve recreatie, zoals een theetuin en een ijs/snackverkooppunt tot maximaal 100 m² (gezamenlijke oppervlakte van binnen- en buitenruimte);
  9. zorgfuncties en/of maatschappelijke functies tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  10. bij cumulatie van meerdere vormen van nevenactiviteiten/verbrede landbouw dan wel aan huis gebonden beroepen mag het totale daarvoor te gebruiken bruto vloeroppervlak niet meer bedragen dan 400 m² behalve wanneer sprake is van een combinatie met statische opslag of een minicamping. In het geval van statische opslag is een maximale oppervlakte voor nevenactiviteiten van in totaal 1000 m² toegestaan waarvan minimaal 600 m2 dient te worden ingezet ten behoeve van statische opslag . Als het gaat om een minicamping is maximaal een oppervlak van 5000 m² voor nevenactiviteiten toegestaan waarvan minimaal 4600 m2 dient te worden ingezet ten behoeve van de minicamping.
indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden aangetast;
  2. door de wijziging mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden;
  3. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  4. de aanwezige landschappelijke en ecologische kwaliteiten mogen niet worden aangetast;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  6. alleen nevenfuncties die conform het bestemmingsplan voortgezet kunnen worden als vervolgfunctie zijn toegestaan;
  7. de werkzaamheden dienen door de bewoner te worden uitgeoefend.
4.6.3 Nevenactiviteiten buiten bebouwingsconcentraties
De volgende nevenactiviteiten zijn toegestaan:
  1. een dierenpension (agrarisch-verwant bedrijf) en agrarisch-technische bedrijven zonder grote verkeersaantrekkende werking, tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  2. statische opslag, tot een maximale oppervlakte van 1000 m², mits het geen handelsactiviteiten betreft;
  3. verblijfsrecreatie (minicamping, camperplaatsen en/of trekkershutten) met een maximale oppervlakte van 1 hectare, met dien verstande dat:
    1. de al bestaande (mini)campings niet van deze nevenactiviteit gebruik mogen maken;
    2. er maximaal 5 trekkershutten opgericht mogen worden;
    3. er maximaal 10 camperplaatsen opgericht mogen worden;
    4. een standplaats op een minicamping heeft een minimale oppervlakte van 230 m² en een camperplaats heeft een minimale oppervlakte van 100 m2;
    5. verblijfsrecreatie uitsluitend plaatsvindt in de periode van 1 maart tot en met 1 november en van 16 december tot en met 16 januari;
    6. de afstand van het terrein tot de woningen van omwonenden dient minimaal 50 meter te bedragen;
    7. de minicamping deels op de aangrenzende agrarische bestemming mag worden opgericht;
    8. er landschappelijke inpassing plaatsvindt van minimaal 30% van de oppervlakte van de minicamping binnen het bouwvlak;
  4. groepsaccommodatie tot een maximale oppervlakte van 400 m²
  5. een bed & breakfast accommodatie in bijgebouwen met maximaal 5 kamers voor maximaal 10 personen. Dit is inclusief de aanwezige accommodatie in het hoofdgebouw;
  6. dagrecreatieve voorzieningen, zoals een speeltuin en verhuur van fietsen tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  7. horeca ten dienste van extensieve recreatie, zoals een theetuin en een ijs/snackverkooppunt tot maximaal 100 m² (gezamenlijke oppervlakte van binnen- en buitenruimte);
  8. bij cumulatie van meerdere vormen van nevenactiviteiten/verbrede landbouw dan wel een huis gebonden beroepen mag het totale daarvoor te gebruiken bruto vloeroppervlak niet meer bedragen dan 400 m² behalve wanneer sprake is van een combinatie met statische opslag of een minicamping. In het geval van statische opslag is een maximale oppervlakte voor nevenactiviteiten van in totaal 1000 m² toegestaan waarvan minimaal 600 m2 dient te worden ingezet ten behoeve van statische opslag . Als het gaat om een minicamping is maximaal een oppervlak van 5000 m² voor nevenactiviteiten toegestaan waarvan minimaal 4600 m2 dient te worden ingezet ten behoeve van de minicamping.
indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden aangetast;
  2. door de wijziging geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden mag plaatsvinden;
  3. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Parkeervoorzieningen ten behoeve van een activiteit behorend bij een aanduiding agrarisch bouwvlak dienen binnen dit agrarische bouwvlak te worden gerealiseerd;
  4. de aanwezige landschappelijke en ecologische kwaliteiten mogen niet worden aangetast;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  6. alleen nevenfuncties die conform het bestemmingsplan voortgezet kunnen worden als vervolgfunctie zijn toegestaan;
  7. de werkzaamheden dienen door de bewoner te worden uitgeoefend.
4.6.4 Verbrede landbouw
De volgende verbrede landbouwactiviteiten zijn toegestaan:
  1. verblijfsrecreatie (minicamping, camperplaatsen en/of trekkershutten) met een maximale oppervlakte van 1 hectare, met dien verstande dat:
    1. de al bestaande (mini)campings niet van deze nevenactiviteit gebruik mogen maken;
    2. er maximaal 5 trekkershutten opgericht mogen worden;
    3. er maximaal 10 camperplaatsen opgericht mogen worden;
    4. een standplaats op een minicamping heeft een minimale oppervlakte van 230 m² en een camperplaats heeft een minimale oppervlakte van 100 m2;
    5. verblijfsrecreatie uitsluitend plaatsvindt in de periode van 1 maart tot en met 1 november en van 16 december tot en met 16 januari;
    6. de afstand van het terrein tot de woningen van omwonenden dient minimaal 50 meter te bedragen;
    7. de minicamping deels op de aangrenzende agrarische bestemming mag worden opgericht;
    8. er landschappelijke inpassing plaatsvindt van minimaal 30% van de oppervlakte van de minicamping binnen het bouwvlak;
  2. een bed & breakfast accommodatie in bijgebouwen met maximaal 5 kamers voor maximaal 10 personen. Dit is inclusief de aanwezige accommodatie in het hoofdgebouw;
  3. dagrecreatieve voorzieningen, zoals educatieve activiteiten tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  4. bij cumulatie van meerdere vormen van nevenactiviteiten/verbrede landbouw dan wel aan huis gebonden beroepen mag het totale daarvoor te gebruiken bruto vloeroppervlak niet meer bedragen dan 400 m² behalve wanneer sprake is van een minicamping. In dat geval is maximaal een oppervlak van 5000 m² voor nevenactiviteiten toegestaan waarvan minimaal 4600 m2 dient te worden ingezet ten behoeve van de minicamping.
indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden aangetast;
  2. door de wijziging mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden;
  3. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  4. de aanwezige landschappelijke en ecologische kwaliteiten mogen niet worden aangetast;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  6. de werkzaamheden dienen door de bewoner te worden uitgeoefend.
4.6.5 Plattelandswoning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.1 onder b voor het gebruik van een agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. De woning ligt binnen een agrarisch bouwvlak;
  2. De agrarische bedrijvigheid is en blijft als hoofdfunctie aanwezig. De aanwezigheid van een volwaardig bestaand bijbehorend bedrijf kan in ieder geval worden aangetoond middels een advies van de SAB;
  3. De bouwregels zoals die gelden voor de reguliere agrarische bedrijfswoning zijn van overeenkomstige toepassing
  4. De luchtkwaliteit ter plaatse van de woning dient aanvaardbaar te zijn.
4.6.6 Een andere vorm van agrarisch bedrijf
Het wijzigen van de aanduiding ten behoeve van een ander type agrarisch bedrijf is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden belemmerd;
  2. het initiatief dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  3. bestaande natuur- en/of landschappelijke waarden mogen niet in onevenredige mate worden aangetast;
  4. de verkeerstaantrekkende werking van de nieuwe bedrijfsvorm niet onevenredig toeneemt en bovendien past bij de ontsluitingssituatie ter plaatse;
  5. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
4.7 Wijzigingsbevoegdheden
 
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen voor:
 
4.7.1 De vergroting van het bouwvlak ten behoeve van een paardenhouderij
Het vergroten van het bouwvlak van een paardenhouderij is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. vooraf advies wordt ingewonnen bij de SAB voor het aantonen van de noodzaak van de vergroting;
  2. binnen het vigerende bouwvlak dienen de bebouwingsmogelijkheden volledig benut te zijn;
  3. de oppervlakte van het bouwvlak mag worden vergroot tot 1,5 hectare;
  4. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  5. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  6. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  7. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  8. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  9. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
4.7.2 De omschakeling van Agrarisch – Paardenhouderij naar grondgebonden agrarisch bedrijf
Het wijzigen van de bestemming Agrarisch - Paardenhouderij in een grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  2. de noodzaak van de omschakeling dient middels een ondernemingsplan te worden aangetoond;
  3. er zich geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische aard voordoen;
  4. alle bedrijfsbebouwing die niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering wordt gesloopt, behoudens voor zover deze cultuurhistorische waarden bezit;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  6. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  7. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  8. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  9. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
4.7.3 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch - Paardenhouderij in de bestemming Recreatie
Het wijzigen van de bestemming Agrarisch - Paardenhouderij met een bouwvlak in de bestemming Recreatie is toegestaan, voor de volgende recreatieve voorzieningen:
  1. dagrecreatieve voorzieningen, zoals een speeltuin en verhuur van fietsen;
  2. horeca ten dienste van extensieve recreatie, zoals een theetuin en een ijs/snackverkooppunt tot maximaal 100 m² (gezamenlijke oppervlakte van binnen- en buitenruimte);
  3. groepsaccommodatie tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de oppervlakte aan dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot 400 m², waarbij cultuurhistorische bebouwing gehandhaafd dienen te blijven;
  2. aangetoond dient te worden dat agrarisch hergebruik redelijkerwijs niet haalbaar is;
  3. aangetoond dient te worden dat volledige sanering in redelijkheid niet kan worden verlangd;
  4. het initiatief moet passen binnen de draagkracht van het gebied;
  5. het initiatief dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  6. er dient voorzien te zijn in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  7. er geen beperking plaatsvindt van de omliggende agrarische bedrijven;
  8. de functiewijziging slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking heeft, welke bovendien bij de ontsluitingssituatie ter plaatse past;
  9. buitenopslag niet is toegestaan;
  10. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  11. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  12. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  13. de ontwikkeling voldoet aan de randvoorwaarden in de Verordening ruimte 2014 omtrent de vestiging van niet-agrarische functies in de groenblauwe mantel dan wel het gemengd landelijk gebied of soortgelijke randvoorwaarden in een opvolgende provinciale verordening;
  14. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
4.7.4 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch - Paardenhouderij in de bestemming Wonen
Het wijzigen van de bestemming Agrarisch - Paardenhouderij met een bouwvlak en bedrijfswoning in de bestemming Wonen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. aangetoond dient te worden dat agrarisch hergebruik niet meer rendabel is;
  2. het agrarisch bedrijf dient te zijn beëindigd;
  3. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven;
  4. de wijziging dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  5. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  6. er dient een legale bedrijfswoning op het bouwvlak aanwezig te zijn;
  7. ingeval de bedrijfswoning cultuurhistorisch waardevol is, dient minimaal 400 m³ te worden ingezet voor wonen;
  8. de oppervlakte van het bouwvlak dient te worden verkleind ten behoeve van de wijziging naar Wonen;
  9. de woning krijgt de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing';
  10. de overige gronden van deze bestemming worden bestemd overeenkomstig de aangrenzende gebiedsgerichte bestemmingen;
  11. er geen sprake is van een duurzame locatie indien de gronden zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied';
  12. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  13. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  14. alle overtollige bebouwing gesloopt moet worden;
  15. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
4.7.5 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch - Paardenhouderij in de bestemming Wonen en boerderijsplitsing
Het wijzigen van de bestemming in de bestemming Wonen en de woning te splitsen in twee wooneenheden is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het agrarisch bedrijf dient te zijn beëindigd;
  2. het cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft;
  3. kenmerkende architectonische eigenschappen dienen te worden behouden;
  4. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
  5. splitsing is alleen toegestaan als deze past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
  6. door de komst van de nieuwe woningen mag geen milieuhygiënische belemmeringen optreden;
  7. de voormalige bedrijfsgebouwen dienen eerst te worden afgebroken tot een oppervlakte welke per woning maximaal is toegestaan, te weten 100 m² alvorens tot splitsing mag worden overgegaan;
  8. ten aanzien van de sloop van het op het moment van de ter visie legging van het ontwerp-bestemmingsplan aanwezige surplus aan vrijstaande (bij)gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen van 100 m² worden verhoogd mits de (bedrijfs)bebouwing, welke niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, wordt gesloopt. De verhoging bedraagt 50 procent van het te slopen surplus aan bebouwing. Het maximaal toegestane oppervlakte van bijgebouwen mag na afbraak niet meer bedragen dan 200 m²;
    2. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing van de nieuwe bijgebouwen;
    3. cultuurhistorische waardevolle objecten mogen niet worden gesloopt.
  9. de oppervlakte van het bouwvlak dient te worden verkleind ten behoeve van de wijziging naar Wonen;
  10. de inhoud van de karakteristieke boerderij mag niet worden vergroot;
  11. de inhoud van de karakteristieke boerderij moet vóór de splitsing ten minste 900 m³ bedragen;
  12. de inhoud van de woningen bedraagt na splitsing ten minste 400 m³ per woning;
  13. de inhoud van de gesplitste woningen mag niet worden vergroot;
  14. aan iedere woning wordt een apart bouwvlak toegekend;
  15. er geen sprake is van een duurzame locatie indien de gronden zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven reconstructiewetzone – verwevingsgebied;
  16. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  17. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  18. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  19. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
Artikel 5 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden
  
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Agrarisch met waarden – landschapswaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een agrarische bedrijfsuitoefening;
  2. agrarisch gebruik;
  3. een grondgebonden bedrijf;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'relatie', is één gekoppeld bouwvlak toegestaan;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – niet grondgebonden', een niet grondgebonden bedrijf;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', een intensieve veehouderij;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij', een paardenhouderij;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw', glastuinbouw;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'landschapselementen', een landschapselement;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingsconcentratie', een bebouwingsconcentratie;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – constructie- en lasbedrijf', een constructie- en lasbedrijf tot 250 m2;
  12. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in de bedrijfswoning met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van de beroepsmatige activiteiten, maximaal 100 m2 van het vloeroppervlak per woning bedraagt en uitgevoerd wordt door de bewoner;
  13. wonen in een bedrijfswoning;
  14. een bed&breakfast accommodatie in een bedrijfswoning met maximaal 5 kamers en voor maximaal 10 personen. Dit is inclusief de aanwezige accommodatie in bijgebouwen die door het bevoegd gezag middels een afwijking is verleend;
  15. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - geitenhouderij, een geitenhouderij;
  16. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - rbv locatie', een rbv locatie;
  17. ter plaatse van de aanduiding 'zwembad', een zwembad;
  18. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - dierenpension', een dierenpension;
  19. ter plaatse van de aanduiding 'besloten gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide besloten gebied;
  20. ter plaatse van de aanduiding 'open gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide open gebied;
  21. ter plaatse van de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide historisch landschappelijk gebied;
  22. ter plaatse van de aanduiding 'beekdal', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beekdalsysteem;
  23. ter plaatse van de aanduiding 'landgoed', het behoud en herstel van de waarden en de instandhouding van onverharde wegen en lanenstelsels bij een landgoed;
  24. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van amfibieën en reptielen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van amfibieën en reptielen;
  25. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van dassen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van dassen;
  26. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van kwetsbare soorten', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van kwetsbare soorten;
  27. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van struweelvogels, het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van struweelvogels;
  28. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied', een landbouwontwikkelingsgebied;
  29. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied', een extensiveringsgebied;
  30. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied', een verwevingsgebied;
  31. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - differentiatievlak teeltondersteunende voorzieningen', een differentiatievlak voor teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde kassen;
  32. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – 1’, statische opslag in gebouwen op de percelen Sint-Lambertusweg 9, 9a en 8d tot maximaal 1000 m² totaal;
  33. ter plaatse van de aanduiding 'beschermingsgebied natte natuurparel', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beschermingsgebied natte natuurparel;
  34. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  35. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 1', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  36. het bewerken van ter plaatse geproduceerde producten;
  37. verkoop van zelfvoortgebrachte of streekeigen producten als nevenactiviteit tot maximaal 100 m2;
  38. de instandhouding van de in bijlage 1 van de planregels beschreven cultuurhistorische en architectonische waarden als 'cultuurhistorisch waardevol object' aangeduide bouwwerken;
  39. agrarisch natuurbeheer en/of landschapsbeheer;
  40. extensief dagrecreatief medegebruik;
  41. paden en wegen en parkeervoorzieningen ook ten behoeve van aangrenzende bestemmingen;
  42. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  43. ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’, een bouwvlak waarbinnen bebouwing onder voorwaarden is toegestaan. Buiten het bouwvlak is bebouwing niet toegestaan behoudens de afwijkingsmogelijkheden in artikel 5.4.
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
  2. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing' mag de bestaande bebouwing niet worden uitgebreid;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - differentiatievlak teeltondersteunende voorzieningen' zijn geen gebouwen toegestaan met uitzondering teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde kassen.
5.2.2 Bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de maximale goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt 6 meter en de maximale hoogte bedraagt 11 meter;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' welke gelegen is binnen de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' is de bebouwing toegestaan zoals deze aanwezig was op 1 oktober 2010;
  3. het aantal bouwlagen voor bedrijfsgebouwen ten behoeve van een intensieve veehouderij mag niet meer bedragen dan 1;
  4. de afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen;
  5. de minimale afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  6. binnen het bouwvlak mogen kassen als overige teeltondersteunende kassen worden gebouwd tot een maximum van 1000 m2, met een maximale hoogte van 5 meter.
5.2.3 Bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. één bedrijfswoning is toegestaan, tenzij op de verbeelding is aangeduid dat het aantal wooneenheden '0' of '2' woningen bedraagt;
  2. de maximale goothoogte van bedrijfswoning bedraagt maximaal 6 meter en de maximale hoogte 10 meter;
  3. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m3 exclusief onderkeldering (of inclusief onderkeldering indien deze ten behoeve van de verblijfsfunctie wordt gebruikt) inclusief aan-en uitbouwen indien deze ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt of in ieder geval niet meer dan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan en het geen woning betreft welke in het verleden gesplitst is geweest.
  4. de maximale goothoogte van bijgebouwen bedraagt 3,5 meter en de maximale hoogte 6 meter;
  5. de gezamenlijk oppervlakte aan bijgebouwen inclusief aan- en uitbouwen die niet ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt mag maximaal 100 m2 bedragen;
  6. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 30 meter;
  7. afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  8. de minimale afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  9. indien de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder bedraagt dan de voorgeschreven afstand, dan dient deze bestaande afstand als minimale afstand te worden aangehouden;
  10. de afstand van de bedrijfswoning tot de weg is gelijk aan de afstand welke aanwezig is op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan;
  11. (Vrijstaande) bijgebouwen mogen uitsluitend achter de gevellijn van de aanwezige bedrijfswoning worden gesitueerd tenzij sprake is van bestaande bebouwing vóór de gevellijn. Indien er geen gevellijn is opgenomen dienen de woningen in de lijn van de omliggende woningen te worden gesitueerd.
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de gevellijn niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  2. bij de bedrijfswoning mag één carport of overkapping worden gebouwd met dien verstande dat:
    1. de gevellijn niet mag worden overschreden;
    2. de carport of overkapping uitsluitend mag worden gebouwd met een plat dak;
    3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
    4. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25 m²;
  3. afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen welke op de perceelsgrens gebouwd mogen worden;
  4. de bouwhoogte (ashoogte) van windturbines en -molens mag niet meer dan 12 meter bedragen;
  5. de bouwhoogte van een hooiberg mag niet meer dan 8 meter bedragen en de oppervlakte niet meer dan 25 m2. Per bedrijf mag maximaal één hooiberg worden gerealiseerd;
  6. de oppervlakte van een zonnepaneleninstallatie mag maximaal 100 m2 bedragen, de bouwhoogte mag maximaal 2 meter zijn en er dient te worden aangetoond dat de verwachte opbrengst op bestaande gebouwen binnen het bouwvlak minder dan 60% van de optimale opbrengst bedraagt. Per bedrijf mag maximaal één zonnepaneleninstallatie worden gerealiseerd;
  7. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  8. de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m²;
  9. sleufsilo's, mestsilo's en (folie)mestbassins, paardenbakken, containervelden, waterbassins en kadaverplaatsen moeten worden aangelegd binnen het bouwvlak;
  10. de maximale hoogte van lage teeltondersteunende voorzieningen met een permanent karakter mag 1,5 meter bedragen.
5.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
5.4 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
5.4.1 Het verbouwen van cultuurhistorische waardevolle objecten
De verbouw van cultuurhistorische waardevolle objecten is toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan aanwezige uitwendige architectonische vormgeving en cultuurhistorische waarden niet wezenlijk worden aangetast;
  2. de gemeentelijke monumentencommissie wordt hierover om advies gevraagd;
  3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast.
5.4.2 Het plaatsen van een mestvergistingsinstallatie
Het plaatsen van een mestvergistingsinstallatie binnen het bouwvlak is toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de hoogte van de silo's ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie mag maximaal 10 meter bedragen en de doorsnede maximaal 25 meter;
  2. de maximale capaciteit van de vergistingsinstallatie ten behoeve van de (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting bedraagt 25.000 m³;
  3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  4. slechts mest afkomstig van dezelfde locatie mag worden verwerkt;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn.
5.4.3 Het oprichten van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn buiten het bouwvlak toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. deze voorzieningen niet langer dan 6 maanden ter plaatse aanwezig zijn;
  2. deze voorzieningen noodzakelijk zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  3. deze voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  4. de hoogte van de teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 meter, met uitzondering van hagelnetten waarvan de hoogte niet meer dan 5 meter mag bedragen ;
  5. geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden vereist is;
  6. ingeval er sprake is van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, geldt een maximum van 4 hectare;
  7. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  8. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  9. de afwijking kan plaatsvinden ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van dassen', mits de agrariër bij aantasting mitigerende en/of compenserende maatregelen treft op het perceel.
5.4.4 Schuilgelegenheden voor dieren
Het oprichten van schuilgelegenheden voor dieren buiten het bouwvlak is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden: een bebouwingsconcentratie worden opgericht;
  1. de schuilgelegenheid mag uitsluitend binnen een bebouwingsconcentratie worden opgericht;
  2. de noodzaak van de schuilgelegenheid dient te worden aangetoond;
  3. de oppervlakte van een veldkavel dient ten minste 1 hectare te bedragen;
  4. de afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  5. de maximale bouwhoogte bedraagt 4 meter;
  6. de maximale oppervlakte bedraagt 12 m²;
  7. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast.
5.4.5 Het vergroten van de bedrijfswoning
De inhoud van de bestaande bedrijfswoning mag worden vergroot, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarde:
  1. het een inpandige verbouwing van een karakteristieke boerderij betreft.
5.4.6 Het verhogen van bedrijfsgebouwen
De bestaande goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen worden vergroot, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de maximale goothoogte bedraagt 7 meter;
  2. de maximale bouwhoogte bedraagt 12 meter;
  3. aangetoond dient te worden dat het verhogen van bedrijfsgebouwen functioneel noodzakelijk is;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn.
5.4.7 De aanleg van een paardenbak
De aanleg van een paardenbak buiten het bouwvlak is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. er dient te worden aangetoond dat de paardenbak niet binnen het agrarische bouwvlak of een ander bouwvlak uit een andere bestemming kan worden gesitueerd;
  2. de paardenbak dient binnen een zone van 30 meter tot de grens van een agrarisch bouwvlak of van een bouwvlak van een andere aangrenzende bestemming te worden gesitueerd;
  3. mag uitsluitend een onoverdekte paardenbak betreffen;
  4. de oppervlakte dient maximaal 800 m² te bedragen;
  5. per locatie is slechts 1 paardenbak toegestaan;
  6. het een hobbymatige activiteit betreft;
  7. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  8. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  9. op de locatie mogen geen voorzieningen dan wel bouwwerken worden opgericht anders dan een open afrastering van de paardenbak tot een hoogte van maximaal 1,5 meter;
  10. de minimale afstand van de paardenbak tot de as van de weg dient 20 meter te bedragen;
  11. de minimale afstand van de paardenbak tot de woningen van derden dient 20 meter te bedragen;
  12. lichtmasten zijn niet toegestaan;
  13. de paardenbak dient getoetst te worden door Welstand;
  14. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast.
5.4.8 Verkleining afstand perceelsgrenzen
Verkleining van de afstand van gebouwen tot de perceelsgrenzen tot minder dan 1 meter is mogelijk, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de verkleining is noodzakelijk voor de bedrijfsvoering;
  2. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast.
5.4.9 Het bouwen van meer dan 100 m² en dieper dan 1 meter onder het huidige maaiveld binnen de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 1'
Het bouwen van meer dan 100 m2 en dieper dan 1 meter onder het huidige maaiveld ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 1' is toegestaan indien onder andere voldaan is aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de afwijking blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de afwijking een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
5.4.10 Het bouwen van meer dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidige maaiveld binnen de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2'
Het bouwen van meer dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidige maaiveld ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2' is toegestaan indien onder andere voldaan is aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de afwijking blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de afwijking een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
5.4.11 Het toestaan van ruwvoervoorzieningen aansluitend aan het bouwvlak
Ruwvoervoorzieningen zijn buiten het bouwvlak toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het agrarisch bedrijf is vanwege de bedrijfsvoering in overwegende mate aangewezen op de opslag van ruwvoer;
  2. de ruimte binnen het bouwvlak is niet aanwezig;
  3. het een oppervlakte van maximaal 0,5 ha betreft;
  4. deze 0,5 hectare uitsluitend gebruikt wordt ten behoeve van voorzieningen -geen gebouwen zijnde- voor de opslag van ruwvoer (zoals vloerplaten en sleufsilo’s).
5.4.12 Vogelnesten
Het oprichten van een vogelnest (bijvoorbeeld ooievaarsnest) is toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de maximale oppervlakte bedraagt 5 m²;
  2. de maximale bouwhoogte bedraagt 7 meter;
5.5 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. detailhandel met uitzondering van de verkoop van streekeigen producten;
  2. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  3. seksinrichtingen;
  4. opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak;
  5. het gebruik van gebouwen, behoudens de bedrijfswoning(en), voor permanente of tijdelijke bewoning en direct daarmee verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair, kook- en wasgelegenheid;
  6. (proef)boringen naar gas, waaronder schaliegas.
5.6 Afwijking van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
5.6.1 Een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen of een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- of bijgebouwen
Een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen of een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- of bijgebouwen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 100 m2 van de woning, de gronden en/of bijgebouwen gezamenlijk;
  2. alleen detailhandel die rechtstreeks verband houdt met het ter plaatse uitgeoefende beroep of bedrijf is toegestaan;
  3. de activiteit dient te worden uitgeoefend door de bewoner;
  4. de activiteit mag uitsluitend worden uitgeoefend in de vorm van de categorie 1 en 2 bedrijven conform de in bijlage 4 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
  5. horeca is niet toegestaan;
  6. het beroep of bedrijf mag geen onevenredig verkeersaantrekkende werking hebben;
  7. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  8. buitenopslag is niet toegestaan;
  9. reclame-uitingen zijn niet toegestaan;
  10. laden en lossen mag uitsluitend op eigen terrein plaatsvinden;
  11. de activiteit dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn.
5.6.2 Nevenactiviteiten binnen bebouwingsconcentraties
De volgende nevenactiviteiten zijn toegestaan:
  1. niet aan het buitengebied gebonden bedrijven in de vorm van de categorie 1 en 2 bedrijven conform de in bijlage 4 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  2. agrarisch-verwante bedrijven en agrarisch-technische bedrijven, waarbij de bedrijven met een grote verkeersaantrekkende werking zoals loon- en grondverzetbedrijven zich uitsluitend kunnen vestigen in de bebouwingsconcentraties aan grote doorgaande wegen;
  3. statische opslag tot een maximale oppervlakte van 1000 m², mits het geen handelsactiviteiten betreft;
  4. verblijfsrecreatie (minicamping, camperplaatsen en/of trekkershutten) met een maximale oppervlakte van 1 hectare, grenzend aan en/of liggend binnen een agrarisch bouwvlak of grenzend aan een wonen bouwvlak met dien verstande dat:
    1. de al bestaande (mini)campings niet van deze nevenactiviteit gebruik mogen maken;
    2. er maximaal 5 trekkershutten opgericht mogen worden;
    3. er maximaal 10 camperplaatsen opgericht mogen worden;
    4. een standplaats op een minicamping heeft een minimale oppervlakte van 230 m² en een camperplaats heeft een minimale oppervlakte van 100 m2;
    5. verblijfsrecreatie uitsluitend plaatsvindt in de periode van 1 maart tot en met 1 november en van 16 december tot en met 16 januari;
    6. de afstand van het terrein tot de woningen van omwonenden dient minimaal 50 meter te bedragen;
    7. er een woning op het betreffende bouwvlak aanwezig is;
    8. er landschappelijke inpassing plaatsvindt van minimaal 30% van de oppervlakte van de minicamping;
  5. groepsaccommodatie tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  6. een bed & breakfast accommodatie in bijgebouwen met maximaal 5 kamers voor maximaal 10 personen. Dit is inclusief de aanwezige accommodatie in het hoofdgebouw;
  7. dagrecreatieve voorzieningen, zoals een speeltuin en verhuur van fietsen tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  8. horeca ten dienste van extensieve recreatie, zoals een theetuin en een ijs/snackverkooppunt tot maximaal 100 m² (gezamenlijke oppervlakte van binnen- en buitenruimte);
  9. zorgfuncties en/of maatschappelijke functies tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  10. bij cumulatie van meerdere vormen van nevenactiviteiten/verbrede landbouw dan wel aan huis gebonden beroepen mag het totale daarvoor te gebruiken bruto vloeroppervlak niet meer bedragen dan 400 m² behalve wanneer sprake is van een combinatie met statische opslag of een minicamping. In het geval van statische opslag is een maximale oppervlakte voor nevenactiviteiten van in totaal 1000 m² toegestaan waarvan minimaal 600 m2 dient te worden ingezet ten behoeve van statische opslag . Als het gaat om een minicamping is maximaal een oppervlak van 5000 m² voor nevenactiviteiten toegestaan waarvan minimaal 4600 m2 dient te worden ingezet ten behoeve van de minicamping.
indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het agrarisch bouwvlak behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden aangetast;
  2. door de wijziging geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvindt;
  3. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Parkeervoorzieningen ten behoeve van een activiteit behorend bij een aanduiding agrarisch bouwvlak dienen binnen dit agrarische bouwvlak te worden gerealiseerd;
  4. de aanwezige landschappelijke en ecologische kwaliteiten mogen niet worden aangetast;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  6. grenzend aan en/of liggend binnen een agrarisch bouwvlak zijn alleen nevenfuncties die conform het bestemmingsplan voortgezet kunnen worden als vervolgfunctie toegestaan;
  7. de werkzaamheden dienen door de bewoner te worden uitgeoefend.
5.6.3 Nevenactiviteiten buiten bebouwingsconcentraties
De volgende nevenactiviteiten zijn toegestaan:
  1. agrarisch-verwante bedrijven en agrarisch-technische bedrijven, waarbij de bedrijven met een grote verkeersaantrekkende werking zoals loon- en grondverzetbedrijven zich uitsluitend kunnen vestigen aan grote doorgaande wegen;
  2. statische opslag, tot een maximale oppervlakte van 1.000 m², mits het geen handelsactiviteiten betreft;
  3. verblijfsrecreatie (minicamping, camperplaatsen en/of trekkershutten) met een maximale oppervlakte van 1 hectare, grenzend aan en/of liggend binnen een agrarisch bouwvlak of grenzend aan een wonen bouwvlak met dien verstande dat:
    1. de al bestaande (mini)campings niet van deze nevenactiviteit gebruik mogen maken;
    2. er maximaal 5 trekkershutten opgericht mogen worden;
    3. er maximaal 10 camperplaatsen opgericht mogen worden;
    4. een standplaats op een minicamping heeft een minimale oppervlakte van 230 m² en een camperplaats heeft een minimale oppervlakte van 100 m2;
    5. verblijfsrecreatie uitsluitend plaatsvindt in de periode van 1 maart tot en met 1 november en van 16 december tot en met 16 januari;
    6. de afstand van het terrein tot de woningen van omwonenden dient minimaal 50 meter te bedragen;
    7. er een woning op het betreffende bouwvlak aanwezig is;
    8. er landschappelijke inpassing plaatsvindt van minimaal 30% van de oppervlakte van de minicamping;
  4. groepsaccommodatie tot een maximale oppervlakte van 400 m²
  5. een bed & breakfast accommodatie in bijgebouwen met maximaal 5 kamers voor maximaal 10 personen. Dit is inclusief de aanwezige accommodatie in het hoofdgebouw;
  6. dagrecreatieve voorzieningen, zoals een speeltuin en verhuur van fietsen tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  7. horeca ten dienste van extensieve recreatie, zoals een theetuin en een ijs/snackverkooppunt tot maximaal 100 m² (gezamenlijke oppervlakte van binnen- en buitenruimte);
  8. bij cumulatie van meerdere vormen van nevenactiviteiten/verbrede landbouw dan wel aan huis gebonden beroepen mag het totale daarvoor te gebruiken bruto vloeroppervlak niet meer bedragen dan 400 m² behalve wanneer sprake is van een combinatie met statische opslag of een minicamping. In het geval van statische opslag is een maximale oppervlakte voor nevenactiviteiten van in totaal 1000 m² toegestaan waarvan minimaal 600 m2 dient te worden ingezet ten behoeve van statische opslag . Als het gaat om een minicamping is maximaal een oppervlak van 5000 m² voor nevenactiviteiten toegestaan waarvan minimaal 4600 m2 dient te worden ingezet ten behoeve van de minicamping.
indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het agrarisch bouwvlak behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden aangetast;
  2. door de wijziging mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden;
  3. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Parkeervoorzieningen ten behoeve van een activiteit behorend bij een aanduiding agrarisch bouwvlak dienen binnen dit agrarische bouwvlak te worden gerealiseerd;
  4. de aanwezige landschappelijke en ecologische kwaliteiten mogen niet worden aangetast;
  5. het geen gronden betreft die gelegen zijn binnen de op de verbeelding aangegeven reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied;
  6. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  7. grenzend aan en/of liggend binnen een agrarisch bouwvlak zijn alleen nevenfuncties die conform het bestemmingsplan voortgezet kunnen worden als vervolgfunctie toegestaan;
  8. de werkzaamheden dienen door de bewoner te worden uitgeoefend.
5.6.4 Verbrede landbouw
De volgende verbrede landbouwactiviteiten zijn toegestaan:
  1. verblijfsrecreatie (minicamping, camperplaatsen en/of trekkershutten) met een maximale oppervlakte van 1 hectare, grenzend aan en/of liggend binnen een agrarisch bouwvlak, met dien verstande dat:
    1. de al bestaande (mini)campings niet van deze nevenactiviteit gebruik mogen maken;
    2. er maximaal 5 trekkershutten opgericht mogen worden;
    3. er maximaal 10 camperplaatsen opgericht mogen worden;
    4. een standplaats op een minicamping heeft een minimale oppervlakte van 230 m² en een camperplaats heeft een minimale oppervlakte van 100 m2;
    5. verblijfsrecreatie uitsluitend plaatsvindt in de periode van 1 maart tot en met 1 november en van 16 december tot en met 16 januari;
    6. de afstand van het terrein tot de woningen van omwonenden dient minimaal 50 meter te bedragen;
    7. er een bedrijfswoning op het betreffende bouwvlak aanwezig is;
    8. er landschappelijke inpassing plaatsvindt van minimaal 30% van de oppervlakte van de minicamping;
  2. een bed & breakfast accommodatie in bijgebouwen met maximaal 5 kamers voor maximaal 10 personen. Dit is inclusief de aanwezige accommodatie in het hoofdgebouw;
  3. dagrecreatieve voorzieningen, zoals educatieve activiteiten tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  4. bij cumulatie van meerdere vormen van nevenactiviteiten/verbrede landbouw dan wel aan huis gebonden beroepen mag het totale daarvoor te gebruiken bruto vloeroppervlak niet meer bedragen dan 400 m² behalve wanneer sprake is van een minicamping. In dat geval is maximaal een oppervlak van 5000 m² voor nevenactiviteiten toegestaan waarvan minimaal 4600 m2 dient te worden ingezet ten behoeve van de minicamping.
indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden aangetast;
  2. door de wijziging mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden;
  3. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  4. de aanwezige landschappelijke en ecologische kwaliteiten mogen niet worden aangetast;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  6. de werkzaamheden dienen door de bewoner te worden uitgeoefend.
5.6.5 Tijdelijke huisvesting van seizoenarbeiders
Tijdelijke huisvesting van seizoenarbeiders in bedrijfsgebouwen is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. een dergelijke huisvesting noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van dat bedrijf;
  2. de huisvesting uitsluitend werknemers betreft die alleen binnen het bedrijf waar ze gehuisvest zijn werkzaamheden verrichten. Dit dient te allen tijde door de ondernemer te kunnen worden aangetoond middels het bijhouden van een nachtregistratie;
  3. de huisvesting niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar bedraagt. In uitzonderlijke gevallen kan de periode worden verlengd tot maximaal 8 maanden. Het opstellen van een bedrijfsplan is dan noodzakelijk. Daarnaast dient in deze gevallen de Stichting Advisering Buitengebied (SAB) om advies te worden gevraagd;
  4. de huisvesting kan plaatsvinden in een bestaand, een uit te breiden dan wel een nieuw op te richten bedrijfsgebouw of een gedeelte daarvan, met dien verstande dat de gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van het nachtverblijf niet meer bedraagt dan 10-15 m2 per persoon;
  5. er geen sprake is van zelfstandige wooneenheden;
  6. het maximaal aantal personen dat gehuisvest wordt niet meer dan 20 bedraagt;
  7. de afwijking kan uitsluitend worden verleend indien is aangetoond dat voldoende structurele voorzieningen ten behoeve van de tijdelijke huisvesting ontbreken;
  8. het agrarische bedrijf dient de hoofdfunctie te blijven. De huisvesting van seizoensarbeiders dient gekoppeld te zijn aan een nog in werking zijnd agrarisch bedrijf. Bij beëindiging van de agrarische functie is het huisvesten van seizoenarbeiders niet meer toegestaan;
  9. de huisvesting dient vooraf te worden getoetst op de algemene ruimtelijke criteria, zoals (externe) veiligheid, hygiëne, lucht, bodem, riolering, water, verkeer, geluid, natuur en landschap en milieuzonering;
  10. er dient voorzien te worden in voldoende adequate parkeerplaatsen binnen het bouwvlak, waarbij dient te worden uitgegaan van 1 parkeerplaats per bed;
  11. burgemeester en wethouders trekken de afwijking in, indien de daaraan ten grondslag liggende tijdelijk grote arbeidsbehoefte niet meer aanwezig is, dan wel onvoldoende inspanningen geleverd zijn om in meer structurele vormen van huisvesting te voorzien;
  12. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn.
5.6.6 Plattelandswoning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.1 onder m voor het gebruik van een agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. De betreffende woning ligt binnen een agrarisch bouwvlak;
  2. De agrarische bedrijvigheid is en blijft als hoofdfunctie aanwezig. De aanwezigheid van een volwaardig bestaand bijbehorend bedrijf kan in ieder geval worden aangetoond middels een advies van de SAB;
  3. De bouwregels zoals die gelden voor de reguliere agrarische bedrijfswoning zijn van overeenkomstige toepassing
  4. De luchtkwaliteit ter plaatse van de betreffende woning dient te voldoen aan titel 5.2 van de Wet milieubeheer.
5.6.7 Een andere vorm van agrarisch bedrijf
Het wijzigen van de aanduiding ten behoeve van een ander type agrarisch bedrijf is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden belemmerd;
  2. het initiatief dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  3. bestaande natuur- en/of landschappelijke waarden mogen niet in onevenredige mate worden aangetast;
  4. de verkeerstaantrekkende werking van de nieuwe bedrijfsvorm niet onevenredig toeneemt en bovendien past bij de ontsluitingssituatie ter plaatse;
  5. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
5.7.1 Specifieke gebruikregels
Het is verboden het volgende werk en/of de volgende werkzaamheden uit te voeren binnen de betreffende aanduidingen:
  1. vergraven, egaliseren, graven van sloten, dempen van sloten/poelen, rooien, omzetting van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt, verandering perceelsindeling binnen de gronden met de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied';
  2. aanleggen van tijdelijke en/of overige teeltondersteunende voorzieningen binnen gronden met de aanduiding 'leefgebied van amfibieën en reptielen';
  3. aanleggen van tijdelijke en/of overige teeltondersteunende voorzieningen binnen gronden met de aanduiding 'leefgebied kwetsbare soorten';
  4. diepploegen, egaliseren, indrijven, draineren, onderbemalen, dempen poelen, omzetten van grasland naar bouwland, omzetten van grasland naar boomteelt en/of sierteelt, verharden oppervlakte en aanleg leidingen binnen gronden met de aanduiding 'beschermingsgebied natte natuurparel';
  5. aanleggen van tijdelijke en/of teeltondersteunende voorzieningen binnen de gronden met de aanduiding 'beekdal';
5.7.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden verlenen voor:
 
een werk en/of werkzaamheden zoals weergegeven in sub a t/m m en tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen;
 
indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. ingeval er twee of meer aanduidingen op de desbetreffende gronden zijn gelegen, het zwaarste regime geldt;
  2. bij de beoordeling van de een werk en werkzaamheden worden de mogelijke gevolgen, zoals weergegeven in bijlage 2, getoetst;
  3. burgemeester en wethouders kunnen voor de beoordeling een daartoe bevoegd deskundige aanwijzen;
  4. indien het een werk en/of werkzaamheden binnen de aanduidingen ‘archeologische verwachtingswaarde 1’ of 'archeologische verwachtingswaarde 2' betreft, waarbij de ingrepen groter zijn dan ter plaatse is toegestaan, dient door middel van archeologisch onderzoek te worden aangetoond dat deze archeologische waarden niet worden aangetast.
a Historisch landschappelijk gebied
  • afgraven, ophogen;
  • indrijven;
  • onderbemalen;
  • aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • planten, omzetten van grasland naar bouwland;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m².
b Archeologische verwachtingswaarde 1
  • ingrepen die groter of gelijk zijn dan 100 m² en dieper dan 1 meter onder het huidig maaiveld.
c Archeologische verwachtingswaarde 2
  • ingrepen die groter of gelijk zijn dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidig maaiveld.
d beekdal
  • afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven;
  • draineren, onderbemalen, aanleg dammen, aanleg stuwen, graven sloten, dempen sloten, dempen poelen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • rooien, planten, omzetten van grasland naar bouwland, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen, veranderen perceelsindeling.
e Beschermingsgebied natte natuurparel
  • afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven, verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 centimeter onder maaiveld;
  • draineren, onderbemalen, aanleg dammen, aanleg stuwen, graven sloten, dempen sloten, dempen poelen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen, veranderen perceelsindeling.
f Besloten gebied
  • afgraven, egaliseren;
  • rooien, omzetten van grasland naar bouwland, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt.
g Leefgebied van amfibieën en reptielen
  • afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven
  • draineren, onderbemalen, dammen, stuwen, graven van sloten, dempen van sloten, dempen van poelen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • rooien, planten, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen, veranderen perceelsindeling.
h Leefgebied van dassen
  • afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren;
  • draineren, onderbemalen, dempen sloten, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • rooien, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen.
i Leefgebied van kwetsbare soorten
  • afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven;
  • draineren, onderbemalen, aanleg dammen, aanleg stuwen, graven sloten, dempen sloten, dempen poelen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • rooien, opplanten, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen, veranderen perceelsindeling.
j Leefgebied van struweelvogels
  • rooien, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², aanleg leidingen, veranderen perceelsindeling.
k Open gebied
  • ophogen;
  • opplanten, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt.
l landschapselementen
  • rooien, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², veranderen perceelsindeling.
m Landgoed
  • rooien, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², veranderen perceelsindeling.
5.7.3 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in artikel 5.7.1 en de omgevingsvergunningplicht in artikel 5.7.2 zijn niet van toepassing op het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden die:
  1. binnen het bouwvlak worden uitgevoerd;
  2. minder dan 100 m² bedragen en buiten het bouwvlak worden uitgevoerd;
  3. van ondergeschikte betekenis zijn;
  4. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  5. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  6. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  7. zijn gelegen binnen de gebiedsaanduiding Dynamisch Beekdal voorzover het betreft werkzaamheden met betrekking tot het creëren van waterberging en beekherstel, een en ander conform de daartoe wettelijk vastgestelde projectplannen op grond van de Waterwet, waarbij reeds de belangenafweging van werken en werkzaamheden versus het beschermen van de alle binnen deze gebiedsaanduiding genoemde waarden heeft plaatsgevonden.
5.8 Wijzigingsbevoegdheden
 
5.8.1 Het oprichten van een bedrijfswoning
Het oprichten van een eerste bedrijfswoning is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  2. het bedrijf is zonder een eerste agrarische bedrijfswoning redelijkerwijs ook op langere termijn niet te exploiteren;
  3. het oprichten van een tweede bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan wanneer sprake is van twee bedrijfshoofden of bedrijfsleiders;
  4. de noodzaak van de bedrijfswoning moet vanuit een doelmatige bedrijfsvoering in verband met toezicht aanwezig te zijn;
  5. de noodzaak van een bedrijfswoning mag niet zijn gelegen in het feit dat eerder een bedrijfswoning is afgesplitst;
  6. het agrarisch bedrijf heeft een redelijk zicht op een duurzame voortzetting;
  7. de situering van de bedrijfswoning zal een duidelijke relatie moeten hebben met het agrarisch bedrijf;
  8. de nieuwe bedrijfswoning dient milieuhygiënisch verantwoord te zijn in relatie tot geurhinder van andere agrarische bedrijven;
  9. voldaan dient te worden aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder;
  10. er mag geen sprake zijn van onevenredige of verdergaande belemmeringen voor het huidig functioneren en/of de ontwikkelingsmogelijkheden van andere agrarische bedrijven;
  11. vooraf advies wordt ingewonnen bij de SAB voor het aantonen van de noodzaak van de bedrijfswoning;
  12. de bouwregels voor de bedrijfswoning zijn van overeenkomstige toepassing;
  13. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  14. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  15. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  16. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
5.8.2 Het oprichten van permanente teeltondersteunende voorzieningen
Het oprichten van permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde teeltondersteunende kassen, is toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dient te worden aangetoond;
  2. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  3. vooraf advies wordt ingewonnen bij de SAB voor het aantonen van de noodzaak van de voorziening;
  4. binnen het bouwvlak dient een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - differentiatievlak teeltondersteunende voorzieningen' te worden opgenomen waarmee wordt aangegeven welk gedeelte gebruikt zal worden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  5. de maximale grootte van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - differentiatievlak teeltondersteunende voorzieningen' bedraagt 2 hectare;
  6. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  7. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  8. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  9. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  10. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  11. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
5.8.3 Vormverandering en/of vergroting van het bouwvlak ten behoeve van permanente teeltondersteunende voorzieningen
Het veranderen en/of vergroten van het bouwvlak van agrarische bedrijven voor permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde teeltondersteunende kassen, is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dient te worden aangetoond;
  2. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  3. gebouwen mogen niet buiten het bouwvlak komen te liggen;
  4. vooraf advies wordt ingewonnen bij de SAB voor het aantonen van de noodzaak van de vormverandering en/of vergroting;
  5. het bouwvlak dient voor ten minste 50% dezelfde gronden blijven omvatten zoals aangegeven op de verbeelding;
  6. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  7. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  8. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  9. binnen het bouwvlak dient een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - differentiatievlak teeltondersteunende voorzieningen' te worden opgenomen waarmee wordt aangegeven welk gedeelte gebruikt zal worden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  10. de maximale grootte van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - differentiatievlak teeltondersteunende voorzieningen' bedraagt 2 hectare;
  11. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  12. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  13. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
5.8.4 De vormverandering van het bouwvlak ten behoeve van een grondgebonden bedrijf
Het veranderen van het bouwvlak van een grondgebonden bedrijfs is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dient te worden aangetoond;
  2. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  3. gebouwen mogen niet buiten het bouwvlak komen te liggen;
  4. het bouwvlak dient voor ten minste 50% dezelfde gronden blijven omvatten zoals aangegeven op de verbeelding;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  6. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  7. de uitbreiding dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  8. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  9. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  10. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  11. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
5.8.5 De vergroting van het bouwvlak ten behoeve van een grondgebonden bedrijf
Het vergroten van het bouwvlak voor een grondgebonden bedrijf is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. vooraf advies wordt ingewonnen bij de SAB voor het aantonen van de noodzaak van de vergroting;
  2. binnen het vigerende bouwvlak dienen de bebouwingsmogelijkheden volledig benut te zijn;
  3. de oppervlakte van het bouwvlak mag worden vergroot tot 2 hectare, mits de duurzaamheid van het bedrijf kan worden aangetoond;
  4. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  5. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  6. de uitbreiding dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  7. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  8. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  9. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  10. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
5.8.6 De vormverandering van het bouwvlak ten behoeve van een niet-grondgebonden bedrijf, niet zijnde intensieve veehouderij
Het veranderen van het bouwvlak voor een niet-grondgebonden bedrijf, niet zijnde intensieve veehouderij, is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dient te zijn aangetoond;
  2. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  3. gebouwen mogen niet buiten het bouwvlak komen te liggen;
  4. het bouwvlak dient voor ten minste 50% dezelfde gronden blijven omvatten zoals aangegeven op de verbeelding;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  6. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  7. de uitbreiding dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  8. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  9. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  10. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  11. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
5.8.7 De vergroting van het bouwvlak ten behoeve van een niet-grondgebonden bedrijf, niet zijnde intensieve veehouderij
Het vergroten van het bouwvlak voor een niet-grondgebonden bedrijf, niet zijnde intensieve veehouderij, is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. vooraf advies wordt ingewonnen bij de SAB voor het aantonen van de noodzaak van van de vergroting;
  2. binnen het vigerende bouwvlak dienen de bebouwingsmogelijkheden volledig benut te zijn;
  3. de oppervlakte van het bouwvlak mag worden vergroot tot 1,5 hectare;
  4. de gronden niet zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied';
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  6. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  7. de uitbreiding dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  8. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  9. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  10. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  11. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
5.8.8 De vormverandering van het bouwvlak ten behoeve van een intensieve veehouderij
Het veranderen van het bouwvlak voor een intensieve veehouderij is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dient te worden aangetoond;
  2. de gronden niet zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied';
  3. er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  4. gebouwen mogen niet buiten het bouwvlak komen te liggen;
  5. het bouwvlak mag niet worden uitgebreid;
  6. het bouwvlak dient voor ten minste 50% dezelfde gronden blijven omvatten zoals aangegeven op de verbeelding;
  7. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak. Voor intensieve veehouderijen geldt dat daarvan 10% binnen het bouwvlak opgericht dient te worden;
  8. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  9. de verandering dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  10. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  11. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  12. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  13. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
5.8.9 De vergroting van het bouwvlak ten behoeve van een intensieve veehouderij
Het vergroten van het bouwvlak voor een intensieve veehouderij is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. vooraf advies wordt ingewonnen bij de SAB voor het aantonen van de noodzaak van de vergroting;
  2. binnen het vigerende bouwvlak dienen de bebouwingsmogelijkheden volledig benut te zijn;
  3. de gronden niet zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied' of op een niet-duurzame locatie binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied';
  4. de oppervlakte van het bouwvlak mag worden vergroot tot maximaal 1,5 hectare binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied' of maximaal 1,5 hectare binnen een duurzame locatie binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied';
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak. Voor intensieve veehouderijen geldt dat daarvan 10% binnen het bouwvlak opgericht dient te worden;
  6. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  7. de uitbreiding dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  8. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  9. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  10. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  11. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
5.8.10 De omschakeling van een agrarisch bedrijf naar Agrarisch – Paardenhouderij
Het omschakelen van een agrarisch bedrijf in de bestemming Agrarisch – Paardenhouderij is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het hergebruik zich beperkt tot de voormalige agrarische bedrijfslocatie. Bij gebleken noodzaak kan de voormalige agrarische bedrijfslocatie worden uitgebreid tot een maximum van 1,5 hectare;
  2. paardenbakken moeten binnen het bouwvlak worden opgericht;
  3. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  4. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  5. maximaal 1 rijhal met een oppervlakte van ten hoogste 1000 m² is toegestaan;
  6. er geen onevenredige verkeersaantrekkende werking plaatsvindt;
  7. de omschakeling dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  8. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  9. alle bedrijfsbebouwing die niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering dient te worden gesloopt;
  10. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  11. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  12. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
5.8.11 De vormverandering ten behoeve van een glastuinbouwbedrijf
Het veranderen van de vorm van een bouwvlak van een bestaand glastuinbouwbedrijf is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dient te worden aangetoond;
  2. gebouwen mogen niet buiten het bouwvlak komen te liggen;
  3. het bouwvlak dient voor ten minste 50% dezelfde gronden blijven omvatten zoals aangegeven op de verbeelding;
  4. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  5. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  6. de verandering dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  7. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  8. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  9. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  10. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
5.8.13 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden in de bestemming Recreatie
Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden met een bouwvlak in de bestemming Recreatie is toegestaan, voor de volgende recreatieve voorzieningen:
  1. dagrecreatieve voorzieningen, zoals een speeltuin en verhuur van fietsen;
  2. horeca ten dienste van extensieve recreatie, zoals een theetuin en een ijs/snackverkooppunt tot maximaal 100 m² (gezamenlijke oppervlakte van binnen- en buitenruimte);
  3. groepsaccommodatie tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de oppervlakte aan dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot 400 m², waarbij cultuurhistorische bebouwing gehandhaafd dienen te blijven;
  2. aangetoond dient te worden dat agrarisch hergebruik redelijkerwijs niet haalbaar is;
  3. aangetoond dient te worden dat volledige sanering in redelijkheid niet kan worden verlangd;
  4. het initiatief moet passen binnen de draagkracht van het gebied;
  5. het initiatief dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  6. er dient voorzien te zijn in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  7. er geen beperking plaatsvindt van de omliggende agrarische bedrijven;
  8. de functiewijziging slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking heeft, welke bovendien bij de ontsluitingssituatie ter plaatse past;
  9. buitenopslag niet is toegestaan;
  10. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  11. de gronden niet zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied';
  12. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  13. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  14. de ontwikkeling voldoet aan de randvoorwaarden in de Verordening ruimte 2014 omtrent de vestiging van niet-agrarische functies in de groenblauwe mantel dan wel het gemengd landelijk gebied of soortgelijke randvoorwaarden in een opvolgende provinciale verordening;
  15. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
5.8.14 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak van de bestemming Wonen
Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden zonder bouwvlak ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak van de bestemming Wonen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het bouwvlak na wijziging mag niet meer bedragen dan 1500 m²;
  2. het is uitsluitend toegestaan ten behoeve van het oprichten van bijgebouwen tot een maximum zoals opgenomen in artikel 23;
  3. er dient te worden aangetoond dat de bijgebouwen binnen het bouwvlak niet goed kunnen worden gesitueerd;
  4. het stuk dat bij het bouwvlak wordt betrokken dient direct grenzen aan het bouwvlak en in eigendom zijn van de initiatiefnemer;
  5. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  6. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  7. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  8. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
5.8.15 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden ten behoeve van de verplaatsing van het bouwvlak van de bestemming Wonen
Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden zonder bouwvlak ten behoeve van de verplaatsing van het bouwvlak van de bestemming Wonen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het bestaande bouwvlak niet wordt vergroot;
  2. de verandering noodzakelijk is vanuit verkeerskundig, danwel akoestisch danwel stedenbouwkundig oogpunt;
  3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden gelijk danwel verbeterd worden;
  4. aandacht wordt besteed aan de verschillende deelaspecten namelijk water, landschappelijke inpassing, cultuurhistorie, natuur en landschap, milieu, verstening en veiligheid;
  5. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  6. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  7. deze bevoegdheid in combinatie met de wijzigingsbevoegdheid in artikel 23.7.6 wordt uitgevoerd.
5.8.16 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden in de bestemming Wonen
Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden met een bouwvlak en bedrijfswoning in de bestemming Wonen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. aangetoond dient te worden dat agrarisch hergebruik redelijkerwijs niet haalbaar is;
  2. het agrarisch bedrijf dient te zijn beëindigd;
  3. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven;
  4. de wijziging dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  5. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  6. er dient een legale bedrijfswoning op het bouwvlak aanwezig te zijn;
  7. ingeval de bedrijfswoning cultuurhistorisch waardevol is, dient minimaal 400 m³ te worden ingezet voor wonen;
  8. de oppervlakte van het bouwvlak dient te worden verkleind ten behoeve van de wijziging naar Wonen;
  9. de woning krijgt de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing';
  10. de overige gronden van deze bestemming worden bestemd overeenkomstig de aangrenzende gebiedsgerichte bestemmingen;
  11. de gronden niet zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied' dan wel indien sprake is van een duurzame locatie indien de gronden zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied';
  12. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  13. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  14. alle overtollige bebouwing gesloopt moet worden;
  15. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
5.8.17 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden in de bestemming Wonen en boerderijsplitsing
Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden met een bouwvlak en bedrijfswoning in de bestemming Wonen en het splitsen in twee wooneenheden is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het agrarisch bedrijf dient te zijn beëindigd;
  2. het cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft;
  3. kenmerkende architectonische eigenschappen dienen te worden behouden;
  4. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
  5. splitsing is alleen toegestaan als deze past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
  6. door de komst van de nieuwe woningen mag geen milieuhygiënische belemmeringen optreden;
  7. de voormalige bedrijfsgebouwen dienen eerst te worden afgebroken tot een oppervlakte welke per woning maximaal is toegestaan, te weten 100 m² alvorens tot splitsing mag worden overgegaan;
  8. ten aanzien van de sloop van het op het moment van de ter visie legging van het ontwerp-bestemmingsplan aanwezige surplus aan vrijstaande (bij)gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen van 100 m² worden verhoogd mits de (bedrijfs)bebouwing, welke niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, wordt gesloopt. De verhoging bedraagt 50 procent van het te slopen surplus aan bebouwing. Het maximaal toegestane oppervlakte van bijgebouwen mag na afbraak niet meer bedragen dan 200 m²;
    2. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing van de nieuwe bijgebouwen;
    3. cultuurhistorische waardevolle objecten mogen niet worden gesloopt.
  9. de oppervlakte van het bouwvlak dient te worden verkleind ten behoeve van de wijziging naar Wonen;
  10. de inhoud van de karakteristieke boerderij mag niet worden vergroot;
  11. de inhoud van de karakteristieke boerderij moet vóór de splitsing ten minste 900 m³ bedragen;
  12. de inhoud van de woningen bedraagt na splitsing ten minste 400 m³ per woning;
  13. de inhoud van de gesplitste woningen mag niet worden vergroot;
  14. aan iedere woning wordt een apart bouwvlak toegekend;
  15. de gronden mogen niet zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied' dan wel op een duurzame locatie indien de gronden zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied';
  16. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  17. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  18. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  19. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
5.8.18 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden in de bestemming Bedrijf buiten bebouwingsconcentratie
De gronden met een agrarisch bouwvlak buiten de aangeduide bebouwingsconcentraties kunnen worden gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf', ten behoeve van:
  1. statische opslag tot een maximale oppervlakte van 1000 m² binnen de bestaande bebouwing. De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel dan wel worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;
  2. agrarisch-technische bedrijven, zonder grote verkeersaantrekkende werking, tot een maximale oppervlakte van 400 m² binnen de bestaande bebouwing;
indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. middels een (bedrijfs)plan wordt aangetoond dat de activiteit binnen de bestaande bebouwing zal plaatsvinden;
  2. voormalige agrarische bedrijfsgebouwen met een grotere oppervlakte dan volgens de specifieke functie zijn toegestaan (overtollige bebouwing), moeten worden gesloopt;
  3. de overgebleven voormalige agrarische bedrijfsgebouwen krijgen de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing' voor welke geldt dat de bestaande oppervlakte niet mag worden vergroot;
  4. aangetoond wordt dat agrarisch hergebruik redelijkerwijs niet haalbaar is;
  5. aangetoond wordt dat volledige sanering in redelijkheid niet kan worden verlangd;
  6. de nieuwe functies slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking hebben en dienen aan te sluiten bij het landelijke karakter;
  7. aangetoond dient te worden dat de weg de verkeersafwikkeling voldoende op kan vangen;
  8. de gronden niet zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied' dan wel indien sprake is van een duurzame locatie indien de gronden zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied';
  9. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  10. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  11. het geen aanduiding 'specifieke vorm van wonen - rbv-locatie' betreft;
  12. het bedrijf dient te voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  13. de agrarische bedrijvigheid wordt beëindigd;
  14. er geen beperking plaatsvindt van de omliggende agrarische bedrijven;
  15. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  16. er is geen sprake van buitenopslag;
  17. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  18. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  19. alle overtollige bebouwing gesloopt moet worden;
  20. vestiging is slechts mogelijk, indien sprake is van een maximum oppervlakte van 5.000m2 en het activiteiten betreft met milieucategorie 1 of 2;
  21. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
5.8.19 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden in de bestemming Bedrijf binnen bebouwingsconcentratie
De gronden met een agrarisch bouwvlak binnen de aanduiding bebouwingsconcentratie kunnen worden gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf', ten behoeve van de in bijlage 4 genoemde bedrijven dan wel bedrijfsmatige activiteiten indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. middels een (bedrijfs)plan wordt aangetoond dat de activiteit binnen de bestaande bebouwing zal plaatsvinden;
  2. voormalige agrarische bedrijfsgebouwen met een grotere oppervlakte dan volgens de specifieke functie zijn toegestaan (overtollige bebouwing), moeten worden gesloopt;
  3. de overgebleven voormalige agrarische bedrijfsgebouwen krijgen de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing', voor welke geldt dat de bestaande oppervlakte niet mag worden vergroot;
  4. aangetoond wordt dat agrarisch hergebruik redelijkerwijs niet haalbaar is;
  5. aangetoond wordt dat volledige sanering in redelijkheid niet kan worden verlangd;
  6. de nieuwe functies slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking hebben en dienen aan te sluiten bij het landelijke karakter;
  7. aangetoond dient te worden dat de weg de verkeersafwikkeling voldoende op kan vangen;
  8. de gronden niet zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied' dan wel indien sprake is van een duurzame locatie indien de gronden zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied';
  9. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  10. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  11. het geen aanduiding 'specifieke vorm van wonen - rbv-locatie' betreft;
  12. het bedrijf dient te voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  13. de agrarische bedrijvigheid wordt beëindigd;
  14. er geen beperking plaatsvindt van de omliggende agrarische bedrijven;
  15. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  16. er is geen sprake van buitenopslag;
  17. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  18. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  19. alle overtollige bebouwing gesloopt moet worden;
  20. vestiging is slechts mogelijk, indien sprake is van een maximum oppervlakte van 5.000m2 en het activiteiten betreft met milieucategorie 1 of 2;
  21. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
5.8.20 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden in de bestemming Sport met de aanduiding 'manege'
Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden in de bestemming Sport ten behoeve van een manege is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet worden belemmerd;
  2. het bouwvlak binnen de aangeduide bebouwingsconcentraties aan grote doorgaande wegen is gelegen;
  3. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  4. het initiatief milieuhygiënisch aanvaardbaar is;
  5. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  6. bestaande natuur- en/of landschappelijke waarden mogen niet in onevenredige mate worden aangetast;
  7. alle bedrijfsbebouwing die niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering dient te worden gesloopt;
  8. nieuwe bebouwing is niet toegestaan, behoudens de oprichting van 1 rijhal met een maximale oppervlakte van 1200 m²;
  9. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  10. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  11. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
Artikel 6 Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden
  
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een agrarische bedrijfsuitoefening;
  2. agrarisch gebruik;
  3. een grondgebonden bedrijf;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'relatie', is één gekoppeld bouwvlak toegestaan;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'landgoed', het behoud en herstel van de waarden en de instandhouding van onverharde wegen en lanenstelsels bij een landgoed;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning', een recreatiewoning;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – niet grondgebonden', een niet grondgebonden bedrijf;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - dierenpension', een dierenpension;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – gronddepot', een gronddepot met een maximale hoogte van 4 meter;
  10. ter plaatse van de aanduiding ’specifieke vorm van bedrijf - opslag tbv grondverzet- en loonbedrijf’, op- en overslag en be- en verwerkingsactiviteiten van o.a. bouw-, grond-, afvalstoffen e.d. en tevens stalling van materieel en goederen;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', een intensieve veehouderij;
  12. ter plaatse van de aanduiding 'landschapselementen', een landschapselement;
  13. ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingsconcentratie', een bebouwingsconcentratie;
  14. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in de bedrijfswoning, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van de beroepsmatige activiteiten, maximaal 100 m2 van het vloeroppervlak per woning bedraagt en uitgevoerd wordt door de bewoner;
  15. wonen in een bedrijfswoning;
  16. een bed&breakfast accommodatie in een bedrijfswoning met maximaal 5 kamers en voor maximaal 10 personen. Dit is inclusief de aanwezige accommodatie in bijgebouwen die door het bevoegd gezag middels een afwijking is verleend;
  17. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – geitenhouderij', een geitenhouderij;
  18. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - nieuw herlaer', kasteel Nieuw Herlaer;
  19. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - rbv locatie', een rbv locatie;
  20. ter plaatse van de aanduiding 'besloten gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide besloten gebied;
  21. ter plaatse van de aanduiding 'open gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide open gebied;
  22. ter plaatse van de aanduiding 'beekdal', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beekdalsysteem;
  23. ter plaatse van de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide historisch landschappelijk gebied;
  24. ter plaatse van de aanduiding 'landgoed', het behoud en herstel van de waarden en de instandhouding van onverharde wegen en lanenstelsels bij een landgoed;
  25. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van amfibieën en reptielen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van amfibieën en reptielen;
  26. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van dassen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van dassen;
  27. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van struweelvogels, het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van struweelvogels;
  28. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van kwetsbare soorten', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van kwetsbare soorten;
  29. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van vlinders en natte biotopen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van vlinders en natte biotopen;
  30. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied', een extensiveringsgebied;
  31. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied', een verwevingsgebied;
  32. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  33. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 1', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  34. ter plaatse van de aanduiding 'beschermingsgebied natte natuurparel', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beschermingsgebied natte natuurparel;
  35. het bewerken van ter plaatse geproduceerde producten;
  36. verkoop van zelfvoortgebrachte of streekeigen producten als nevenactiviteit tot maximaal 100 m2;
  37. de instandhouding van de in bijlage 1 van de planregels beschreven cultuurhistorische en architectonische waarden als 'cultuurhistorisch waardevol object' aangeduide bouwwerken;
  38. agrarisch natuurbeheer en/of landschapsbeheer;
  39. extensief dagrecreatief medegebruik;
  40. paden en wegen en parkeervoorzieningen ook ten behoeve van aangrenzende bestemmingen;
  41. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  42. ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’, een bouwvlak waarbinnen bebouwing onder voorwaarden is toegestaan. Buiten het bouwvlak is bebouwing niet toegestaan behoudens de afwijkingsmogelijkheden in artikel 6.4.
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
  2. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak.
6.2.2 Bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de maximale goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt 6 meter en de maximale hoogte bedraagt 11 meter;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' welke gelegen is binnen de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' is de bebouwing toegestaan zoals deze aanwezig was op 1 oktober 2010;
  3. het aantal bouwlagen voor bedrijfsgebouwen ten behoeve van een intensieve veehouderij mag niet meer bedragen dan 1;
  4. de afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen;
  5. de minimale afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen.
6.2.3 Bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. één bedrijfswoning is toegestaan, tenzij op de verbeelding is aangeduid dat het aantal wooneenheden '0' of '2' woningen bedraagt;
  2. de maximale goothoogte van bedrijfswoning bedraagt maximaal 6 meter en de maximale hoogte 10 meter;
  3. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m3 exclusief onderkeldering (of inclusief onderkeldering indien deze ten behoeve van de verblijfsfunctie wordt gebruikt) inclusief aan-en uitbouwen indien deze ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt of in ieder geval niet meer dan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan en het geen woning betreft welke in het verleden gesplitst is geweest.
  4. de maximale goothoogte van bijgebouwen bedraagt 3,5 meter en de maximale hoogte 6 meter;
  5. de gezamenlijk oppervlakte aan bijgebouwen inclusief aan- en uitbouwen die niet ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt mag maximaal 100 m2 bedragen;
  6. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 30 meter;
  7. afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  8. de minimale afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  9. indien de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder bedraagt dan de voorgeschreven afstand, dan dient deze bestaande afstand als minimale afstand te worden aangehouden;
  10. de afstand van de bedrijfswoning tot de weg is gelijk aan de afstand welke aanwezig is op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan;
  11. (Vrijstaande) bijgebouwen mogen uitsluitend achter de gevellijn van de aanwezige bedrijfswoning worden gesitueerd tenzij sprake is van bestaande bebouwing vóór de gevellijn. Indien er geen gevellijn is opgenomen dienen de woningen in de lijn van de omliggende woningen te worden gesitueerd.
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de gevellijn niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  2. bij de bedrijfswoning mag één carport of overkapping worden gebouwd met dien verstande dat:
    1. de gevellijn niet mag worden overschreden;
    2. de carport of overkapping uitsluitend mag worden gebouwd met een plat dak;
    3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
    4. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25 m²;
  3. afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen welke op de perceelsgrens gebouwd mogen worden;
  4. de bouwhoogte (ashoogte) van windturbines en -molens mag niet meer dan 12 meter bedragen;
  5. de bouwhoogte van een hooiberg mag niet meer dan 8 meter bedragen en de oppervlakte niet meer dan 25 m2. Per bedrijf mag maximaal één hooiberg worden gerealiseerd;
  6. de oppervlakte van een zonnepaneleninstallatie mag maximaal 100 m2 bedragen, de bouwhoogte mag maximaal 2 meter zijn en er dient te worden aangetoond dat de verwachte opbrengst op bestaande gebouwen binnen het bouwvlak minder dan 60% van de optimale opbrengst bedraagt. Per bedrijf mag maximaal één zonnepaneleninstallatie worden gerealiseerd;
  7. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  8. de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m²;
  9. sleufsilo's, mestsilo's en (folie)mestbassins, paardenbakken, containervelden, waterbassins en kadaverplaatsen moeten worden aangelegd binnen het bouwvlak;
  10. de hoogte van de bouwwerken mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - nieuw herlaer' maximaal 2,5 meter bedragen en de totale oppervlakte van het bouwwerk, geen gebouw zijnde, per bestemmingsvlak niet meer dan 50 m².
6.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - opslag tbv grondverzet- en loonbedrijf’ mag de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 4 meter bedragen;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - opslag tbv grondverzet- en loonbedrijf’ mag de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 10 m²;
6.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
6.4 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
6.4.1 Het verbouwen van cultuurhistorisch waardevolle objecten
De verbouw van cultuurhistorische waardevolle objecten is toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan aanwezige uitwendige architectonische vormgeving en cultuurhistorische waarden niet wezenlijk worden aangetast;
  2. de gemeentelijke monumentencommissie wordt hierover om advies gevraagd;
  3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast.
6.4.2 Het plaatsen van een mestvergistingsinstallatie
Het plaatsen van een mestvergistingsinstallatie binnen het bouwvlak is toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de hoogte van de silo's ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie mag maximaal 10 meter bedragen en de doorsnede maximaal 25 meter;
  2. de maximale capaciteit van de vergistingsinstallatie ten behoeve van de (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting bedraagt 25.000 m³;
  3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  4. slechts mest afkomstig van dezelfde locatie mag worden verwerkt;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn.
6.4.3 Schuilgelegenheden voor dieren
Het oprichten van schuilgelegenheden voor dieren buiten het bouwvlak is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de schuilgelegenheid mag uitsluitend binnen een bebouwingsconcentratie worden opgericht;
  2. de noodzaak van de schuilgelegenheid dient te worden aangetoond;
  3. de oppervlakte van een veldkavel dient ten minste 1 hectare te bedragen;
  4. de afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  5. de maximale bouwhoogte bedraagt 4 meter;
  6. de maximale oppervlakte bedraagt 12 m²;
  7. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast.
6.4.4 Het vergroten van de bedrijfswoning
De inhoud van de bestaande bedrijfswoning mag worden vergroot, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarde:
  1. het een inpandige verbouwing van een karakteristieke boerderij betreft.
6.4.5 Het verhogen van bedrijfsgebouwen
De bestaande goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen worden vergroot, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de maximale goothoogte bedraagt 7 meter;
  2. de maximale bouwhoogte bedraagt 12 meter;
  3. aangetoond dient te worden dat het verhogen van bedrijfsgebouwen functioneel noodzakelijk is;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn.
6.4.6 Verkleining afstand perceelsgrenzen
Verkleining van de afstand van gebouwen tot de perceelsgrenzen tot minder dan 1 meter is mogelijk, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de verkleining is noodzakelijk voor de bedrijfsvoering;
  2. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast.
6.4.7 Het bouwen van meer dan 100 m² en dieper dan 1 meter onder het huidige maaiveld binnen de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 1'
Het bouwen van meer dan 100 m2 en dieper dan 1 meter onder het huidige maaiveld ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 1' is toegestaan indien onder andere voldaan is aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de afwijking blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de afwijking een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
6.4.8 Het bouwen van meer dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidige maaiveld binnen de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2'
Het bouwen van meer dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidige maaiveld ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2' is toegestaan indien onder andere voldaan is aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de afwijking blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de afwijking een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
6.4.9 Het toestaan van ruwvoervoorzieningen aansluitend aan het bouwvlak
Ruwvoervoorzieningen zijn buiten het bouwvlak toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het agrarisch bedrijf is vanwege de bedrijfsvoering in overwegende mate aangewezen op de opslag van ruwvoer;
  2. de ruimte binnen het bouwvlak is niet aanwezig;
  3. het een oppervlakte van maximaal 0,5 ha betreft;
  4. deze 0,5 hectare uitsluitend gebruikt wordt ten behoeve van voorzieningen -geen gebouwen zijnde- voor de opslag van ruwvoer (zoals vloerplaten en sleufsilo’s).
6.4.10 Vogelnesten
Het oprichten van een vogelnest (bijvoorbeeld ooievaarsnest) is toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de maximale oppervlakte bedraagt 5 m²;
  2. de maximale bouwhoogte bedraagt 7 meter;
6.5 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. detailhandel met uitzondering van de verkoop van streekeigen producten;
  2. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  3. seksinrichtingen;
  4. opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak;
  5. het gebruik van gebouwen, behoudens de bedrijfswoning(en), voor permanente of tijdelijke bewoning en direct daarmee verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair, kook- en wasgelegenheid;
  6. aanleg van tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen;
  7. (proef)boringen naar gas, waaronder schaliegas.
6.6 Afwijking van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
6.6.1 Een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen of een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- of bijgebouwen
Een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen of een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- of bijgebouwen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 100 m2 van de woning, de gronden en/of bijgebouwen gezamenlijk;
  2. alleen detailhandel die rechtstreeks verband houdt met het ter plaatse uitgeoefende beroep of bedrijf is toegestaan;
  3. de activiteit dient te worden uitgeoefend door de bewoner;
  4. de activiteit mag uitsluitend worden uitgeoefend in de vorm van de categorie 1 en 2 bedrijven conform de in bijlage 4 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
  5. horeca is niet toegestaan;
  6. het beroep of bedrijf mag geen onevenredig verkeersaantrekkende werking hebben;
  7. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  8. buitenopslag is niet toegestaan;
  9. reclame-uitingen zijn niet toegestaan;
  10. laden en lossen mag uitsluitend op eigen terrein plaatsvinden;
  11. de activiteit milieuhygiënisch aanvaardbaar is.
6.6.2 Nevenactiviteiten binnen bebouwingsconcentraties
De volgende nevenactiviteiten zijn toegestaan:
  1. niet aan het buitengebied gebonden bedrijven in de vorm van de categorie 1 en 2 bedrijven conform de in bijlage 4 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  2. agrarisch-verwante bedrijven en agrarisch-technische bedrijven, waarbij de bedrijven met een grote verkeersaantrekkende werking zoals loon- en grondverzetbedrijven zich uitsluitend kunnen vestigen in de bebouwingsconcentraties aan grote doorgaande wegen tot een maximale oppervlakte van 400 m² ;
  3. statische opslag tot een maximale oppervlakte van 1000 m², mits het geen handelsactiviteiten betreft;
  4. verblijfsrecreatie (minicamping, camperplaatsen en/of trekkershutten) met een maximale oppervlakte van 1 hectare, grenzend aan en/of liggend binnen een agrarisch bouwvlak of grenzend aan een wonen bouwvlak met dien verstande dat:
    1. de al bestaande (mini)campings niet van deze nevenactiviteit gebruik mogen maken;
    2. er maximaal 5 trekkershutten opgericht mogen worden;
    3. er maximaal 10 camperplaatsen opgericht mogen worden;
    4. een standplaats op een minicamping heeft een minimale oppervlakte van 230 m² en een camperplaats heeft een minimale oppervlakte van 100 m2;
    5. verblijfsrecreatie uitsluitend plaatsvindt in de periode van 1 maart tot en met 1 november en van 16 december tot en met 16 januari;
    6. de afstand van het terrein tot de woningen van omwonenden dient minimaal 50 meter te bedragen;
    7. er een woning op het betreffende bouwvlak aanwezig is;
    8. er landschappelijke inpassing plaatsvindt van minimaal 30% van de oppervlakte van de minicamping;
  5. groepsaccommodatie tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  6. een bed & breakfast accommodatie in bijgebouwen met maximaal 5 kamers voor maximaal 10 personen. Dit is inclusief de aanwezige accommodatie in het hoofdgebouw;
  7. dagrecreatieve voorzieningen, zoals een speeltuin en verhuur van fietsen tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  8. horeca ten dienste van extensieve recreatie, zoals een theetuin en een ijs/snackverkooppunt tot maximaal 100 m² (gezamenlijke oppervlakte van binnen- en buitenruimte);
  9. zorgfuncties en/of maatschappelijke functies tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  10. bij cumulatie van meerdere vormen van nevenactiviteiten/verbrede landbouw dan wel aan huis gebonden beroepen mag het totale daarvoor te gebruiken bruto vloeroppervlak niet meer bedragen dan 400 m² behalve wanneer sprake is van een combinatie met statische opslag of een minicamping. In het geval van statische opslag is een maximale oppervlakte voor nevenactiviteiten van in totaal 1000 m² toegestaan waarvan minimaal 600 m2 dient te worden ingezet ten behoeve van statische opslag . Als het gaat om een minicamping is maximaal een oppervlak van 5000 m² voor nevenactiviteiten toegestaan waarvan minimaal 4600 m2 dient te worden ingezet ten behoeve van de minicamping.
indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het agrarisch bouwvlak behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden aangetast;
  2. door de wijziging mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden;
  3. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Parkeervoorzieningen ten behoeve van een activiteit behorend bij een aanduiding agrarisch bouwvlak dienen binnen dit agrarische bouwvlak te worden gerealiseerd;
  4. de aanwezige landschappelijke en ecologische kwaliteiten mogen niet worden aangetast;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  6. grenzend aan en/of liggend binnen een agrarisch bouwvlak zijn alleen nevenfuncties die conform het bestemmingsplan voortgezet kunnen worden als vervolgfunctie toegestaan;
  7. de werkzaamheden dienen door de bewoner te worden uitgeoefend.
6.6.3 Nevenactiviteiten buiten bebouwingsconcentraties
De volgende nevenactiviteiten zijn toegestaan:
  1. statische opslag, tot een maximale oppervlakte van 1000 m², mits het geen handelsactiviteiten betreft;
  2. agrarisch-verwante bedrijven en agrarisch-technische bedrijven, waarbij de bedrijven met een grote verkeersaantrekkende werking zoals loon- en grondverzetbedrijven zich uitsluitend kunnen vestigen aan grote doorgaande wegen;
  3. verblijfsrecreatie (minicamping, camperplaatsen en/of trekkershutten) met een maximale oppervlakte van 1 hectare, grenzend aan en/of liggend binnen een agrarisch bouwvlak of grenzend aan een wonen bouwvlak met dien verstande dat:
    1. de al bestaande (mini)campings niet van deze nevenactiviteit gebruik mogen maken;
    2. er maximaal 5 trekkershutten opgericht mogen worden;
    3. er maximaal 10 camperplaatsen opgericht mogen worden;
    4. een standplaats op een minicamping heeft een minimale oppervlakte van 230 m² en een camperplaats heeft een minimale oppervlakte van 100 m2;
    5. verblijfsrecreatie uitsluitend plaatsvindt in de periode van 1 maart tot en met 1 november en van 16 december tot en met 16 januari;
    6. de afstand van het terrein tot de woningen van omwonenden dient minimaal 50 meter te bedragen;
    7. er een woning op het betreffende bouwvlak aanwezig is;
    8. er landschappelijke inpassing plaatsvindt van minimaal 30% van de oppervlakte van de minicamping;
  4. groepsaccommodatie tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  5. een bed & breakfast accommodatie in bijgebouwen met maximaal 5 kamers voor maximaal 10 personen. Dit is inclusief de aanwezige accommodatie in het hoofdgebouw;
  6. dagrecreatieve voorzieningen, zoals een speeltuin en verhuur van fietsen tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  7. horeca ten dienste van extensieve recreatie, zoals een theetuin en een ijs/snackverkooppunt tot maximaal 100 m² (gezamenlijke oppervlakte van binnen- en buitenruimte);
  8. bij cumulatie van meerdere vormen van nevenactiviteiten/verbrede landbouw dan wel aan huis gebonden beroepen mag het totale daarvoor te gebruiken bruto vloeroppervlak niet meer bedragen dan 400 m² behalve wanneer sprake is van een combinatie met statische opslag of een minicamping. In het geval van statische opslag is een maximale oppervlakte voor nevenactiviteiten van in totaal 1000 m² toegestaan waarvan minimaal 600 m2 dient te worden ingezet ten behoeve van statische opslag . Als het gaat om een minicamping is maximaal een oppervlak van 5000 m² voor nevenactiviteiten toegestaan waarvan minimaal 4600 m2 dient te worden ingezet ten behoeve van de minicamping.
indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het agrarisch bouwvlak behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden aangetast;
  2. door de wijziging mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden;
  3. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Parkeervoorzieningen ten behoeve van een activiteit behorend bij een aanduiding agrarisch bouwvlak dienen binnen dit agrarische bouwvlak te worden gerealiseerd;
  4. de aanwezige landschappelijke en ecologische kwaliteiten mogen niet worden aangetast;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  6. grenzend aan en/of liggend binnen een agrarisch bouwvlak zijn alleen nevenfuncties die conform het bestemmingsplan voortgezet kunnen worden als vervolgfunctie toegestaan;
  7. de werkzaamheden dienen door de bewoner te worden uitgeoefend.
6.6.4 Verbrede landbouw
De volgende verbrede landbouwactiviteiten zijn toegestaan:
  1. verblijfsrecreatie (minicamping, camperplaatsen en/of trekkershutten) met een maximale oppervlakte van 1 hectare, grenzend aan en/of liggend binnen een agrarisch bouwvlak met dien verstande dat:
    1. de al bestaande (mini)campings niet van deze nevenactiviteit gebruik mogen maken;
    2. er maximaal 5 trekkershutten opgericht mogen worden;
    3. er maximaal 10 camperplaatsen opgericht mogen worden;
    4. een standplaats op een minicamping heeft een minimale oppervlakte van 230 m² en een camperplaats heeft een minimale oppervlakte van 100 m2;
    5. verblijfsrecreatie uitsluitend plaatsvindt in de periode van 1 maart tot en met 1 november en van 16 december tot en met 16 januari;
    6. de afstand van het terrein tot de woningen van omwonenden dient minimaal 50 meter te bedragen;
    7. er een bedrijfswoning op het betreffende bouwvlak aanwezig is;
    8. er landschappelijke inpassing plaatsvindt van minimaal 30% van de oppervlakte van de minicamping;
  2. een bed & breakfast accommodatie in bijgebouwen met maximaal 5 kamers voor maximaal 10 personen. Dit is inclusief de aanwezige accommodatie in het hoofdgebouw;
  3. dagrecreatieve voorzieningen, zoals educatieve activiteiten tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  4. bij cumulatie van meerdere vormen van nevenactiviteiten/verbrede landbouw dan wel aan huis gebonden beroepen mag het totale daarvoor te gebruiken bruto vloeroppervlak niet meer bedragen dan 400 m² behalve wanneer sprake is van een minicamping. In dat geval is maximaal een oppervlak van 5000 m² voor nevenactiviteiten toegestaan waarvan minimaal 4600 m2 dient te worden ingezet ten behoeve van de minicamping.
indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de overige gronden van deze bestemming worden bestemd overeenkomstig de aangrenzende gebiedsgerichte bestemmingen;
  2. door de wijziging mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden;
  3. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  4. de aanwezige landschappelijke en ecologische kwaliteiten mogen niet worden aangetast;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  6. de werkzaamheden dienen door de bewoner te worden uitgeoefend.
6.6.5 Tijdelijke huisvesting van seizoenarbeiders
Tijdelijke huisvesting van seizoenarbeiders is toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. Huisvesting in bedrijfsgebouw onder de volgende voorwaarden:
    1. een dergelijke huisvesting noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van dat bedrijf;
    2. de huisvesting uitsluitend werknemers betreft die alleen binnen het bedrijf waar ze gehuisvest zijn werkzaamheden verrichten. Dit dient te allen tijde door de ondernemer te kunnen worden aangetoond middels het bijhouden van een nachtregistratie;
    3. de huisvesting niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar bedraagt. In uitzonderlijke gevallen kan de periode worden verlengd tot maximaal 8 maanden. Het opstellen van een bedrijfsplan is dan noodzakelijk. Daarnaast dient in deze gevallen de Stichting Advisering Buitengebied (SAB) om advies te worden gevraagd;
    4. de huisvesting kan plaatsvinden in een bestaand, een uit te breiden dan wel een nieuw op te richten bedrijfsgebouw of een gedeelte daarvan, met dien verstande dat de gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van het nachtverblijf niet meer bedraagt dan 10-15 m2 per persoon;
    5. er geen sprake is van zelfstandige wooneenheden;
    6. het maximaal aantal personen dat gehuisvest wordt niet meer dan 20 bedraagt;
    7. de afwijking kan uitsluitend worden verleend indien is aangetoond dat voldoende structurele voorzieningen ten behoeve van de tijdelijke huisvesting ontbreken;
    8. het agrarische bedrijf dient de hoofdfunctie te blijven. De huisvesting van seizoensarbeiders dient gekoppeld te zijn aan een nog in werking zijnd agrarisch bedrijf. Bij beëindiging van de agrarische functie is het huisvesten van seizoenarbeiders niet meer toegestaan;
    9. de huisvesting dient vooraf te worden getoetst op de algemene criteria, zoals (externe) veiligheid, hygiëne, lucht, bodem, riolering, water, verkeer, geluid, natuur en landschap en milieuzonering;
    10. er dient voorzien te worden in voldoende adequate parkeerplaatsen binnen het bouwvlak, waarbij dient te worden uitgegaan van 1 parkeerplaats per bed;
    11. burgemeester en wethouders trekken de afwijking in, indien de daaraan ten grondslag liggende tijdelijk grote arbeidsbehoefte niet meer aanwezig is, dan wel onvoldoende inspanningen geleverd zijn om in meer structurele vormen van huisvesting te voorzien.
6.6.6 Plattelandswoning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 6.1 onder n voor het gebruik van een agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. De betreffende woning ligt binnen een agrarisch bouwvlak;
  2. De agrarische bedrijvigheid is en blijft als hoofdfunctie aanwezig. De aanwezigheid van een volwaardig bestaand bijbehorend bedrijf kan in ieder geval worden aangetoond middels een advies van de SAB;
  3. De bouwregels zoals die gelden voor de reguliere agrarische bedrijfswoning zijn van overeenkomstige toepassing
  4. De luchtkwaliteit ter plaatse van de betreffende woning dient te voldoen aan titel 5.2 van de Wet milieubeheer.
6.6.7 Een andere vorm van agrarisch bedrijf
Het wijzigen van de aanduiding ten behoeve van een ander type agrarisch bedrijf is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden belemmerd;
  2. het initiatief dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  3. bestaande natuur- en/of landschappelijke waarden mogen niet in onevenredige mate worden aangetast;
  4. de verkeerstaantrekkende werking van de nieuwe bedrijfsvorm niet onevenredig toeneemt en bovendien past bij de ontsluitingssituatie ter plaatse;
  5. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
6.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
6.7.1 Specifieke gebruikregels
Het is verboden het volgende werk en/of de volgende werkzaamheden uit te voeren binnen de betreffende aanduidingen:
  1. aanleggen van tijdelijke en/of teeltondersteunende voorzieningen binnen de gronden met de aanduiding 'beekdal';
  2. vergraven, egaliseren, graven van sloten, dempen van sloten/poelen, rooien, omzetting van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt, verandering perceelsindeling binnen de gronden met de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied';
  3. aanleggen van tijdelijke en/of overige teeltondersteunende voorzieningen binnen gronden met de aanduiding 'leefgebied kwetsbare soorten';
  4. aanleggen van tijdelijke en/of overige teeltondersteunende voorzieningen binnen gronden met de aanduiding 'leefgebied van vlinders en natte biotopen';
  5. aanleggen van tijdelijke en/of overige teeltondersteunende voorzieningen binnen gronden met de aanduiding 'leefgebied van amfibieën en reptielen'.
6.7.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden verlenen voor:
een werk en/of werkzaamheden zoals weergegeven in sub a t/m n en tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen;
indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. ingeval er twee of meer aanduidingen op de desbetreffende gronden zijn gelegen, het zwaarste regime geldt;
  2. bij de beoordeling van de een werk en werkzaamheden worden de mogelijke gevolgen, zoals weergegeven in bijlage 2, getoetst;
  3. burgemeester en wethouders kunnen voor de beoordeling een daartoe bevoegd deskundige aanwijzen;
  4. indien het een werk en/of werkzaamheden binnen de aanduidingen ‘archeologische verwachtingswaarde 1’ of 'archeologische verwachtingswaarde 2' betreft, waarbij de ingrepen groter zijn dan ter plaatse is toegestaan, dient door middel van archeologisch onderzoek te worden aangetoond dat deze archeologische waarden niet worden aangetast.
a Historisch landschappelijk gebied
  • afgraven, ophogen;
  • indrijven;
  • onderbemalen;
  • aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • planten;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m²;
b Archeologische verwachtingswaarde 1
  • ingrepen die groter of gelijk zijn dan 100 m² en dieper dan 1 meter onder het huidig maaiveld;
c Archeologische verwachtingswaarde 2
  • ingrepen die groter of gelijk zijn dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidig maaiveld;
d Beschermingsgebied natte natuurparel
  • afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven, verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 centimeter onder maaiveld ;
  • draineren, onderbemalen, aanleg dammen, aanleg stuwen, graven sloten, dempen sloten, dempen poelen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen, veranderen perceelsindeling.
e beekdal
  • afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven;
  • draineren, onderbemalen, aanleg dammen, aanleg stuwen, graven sloten, dempen sloten, dempen poelen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • rooien, opplanten, omzetten van grasland naar bouwland, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen, veranderen perceelsindeling.
f Besloten gebied
  • afgraven, egaliseren;
  • rooien, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt.
g Leefgebied van amfibieën en reptielen
  • afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven
  • draineren, onderbemalen, dammen, stuwen, graven van sloten, dempen van sloten, dempen van poelen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • rooien, planten, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen, veranderen perceelsindeling.
h Leefgebied van dassen
  • afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren;
  • draineren, onderbemalen, dempen sloten, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • rooien, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen.
i Leefgebied van struweelvogels
  • rooien, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², aanleg leidingen, veranderen perceelsindeling.
j Leefgebied van kwetsbare soorten
  • afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven;
  • draineren, onderbemalen, aanleg dammen, aanleg stuwen, graven sloten, dempen sloten, dempen poelen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • rooien, planten, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen, veranderen perceelsindeling.
k Open gebied
  • ophogen;
  • opplanten, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt.
l Leefgebied van vlinders en natte biotopen
  • afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen, indrijven;
  • draineren, onderbemalen, dammen, stuwen, graven van sloten, dempen van sloten, dempen van poelen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • planten, rooien, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • verharden van oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen, veranderen perceelsindeling.
m landschapselementen
  • rooien, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², veranderen perceelsindeling.
n Landgoed
  • rooien, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², veranderen perceelsindeling.
 
6.7.3 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in artikel 6.7.1 en de omgevingsvergunningplicht in artikel 6.7.2 zijn niet van toepassing op het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden die:
  1. binnen het bouwvlak worden uitgevoerd;
  2. minder dan 100 m² bedragen en buiten het bouwvlak worden uitgevoerd;
  3. van ondergeschikte betekenis zijn;
  4. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  5. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  6. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  7. zijn gelegen binnen de gebiedsaanduiding Dynamisch Beekdal, voorzover het betreft werkzaamheden met betrekking tot het creëren van waterberging en beekherstel, een en ander conform de daartoe wettelijk vastgestelde projectplannen op grond van de Waterwet, waarbij reeds de belangenafweging van werken en werkzaamheden versus het beschermen van de alle binnen deze gebiedsaanduiding genoemde waarden heeft plaatsgevonden.
6.8 Wijzigingsbevoegdheden
 
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen ten behoeve van:
 
6.8.1 Het oprichten van een bedrijfswoning
Het oprichten van een eerste bedrijfswoning is toegestaan, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  2. het bedrijf is zonder een eerste agrarische bedrijfswoning redelijkerwijs ook op langere termijn niet te exploiteren;
  3. het oprichten van een tweede bedrijfswoning is uitsluitend toegestaan wanneer sprake is van twee bedrijfshoofden of bedrijfsleiders;
  4. de noodzaak van de bedrijfswoning moet vanuit een doelmatige bedrijfsvoering in verband met toezicht aanwezig zijn;
  5. de noodzaak van een bedrijfswoning mag niet zijn gelegen in het feit dat eerder een bedrijfswoning is afgesplitst;
  6. het agrarisch bedrijf heeft een redelijk zicht op een duurzame voortzetting;
  7. de situering van de bedrijfswoning zal een duidelijke relatie moeten hebben met het agrarisch bedrijf;
  8. de nieuwe bedrijfswoning dient milieuhygiënisch verantwoord te zijn in relatie tot geurhinder van andere agrarische bedrijven;
  9. voldaan dient te worden aan de eisen die gelden ingevolge de wet geluidhinder;
  10. er mag geen sprake zijn van onevenredige of verdergaande belemmeringen voor het huidig functioneren en/of de ontwikkelingsmogelijkheden van andere agrarische bedrijven;
  11. vooraf advies wordt ingewonnen bij de SAB voor het aantonen van de noodzaak van de bedrijfswoning;
  12. de bouwregels voor de bedrijfswoning zijn van overeenkomstige toepassing;
  13. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  14. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  15. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast.
6.8.2 Het oprichten van permanente teeltondersteunende voorzieningen
Het oprichten van permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde teeltondersteunende kassen, is toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het is uitsluitend toegestaan binnen de gronden met de aanduiding 'leefgebied van struweelvogels';
  2. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dient te worden aangetoond;
  3. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  4. vooraf advies wordt ingewonnen bij de SAB voor het aantonen van de noodzaak van de voorziening;
  5. binnen het bouwvlak dient een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - differentiatievlak teeltondersteunende voorzieningen' te worden opgenomen waarmee wordt aangegeven welk gedeelte gebruikt zal worden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  6. de maximale grootte van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - differentiatievlak teeltondersteunende voorzieningen' bedraagt 4 hectare;
  7. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  8. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  9. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  10. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  11. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
6.8.3 Vormverandering en/of vergroting van het bouwvlak ten behoeve van permanente teeltondersteunende voorzieningen
Het veranderen en/of vergroten van het bouwvlak van agrarische bedrijven voor permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde teeltondersteunende kassen, is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het is uitsluitend toegestaan binnen de gronden met de aanduiding 'leefgebied van struweelvogels';
  2. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dient te worden aangetoond;
  3. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  4. gebouwen mogen niet buiten het bouwvlak komen te liggen;
  5. vooraf advies wordt ingewonnen bij de SAB voor het aantonen van de noodzaak van de vormverandering en/of vergroting;
  6. het bouwvlak dient voor ten minste 50% dezelfde gronden blijven omvatten zoals aangegeven op de verbeelding;
  7. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  8. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  9. binnen het bouwvlak dient een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - differentiatievlak teeltondersteunende voorzieningen' te worden opgenomen waarmee wordt aangegeven welk gedeelte gebruikt zal worden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  10. de maximale grootte van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - differentiatievlak teeltondersteunende voorzieningen' bedraagt 4 hectare;
  11. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  12. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  13. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
6.8.4 De vormverandering van het bouwvlak ten behoeve van een grondgebonden bedrijf
Het veranderen van het bouwvlak van een grondgebonden bedrijfs is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dient te worden aangetoond;
  2. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  3. gebouwen mogen niet buiten het bouwvlak komen te liggen;
  4. het bouwvlak dient voor ten minste 50% dezelfde gronden blijven omvatten zoals aangegeven op de verbeelding;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  6. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  7. de uitbreiding dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  8. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  9. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  10. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  11. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
6.8.5 De vergroting van het bouwvlak ten behoeve van een grondgebonden bedrijf
Het vergroten van het bouwvlak voor een grondgebonden bedrijf is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. vooraf advies wordt ingewonnen bij de SAB voor het aantonen van de noodzaak van de vergroting;
  2. binnen het vigerende bouwvlak dienen de bebouwingsmogelijkheden volledig benut te zijn;
  3. de oppervlakte van het bouwvlak mag worden vergroot tot 1,5 hectare;
  4. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  5. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  6. de uitbreiding dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  7. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  8. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  9. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  10. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
6.8.6 De vormverandering van het bouwvlak ten behoeve van een niet-grondgebonden bedrijf, niet zijnde intensieve veehouderij
Het veranderen van het bouwvlak voor een niet-grondgebonden bedrijf, niet zijnde intensieve veehouderij is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dient te worden aangetoond;
  2. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  3. gebouwen mogen niet buiten het bouwvlak komen te liggen;
  4. het bouwvlak dient voor ten minste 50% dezelfde gronden blijven omvatten zoals aangegeven op de verbeelding;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  6. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  7. de uitbreiding dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  8. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  9. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  10. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  11. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
6.8.7 De vergroting van het bouwvlak ten behoeve van een niet-grondgebonden bedrijf, niet zijnde intensieve veehouderij
Het vergroten van het bouwvlak voor een niet-grondgebonden bedrijf, niet zijnde intensieve veehouderij is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. vooraf advies wordt ingewonnen bij de SAB voor het aantonen van de noodzaak van de vergroting;
  2. binnen het vigerende bouwvlak dienen de bebouwingsmogelijkheden volledig benut te zijn;
  3. de oppervlakte van het bouwvlak mag worden vergroot tot 1,5 hectare;
  4. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  5. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  6. de uitbreiding dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  7. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  8. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  9. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  10. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
6.8.8 De vormverandering van het bouwvlak ten behoeve van een intensieve veehouderij
Het veranderen van het bouwvlak voor een intensieve veehouderij, is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dient te worden aangetoond;
  2. de gronden niet zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied';
  3. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  4. gebouwen mogen niet buiten het bouwvlak komen te liggen;
  5. het bouwvlak mag niet worden uitgebreid;
  6. het bouwvlak dient voor ten minste 50% dezelfde gronden blijven omvatten zoals aangegeven op de verbeelding;
  7. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak. Voor intensieve veehouderijen geldt dat daarvan 10% binnen het bouwvlak opgericht dient te worden;
  8. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  9. de verandering dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  10. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  11. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  12. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  13. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
6.8.9 De vergroting van het bouwvlak ten behoeve van een intensieve veehouderij
Het vergroten van het bouwvlak voor een intensieve veehouderij is toegestaan, indien onder andere voldaan ia aan de volgende voorwaarden:
  1. vooraf advies wordt ingewonnen bij de SAB voor het aantonen van de noodzaak van de vergroting;
  2. binnen het vigerende bouwvlak dienen de bebouwingsmogelijkheden volledig benut te zijn;
  3. de gronden mogen niet zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied' of op een niet-duurzame locatie binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied';
  4. de oppervlakte van het bouwvlak mag worden vergroot tot maximaal 1,5 hectare binnen een duurzame locatie binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied';
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak. Voor intensieve veehouderijen geldt dat daarvan 10% binnen het bouwvlak opgericht dient te worden;
  6. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  7. de uitbreiding dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  8. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  9. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  10. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  11. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
6.8.10 De vergroting bouwvlak ten behoeve van dierwelzijn bij een intensieve veehouderij
Het vergroten van het bouwvlak ten behoeve van dierwelzijn bij een intensieve veehouderij is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak tot uitbreiding is rechtstreeks te herleiden tot het motief van dierenwelzijn;
  2. binnen het vigerende bouwvlak dienen de bebouwingsmogelijkheden volledig benut te zijn;
  3. het aantal dierplaatsen mag niet wordt vergroot;
  4. huisvesting van de dieren elders binnen gebouwen of uitbreiding van gebouwen binnen het bouwvlak redelijkerwijs niet mogelijk is gebleken;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak. Voor intensieve veehouderijen geldt dat daarvan 10% binnen het bouwvlak opgericht dient te worden;
  6. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  7. de uitbreiding dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  8. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  9. aangetoond is dat de bouwvlakken op 20 maart 2010 helemaal benut waren en een omvang van meer dan 1,5 hectare hadden;
  10. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  11. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  12. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
6.8.11 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak van de bestemming Wonen
Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden zonder bouwvlak ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak van de bestemming Wonen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het bouwvlak na wijziging mag niet meer bedragen dan 1500 m²;
  2. het is uitsluitend toegestaan ten behoeve van het oprichten van bijgebouwen tot een maximum zoals opgenomen in artikel 23;
  3. er dient te worden aangetoond dat de bijgebouwen binnen het bouwvlak niet goed kunnen worden gesitueerd;
  4. ter plaatse waar een gekoppeld bouwvlak is toegestaan mag het bouwvlak niet worden vergroot op het gekoppelde bouwvlak waar alleen bijgebouwen aanwezig zijn;
  5. het stuk dat bij het bouwvlak wordt betrokken dient direct grenzen aan het bouwvlak en in eigendom zijn van de initiatiefnemer;
  6. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  7. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  8. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  9. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
6.8.12 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden ten behoeve van de verplaatsing van het bouwvlak van de bestemming Wonen
Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden zonder bouwvlak ten behoeve van de verplaatsing van het bouwvlak van de bestemming Wonen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het bestaande bouwvlak niet wordt vergroot;
  2. de verandering noodzakelijk is vanuit verkeerskundig, danwel akoestisch danwel stedenbouwkundig oogpunt;
  3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden gelijk danwel verbeterd worden;
  4. aandacht wordt besteed aan de verschillende deelaspecten namelijk water, landschappelijke inpassing, cultuurhistorie, natuur en landschap, milieu, verstening en veiligheid;
  5. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  6. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  7. deze bevoegdheid in combinatie met de wijzigingsbevoegdheid in artikel 23.7.6 wordt uitgevoerd.
6.8.13 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden in de bestemming Wonen
Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden met een bouwvlak en bedrijfswoning in de bestemming Wonen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het agrarisch bedrijf dient te zijn beëindigd;
  2. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven;
  3. de wijziging dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  5. er dient een legale bedrijfswoning op het bouwvlak aanwezig te zijn;
  6. ingeval de bedrijfswoning cultuurhistorisch waardevol is, dient minimaal 400 m³ te worden ingezet voor wonen;
  7. de oppervlakte van het bouwvlak dient te worden verkleind ten behoeve van de wijziging naar Wonen;
  8. de woning krijgt de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing';
  9. de overige gronden van deze bestemming worden bestemd overeenkomstig de aangrenzende gebiedsgerichte bestemmingen;
  10. er geen sprake is van een duurzame locatie indien de gronden zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven reconstructiewetzone – verwevingsgebied;
  11. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  12. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  13. alle overtollige bebouwing gesloopt moet worden;
  14. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
6.8.14 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden in de bestemming Wonen en boerderijsplitsing
Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden met een bouwvlak en bedrijfswoning in de bestemming Wonen en het splitsen in twee wooneenheden is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het agrarisch bedrijf dient te zijn beëindigd;
  2. het cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft;
  3. kenmerkende architectonische eigenschappen dienen te worden behouden;
  4. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
  5. splitsing is alleen toegestaan als deze past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
  6. door de komst van de nieuwe woningen mag geen milieuhygiënische belemmeringen optreden;
  7. de voormalige bedrijfsgebouwen dienen eerst te worden afgebroken tot een oppervlakte welke per woning maximaal is toegestaan, te weten 100 m² alvorens tot splitsing mag worden overgegaan;
  8. ten aanzien van de sloop van het op het moment van de ter visie legging van het ontwerp-bestemmingsplan aanwezige surplus aan vrijstaande (bij)gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen van 100 m² worden verhoogd mits de (bedrijfs)bebouwing, welke niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, wordt gesloopt. De verhoging bedraagt 50 procent van het te slopen surplus aan bebouwing. Het maximaal toegestane oppervlakte van bijgebouwen mag na afbraak niet meer bedragen dan 200 m²;
    2. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing van de nieuwe bijgebouwen;
    3. cultuurhistorische waarde volle objecten mogen niet worden gesloopt.
  9. de oppervlakte van het bouwvlak dient te worden verkleind ten behoeve van de wijziging naar Wonen;
  10. de inhoud van de karakteristieke boerderij mag niet worden vergroot;
  11. de inhoud van de karakteristieke boerderij moet vóór de splitsing tenminste 900 m³ bedragen;
  12. de inhoud van de woningen bedraagt na splitsing tenminste 400 m³ per woning;
  13. de inhoud van de gesplitste woning mag niet worden vergroot;
  14. aan iedere woning wordt een apart bouwvlak toegekend;
  15. er geen sprake is van een duurzame locatie indien de gronden zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven reconstructiewetzone – verwevingsgebied;
  16. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  17. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  18. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  19. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
6.8.15 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden in de bestemming Bedrijf buiten bebouwingsconcentratie
De gronden met een agrarisch bouwvlak buiten de bebouwingsconcentraties kunnen worden gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf', ten behoeve van:
  1. statische opslag tot een maximale oppervlakte van 1000 m² binnen de bestaande bebouwing. De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel dan wel worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;
indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. middels een (bedrijfs)plan wordt aangetoond dat de activiteit binnen de bestaande bebouwing zal plaatsvinden;
  2. voormalige agrarische bedrijfsgebouwen met een grotere oppervlakte dan volgens de specifieke functie zijn toegestaan (overtollige bebouwing), moeten worden gesloopt;
  3. de overgebleven voormalige agrarische bedrijfsgebouwen krijgen de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing', voor welke geldt dat de bestaande oppervlakte niet mag worden vergroot;
  4. aangetoond dient te worden dat agrarisch hergebruik redelijkerwijs niet haalbaar is;
  5. aangetoond dient te worden dat volledige sanering in redelijkheid niet kan worden verlangd;
  6. de nieuwe functies slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking hebben en dienen aan te sluiten bij het landelijke karakter;
  7. aangetoond dient te worden dat de weg de verkeersafwikkeling voldoende op kan vangen;
  8. er geen sprake is van een duurzame locatie indien de gronden zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied';
  9. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  10. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  11. het geen aanduiding 'specifieke vorm van wonen - rbv-locatie' betreft;
  12. het bedrijf dient te voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  13. de agrarische bedrijvigheid wordt beëindigd;
  14. er geen beperking plaatsvindt van de omliggende agrarische bedrijven;
  15. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  16. er is geen sprake van buitenopslag;
  17. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  18. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  19. alle overtollige bebouwing gesloopt moet worden;
  20. vestiging is slechts mogelijk, indien sprake is van een maximum oppervlakte van 5.000m2 en het activiteiten betreft met milieucategorie 1 of 2;
  21. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
6.8.16 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden in de bestemming Bedrijf binnen bebouwingsconcentratie
De gronden met een agrarisch bouwvlak binnen de aanduiding bebouwingsconcentratie kunnen worden gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf', ten behoeve van de in bijlage 4 genoemde bedrijven dan wel bedrijfsmatige activiteiten indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. middels een (bedrijfs)plan wordt aangetoond dat de activiteit binnen de bestaande bebouwing zal plaatsvinden;
  2. voormalige agrarische bedrijfsgebouwen met een grotere oppervlakte dan volgens de specifieke functie zijn toegestaan (overtollige bebouwing), moeten worden gesloopt;
  3. de overgebleven voormalige agrarische bedrijfsgebouwen krijgen de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing', voor welke geldt dat de bestaande oppervlakte niet mag worden vergroot;
  4. aangetoond wordt dat agrarisch hergebruik redelijkerwijs niet haalbaar is;
  5. aangetoond wordt dat volledige sanering in redelijkheid niet kan worden verlangd;
  6. de nieuwe functies slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking hebben en dienen aan te sluiten bij het landelijke karakter;
  7. aangetoond dient te worden dat de weg de verkeersafwikkeling voldoende op kan vangen;
  8. er geen sprake is van een duurzame locatie indien de gronden zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven reconstructiewetzone – verwevingsgebied;
  9. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  10. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  11. het geen aanduiding 'specifieke vorm van wonen - rbv-locatie' betreft;
  12. het bedrijf dient te voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  13. de agrarische bedrijvigheid wordt beëindigd;
  14. er geen beperking plaatsvindt van de omliggende agrarische bedrijven;
  15. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  16. er is geen sprake van buitenopslag;
  17. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  18. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  19. alle overtollige bebouwing gesloopt moet worden;
  20. vestiging is slechts mogelijk, indien sprake is van een maximum oppervlakte van 5.000m2 en het activiteiten betreft met milieucategorie 1 of 2;
  21. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
6.8.17 Het wijzigen van de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden in de bestemming Sport met de aanduiding 'manege'
Het wijzigen van de bestemming Agrarisch in de bestemming Sport ten behoeve van een manege is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet worden belemmerd;
  2. het bouwvlak binnen de aangeduide bebouwingsconcentraties aan grote doorgaande wegen is gelegen;
  3. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  4. het initiatief milieuhygiënisch aanvaardbaar is;
  5. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  6. bestaande natuur- en/of landschappelijke waarden mogen niet in onevenredige mate worden aangetast;
  7. alle bedrijfsbebouwing die niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering dient te worden gesloopt;
  8. nieuwe bebouwing is niet toegestaan, behoudens de oprichting van 1 rijhal met een maximale oppervlakte van 1200 m²;
  9. de ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap,cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
  10. de ontwikkeling geen belemmering vormt uit oogpunt van externe veiligheid;
  11. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
Artikel 7 Bedrijf
  
7.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'garage', een garage;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'hovenier', een hovenier;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'opslag', een opslagterrein;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'dierenasiel', dierenasiel;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening', een nutsvoorziening;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'relatie', is één gekoppeld bouwvlak toegestaan;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'landgoed', het behoud en herstel van de waarden en de instandhouding van onverharde wegen en lanenstelsels bij een landgoed;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'landschapselementen', een landschapselement;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg', een verkooppunt motorbrandstoffen met lpg;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonwerkbedrijf/kwekerij', een loonwerkbedrijf tevens een kwekerij;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag tbv groothandel van stoffen', opslag ten behoeve van stoffen;
  12. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag tbv catering', opslag ten behoeve van een cateringbedrijf;
  13. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - dierenpension', een dierenpension;
  14. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – handelsonderneming', een handelsonderneming;
  15. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – aannemersbedrijf', een aannemersbedrijf;
  16. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – apparatenbouwbedrijf', een apparatenbouwbedrijf;
  17. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgebouw', een bedrijfsverzamelgebouw met categorie 1 en 2 bedrijven conform de lijst van bedrijfsactiviteiten of legale aanwezige bedrijven met een hogere milieucategorie én voor de locatie aan de Genenberg 1a te Sint-Michielsgestel een kringloopwinkel met dien verstande dat deze functie is toegestaan binnen de bestaande bebouwing tot een maximale verkoopvloeroppervlakte van 200 m2;
  18. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – betonvlechterij', een betonvlechterij;
  19. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – constructie- en lasbedrijf', een constructie- en lasbedrijf;
  20. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – eiergroothandel', een eiergroothandel;
  21. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – groente- en fruithandel', een groente- en fruithandel;
  22. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – grondverzet- en loonbedrijf', een grondverzet- en loonbedrijf;
  23. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – houtverwerkingsbedrijf, een houtverwerkingsbedrijf;
  24. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – huidenhandel', een huidenhandel;
  25. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – installatiebedrijf, een installatiebedrijf;
  26. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – kunststofverwerkend bedrijf', een kunststofverwerkend bedrijf;
  27. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – landbouwmechanisatiebedrijf', een landbouwmechanisatiebedrijf;
  28. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – meubel- en interieurbouwbedrijf', een meubel- en interieurbouwbedrijf;
  29. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – rioolgemaal', een rioolgemaal;
  30. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – slachterij', een slachterij;
  31. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – sloopbedrijf', een sloopbedrijf;
  32. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – textielgroothandel', een textielgroothandel;
  33. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – timmerwerkplaats', een timmerwerkplaats;
  34. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – transportbedrijf', een transportbedrijf;
  35. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - varkenshandel', een varkenshandel;
  36. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – vleeshandel', een vleeshandel;
  37. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – vleesverwerkend bedrijf', een vleesverwerkend bedrijf;
  38. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - weg- en waterbouwbedrijf, een weg- en waterbouwbedrijf;
  39. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – zadelmakerij', een zadelmakerij;
  40. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – zuivelhandel', een zuivelhandel;
  41. wonen in een bedrijfswoning;
  42. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag en stalling tbv vishandel', een opslag en stalling ten behoeve van de vishandel;
  43. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in de bedrijfswoning, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van de beroepsmatige activiteiten, maximaal 100 m2 van het vloeroppervlak per woning bedraagt en uitgevoerd wordt door de bewoner;
  44. een bed&breakfast accommodatie in een bedrijfswoning met maximaal 5 kamers en voor maximaal 10 personen. Dit is inclusief de aanwezige accommodatie in bijgebouwen die door het bevoegd gezag middels een afwijking is verleend;
  45. ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingsconcentratie', een bebouwingsconcentratie;
  46. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van amfibieën en reptielen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van amfibieën en reptielen;
  47. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van dassen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van dassen;
  48. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van struweelvogels', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van struweelvogels;
  49. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van kwetsbare soorten', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van kwetsbare soorten;
  50. ter plaatse van de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide historisch landschappelijk gebied;
  51. ter plaatse van de aanduiding 'beekdal', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beekdalsysteem;
  52. ter plaatse van de aanduiding 'besloten gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide besloten gebied;
  53. ter plaatse van de aanduiding 'open gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide open gebied;
  54. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied', een extensiveringsgebied;
  55. ter plaatse van de aanduiding 'beschermingsgebied natte natuurparel', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beschermingsgebied natte natuurparel;
  56. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  57. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 1', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  58. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied', een verwevingsgebied;
  59. de instandhouding van de in bijlage 1 van de planregels beschreven cultuurhistorische en architectonische waarden van de als 'cultuurhistorisch waardevol object' aangeduide bouwwerken.
  60. extensief dagrecreatief medegebruik;
  61. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  62. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  63. alleen detailhandel die rechtstreeks verband houdt met het ter plaatse uitgeoefende bedrijf is toegestaan.
  64. ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’, een bouwvlak waarbinnen bebouwing onder voorwaarden is toegestaan. Buiten het bouwvlak is bebouwing niet toegestaan behoudens de afwijkingsmogelijkheden in artikel 7.4.
7.2 Bouwregels
 
7.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
  2. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak.
7.2.2 Bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de goothoogte van gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  2. de bouwhoogte van gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  3. gebouwen mogen niet vóór de gevellijn gebouwd worden;
  4. afstand van de gebouwen tot de perceelsgrenzen dient minimaal 1 meter te bedragen;
  5. de minimale afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  6. de maximale oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan, tenzij aangegeven is wat het maximale bebouwde oppervlakte mag bedragen. De maximale oppervlakte aan bebouwing mag dan niet meer bedragen dan is aangegeven, dit is exclusief de oppervlakte van de bedrijfswoning.
7.2.3 Kassen
Voor het bouwen van kassen gelden de volgende bepalingen:
  1. kassen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'hovenier';
  2. het perceel moet zijn gelegen in ‘gemengd landelijk gebied’;
  3. nieuwbouw van kassen is uitgesloten behoudens:
    1. de bouw van tijdelijke hoge tunnels en tijdelijke kassen;
    2. de bouw van permanent ondersteunende kassen tot een maximum van 1000 m²;
    3. afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen.
7.2.4 Bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. één bedrijfswoning is toegestaan, tenzij op de verbeelding is aangeduid dat het aantal wooneenheden '0' of '2' woningen bedraagt;
  2. de maximale goothoogte van bedrijfswoning bedraagt maximaal 6 meter en de maximale hoogte 10 meter;
  3. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m3 exclusief onderkeldering (of inclusief onderkeldering indien deze ten behoeve van de verblijfsfunctie wordt gebruikt) inclusief aan-en uitbouwen indien deze ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt of in ieder geval niet meer dan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan en het geen woning betreft welke in het verleden gesplitst is geweest.
  4. de maximale goothoogte van bijgebouwen bedraagt 3,5 meter en de maximale hoogte 6 meter;
  5. de gezamenlijk oppervlakte aan bijgebouwen inclusief aan- en uitbouwen die niet ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt mag maximaal 100 m2 bedragen;
  6. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 30 meter;
  7. afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  8. de minimale afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  9. indien de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder bedraagt dan de voorgeschreven afstand, dan dient deze bestaande afstand als minimale afstand te worden aangehouden;
  10. de afstand van de bedrijfswoning tot de weg is gelijk aan de afstand welke aanwezig is op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan.
  11. bedrijfswoningen en/of vrijstaande bijgebouwen mogen niet vóór de gevellijn gebouwd worden. Indien er geen gevellijn is opgenomen dienen de woningen in de lijn van de omliggende woningen te worden gesitueerd.
7.2.5 Nutsvoorziening
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde op gronden met de aanduiding 'nutsvoorziening', gelden de volgende bepalingen:
  1. het oppervlak van de gebouwen mag maximaal 75 m² bedragen;
  2. de hoogte van de bouwwerken mag maximaal 3,50 meter bedragen, met uitzondering van de erfafscheidingen.
7.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  2. bij de bedrijfswoning mag één carport of overkapping worden gebouwd met dien verstande dat:
    1. de gevellijn niet mag worden overschreden;
    2. de carport of overkapping uitsluitend mag worden gebouwd met een plat dak;
    3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
    4. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25 m²;
  3. afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen welke op de perceelsgrens gebouwd mogen worden.
  4. de bouwhoogte (ashoogte) van windturbines en -molens mag niet meer dan 12 meter bedragen;
  5. de oppervlakte van een zonnepaneleninstallatie mag maximaal 100 m2 bedragen, de bouwhoogte mag maximaal 2 meter zijn en er dient te worden aangetoond dat de verwachte opbrengst op bestaande gebouwen binnen het bouwvlak minder dan 60% van de optimale opbrengst bedraagt. Per bedrijf mag maximaal één zonnepaneleninstallatie worden gerealiseerd;
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  7. de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m²;
7.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
7.4 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
7.4.1 De vergroting van de oppervlakte
Het vergroten van de maximaal toegestane legale bebouwde oppervlakte is toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. gebleken moet zijn, dat verplaatsing naar een bedrijventerrein (financieel) niet haalbaar is;
  2. voor agrarisch verwante en agrarisch- technisch hulpbedrijven geldt een maximale uitbreidingspercentage van 25%. Overige bedrijven krijgen een maximale uitbreidingsmogelijkheid van 15%;
  3. de vergroting dient qua functie en schaal passen binnen de omgeving;
  4. de uitbreiding moet noodzakelijk zijn in verband met de continuïteit van het bedrijf;
  5. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  6. de milieubelasting voor het omringende gebied mag niet worden verzwaard;
  7. de uitbreiding mag niet leiden tot een onevenredige verhoging van het verkeersaanbod op de wegen;
  8. parkeren dient uitsluitend op eigen terrein plaats te vinden;
  9. het geen bedrijf betreft dat zich via de regeling vrijkomende agrarische bebouwing heeft gevestigd;
  10. het bedrijf niet reeds met 15% dan wel 25% is uitgebreid na 31 mei 2001;
  11. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  12. de reeds aanwezige bedrijfsgebouwen dienen legaal te zijn opgericht vóór de tervisielegging van dit plan.
7.4.2 Het verhogen van bedrijfsgebouwen
De bestaande goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen worden vergroot, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de maximale goothoogte bedraagt 7 meter;
  2. de maximale bouwhoogte bedraagt 12 meter;
  3. aangetoond dient te worden dat het verhogen van bedrijfsgebouwen functioneel noodzakelijk is;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn.
7.4.3. Het bouwen van bedrijfsgebouwen vóór de voorgevelrooilijn.
In afwijking van het bepaalde in artikel 7.2.2 lid c is het toegestaan bedrijfsgebouwen vóór de voorgevelrooilijn te bouwen indien onder andere is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de uitbreiding dient qua functie en schaal te passen in de omgeving;
  2. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  3. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  4. de afstand tot de openbare weg dient 5 meter te bedragen.
 
7.4.4 Het bouwen van meer dan 100 m² en dieper dan 1 meter onder het huidige maaiveld binnen de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 1'
Het bouwen van meer dan 100 m2 en dieper dan 1 meter onder het huidige maaiveld ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 1' is toegestaan indien onder andere voldaan is aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de afwijking blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de afwijking een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
7.4.5 Het bouwen van meer dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidige maaiveld binnen de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2'
Het bouwen van meer dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidige maaiveld ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2' is toegestaan indien onder andere voldaan is aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de afwijking blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de afwijking een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
7.5 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. seksinrichtingen;
  2. kamperen;
  3. opslag van goederen en materialen voor de gevellijn;
  4. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen behoudens ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  5. andere vormen van bedrijvigheid dan de ter plaatse geldende aanduidingen;
  6. aanleggen van tijdelijke en/of teeltondersteunende voorzieningen binnen de gronden met de aanduiding 'beekdal';
  7. vergraven, egaliseren, graven van sloten, dempen van sloten/poelen, rooien, omzetting van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt, verandering perceelsindeling binnen de gronden met de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied';
  8. aanleggen van tijdelijke en/of overige teeltondersteunende voorzieningen binnen gronden met de aanduiding 'leefgebied kwetsbare soorten';
  9. aanleggen van tijdelijke en/of overige teeltondersteunende voorzieningen binnen gronden met de aanduiding 'leefgebied van amfibieën en reptielen';
  10. (proef)boringen naar gas, waaronder schaliegas.
7.6 Afwijking van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
7.6.1 Een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen of een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- of bijgebouwen
Een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen of een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- of bijgebouwen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 100 m2 van de woning, de gronden en/of bijgebouwen gezamenlijk;
  2. alleen detailhandel die rechtstreeks verband houdt met het ter plaatse uitgeoefende beroep of bedrijf is toegestaan;
  3. de activiteit dient te worden uitgeoefend door de bewoner;
  4. de activiteit mag uitsluitend worden uitgeoefend in de vorm van de categorie 1 en 2 bedrijven conform de in bijlage 4 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
  5. horeca is niet toegestaan;
  6. het beroep of bedrijf mag geen onevenredig verkeersaantrekkende werking hebben;
  7. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  8. buitenopslag is niet toegestaan;
  9. reclame-uitingen zijn niet toegestaan;
  10. laden en lossen mag uitsluitend op eigen terrein plaatsvinden;
  11. de activiteit dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn.
7.6.2 Buitenopslag
Buitenopslag is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. deze buitenopslag voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is;
  2. de opslag niet kan plaatsvinden in bestaande bedrijfsgebouwen;
  3. de opslag plaatsvindt binnen het bouwvlak;
  4. de opslag mag niet meer bedragen dan 2000 m³;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak.
7.6.3 Een andere vorm van bedrijf
Het wijzigen van de functieaanduiding ten behoeve van een ander type bedrijf is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het een bedrijf betreft welke is opgenomen in categorie 1 of 2 conform de in bijlage 4 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten dan wel een bedrijf dat daarmee gelijk te stellen is;
  2. het geen bedrijf betreft met de aanduiding 'opslag';
  3. omliggende (agrarische) bedrijven niet worden belemmerd;
  4. de milieubelasting niet hoger dan of gelijkgesteld is aan categorie 1 of 2 conform de in bijlage 4 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
  5. het initiatief dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  6. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  7. bestaande natuur- en/of landschappelijke waarden mogen niet in onevenredige mate worden aangetast;
  8. de nieuwe bedrijfsvorm slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking heeft, welke bovendien bij de ontsluitingssituatie ter plaatse past;
  9. nieuwe bebouwing is niet toegestaan;
  10. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
7.6.4 Nevenactiviteiten bij een bedrijf
De volgende nevenactiviteiten zijn toegestaan:
  1. een bed & breakfast accommodatie in bijgebouwen met maximaal 5 kamers voor maximaal 10 personen.
    Dit is inclusief de aanwezige accommodatie in het hoofdgebouw;
  2. dagrecreatieve voorzieningen, zoals een speeltuin en verhuur van fietsen tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  3. horeca ten dienste van extensieve recreatie, zoals een theetuin en een ijs/snackverkooppunt tot maximaal 100 m² (gezamenlijke oppervlakte van binnen- en buitenruimte);
  4. zorgfuncties en/of maatschappelijke functies tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden aangetast;
  2. door de wijziging geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvindt;
  3. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwblok;
  4. deze binnen de bestaande bebouwing plaatsvindt;
  5. de aanwezige landschappelijke en ecologische kwaliteiten mogen niet worden aangetast;
  6. de werkzaamheden dienen door de bewoner te worden uitgeoefend.
7.7 Wijzigingsbevoegdheden
 
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen voor:
 
7.7.1 De omschakeling van een bedrijf in een grondgebonden agrarisch bedrijf
De omschakeling van een bedrijf in een grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak van de omschakeling middels een ondernemingsplan is aangetoond, waarbij vooraf advies wordt ingewonnen bij de SAB voor het aantonen van de noodzaak van de omschakeling;
  2. de bestemming Bedrijf wordt gewijzigd naar de omliggende agrarische bestemming met dien verstande dat de omschakeling niet mogelijk is naar de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden;
  3. het nieuwe grondgebonden agrarisch bedrijf krijgt een bouwvlak op maat en de overige gronden van de bestemming Bedrijf worden bestemd overeenkomstig de aangrenzende gebiedsgerichte bestemmingen;
  4. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  5. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  6. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  7. alle bedrijfsbebouwing die niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering wordt gesloopt, behoudens voor zover deze cultuurhistorische waarden bezit;
  8. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
7.7.2 Het wijzigen van de bestemming Bedrijf in de bestemming Recreatie
Het wijzigen van de bestemming Bedrijf in de bestemming Recreatie is toegestaan, voor de volgende recreatieve voorzieningen:
  1. dagrecreatieve voorzieningen, zoals een speeltuin en verhuur van fietsen;
  2. horeca ten dienste van extensieve recreatie, zoals een theetuin en een ijs/snackverkooppunt tot maximaal 100 m² (gezamenlijke oppervlakte van binnen- en buitenruimte);
  3. groepsaccommodatie tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de oppervlakte aan dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot 400 m², waarbij cultuurhistorische bebouwing gehandhaafd dienen te blijven;
  2. aangetoond dient te worden dat agrarisch hergebruik redelijkerwijs niet haalbaar is;
  3. aangetoond dient te worden dat volledige sanering in redelijkheid niet kan worden verlangd;
  4. het initiatief moet passen binnen de draagkracht van het gebied;
  5. het initiatief dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  6. er dient voorzien te zijn in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  7. er geen beperking plaatsvindt van de omliggende agrarische bedrijven;
  8. de functiewijziging slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking heeft, welke bovendien bij de ontsluitingssituatie ter plaatse past;
  9. buitenopslag niet is toegestaan;
  10. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  11. de ontwikkeling voldoet aan de randvoorwaarden in de Verordening ruimte 2014 omtrent de vestiging van niet-agrarische functies in de groenblauwe mantel dan wel het gemengd landelijk gebied of soortgelijke randvoorwaarden in een opvolgende provinciale verordening;
  12. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
7.7.3 Het wijzigen van de bestemming Bedrijf in de bestemming Wonen
Het wijzigen van de bestemming Bedrijf met een bouwvlak en bedrijfswoning in de bestemming Wonen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het bedrijf dient te zijn beëindigd;
  2. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven;
  3. de wijziging dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  5. er dient een legale bedrijfswoning op het bouwvlak aanwezig te zijn;
  6. ingeval de bedrijfswoning cultuurhistorisch waardevol is, dient minimaal 400 m³ te worden ingezet voor wonen;
  7. de oppervlakte van het bouwvlak dient te worden verkleind ten behoeve van de wijziging naar Wonen;
  8. de overige gronden van deze bestemming worden bestemd overeenkomstig de aangrenzende gebiedsgerichte bestemmingen;
  9. alle overtollige bebouwing gesloopt moet worden;  
  10. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
7.7.4 Het wijzigen van de bestemming Bedrijf in de bestemming Wonen en woningsplitsing
Het wijzigen van de bestemming Bedrijf met een bouwvlak en bedrijfswoning in de bestemming Wonen en het splitsen in twee wooneenheden is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het bedrijf dient te zijn beëindigd;
  2. het cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft;
  3. kenmerkende architectonische eigenschappen dienen te worden behouden;
  4. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
  5. splitsing is alleen toegestaan als deze past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
  6. door de komst van de nieuwe woningen er geen milieuhygiënische belemmeringen optreden;
  7. de voormalige bedrijfsgebouwen dienen eerst te worden afgebroken tot een oppervlakte welke per woning maximaal is toegestaan, te weten 100 m² alvorens tot splitsing mag worden overgegaan;
  8. ten aanzien van de sloop van het op het moment van de ter visie legging van het ontwerp-bestemmingsplan aanwezige surplus aan vrijstaande (bij)gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen van 100 m² worden verhoogd mits de (bedrijfs)bebouwing, welke niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, wordt gesloopt. De verhoging bedraagt 50 procent van het te slopen surplus aan bebouwing. Het maximaal toegestane oppervlakte van bijgebouwen mag na afbraak niet meer bedragen dan 200 m²;
    2. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing van de nieuwe bijgebouwen;
    3. cultuurhistorische waardevolle objecten mogen niet worden gesloopt.
  9. de oppervlakte van het bouwvlak dient te worden verkleind ten behoeve van de wijziging naar Wonen;
  10. de inhoud van de karakteristieke boerderij mag niet worden vergroot;
  11. de inhoud van de karakteristieke boerderij moet vóór de splitsing ten minste 900 m³ bedragen;
  12. de inhoud van de woningen bedraagt na splitsing ten minste 400 m³ per woning;
  13. de inhoud van de gesplitste woningen mag niet worden vergroot;
  14. aan iedere woning wordt een apart bouwvlak toegekend;
  15. er geen sprake is van een duurzame locatie indien de gronden zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven reconstructiewetzone – verwevingsgebied;
  16. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  17. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
Artikel 8 Bos
 
8.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. instandhouding, herstel en/of ontwikkeling van het bos met de daarop afgestemde bosbouw;
  2. instandhouding van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats', een begraafplaats;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'landgoed', het behoud en herstel van de waarden en de instandhouding van onverharde wegen en lanenstelsels bij een landgoed;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'landschapselementen', een landschapselement;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'beekdal', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beekdalsysteem;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'besloten gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide besloten gebied;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'open gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide open gebied;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos – ruïne', een ruïne;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - nieuw herlaer', kasteel Nieuw Herlaer;
  11. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van sport-hondensport’, een hondensportterrein waarbij maximaal 300 m2 aan gebouwen mag worden opgericht;
  12. ter plaatse van de aanduiding 'beschermingsgebied natte natuurparel', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beschermingsgebied natte natuurparel;
  13. ter plaatse van de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide historisch landschappelijk gebied;
  14. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van amfibieën en reptielen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van amfibieën en reptielen;
  15. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van dassen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van dassen;
  16. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van struweelvogels', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van struweelvogels;
  17. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van kwetsbare soorten', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van kwetsbare soorten;
  18. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van vlinders en natte biotopen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van vlinders en natte biotopen;
  19. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  20. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 1', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  21. ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingsconcentratie', een bebouwingsconcentratie;
  22. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied', een extensiveringsgebied;
  23. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied', een verwevingsgebied;
  24. instandhouding van in het bos aanwezige onverharde wegen;
  25. extensief dagrecreatief medegebruik;
  26. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.2 Bouwregels
  1. op deze gronden mag niet worden gebouwd, behoudens het bepaalde in sub b en c;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - nieuw herlaer' gelden de volgende bouwregels:
    1. de hoogte van de gebouwen mag maximaal 5 meter bedragen;
    2. de maximale oppervlakte per gebouw bedraagt 10 m²;
    3. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3 meter bedragen.
8.3 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
8.3.1 Bouwwerken van geringe omvang
Het oprichten van bouwwerken van geringe omvang is toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de maximale oppervlakte bedraagt 10 m²;
  2. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter, met uitzondering van vogelwachterhuisjes waarvan de maximale bouwhoogte 5 meter mag bedragen en vogelnesten (bijvoorbeeld ooievaarsnesten) waarvan de maximale bouwhoogte 7 meter mag bedragen;
  3. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt 2 meter.
8.4 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
  3. (proef)boringen naar gas, waaronder schaliegas.
8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
8.5.1 Specifieke gebruikregels
Het is verboden het volgende werk en/of de volgende werkzaamheden uit te voeren binnen de betreffende aanduidingen:
  1. diepploegen, egaliseren, indrijven, onderbemalenen binnen de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van bos – ruïne.
  2. vergraven, egaliseren, graven van sloten, dempen van sloten/poelen, rooien, omzetting van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt, verandering perceelsindeling binnen de gronden met de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied'.
8.5.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden verlenen voor:
 
een werk en/of werkzaamheden zoals weergegeven in sub a t/m d;
 
indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. ingeval er twee of meer aanduidingen op de desbetreffende gronden zijn gelegen, het zwaarste regime geldt;
  2. bij de beoordeling van de een werk en werkzaamheden worden de mogelijke gevolgen, zoals weergegeven in bijlage 2, getoetst;
  3. burgemeester en wethouders kunnen voor de beoordeling een daartoe bevoegd deskundige aanwijzen;
  4. indien het een werk en/of werkzaamheden binnen de aanduidingen ‘archeologische verwachtingswaarde 1’ of 'archeologische verwachtingswaarde 2' betreft, waarbij de ingrepen groter zijn dan ter plaatse is toegestaan, dient door middel van archeologisch onderzoek te worden aangetoond dat deze archeologische waarden niet worden aangetast.
a Specifieke vorm van bos - Ruïne
  • afgraven, ophogen, vergraven; graven sloten, dempen sloten; rooien, planten; verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen, veranderen perceelsindeling.
b Archeologische verwachtingswaarde 1
  • ingrepen die groter of gelijk zijn dan 100 m² en dieper dan 1 meter onder het huidig maaiveld;
c Archeologische verwachtingswaarde 2
  • ingrepen die groter of gelijk zijn dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidig maaiveld;
d Landgoed
  • rooien, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², veranderen perceelsindeling.
 
8.5.3 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in artikel 8.5.1 en de omgevingsvergunningplicht in artikel 8.5.2 zijn niet van toepassing op het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden die:
  1. binnen het bouwvlak worden uitgevoerd;
  2. minder dan 100 m² bedragen en buiten het bouwvlak worden uitgevoerd;
  3. van ondergeschikte betekenis zijn;
  4. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  5. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  6. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
8.6 Wijzigingsbevoegdheden
 
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen voor:
 
8.6.1 Het wijzigen van de bestemming Bos in de bestemming Verkeer
Het wijzigen van de bestemming Bos in bestemming Verkeer voor de aanleg van fietspaden en/of onverharde wegen is toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. er vindt geen onevenredige aantasting van de aanwezige natuur- en landschapswaarden plaats;
  2. de gronden voor de genoemde doeleinden zijn aangekocht.
Artikel 9 Cultuur en Ontspanning
 
9.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Cultuur en Ontspanning aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op spel, vermaak en ontspanning;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'museum', een museum;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'landschapselementen', een landschapselement;
  4. wonen in een bedrijfswoning;
  5. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in de bedrijfswoning, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van de beroepsmatige activiteiten, maximaal 100 m2 van het vloeroppervlak per woning bedraagt en uitgevoerd wordt door de bewoner;
  6. een bed&breakfast accommodatie in een bedrijfswoning met maximaal 5 kamers en voor maximaal 10 personen;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingsconcentratie', een bebouwingsconcentratie;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied', een extensiveringsgebied;
  10. horecavoorzieningen die ten dienste staan van de doeleinden als genoemd in sub b;
  11. de instandhouding van de in bijlage 1 van de planregels beschreven cultuurhistorische en architectonische waarden van de als 'cultuurhistorisch waardevol object' aangeduide bouwwerken;
  12. extensief dagrecreatief medegebruik;
  13. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  14. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  15. ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’, een bouwvlak waarbinnen bebouwing onder voorwaarden is toegestaan. Buiten het bouwvlak is bebouwing niet toegestaan behoudens de afwijkingsmogelijkheden in artikel 9.4.
9.2 Bouwregels
 
9.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
  2. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak.
9.2.2 Bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de goothoogte van gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.
  2. de bouwhoogte van gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  3. gebouwen mogen niet vóór de gevellijn gebouwd worden;
  4. afstand van de gebouwen tot de perceelsgrenzen dient minimaal 1 meter te bedragen;
  5. de minimale afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  6. de maximale oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangeduid, tenzij aangegeven is wat het maximale bebouwde oppervlakte mag bedragen. De maximale oppervlakte aan bebouwing mag dan niet meer bedragen dan is aangegeven.
9.2.3 Bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. één bedrijfswoning is toegestaan, tenzij op de verbeelding is aangeduid dat het aantal wooneenheden '0' of '2' woningen bedraagt;
  2. de maximale goothoogte van bedrijfswoning bedraagt maximaal 6 meter en de maximale hoogte 10 meter;
  3. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m3 exclusief onderkeldering (of inclusief onderkeldering indien deze ten behoeve van de verblijfsfunctie wordt gebruikt) inclusief aan-en uitbouwen indien deze ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt of in ieder geval niet meer dan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan en het geen woning betreft welke in het verleden gesplitst is geweest.
  4. de maximale goothoogte van bijgebouwen bedraagt 3,5 meter en de maximale hoogte 6 meter;
  5. de gezamenlijk oppervlakte aan bijgebouwen inclusief aan- en uitbouwen die niet ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt mag maximaal 100 m2 bedragen;
  6. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 30 meter;
  7. afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  8. de minimale afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  9. indien de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder bedraagt dan de voorgeschreven afstand, dan dient deze bestaande afstand als minimale afstand te worden aangehouden;
  10. de afstand van de bedrijfswoning tot de weg is gelijk aan de afstand welke aanwezig is op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan.
  11. bedrijfswoningen en/of vrijstaande bijgebouwen mogen niet vóór de gevellijn gebouwd worden. Indien er geen gevellijn is opgenomen dienen de woningen in de lijn van de omliggende woningen te worden gesitueerd.
9.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de gevellijn niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  2. bij de bedrijfswoning mag één carport of overkapping worden gebouwd met dien verstande dat:
    1. de gevellijn niet mag worden overschreden;
    2. de carport of overkapping uitsluitend mag worden gebouwd met een plat dak;
    3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
    4. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25 m²;
  3. afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen welke op de perceelsgrens gebouwd mogen worden.
  4. de bouwhoogte (ashoogte) van windturbines en -molens mag niet meer dan 12 meter bedragen;
  5. de oppervlakte van een zonnepaneleninstallatie mag maximaal 100 m2 bedragen, de bouwhoogte mag maximaal 2 meter zijn en er dient te worden aangetoond dat de verwachte opbrengst op bestaande gebouwen binnen het bouwvlak minder dan 60% van de optimale opbrengst bedraagt. Per bedrijf mag maximaal één zonnepaneleninstallatie worden gerealiseerd;
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  7. de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m².
9.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
9.4 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
9.4.1 Het vergroten van de oppervlakte
Het vergroten van de maximaal toegestane legale bebouwde oppervlakte is toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de oppervlakte mag met maximaal 15% worden vergroot;
  2. de uitbreiding moet noodzakelijk zijn in verband met de continuïteit van het bedrijf;
  3. het uit te breiden bedrijf zich in een bebouwingsconcentratie bevindt;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  5. de milieubelasting voor het omringende gebied mag niet worden verzwaard;
  6. de uitbreiding mag niet leiden tot een onevenredige verhoging van het verkeersaanbod op de wegen;
  7. het betreft niet een bedrijf dat zich via de regeling vrijkomende agrarische bebouwing heeft gevestigd;
  8. het bedrijf niet reeds met 15% is uitgebreid na 31 mei 2001;
  9. de reeds aanwezige bedrijfsgebouwen dienen legaal te zijn opgericht vóór de tervisielegging van dit plan;
  10. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn.
9.4.2 Het verhogen van bedrijfsgebouwen
De bestaande goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen worden vergroot, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de maximale goothoogte bedraagt 7 meter;
  2. de maximale bouwhoogte bedraagt 12 meter;
  3. aangetoond dient te worden dat het verhogen van bedrijfsgebouwen functioneel noodzakelijk is;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn.
9.4.3 Het bouwen van meer dan 100 m² en dieper dan 1 meter onder het huidige maaiveld binnen de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 1'
Het bouwen van meer dan 100 m2 en dieper dan 1 meter onder het huidige maaiveld ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 1' is toegestaan indien onder andere voldaan is aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de afwijking blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de afwijking een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
9.4.4 Het bouwen van meer dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidige maaiveld binnen de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2'
Het bouwen van meer dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidige maaiveld ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2' is toegestaan indien onder andere voldaan is aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de afwijking blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de afwijking een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
9.5 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. detailhandel;
  2. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  3. seksinrichtingen;
  4. kamperen;
  5. opslag van goederen en materialen voor de gevellijn;
  6. verkooppunten voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  7. horeca, met uitzondering van ondergeschikte horecavoorzieningen als bedoeld in 9.1 sub i;
  8. (proef)boringen naar gas, waaronder schaliegas.
9.6 Afwijking van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
9.6.1 Een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen of een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- of bijgebouwen
Een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen of een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- of bijgebouwen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 100 m2 van de woning, de gronden en/of bijgebouwen gezamenlijk;
  2. alleen detailhandel die rechtstreeks verband houdt met het ter plaatse uitgeoefende beroep of bedrijf is toegestaan;
  3. de activiteit dient te worden uitgeoefend door de bewoner;
  4. de activiteit mag uitsluitend worden uitgeoefend in de vorm van de categorie 1 en 2 bedrijven conform de in bijlage 4 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
  5. horeca is niet toegestaan;
  6. het beroep of bedrijf mag geen onevenredig verkeersaantrekkende werking hebben;
  7. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  8. buitenopslag is niet toegestaan;
  9. reclame-uitingen zijn niet toegestaan;
  10. laden en lossen mag uitsluitend op eigen terrein plaatsvinden;
  11. de activiteit milieuhygiënisch aanvaardbaar is.
9.7 Wijzigingsbevoegdheden
 
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen voor:
 
9.7.1 De omschakeling van Cultuur en Ontspanning in een grondgebonden agrarisch bedrijf
De omschakeling van de bestemming Cultuur en Ontspanning in een grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak van de omschakeling middels een ondernemingsplan is aangetoond, waarbij vooraf advies wordt ingewonnen bij de SAB voor het aantonen van de noodzaak van de omschakeling;
  2. de bestemming Cultuur en Ontspanning wordt gewijzigd naar de omliggende agrarische bestemming met dien verstande dat de omschakeling niet mogelijk is naar de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden;
  3. het nieuwe grondgebonden agrarisch bedrijf krijgt een bouwvlak op maat en de overige gronden van de bestemming Cultuur en Ontspanning worden bestemd overeenkomstig de aangrenzende gebiedsgerichte bestemmingen;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  5. alle bedrijfsbebouwing die niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering wordt gesloopt, behoudens voor zover deze cultuurhistorische waarden bezit;
  6. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  7. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  8. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
9.7.2 Het wijzigen van de bestemming Cultuur en Ontspanning naar Bedrijf
Het wijzigen van de bestemming Cultuur en Ontspanning in de bestemming Bedrijf is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. omliggende (agrarische) bedrijven niet worden belemmerd;
  2. het bouwvlak binnen de aangeduide bebouwingsconcentraties aan grote doorgaande wegen is gelegen;
  3. de milieubelasting niet hoger dan of gelijkgesteld is aan categorie 1 of 2 conform de in bijlage 4 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten (niet zijnde zelfstandige detailhandel en/of horeca);
  4. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  5. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  6. het initiatief dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  7. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  8. bestaande natuur- en/of landschappelijke waarden mogen niet in onevenredige mate worden aangetast;
  9. alle bedrijfsbebouwing die niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering dient te worden gesloopt;
  10. de functiewijziging slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking heeft, welke bovendien bij de ontsluitingssituatie ter plaatse past;
  11. nieuwe bebouwing is niet toegestaan;
  12. alle overtollige bebouwing gesloopt moet worden;
  13. vestiging is slechts mogelijk, indien sprake is van een maximum oppervlakte van 5.000m2 en het activiteiten betreft met milieucategorie 1 of 2;
  14. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
9.7.3 Het wijzigen van de bestemming Cultuur en Ontspanning in de bestemming Wonen
Het wijzigen van de bestemming Cultuur en Ontspanning met een bouwvlak en bedrijfswoning in de bestemming Wonen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het bedrijf dient te zijn beëindigd;
  2. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven;
  3. de wijziging milieuhygiënisch aanvaardbaar is;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  5. er dient een legale bedrijfswoning op het bouwvlak aanwezig te zijn;
  6. ingeval de bedrijfswoning cultuurhistorisch waardevol is, dient minimaal 400 m³ te worden ingezet voor wonen;
  7. de oppervlakte van het bouwvlak dient te worden verkleind ten behoeve van de wijziging naar Wonen;
  8. de woning krijgt de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing' mogen niet worden uitgebreid;
  9. de overige gronden van deze bestemming worden bestemd overeenkomstig de aangrenzende gebiedsgerichte bestemmingen;
  10. alle overtollige bebouwing gesloopt moet worden;
  11. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
Artikel 10 Detailhandel
 
10.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Detailhandel aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum', een tuincentrum;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel – autohandel tevens autoverkoop', een autohandel tevens autoverkoop;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel- antiekhandel', een antiekhandel;
  4. wonen in een bedrijfswoning;
  5. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in de bedrijfswoning, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van de beroepsmatige activiteiten, maximaal 100 m2 van het vloeroppervlak per woning bedraagt en uitgevoerd wordt door de bewoner;
  6. een bed&breakfast accommodatie in een bedrijfswoning met maximaal 5 kamers en voor maximaal 10 personen;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'besloten gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide besloten gebied;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide historisch landschappelijk gebied;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van dassen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van dassen;
  10. de instandhouding van de in bijlage 1 van de planregels beschreven cultuurhistorische en architectonische waarden van de als 'cultuurhistorisch waardevol object' aangeduide bouwwerken;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied', een extensiveringsgebied;
  12. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied', een verwevingsgebied;
  13. ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingsconcentratie', een bebouwingsconcentratie;
  14. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  15. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  16. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  17. ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’, een bouwvlak waarbinnen bebouwing onder voorwaarden is toegestaan. Buiten het bouwvlak is bebouwing niet toegestaan behoudens de afwijkingsmogelijkheden in artikel 10.4.
10.2 Bouwregels
 
10.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
  2. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak.
10.2.2 Bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de goothoogte van gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.
  2. de bouwhoogte van gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  3. gebouwen mogen niet vóór de gevellijn gebouwd worden;
  4. de minimale afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  5. de maximale oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan, tenzij een maximaal bebouwingspercentage is aangegeven. Dan dient dit percentage in acht te worden genomen. Hierbij hoeft ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum' niet de oppervlakte van ter verkoop uitgestalde tuinhuisjes worden meegerekend;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel – autohandel', mag het gebruik van de bebouwing ten behoeve van deze functie niet meer dan 40% van de bebouwing bedragen.
10.2.3 Kassen
Voor het bouwen van kassen gelden de volgende bepalingen:
  1. kassen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum';
  2. nieuwbouw van kassen is uitgesloten.
10.2.4 Bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. één bedrijfswoning is toegestaan, tenzij op de verbeelding is aangeduid dat het aantal wooneenheden '0' of '2' woningen bedraagt;
  2. de maximale goothoogte van bedrijfswoning bedraagt maximaal 6 meter en de maximale hoogte 10 meter;
  3. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m3 exclusief onderkeldering (of inclusief onderkeldering indien deze ten behoeve van de verblijfsfunctie wordt gebruikt) inclusief aan-en uitbouwen indien deze ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt of in ieder geval niet meer dan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan en het geen woning betreft welke in het verleden gesplitst is geweest.
  4. de maximale goothoogte van bijgebouwen bedraagt 3,5 meter en de maximale hoogte 6 meter;
  5. de gezamenlijk oppervlakte aan bijgebouwen inclusief aan- en uitbouwen die niet ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt mag maximaal 100 m2 bedragen;
  6. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 30 meter;
  7. afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  8. de minimale afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  9. indien de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder bedraagt dan de voorgeschreven afstand, dan dient deze bestaande afstand als minimale afstand te worden aangehouden;
  10. de afstand van de bedrijfswoning tot de weg is gelijk aan de afstand welke aanwezig is op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan;
  11. bedrijfswoningen en/of vrijstaande bijgebouwen mogen niet vóór de gevellijn gebouwd worden. Indien er geen gevellijn is opgenomen dienen de woningen in de lijn van de omliggende woningen te worden gesitueerd.
10.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de gevellijn niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  2. afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen welke op de perceelsgrens gebouwd mogen worden;
  3. de bouwhoogte (ashoogte) van windturbines en -molens mag niet meer dan 12 meter bedragen;
  4. de oppervlakte van een zonnepaneleninstallatie mag maximaal 100 m2 bedragen, de bouwhoogte mag maximaal 2 meter zijn en er dient te worden aangetoond dat de verwachte opbrengst op bestaande gebouwen binnen het bouwvlak minder dan 60% van de optimale opbrengst bedraagt. Per bedrijf mag maximaal één zonnepaneleninstallatie worden gerealiseerd;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  6. de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m².
10.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
10.4 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
10.4.1 Het vergroten van de oppervlakte
Het vergroten van de maximaal toegestane legale bebouwde oppervlakte is toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de oppervlakte mag met maximaal 15% worden vergroot;
  2. de uitbreiding moet noodzakelijk zijn in verband met de continuïteit van het bedrijf;
  3. het uit te breiden bedrijf zich in een bebouwingsconcentratie bevindt;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  5. de milieubelasting voor het omringende gebied mag niet worden verzwaard;
  6. de uitbreiding mag niet leiden tot een onevenredige verhoging van het verkeersaanbod op de wegen;
  7. het betreft niet een bedrijf dat zich via de regeling vrijkomende agrarische bebouwing heeft gevestigd;
  8. het bedrijf niet reeds met 15% is uitgebreid na 31 mei 2001;
  9. de reeds aanwezige bedrijfsgebouwen dienen legaal te zijn opgericht vóór de tervisielegging van dit plan;
  10. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn.
10.4.2 Het verhogen van bedrijfsgebouwen
De bestaande goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen worden vergroot, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de maximale goothoogte bedraagt 7 meter;
  2. de maximale bouwhoogte bedraagt 12 meter;
  3. aangetoond dient te worden dat het verhogen van bedrijfsgebouwen functioneel noodzakelijk is;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn.
10.4.3 Het bouwen van meer dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidige maaiveld binnen de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2'
Het bouwen van meer dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidige maaiveld ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2' is toegestaan indien onder andere voldaan is aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de afwijking blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de afwijking een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
10.5 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. wonen, behoudens ter plaatse waar een bedrijfswoning is toegestaan;
  2. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  3. vergraven, egaliseren, graven van sloten, dempen van sloten/poelen, rooien, omzetting van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt, verandering perceelsindeling binnen de gronden met de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied';
  4. seksinrichtingen;
  5. kamperen;
  6. opslag van goederen en materialen voor de gevellijn;
  7. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen behoudens ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  8. (proef)boringen naar gas, waaronder schaliegas.
10.6 Afwijking van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
10.6.1 Een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen of een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- of bijgebouwen
Een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen of een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- of bijgebouwen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 100 m2 van de woning, de gronden en/of bijgebouwen gezamenlijk;
  2. de activiteit dient te worden uitgeoefend door de bewoner;
  3. de activiteit mag uitsluitend worden uitgeoefend in de vorm van de categorie 1 en 2 bedrijven conform de in bijlage 4 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
  4. horeca is niet toegestaan;
  5. het beroep of bedrijf mag geen onevenredig verkeersaantrekkende werking hebben;
  6. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  7. buitenopslag is niet toegestaan;
  8. reclame-uitingen zijn niet toegestaan;
  9. laden en lossen mag uitsluitend op eigen terrein plaatsvinden;
  10. de activiteit dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn.
10.6.2 Buitenopslag
Buitenopslag is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. deze buitenopslag voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is;
  2. de opslag niet kan plaatsvinden in bestaande bedrijfsgebouwen;
  3. de opslag plaatsvindt binnen het bouwvlak;
  4. de opslag mag niet meer bedragen dan 2000 m³;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak.
10.7 Wijzigingsbevoegdheden
 
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van gronden wijzigen ten behoeve van de hieronder vermelde doeleinden.
 
10.7.1 Omschakeling van de bestemming Detailhandel in een grondgebonden agrarisch bedrijf
De omschakeling van de bestemming Detailhandel in een grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak van de omschakeling middels een ondernemingsplan is aangetoond, waarbij vooraf advies wordt ingewonnen bij de SAB voor het aantonen van de noodzaak van de omschakeling;
  2. de bestemming Detailhandel wordt gewijzigd naar de omliggende agrarische bestemming met dien verstande dat de omschakeling niet mogelijk is naar de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden;
  3. het nieuwe grondgebonden agrarisch bedrijf krijgt een bouwvlak op maat en de overige gronden van de bestemming Detailhandel worden bestemd overeenkomstig de aangrenzende gebiedsgerichte bestemmingen;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  5. alle bedrijfsbebouwing die niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering wordt gesloopt, behoudens voor zover deze cultuurhistorische waarden bezit;
  6. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  7. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  8. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
10.7.2 Het wijzigen van de bestemming Detailhandel naar Bedrijf
Het wijzigen van de bestemming Detailhandel in de bestemming Bedrijf is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet worden belemmerd;
  2. het bouwvlak binnen de aangeduide bebouwingsconcentraties aan grote doorgaande wegen is gelegen;
  3. de milieubelasting niet hoger dan of gelijkgesteld is aan categorie 1 of 2 conform de in bijlage 4 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten; (niet zijnde zelfstandige detailhandel en/of horeca);
  4. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  5. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  6. het initiatief dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  7. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  8. bestaande natuur- en/of landschappelijke waarden mogen niet in onevenredige mate worden aangetast;
  9. alle bedrijfsbebouwing die niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering dient te worden gesloopt;
  10. de functiewijziging slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking heeft, welke bovendien bij de ontsluitingssituatie ter plaatse past;
  11. nieuwe bebouwing is niet toegestaan;
  12. alle overtollige bebouwing gesloopt moet worden;
  13. vestiging is slechts mogelijk, indien sprake is van een maximum oppervlakte van 5.000m2 en het activiteiten betreft met milieucategorie 1 of 2;
  14. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
Artikel 11 Horeca
 
11.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca – café', een café;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca – restaurant', een restaurant;
  3. wonen in de vorm van een bedrijfswoning in het bedrijfsgebouw ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen inpandige bedrijfswoning';
  4. wonen in een bedrijfswoning;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'landschapselementen', een landschapselement;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingsconcentratie', een bebouwingsconcentratie;
  7. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in de bedrijfswoning, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van de beroepsmatige activiteiten, maximaal 100 m2 van het vloeroppervlak per woning bedraagt en uitgevoerd wordt door de bewoner;
  8. een bed&breakfast accommodatie in een bedrijfswoning met maximaal 5 kamers en voor maximaal 10 personen;
  9. terrassen;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van dassen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van dassen;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van kwetsbare soorten', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van kwetsbare soorten;
  12. ter plaatse van de aanduiding 'beekdal', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beekdalsysteem;
  13. ter plaatse van de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide historisch landschappelijk gebied;
  14. ter plaatse van de aanduiding 'besloten gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide besloten gebied;
  15. ter plaatse van de aanduiding 'open gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide open gebied;
  16. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  17. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 1', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  18. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied', een extensiveringsgebied;
  19. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied', een verwevingsgebied;
  20. de instandhouding van de in bijlage 1 van de planregels beschreven cultuurhistorische en architectonische waarden van de als 'cultuurhistorisch waarde vol object' aangeduide bouwwerken;
  21. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  22. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  23. ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’, een bouwvlak waarbinnen bebouwing onder voorwaarden is toegestaan. Buiten het bouwvlak is bebouwing niet toegestaan behoudens de afwijkingsmogelijkheden in artikel 11.3.
11.2 Bouwregels
 
11.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
  2. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak.
11.2.2 Bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en inpandige bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
  1. de goothoogte van gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.
  2. de bouwhoogte van gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.
  3. afstand van de gebouwen tot de perceelsgrenzen dient minimaal 1 meter te bedragen;
  4. gebouwen mogen niet vóór de gevellijn gebouwd worden;
  5. de minimale afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  6. de maximale oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.
11.2.3 Bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van vrijstaande bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. één vrijstaande bedrijfswoning is toegestaan, tenzij:
    1. op de verbeelding een inpandige woning is aangeduid;
    2. op de verbeelding is aangeduid dat het aantal wooneenheden '0' woningen bedraagt;
  2. de maximale goothoogte van bedrijfswoning bedraagt maximaal 6 meter en de maximale hoogte 10 meter;
  3. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m3 exclusief onderkeldering (of inclusief onderkeldering indien deze ten behoeve van de verblijfsfunctie wordt gebruikt) inclusief aan-en uitbouwen indien deze ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt of in ieder geval niet meer dan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan en het geen woning betreft welke in het verleden gesplitst is geweest.
  4. de maximale goothoogte van bijgebouwen bedraagt 3,5 meter en de maximale hoogte 6 meter;
  5. de gezamenlijk oppervlakte aan bijgebouwen inclusief aan- en uitbouwen die niet ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt mag maximaal 100 m2 bedragen;
  6. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 30 meter;
  7. afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  8. de minimale afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  9. indien de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder bedraagt dan de voorgeschreven afstand, dan dient deze bestaande afstand als minimale afstand te worden aangehouden;
  10. de afstand van de bedrijfswoning tot de weg is gelijk aan de afstand welke aanwezig is op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan.
  11. bedrijfswoningen en/of vrijstaande bijgebouwen mogen niet vóór de gevellijn gebouwd worden. Indien er geen gevellijn is opgenomen dienen de woningen in de lijn van de omliggende woningen te worden gesitueerd.
11.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de gevellijn niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  2. afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen welke op de perceelsgrens gebouwd mogen worden;
  3. de bouwhoogte (ashoogte) van windturbines en -molens mag niet meer dan 12 meter bedragen;
  4. de oppervlakte van een zonnepaneleninstallatie mag maximaal 100 m2 bedragen, de bouwhoogte mag maximaal 2 meter zijn en er dient te worden aangetoond dat de verwachte opbrengst op bestaande gebouwen binnen het bouwvlak minder dan 60% van de optimale opbrengst bedraagt;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  6. de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m².
11.3 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
11.3.1 Het vergroten van de oppervlakte
Het vergroten van de maximaal toegestane legale bebouwde oppervlakte is toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de oppervlakte mag met maximaal 15% worden vergroot;
  2. de uitbreiding moet noodzakelijk zijn in verband met de continuïteit van het bedrijf;
  3. het uit te breiden bedrijf zich in een bebouwingsconcentratie bevindt;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  5. de milieubelasting voor het omringende gebied mag niet worden verzwaard;
  6. de uitbreiding mag niet leiden tot een onevenredige verhoging van het verkeersaanbod op de wegen;
  7. het betreft niet een bedrijf dat zich via de regeling vrijkomende agrarische bebouwing heeft gevestigd;
  8. het bedrijf niet reeds met 15% is uitgebreid na 31 mei 2001;
  9. de reeds aanwezige bedrijfsgebouwen dienen legaal te zijn opgericht vóór de tervisielegging van dit plan;
  10. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn.
11.3.2 Het verhogen van bedrijfsgebouwen
De bestaande goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen worden vergroot, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de maximale goothoogte bedraagt 7 meter;
  2. de maximale bouwhoogte bedraagt 12 meter;
  3. aangetoond dient te worden dat het verhogen van bedrijfsgebouwen functioneel noodzakelijk is;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn.
11.3.3 Het bouwen van meer dan 100 m² en dieper dan 1 meter onder het huidige maaiveld binnen de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 1'
Het bouwen van meer dan 100 m2 en dieper dan 1 meter onder het huidige maaiveld ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 1' is toegestaan indien onder andere voldaan is aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de afwijking blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de afwijking een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
      1. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
11.3.4 Het bouwen van meer dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidige maaiveld binnen de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2'
Het bouwen van meer dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidige maaiveld ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2' is toegestaan indien onder andere voldaan is aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de afwijking blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de afwijking een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
      1. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
11.4 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
11.5 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. wonen, behoudens ter plaatse waar een bedrijfswoning is toegestaan;
  2. detailhandel;
  3. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  4. seksinrichtingen;
  5. kamperen;
  6. opslag van goederen en materialen voor de gevellijn;
  7. vergraven, egaliseren, graven van sloten, dempen van sloten/poelen, rooien, omzetting van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt, verandering perceelsindeling binnen de gronden met de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied';
  8. (proef)boringen naar gas, waaronder schaliegas.
11.6 Wijzigingsbevoegdheden
 
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen voor:
 
11.6.1 De omschakeling van de bestemming Horeca in een grondgebonden agrarisch bedrijf
De omschakeling van de bestemming Horeca in een grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak van de omschakeling middels een ondernemingsplan is aangetoond, waarbij vooraf advies wordt ingewonnen bij de SAB voor het aantonen van de noodzaak van de omschakeling;
  2. de bestemming Horeca wordt gewijzigd naar de omliggende agrarische bestemming met dien verstande dat de omschakeling niet mogelijk is naar de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden;
  3. het nieuwe grondgebonden agrarisch bedrijf krijgt een bouwvlak op maat en de overige gronden van de bestemming Horeca worden bestemd overeenkomstig de aangrenzende gebiedsgerichte bestemmingen;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  5. alle bedrijfsbebouwing die niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering wordt gesloopt, behoudens voor zover deze cultuurhistorische waarden bezit;
  6. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  7. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  8. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
11.6.2 Het wijzigen van de bestemming Horeca naar Bedrijf
Het wijzigen van de bestemming Horeca in de bestemming Bedrijf is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. omliggende (agrarische) bedrijven niet worden belemmerd;
  2. het bouwvlak binnen de aangeduide bebouwingsconcentraties aan grote doorgaande wegen is gelegen;
  3. de milieubelasting niet hoger dan of gelijkgesteld is aan categorie 1 of 2 conform de in bijlage 4 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten; (niet zijnde zelfstandige detailhandel en/of horeca);
  4. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  5. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  6. het initiatief dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  7. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  8. bestaande natuur- en/of landschappelijke waarden mogen niet in onevenredige mate worden aangetast;
  9. alle bedrijfsbebouwing die niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering dient te worden gesloopt;
  10. de functiewijziging slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking heeft, welke bovendien bij de ontsluitingssituatie ter plaatse past;
  11. nieuwe bebouwing is niet toegestaan;
  12. alle overtollige bebouwing gesloopt moet worden;
  13. vestiging is slechts mogelijk, indien sprake is van een maximum oppervlakte van 5.000m2 en het activiteiten betreft met milieucategorie 1 of 2;
  14. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
Artikel 12 Kantoor
  
12.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Kantoor aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een kantoor;
  2. wonen in een bedrijfswoning;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening', een nutsvoorziening;
  4. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in de bedrijfswoning, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van de beroepsmatige activiteiten, maximaal 100 m2 van het vloeroppervlak per woning bedraagt en uitgevoerd wordt door de bewoner;
  5. een bed&breakfast accommodatie in een bedrijfswoning met maximaal 5 kamers en voor maximaal 10 personen;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor – telefooncentrale', een telefooncentrale;
  7. zakelijke dienstverlening;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide historisch landschappelijk gebied;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingsconcentratie', een bebouwingsconcentratie;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied', een extensiveringsgebied;
  11. de instandhouding van de in bijlage 1 van de planregels beschreven cultuurhistorische en architectonische waarden van de als 'cultuurhistorisch waardevol object' aangeduide bouwwerken.
  12. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  13. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  14. ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’, een bouwvlak waarbinnen bebouwing onder voorwaarden is toegestaan. Buiten het bouwvlak is bebouwing niet toegestaan behoudens de afwijkingsmogelijkheden in artikel 12.3.
12.2 Bouwregels
 
12.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
  2. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak.
12.2.2 Bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de goothoogte van gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.
  2. de bouwhoogte van gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.
  3. afstand van de gebouwen tot de perceelsgrenzen dient minimaal 1 meter te bedragen;
  4. gebouwen mogen niet vóór de gevellijn gebouwd worden;
  5. de minimale afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  6. de maximale oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.
12.2.3 Bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. één bedrijfswoning is toegestaan, tenzij op de verbeelding is aangeduid dat het aantal wooneenheden '0' of '2' woningen bedraagt;
  2. de maximale goothoogte van bedrijfswoning bedraagt maximaal 6 meter en de maximale hoogte 10 meter;
  3. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m3 exclusief onderkeldering (of inclusief onderkeldering indien deze ten behoeve van de verblijfsfunctie wordt gebruikt) inclusief aan-en uitbouwen indien deze ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt of in ieder geval niet meer dan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan en het geen woning betreft welke in het verleden gesplitst is geweest.
  4. de maximale goothoogte van bijgebouwen bedraagt 3,5 meter en de maximale hoogte 6 meter;
  5. de gezamenlijk oppervlakte aan bijgebouwen inclusief aan- en uitbouwen die niet ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt mag maximaal 100 m2 bedragen;
  6. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 30 meter;
  7. afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  8. de minimale afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  9. indien de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder bedraagt dan de voorgeschreven afstand, dan dient deze bestaande afstand als minimale afstand te worden aangehouden;
  10. de afstand van de bedrijfswoning tot de weg is gelijk aan de afstand welke aanwezig is op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan.
  11. bedrijfswoningen en/of vrijstaande bijgebouwen mogen niet vóór de gevellijn gebouwd worden. Indien er geen gevellijn is opgenomen dienen de woningen in de lijn van de omliggende woningen te worden gesitueerd.
12.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de gevellijn niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  2. bij de bedrijfswoning mag één carport of overkapping worden gebouwd met dien verstande dat:
    1. de gevellijn niet mag worden overschreden;
    2. de carport of overkapping uitsluitend mag worden gebouwd met een plat dak;
    3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
    4. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25 m²;
  3. afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen welke op de perceelsgrens gebouwd mogen worden;
  4. de bouwhoogte (ashoogte) van windturbines en -molens mag niet meer dan 12 meter bedragen;
  5. de oppervlakte van een zonnepaneleninstallatie mag maximaal 100 m2 bedragen, de bouwhoogte mag maximaal 2 meter zijn en er dient te worden aangetoond dat de verwachte opbrengst op bestaande gebouwen binnen het bouwvlak minder dan 60% van de optimale opbrengst bedraagt. Per bedrijf mag maximaal één zonnepaneleninstallatie worden gerealiseerd;
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  7. de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m².
12.3 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
12.3.1 Het vergroten van de oppervlakte
Het vergroten van de maximaal toegestane legale bebouwde oppervlakte is toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de oppervlakte mag met maximaal 15% worden vergroot;
  2. de uitbreiding moet noodzakelijk zijn in verband met de continuïteit van het bedrijf;
  3. het uit te breiden bedrijf zich in een bebouwingsconcentratie bevindt;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  5. de milieubelasting voor het omringende gebied mag niet worden verzwaard;
  6. de uitbreiding mag niet leiden tot een onevenredige verhoging van het verkeersaanbod op de wegen;
  7. het betreft niet een bedrijf dat zich via de regeling vrijkomende agrarische bebouwing heeft gevestigd;
  8. het bedrijf niet reeds met 15% is uitgebreid na 31 mei 2001;
  9. de reeds aanwezige bedrijfsgebouwen dienen legaal te zijn opgericht vóór de tervisielegging van dit plan;
  10. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn.
12.3.2 Het verhogen van bedrijfsgebouwen
De bestaande goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen worden vergroot, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de maximale goothoogte bedraagt 7 meter;
  2. de maximale bouwhoogte bedraagt 12 meter;
  3. aangetoond dient te worden dat het verhogen van bedrijfsgebouwen functioneel noodzakelijk is;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn.
12.4 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
12.5 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. wonen, behoudens het bepaalde in 12.1 sub b;
  2. detailhandel;
  3. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  4. vergraven, egaliseren, graven van sloten, dempen van sloten/poelen, rooien, omzetting van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt, verandering perceelsindeling binnen de gronden met de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied';
  5. seksinrichtingen;
  6. kamperen;
  7. opslag van goederen en materialen voor de gevellijn
  8. (proef)boringen naar gas, waaronder schaliegas.
12.6 Afwijking van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
12.6.1 Een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen of een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- of bijgebouwen
Een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen of een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- of bijgebouwen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 100 m2 van de woning, de gronden en/of bijgebouwen gezamenlijk;
  2. alleen detailhandel die rechtstreeks verband houdt met het ter plaatse uitgeoefende beroep of bedrijf is toegestaan;
  3. de activiteit dient te worden uitgeoefend door de bewoner;
  4. de activiteit mag uitsluitend worden uitgeoefend in de vorm van de categorie 1 en 2 bedrijven conform de in bijlage 4 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
  5. horeca is niet toegestaan;
  6. het beroep of bedrijf mag geen onevenredig verkeersaantrekkende werking hebben;
  7. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  8. buitenopslag is niet toegestaan;
  9. reclame-uitingen zijn niet toegestaan;
  10. laden en lossen mag uitsluitend op eigen terrein plaatsvinden;
  11. de activiteit milieuhygiënisch aanvaardbaar is.
12.7 Wijzigingsbevoegdheden
 
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen voor:
 
12.7.1 De omschakeling van de bestemming Kantoor in een grondgebonden agrarisch bedrijf
De omschakeling van de bestemming Kantoor in een grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak van de omschakeling middels een ondernemingsplan is aangetoond, waarbij vooraf advies wordt ingewonnen bij de SAB voor het aantonen van de noodzaak van de omschakeling;
  2. de bestemming Kantoor wordt gewijzigd naar de omliggende agrarische bestemming met dien verstande dat de omschakeling niet mogelijk is naar de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden;
  3. het nieuwe grondgebonden agrarisch bedrijf krijgt een bouwvlak op maat en de overige gronden van de bestemming kantoor worden bestemd overeenkomstig de aangrenzende gebiedsgerichte bestemmingen;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  5. alle bedrijfsbebouwing die niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering wordt gesloopt, behoudens voor zover deze cultuurhistorische waarden bezit;
  6. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  7. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  8. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
12.7.2 Het wijzigen van de bestemming Kantoor naar Bedrijf
Het wijzigen van de bestemming Kantoor in de bestemming Bedrijf is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. omliggende (agrarische) bedrijven niet worden belemmerd;
  2. het bouwvlak binnen de aangeduide bebouwingsconcentraties aan grote doorgaande wegen is gelegen;
  3. de milieubelasting niet hoger dan of gelijkgesteld is aan categorie 1 of 2 conform de in bijlage 4 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten (niet zijnde zelfstandige detailhandel en/of horeca);
  4. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  5. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  6. het initiatief dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  7. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  8. bestaande natuur- en/of landschappelijke waarden mogen niet in onevenredige mate worden aangetast;
  9. alle bedrijfsbebouwing die niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering dient te worden gesloopt;
  10. de functiewijziging slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking heeft, welke bovendien bij de ontsluitingssituatie ter plaatse past;
  11. nieuwe bebouwing is niet toegestaan;
  12. alle overtollige bebouwing gesloopt moet worden;
  13. vestiging is slechts mogelijk, indien sprake is van een maximum oppervlakte van 5.000m2 en het activiteiten betreft met milieucategorie 1 of 2;
  14. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
12.7.3 Het wijzigen van de bestemming Kantoor in de bestemming Wonen
Het wijzigen van de bestemming Kantoor met een bouwvlak en bedrijfswoning in de bestemming Wonen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het bedrijf dient te zijn beëindigd;
  2. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven;
  3. de wijziging dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  5. er dient een legale bedrijfswoning op het bouwvlak aanwezig te zijn;
  6. ingeval de bedrijfswoning cultuurhistorisch waardevol is, dient minimaal 400 m³ te worden ingezet voor wonen;
  7. de oppervlakte van het bouwvlak dient te worden verkleind ten behoeve van de wijziging naar Wonen;
  8. de woning krijgt de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing';
  9. de overige gronden van deze bestemming worden bestemd overeenkomstig de aangrenzende gebiedsgerichte bestemmingen;
  10. alle overtollige bebouwing gesloopt moet worden;
  11. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
12.7.4 Het wijzigen van de bestemming Kantoor in de bestemming Wonen en woningsplitsing
Het wijzigen van de bestemming Kantoor met een bouwvlak en bedrijfswoning in de bestemming Wonen en het splitsen in twee wooneenheden is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het bedrijf dient te zijn beëindigd;
  2. het cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft;
  3. kenmerkende architectonische eigenschappen dienen te worden behouden;
  4. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
  5. splitsing is alleen toegestaan als deze past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
  6. door de komst van de nieuwe woningen er geen milieuhygiënische belemmeringen optreden;
  7. de voormalige bedrijfsgebouwen dienen eerst te worden afgebroken tot een oppervlakte welke per woning maximaal is toegestaan, te weten 100 m² alvorens tot splitsing mag worden overgegaan;
  8. ten aanzien van de sloop van het op het moment van de ter visie legging van het ontwerp-bestemmingsplan aanwezige surplus aan vrijstaande (bij)gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen van 100 m² worden verhoogd mits de (bedrijfs)bebouwing, welke niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, wordt gesloopt. De verhoging bedraagt 50 procent van het te slopen surplus aan bebouwing. Het maximaal toegestane oppervlakte van bijgebouwen mag na afbraak niet meer bedragen dan 200 m²;
    2. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing van de nieuwe bijgebouwen;
    3. cultuurhistorische waardevolle objecten mogen niet worden gesloopt.
  9. de oppervlakte van het bouwvlak dient te worden verkleind ten behoeve van de wijziging naar Wonen;
  10. de inhoud van de karakteristieke boerderij mag niet worden vergroot;
  11. de inhoud van de karakteristieke boerderij moet vóór de splitsing tenminste 900 m³ bedragen;
  12. de inhoud van de woningen bedraagt na splitsing tenminste 400 m³ per woning;
  13. de inhoud van de gesplitste woningen mag niet worden vergroot;
  14. aan iedere woning wordt een apart bouwvlak toegekend;
  15. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  16. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
Artikel 13 Maatschappelijk
 
13.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'onderwijs', een onderwijsinstelling;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', een parkeerterrein;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening', een speelvoorziening;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'verenigingsleven', verenigingsleven;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'landschapselementen', een landschapselement;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingsconcentratie', een bebouwingsconcentratie;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk – sociale werkplaats', een sociale werkplaats;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk – kinderdagverblijf', een kinderdagverblijf;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk – opvanghuis', een opvanghuis;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk – woonzorgboerderij', een woonzorgboerderij;
  12. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kapel', een kapel;
  13. wonen in een bedrijfswoning;
  14. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - buitenschoolse opvang', een buitenschoolseopvang;
  15. ter plaatse van de aanduiding 'relatie', is één gekoppeld bouwvlak toegestaan;
  16. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in de bedrijfswoning, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van de beroepsmatige activiteiten, maximaal 100 m2 van het vloeroppervlak per woning bedraagt en uitgevoerd wordt door de bewoner;
  17. een bed&breakfast accommodatie in een bedrijfswoning met maximaal 5 kamers en voor maximaal 10 personen;
  18. ter plaatse van de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide historisch landschappelijk gebied;
  19. ter plaatse van de aanduiding 'besloten gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide besloten gebied;
  20. ter plaatse van de aanduiding 'beschermingsgebied natte natuurparel', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beschermingsgebied natte natuurparel;
  21. ter plaatse van de aanduiding 'beekdal', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beekdalsysteem;
  22. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van dassen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van dassen;
  23. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van struweelvogels', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van struweelvogels;
  24. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  25. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 1', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  26. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van kwetsbare soorten', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van kwetsbare soorten;
  27. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied', een extensiveringsgebied;
  28. de instandhouding van de in bijlage 1 van de planregels beschreven cultuurhistorische en architectonische waarden van de als 'cultuurhistorisch waardevol object' aangeduide bouwwerken.
  29. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  30. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  31. ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’, een bouwvlak waarbinnen bebouwing onder voorwaarden is toegestaan. Buiten het bouwvlak is bebouwing niet toegestaan behoudens de afwijkingsmogelijkheden in artikel 13.3.
13.2 Bouwregels
 
13.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
  2. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak.
13.2.2 Bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de goothoogte van gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.
  2. de bouwhoogte van gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.
  3. gebouwen mogen niet vóór de gevellijn gebouwd worden;
  4. de minimale afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  5. de maximale oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangeduid;
  6. op de gronden met de aanduiding 'onderwijs' geldt dat de afstand van de gebouwen tot de as van de weg ten minste 20 meter bedraagt en de afstand van de gebouwen tot de perceelsgrenzen moet ten minste 10 meter bedragen.
13.2.3 Bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. één bedrijfswoning is toegestaan, tenzij op de verbeelding is aangeduid dat het aantal wooneenheden '0' of '2' woningen bedraagt;
  2. de maximale goothoogte van bedrijfswoning bedraagt maximaal 6 meter en de maximale hoogte 10 meter;
  3. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m3 exclusief onderkeldering (of inclusief onderkeldering indien deze ten behoeve van de verblijfsfunctie wordt gebruikt) inclusief aan-en uitbouwen indien deze ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt of in ieder geval niet meer dan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan en het geen woning betreft welke in het verleden gesplitst is geweest.
  4. de maximale goothoogte van bijgebouwen bedraagt 3,5 meter en de maximale hoogte 6 meter;
  5. de gezamenlijk oppervlakte aan bijgebouwen inclusief aan- en uitbouwen die niet ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt mag maximaal 100 m2 bedragen;
  6. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 30 meter;
  7. afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  8. de minimale afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  9. indien de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder bedraagt dan de voorgeschreven afstand, dan dient deze bestaande afstand als minimale afstand te worden aangehouden;
  10. de afstand van de bedrijfswoning tot de weg is gelijk aan de afstand welke aanwezig is op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan;
  11. bedrijfswoningen en/of vrijstaande bijgebouwen mogen niet vóór de gevellijn gebouwd worden. Indien er geen gevellijn is opgenomen dienen de woningen in de lijn van de omliggende woningen te worden gesitueerd.
13.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de gevellijn niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  2. bij de bedrijfswoning mag één carport of overkapping worden gebouwd met dien verstande dat:
    1. de gevellijn niet mag worden overschreden;
    2. de carport of overkapping uitsluitend mag worden gebouwd met een plat dak;
    3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
    4. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25 m²;
  3. afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen welke op de perceelsgrens gebouwd mogen worden;
  4. de bouwhoogte (ashoogte) van windturbines en -molens mag niet meer dan 12 meter bedragen;
  5. de oppervlakte van een zonnepaneleninstallatie mag maximaal 100 m2 bedragen, de bouwhoogte mag maximaal 2 meter zijn en er dient te worden aangetoond dat de verwachte opbrengst op bestaande gebouwen binnen het bouwvlak minder dan 60% van de optimale opbrengst bedraagt. Per bedrijf mag maximaal één zonnepaneleninstallatie worden gerealiseerd;
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  7. de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m².
13.3 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
13.3.1 Het vergroten van de oppervlakte
Het vergroten van de maximaal toegestane legale bebouwde oppervlakte is toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de oppervlakte mag met maximaal 15% worden vergroot;
  2. de uitbreiding moet noodzakelijk zijn in verband met de continuïteit van de maatschappelijke functie;
  3. de uit te breiden maatschappelijke functie zich in een bebouwingsconcentratie bevindt;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  5. de milieubelasting voor het omringende gebied mag niet worden verzwaard;
  6. de uitbreiding mag niet leiden tot een onevenredige verhoging van het verkeersaanbod op de wegen;
  7. het betreft niet een maatschappelijke functie dat zich via de regeling vrijkomende agrarische bebouwing heeft gevestigd;
  8. het bedrijf niet reeds met 15% is uitgebreid na 31 mei 2001;
  9. de reeds aanwezige bedrijfsgebouwen dienen legaal te zijn opgericht vóór de tervisielegging van dit plan;
  10. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn.
13.3.2 Het verhogen van bedrijfsgebouwen
De bestaande goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen worden vergroot, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de maximale goothoogte bedraagt 7 meter;
  2. de maximale bouwhoogte bedraagt 12 meter;
  3. aangetoond dient te worden dat het verhogen van bedrijfsgebouwen functioneel noodzakelijk is;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn.
13.3.3 Het bouwen van meer dan 100 m² en dieper dan 1 meter onder het huidige maaiveld binnen de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 1'
Het bouwen van meer dan 100 m2 en dieper dan 1 meter onder het huidige maaiveld ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 1' is toegestaan indien onder andere voldaan is aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de afwijking blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de afwijking een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
13.3.4 Het bouwen van meer dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidige maaiveld binnen de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2'
Het bouwen van meer dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidige maaiveld ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2' is toegestaan indien onder andere voldaan is aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de afwijking blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de afwijking een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
13.4 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
13.5 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. detailhandel;
  2. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  3. seksinrichtingen;
  4. kamperen;
  5. opslag van goederen en materialen voor de gevellijn;
  6. permanente of tijdelijke bewoning, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk – opvanghuis' en 'specifieke vorm van maatschappelijk - woonzorgboerderij' voor zover het niet gaat om een zelfstandige wooneenheid;
  7. vergraven, egaliseren, graven van sloten, dempen van sloten/poelen, rooien, omzetting van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt, verandering perceelsindeling binnen de gronden met de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied';
  8. (proef)boringen naar gas, waaronder schaliegas.
13.6 Afwijking van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
13.6.1 Een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen of een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- of bijgebouwen
Een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen of een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- of bijgebouwen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 100 m2 van de woning, de gronden en/of bijgebouwen gezamenlijk;
  2. alleen detailhandel die rechtstreeks verband houdt met het ter plaatse uitgeoefende beroep of bedrijf is toegestaan;
  3. de activiteit dient te worden uitgeoefend door de bewoner;
  4. de activiteit mag uitsluitend worden uitgeoefend in de vorm van de categorie 1 en 2 bedrijven conform de in bijlage 4 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
  5. horeca is niet toegestaan;
  6. het beroep of bedrijf mag geen onevenredig verkeersaantrekkende werking hebben;
  7. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  8. buitenopslag is niet toegestaan;
  9. reclame-uitingen zijn niet toegestaan;
  10. laden en lossen mag uitsluitend op eigen terrein plaatsvinden;
  11. de activiteit milieuhygiënisch aanvaardbaar is.
13.7 Wijzigingsbevoegdheden
 
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen voor:
 
13.7.1 De omschakeling van de bestemming Maatschappelijk in een grondgebonden agrarisch bedrijf
De omschakeling van de bestemming Maatschappelijk in een grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak van de omschakeling middels een ondernemingsplan is aangetoond, waarbij vooraf advies wordt ingewonnen bij de SAB voor het aantonen van de noodzaak van de omschakeling;
  2. de bestemming Maatschappelijk wordt gewijzigd naar de omliggende agrarische bestemming met dien verstande dat de omschakeling niet mogelijk is naar de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden;
  3. het nieuwe grondgebonden agrarisch bedrijf krijgt een bouwvlak op maat en de overige gronden van de bestemming Maatschappelijk worden bestemd overeenkomstig de aangrenzende gebiedsgerichte bestemmingen;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  5. alle bedrijfsbebouwing die niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering wordt gesloopt, behoudens voor zover deze cultuurhistorische waarden bezit;
  6. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  7. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  8. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
13.7.2 Een andere vorm van maatschappelijk
Het wijzigen van de bestemming ten behoeve van een andere maatschappelijke functie is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. hierdoor ruimtelijk geen slechtere situatie ontstaat;
  2. hierdoor in milieuhygiënisch opzicht geen slechtere situatie ontstaat;
  3. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  4. hierdoor geen onevenredige verkeersaantrekkende werking plaatsvindt.
13.7.3 Het wijzigen van de bestemming Maatschappelijk naar Bedrijf
Het wijzigen van de bestemming Maatschappelijk in de bestemming Bedrijf is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. omliggende (agrarische) bedrijven niet worden belemmerd;
  2. het bouwvlak binnen de aangeduide bebouwingsconcentraties aan grote doorgaande wegen is gelegen;
  3. de milieubelasting niet hoger dan of gelijkgesteld is aan categorie 1 of 2 conform de in bijlage 4 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten (niet zijnde zelfstandige detailhandel en/of horeca);
  4. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  5. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  6. het initiatief dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  7. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  8. bestaande natuur- en/of landschappelijke waarden mogen niet in onevenredige mate worden aangetast;
  9. alle bedrijfsbebouwing die niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering dient te worden gesloopt;
  10. de functiewijziging slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking heeft, welke bovendien bij de ontsluitingssituatie ter plaatse past;
  11. nieuwe bebouwing is niet toegestaan;
  12. alle overtollige bebouwing gesloopt moet worden;
  13. vestiging is slechts mogelijk, indien sprake is van een maximum oppervlakte van 5.000m2 en het activiteiten betreft met milieucategorie 1 of 2;
  14. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
13.7.4 Het wijzigen van de bestemming Maatschappelijk in de bestemming Wonen
Het wijzigen van de bestemming Maatschappelijk met een bouwvlak en bedrijfswoning in de bestemming Wonen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het bedrijf dient te zijn beëindigd;
  2. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven;
  3. de wijziging dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  5. er dient een legale bedrijfswoning op het bouwvlak aanwezig te zijn;
  6. ingeval de bedrijfswoning cultuurhistorisch waardevol is, dient minimaal 400 m³ te worden ingezet voor wonen;
  7. de oppervlakte van het bouwvlak dient te worden verkleind ten behoeve van de wijziging naar Wonen;
  8. de woning krijgt de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing';
  9. de overige gronden van deze bestemming worden bestemd overeenkomstig de aangrenzende gebiedsgerichte bestemmingen;
  10. er geen sprake is van een duurzame locatie indien de gronden zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven reconstructiewetzone – verwevingsgebied;
  11. alle overtollige bebouwing gesloopt moet worden;
  12. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
13.7.5 Het wijzigen van de bestemming Maatschappelijk in de bestemming Wonen en woningsplitsing
Het wijzigen van de bestemming Maatschappelijk met een bouwvlak en bedrijfswoning in de bestemming Wonen en het splitsen in twee wooneenheden is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het bedrijf dient te zijn beëindigd;
  2. het cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft;
  3. kenmerkende architectonische eigenschappen dienen te worden behouden;
  4. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
  5. splitsing is alleen toegestaan als deze past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
  6. door de komst van de nieuwe woningen er geen milieuhygiënische belemmeringen optreden;
  7. de voormalige bedrijfsgebouwen dienen eerst te worden afgebroken tot een oppervlakte welke per woning maximaal is toegestaan, te weten 100 m² alvorens tot splitsing mag worden overgegaan;
  8. ten aanzien van de sloop van het op het moment van de ter visie legging van het ontwerp-bestemmingsplan aanwezige surplus aan vrijstaande (bij)gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen van 100 m² worden verhoogd mits de (bedrijfs)bebouwing, welke niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, wordt gesloopt. De verhoging bedraagt 50 procent van het te slopen surplus aan bebouwing. Het maximaal toegestane oppervlakte van bijgebouwen mag na afbraak niet meer bedragen dan 200 m²;
    2. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing van de nieuwe bijgebouwen;
    3. cultuurhistorische waardevolle objecten mogen niet worden gesloopt.
  9. de oppervlakte van het bouwvlak dient te worden verkleind ten behoeve van de wijziging naar Wonen;
  10. de inhoud van de karakteristieke boerderij mag niet worden vergroot;
  11. de inhoud van de karakteristieke boerderij moet vóór de splitsing ten minste 900 m³ bedragen;
  12. de inhoud van de woningen bedraagt na splitsing ten minste 400 m³ per woning;
  13. de inhoud van de gesplitste woningen mag niet worden vergroot;
  14. aan iedere woning wordt een apart bouwvlak toegekend;
  15. er geen sprake is van een duurzame locatie indien de gronden zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied';
  16. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  17. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
Artikel 14 Natuur
 
14.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuurwaarde en/of ecologische waarde;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', een parkeerterrein;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - nieuw herlaer', kasteel Nieuw Herlaer;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'landschapselementen', een landschapselement;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'beschermingsgebied natte natuurparel', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beschermingsgebied natte natuurparel;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'beekdal', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beekdalsysteem;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'besloten gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide besloten gebied;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide historisch landschappelijk gebied;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'landgoed', het behoud en herstel van de waarden en de instandhouding van onverharde wegen en lanenstelsels bij een landgoed;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van amfibieën en reptielen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van amfibieën en reptielen;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van dassen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van dassen;
  12. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van struweelvogels', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van struweelvogels;
  13. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van kwetsbare soorten', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van kwetsbare soorten;
  14. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van vlinders en natte biotopen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van vlinders en natte biotopen;
  15. ter plaatse van de aanduiding 'open gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide open gebied;
  16. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  17. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 1', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  18. ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingsconcentratie', een bebouwingsconcentratie;
  19. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied', een extensiveringsgebied;
  20. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied', een verwevingsgebied;
  21. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening', een nutsvoorziening;
  22. extensief dagrecreatief medegebruik;
  23. paden en wegen;
  24. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
14.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mag niet worden gebouwd.
 
14.3 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
14.3.1 Bouwwerken van geringe omvang
Het oprichten van bouwwerken van geringe omvang is toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de maximale oppervlakte bedraagt 10 m²;
  2. de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter, met uitzondering van vogelwachterhuisjes waarvan de maximale bouwhoogte 5 meter mag bedragen en vogelnesten (bijvoorbeeld ooievaarsnesten) waarvan de maximale bouwhoogte 7 meter mag bedragen;
  3. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt 2 meter.
14.4 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. (proef)boringen naar gas, waaronder schaliegas.
14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
14.5.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden verlenen voor:
 
een werk en/of werkzaamheden zoals weergegeven in sub a en b;
 
indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. ingeval er twee of meer aanduidingen op de desbetreffende gronden zijn gelegen, het zwaarste regime geldt;
  2. bij de beoordeling van de een werk en werkzaamheden worden de mogelijke gevolgen, zoals weergegeven in bijlage 2, getoetst;
  3. burgemeester en wethouders kunnen voor de beoordeling een daartoe bevoegd deskundige aanwijzen;
  4. indien het een werk en/of werkzaamheden binnen de aanduidingen ‘archeologische verwachtingswaarde 1’ of 'archeologische verwachtingswaarde 2' betreft, waarbij de ingrepen groter zijn dan ter plaatse is toegestaan, dient door middel van archeologisch onderzoek te worden aangetoond dat deze archeologische waarden niet worden aangetast.
a Archeologische verwachtingswaarde 1
  • ingrepen die groter of gelijk zijn dan 100 m² en dieper dan 1 meter onder het huidig maaiveld.
b Archeologische verwachtingswaarde 2
  • ingrepen die groter of gelijk zijn dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidig maaiveld.
 
14.5.2 Uitzonderingen
De omgevingsvergunningplicht in artikel 14.5.1 is niet van toepassing op het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden die:
  1. binnen het bouwvlak worden uitgevoerd;
  2. minder dan 100 m² bedragen en buiten het bouwvlak worden uitgevoerd;
  3. van ondergeschikte betekenis zijn;
  4. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  5. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  6. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
Artikel 15 Recreatie
 
15.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast', een bed & breakfast;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin', een volkstuin;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'landschapselementen', een landschapselement;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning', een recreatiewoning;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein', een kampeerterrein;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - restaurant', een restaurant;
  7. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - hondensport’, hondensport;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – vakantieboerderij', een vakantieboerderij;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – groepsaccommodatie', een groepsaccommodatie;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – paintballterrein', een paintballterrein;
  11. wonen in een bedrijfswoning;
  12. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in de bedrijfswoning, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van de beroepsmatige activiteiten, maximaal 100 m2 van het vloeroppervlak per woning bedraagt en uitgevoerd wordt door de bewoner;
  13. een bed&breakfast accommodatie in een bedrijfswoning met maximaal 5 kamers en voor maximaal 10 personen;
  14. horeca en detailhandel ten behoeve van de recreatieve functie met een maximale oppervlakte van 100 m²;
  15. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van dassen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van dassen;
  16. ter plaatse van de aanduiding 'beekdal', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beekdalsysteem;
  17. ter plaatse van de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide historisch landschappelijk gebied;
  18. ter plaatse van de aanduiding 'besloten gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide besloten gebied;
  19. ter plaatse van de aanduiding 'open gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide open gebied;
  20. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied', een landbouwontwikkelingsgebied;
  21. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied', een extensiveringsgebied;
  22. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied', een verwevingsgebied;
  23. ter plaatse van de aanduiding 'beschermingsgebied natte natuurparel', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beschermingsgebied natte natuurparel;
  24. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  25. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 1', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  26. de instandhouding van de in bijlage 1 van de planregels beschreven cultuurhistorische en architectonische waarden van de als 'cultuurhistorisch waardevol object' aangeduide bouwwerken.
  27. speelvoorzieningen;
  28. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  29. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  30. ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’, een bouwvlak waarbinnen bebouwing onder voorwaarden is toegestaan. Buiten het bouwvlak is bebouwing niet toegestaan behoudens de afwijkingsmogelijkheden in artikel 15.3.
15.2 Bouwregels
 
15.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
  2. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak.
15.2.2 Bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de goothoogte van gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.
  2. de bouwhoogte van gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.
  3. de afstand van de gebouwen tot de perceelsgrenzen dient minimaal 1 meter te bedragen;
  4. gebouwen mogen niet vóór de gevellijn gebouwd worden;
  5. de minimale afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  6. de maximale oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan, tenzij aangegeven is wat het maximale bebouwde oppervlakte mag bedragen. De maximale oppervlakte aan bebouwing mag dan niet meer bedragen dan is aangegeven, met uitzondering van het bepaalde in sub g en h;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' worden bij de aangegeven maximale oppervlakte aan bebouwing de recreatiewoningen, chalets en trekkershutten niet meegerekend. Bij de aanduiding ‘kampeerterrein’ mogen maximaal 50 recreatiewoningen, 16 chalets en 5 trekkershutten worden opgericht;
  8. de oppervlakte van de bedrijfswoning wordt niet opgeteld bij de maximale oppervlakte die is toegestaan.
15.2.3 Bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. één bedrijfswoning is toegestaan, tenzij op de verbeelding is aangeduid dat het aantal wooneenheden '0' of '2' woningen bedraagt;
  2. de maximale goothoogte van bedrijfswoning bedraagt maximaal 6 meter en de maximale hoogte 10 meter;
  3. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m3 exclusief onderkeldering (of inclusief onderkeldering indien deze ten behoeve van de verblijfsfunctie wordt gebruikt) inclusief aan-en uitbouwen indien deze ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt of in ieder geval niet meer dan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan en het geen woning betreft welke in het verleden gesplitst is geweest.
  4. de maximale goothoogte van bijgebouwen bedraagt 3,5 meter en de maximale hoogte 6 meter;
  5. de gezamenlijk oppervlakte aan bijgebouwen inclusief aan- en uitbouwen die niet ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt mag maximaal 100 m2 bedragen;
  6. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 30 meter;
  7. afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  8. de minimale afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  9. indien de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder bedraagt dan de voorgeschreven afstand, dan dient deze bestaande afstand als minimale afstand te worden aangehouden;
  10. de afstand van de bedrijfswoning tot de weg is gelijk aan de afstand welke aanwezig is op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan;
  11. bedrijfswoningen en/of vrijstaande bijgebouwen mogen niet vóór de gevellijn gebouwd worden. Indien er geen gevellijn is opgenomen dienen de woningen in de lijn van de omliggende woningen te worden gesitueerd.
15.2.4 Recreatiewoning en bijgebouwen
Voor het bouwen van een recreatiewoning ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' met bijbehorend bijgebouw gelden de volgende bepalingen:
  1. de maximale oppervlakte per recreatiewoning bedraagt 100 m2;
  2. de maximale bouwhoogte bedraagt 5 meter;
  3. de maximale goothoogte van bijgebouwen bedraagt 3 meter;
  4. de maximale oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt 9 m2.
15.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de gevellijn niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  2. bij de bedrijfswoning mag één carport of overkapping worden gebouwd met dien verstande dat:
    1. de gevellijn niet mag worden overschreden;
    2. de carport of overkapping uitsluitend mag worden gebouwd met een plat dak;
    3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
    4. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25 m².
  3. afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen welke op de perceelsgrens gebouwd mogen worden;
  4. de bouwhoogte (ashoogte) van windturbines en -molens mag niet meer dan 12 meter bedragen;
  5. de oppervlakte van een zonnepaneleninstallatie mag maximaal 100 m2 bedragen, de bouwhoogte mag maximaal 2 meter zijn en er dient te worden aangetoond dat de verwachte opbrengst op bestaande gebouwen binnen het bouwvlak minder dan 60% van de optimale opbrengst bedraagt. Per bedrijf mag maximaal één zonnepaneleninstallatie worden gerealiseerd;
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  7. de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m².
15.3 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
15.3.1 Het vergroten van de oppervlakte
Het vergroten van de maximaal toegestane legale bebouwde oppervlakte is toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de oppervlakte mag met maximaal 15% worden vergroot;
  2. de uitbreiding moet noodzakelijk zijn in verband met de continuïteit van het bedrijf;
  3. het uit te breiden bedrijf zich in een bebouwingsconcentratie bevindt;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  5. de milieubelasting voor het omringende gebied mag niet worden verzwaard;
  6. de uitbreiding mag niet leiden tot een onevenredige verhoging van het verkeersaanbod op de wegen;
  7. het betreft niet een bedrijf dat zich via de regeling vrijkomende agrarische bebouwing heeft gevestigd;
  8. het bedrijf niet reeds met 15% is uitgebreid na 31 mei 2001;
  9. de reeds aanwezige bedrijfsgebouwen dienen legaal te zijn opgericht vóór de tervisielegging van dit plan;
  10. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn.
15.3.2 Het verhogen van bedrijfsgebouwen
De bestaande goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen worden vergroot, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de maximale goothoogte bedraagt 7 meter;
  2. de maximale bouwhoogte bedraagt 12 meter;
  3. aangetoond dient te worden dat het verhogen van bedrijfsgebouwen functioneel noodzakelijk is;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn.
15.3.3 Het bouwen van meer dan 100 m² en dieper dan 1 meter onder het huidige maaiveld binnen de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 1'
Het bouwen van meer dan 100 m2 en dieper dan 1 meter onder het huidige maaiveld ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 1' is toegestaan indien onder andere voldaan is aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de afwijking blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de afwijking een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
15.3.4 Het bouwen van meer dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidige maaiveld binnen de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2'
Het bouwen van meer dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidige maaiveld ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2' is toegestaan indien onder andere voldaan is aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de afwijking blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de afwijking een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
15.4 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
15.5 Afwijking van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
15.5.1 Een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen of een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- of bijgebouwen
Een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen of een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- of bijgebouwen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 100 m2 van de woning, de gronden en/of bijgebouwen gezamenlijk;
  2. alleen detailhandel die rechtstreeks verband houdt met het ter plaatse uitgeoefende beroep of bedrijf is toegestaan;
  3. de activiteit dient te worden uitgeoefend door de bewoner;
  4. de activiteit mag uitsluitend worden uitgeoefend in de vorm van de categorie 1 en 2 bedrijven conform de in bijlage 4 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
  5. horeca is niet toegestaan;
  6. het beroep of bedrijf mag geen onevenredig verkeersaantrekkende werking hebben;
  7. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  8. buitenopslag is niet toegestaan;
  9. reclame-uitingen zijn niet toegestaan;
  10. laden en lossen mag uitsluitend op eigen terrein plaatsvinden;
  11. de activiteit milieuhygiënisch aanvaardbaar is.
15.5.2 Een andere vorm van recreatie
Een andere vorm van recreatie is toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte mag veroorzaken;
  2. buitenopslag is niet toegestaan;
  3. reclame-uitingen zijn niet toegestaan;
  4. detailhandel is niet toegestaan;
  5. laden en lossen mag uitsluitend op eigen terrein plaatsvinden;
  6. de activiteit dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn.
15.5.3 Een minicamping
Een minicamping, camperplaatsen en/of trekkershutten binnen de bestemming Recreatie met een maximale oppervlakte van 1 hectare, is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de al bestaande (mini)campings mogen niet van deze afwijking gebruik maken;
  2. verblijfsrecreatie uitsluitend plaatsvindt in de periode van 1 maart tot en met 1 november en van 16 december tot en met 16 januari;
  3. er maximaal 5 trekkershutten en maximaal 10 camperplaatsen opgericht mogen worden;
  4. een standplaats op een minicamping heeft een minimale oppervlakte van 230 m² en een camperplaats heeft een minimale oppervlakte van 100 m2;
  5. de afstand van het terrein tot de woningen van omwonenden dient minimaal 50 meter te bedragen;
  6. er dient een bedrijfswoning op het betreffende bouwvlak aanwezig te zijn;
  7. er dient een landschappelijke inpassing plaats te vinden van minimaal 20% van de oppervlakte van de minicamping;
  8. door de wijziging mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden;
  9. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  10. de aanwezige landschappelijke en ecologische kwaliteiten mogen niet worden aangetast.
15.6 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. seksinrichtingen;
  3. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  4. permanente bewoning van recreatiewoningen, stacaravans, vakantieboerderijen en groepsaccommodatie;
  5. vergraven, egaliseren, graven van sloten, dempen van sloten/poelen, rooien, omzetting van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt, verandering perceelsindeling binnen de gronden met de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied';
  6. lawaaisporten;
  7. (proef)boringen naar gas, waaronder schaliegas.
15.7 Wijzigingsbevoegdheden
 
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen voor:
 
15.7.1 De omschakeling van de bestemming Recreatie in een grondgebonden agrarisch bedrijf
De omschakeling van de bestemming Recreatie in een grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak van de omschakeling middels een ondernemingsplan is aangetoond, waarbij vooraf advies wordt ingewonnen bij de SAB voor het aantonen van de noodzaak van de omschakeling;
  2. de bestemming Recreatie wordt gewijzigd naar de omliggende agrarische bestemming met dien verstande dat de omschakeling niet mogelijk is naar de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden;
  3. het nieuwe grondgebonden agrarisch bedrijf krijgt een bouwvlak op maat en de overige gronden van de bestemming Recreatie worden bestemd overeenkomstig de aangrenzende gebiedsgerichte bestemmingen;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  5. alle bedrijfsbebouwing die niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering wordt gesloopt, behoudens voor zover deze cultuurhistorische waarden bezit;
  6. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  7. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  8. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
15.7.2 Het wijzigen van de bestemming Recreatie in de bestemming Wonen
Het wijzigen van de bestemming Recreatie met een bouwvlak en bedrijfswoning in de bestemming Wonen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het bedrijf dient te zijn beëindigd;
  2. de wijziging geldt niet voor gronden met de aanduiding 'recreatiewoning';
  3. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven;
  4. de wijziging dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  5. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  6. er dient een legale bedrijfswoning op het bouwvlak aanwezig te zijn;
  7. ingeval de bedrijfswoning cultuurhistorisch waardevol is, dient minimaal 400 m³ te worden ingezet voor wonen;
  8. de oppervlakte van het bouwvlak dient te worden verkleind ten behoeve van de wijziging naar Wonen;
  9. de woning krijgt de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing';
  10. de overige gronden van deze bestemming worden bestemd overeenkomstig de aangrenzende gebiedsgerichte bestemmingen;
  11. de gronden niet zijn gelegen binnen de aangegeven aanduiding 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied' dan wel indien sprake is van een duurzame locatie indien de gronden zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied';
  12. alle overtollige bebouwing gesloopt moet worden;
  13. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
15.7.3 Het wijzigen van de bestemming Recreatie in de bestemming Wonen en woningsplitsing
Het wijzigen van de bestemming Recreatie met een bouwvlak en bedrijfswoning in de bestemming Wonen en het splitsen in twee wooneenheden is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het bedrijf dient te zijn beëindigd;
  2. het cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft;
  3. de wijziging geldt niet voor gronden met de aanduiding 'recreatiewoning';
  4. kenmerkende architectonische eigenschappen dienen te worden behouden;
  5. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
  6. splitsing is alleen toegestaan als deze past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
  7. door de komst van de nieuwe woningen er geen milieuhygiënische belemmeringen optreden;
  8. de voormalige bedrijfsgebouwen dienen eerst te worden afgebroken tot een oppervlakte welke per woning maximaal is toegestaan, te weten 100 m² alvorens tot splitsing mag worden overgegaan;
  9. ten aanzien van de sloop van het op het moment van de ter visie legging van het ontwerp-bestemmingsplan aanwezige surplus aan vrijstaande (bij)gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen van 100 m² worden verhoogd mits de (bedrijfs)bebouwing, welke niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, wordt gesloopt. De verhoging bedraagt 50 procent van het te slopen surplus aan bebouwing. Het maximaal toegestane oppervlakte van bijgebouwen mag na afbraak niet meer bedragen dan 200 m²;
    2. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing van de nieuwe bijgebouwen;
    3. cultuurhistorische waardevolle objecten mogen niet worden gesloopt.
  10. de oppervlakte van het bouwvlak dient te worden verkleind ten behoeve van de wijziging naar Wonen;
  11. de inhoud van de karakteristieke boerderij mag niet worden vergroot;
  12. de inhoud van de karakteristieke boerderij moet vóór de splitsing tenminste 900 m³ bedragen;
  13. de inhoud van de woningen bedraagt na splitsing tenminste 400 m³ per woning;
  14. de inhoud van de gesplitste woningen mag niet worden vergroot;
  15. aan iedere woning wordt een apart bouwvlak toegekend;
  16. de gronden niet zijn gelegen binnen de aangegeven aanduiding 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied' dan wel indien sprake is van een duurzame locatie indien de gronden zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied';
  17. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  18. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
15.7.4 Het wijzigen van de bestemming Recreatie naar Bedrijf
Het wijzigen van de bestemming Recreatie in de bestemming Bedrijf is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. omliggende (agrarische) bedrijven niet worden belemmerd;
  2. het bouwvlak binnen de aangeduide bebouwingsconcentraties aan grote doorgaande wegen is gelegen;
  3. de milieubelasting niet hoger dan of gelijkgesteld is aan categorie 1 of 2 conform de in bijlage 4 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten (niet zijnde zelfstandige detailhandel en/of horeca);
  4. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  5. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  6. het initiatief dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  7. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  8. bestaande natuur- en/of landschappelijke waarden mogen n iet in onevenredige mate worden aangetast;
  9. alle bedrijfsbebouwing die niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering dient te worden gesloopt;
  10. de functiewijziging slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking heeft, welke bovendien bij de ontsluitingssituatie ter plaatse past;
  11. nieuwe bebouwing is niet toegestaan;
  12. alle overtollige bebouwing gesloopt moet worden;
  13. vestiging is slechts mogelijk, indien sprake is van een maximum oppervlakte van 5.000m2 en het activiteiten betreft met milieucategorie 1 of 2;
  14. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
Artikel 16 Sport
 
16.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het uitoefenen van sportactiviteiten;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'manege', een manege;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'landschapselementen', een landschapselement;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'sportcentrum', een sportcentrum;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - gildeterrein', een gildeterrein;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk – dierenarts', een dierenarts;
  7. wonen in een bedrijfswoning;
  8. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in de bedrijfswoning, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van de beroepsmatige activiteiten, maximaal 100 m2 van het vloeroppervlak per woning bedraagt en uitgevoerd wordt door de bewoner;
  9. een bed&breakfast accommodatie in een bedrijfswoning met maximaal 5 kamers en voor maximaal 10 personen. Dit is inclusief de aanwezige accommodatie in bijgebouwen die door het bevoegd gezag middels een afwijking is verleend;
  10. sportterreinen;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van dassen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van dassen;
  12. ter plaatse van de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide historisch landschappelijk gebied;
  13. ter plaatse van de aanduiding 'besloten gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide besloten gebied;
  14. ter plaatse van de aanduiding 'open gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide open gebied;
  15. ter plaatse van de aanduiding 'beschermingsgebied natte natuurparel', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beschermingsgebied natte natuurparel;
  16. ter plaatse van de aanduiding 'beekdal', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beekdalsysteem;
  17. ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingsconcentratie', een bebouwingsconcentratie;
  18. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  19. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied', een extensiveringsgebied;
  20. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied', verwevingsgebied;
  21. horeca van maximaal 100 m²;
  22. speelvoorzieningen;
  23. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  24. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  25. ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’, een bouwvlak waarbinnen bebouwing onder voorwaarden is toegestaan. Buiten het bouwvlak is bebouwing niet toegestaan behoudens de afwijkingsmogelijkheden in artikel 16.3.
16.2 Bouwregels
 
16.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
  2. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak.
16.2.2 Bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. de goothoogte van gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  2. de bouwhoogte van gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'manege' mag maximaal' één rijhal worden opgericht van maximaal 1200 m²;
  4. de afstand van de gebouwen tot de perceelsgrenzen dient minimaal 1 meter te bedragen;
  5. de minimale afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  6. de maximale oppervlakte aan bebouwing binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangeduid.
16.2.3 Bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. één bedrijfswoning is toegestaan, tenzij op de verbeelding is aangeduid dat het aantal wooneenheden '0' of '2' woningen bedraagt;
  2. de maximale goothoogte van bedrijfswoning bedraagt maximaal 6 meter en de maximale hoogte 10 meter;
  3. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m3 exclusief onderkeldering (of inclusief onderkeldering indien deze ten behoeve van de verblijfsfunctie wordt gebruikt) inclusief aan-en uitbouwen indien deze ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt of in ieder geval niet meer dan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan en het geen woning betreft welke in het verleden gesplitst is geweest.
  4. de maximale goothoogte van bijgebouwen bedraagt 3,5 meter en de maximale hoogte 6 meter;
  5. de gezamenlijk oppervlakte aan bijgebouwen inclusief aan- en uitbouwen die niet ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt mag maximaal 100 m2 bedragen;
  6. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 30 meter;
  7. afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  8. de minimale afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  9. indien de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder bedraagt dan de voorgeschreven afstand, dan dient deze bestaande afstand als minimale afstand te worden aangehouden;
  10. de afstand van de bedrijfswoning tot de weg is gelijk aan de afstand welke aanwezig is op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan;
  11. bedrijfswoningen en/of vrijstaande bijgebouwen mogen niet vóór de gevellijn gebouwd worden. Indien er geen gevellijn is opgenomen dienen de woningen in de lijn van de omliggende woningen te worden gesitueerd.
16.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  2. bij de bedrijfswoning mag één carport of overkapping worden gebouwd met dien verstande dat:
    1. de gevellijn niet mag worden overschreden;
    2. de carport of overkapping uitsluitend mag worden gebouwd met een plat dak;
    3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
    4. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25 m²;
  3. afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen welke op de perceelsgrens gebouwd mogen worden;
  4. de bouwhoogte (ashoogte) van windturbines en -molens mag niet meer dan 12 meter bedragen;
  5. bij de aanduiding ‘manege’ mag een hooiberg worden opgericht. De bouwhoogte van een hooiberg mag niet meer dan 8 meter bedragen en de oppervlakte niet meer dan 25 m2. Per bedrijf mag maximaal één hooiberg worden gerealiseerd;
  6. bij de aanduiding ‘manege’ mag een stapmolen worden opgericht. De bouwhoogte van een stapmolen mag niet meer dan 4 meter bedragen en de doorsnede/diameter mag niet meer dan 12 meter bedragen;
  7. de oppervlakte van een zonnepaneleninstallatie mag maximaal 100 m2 bedragen, de bouwhoogte mag maximaal 2 meter zijn en er dient te worden aangetoond dat de verwachte opbrengst op bestaande gebouwen binnen het bouwvlak minder dan 60% van de optimale opbrengst bedraagt. Per bedrijf mag maximaal één zonnepaneleninstallatie worden gerealiseerd;
  8. de bouwhoogte van sportveldverlichting mag niet meer dan 15 meter bedragen;
  9. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  10. de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m².
16.3 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
16.3.1 Het vergroten van de oppervlakte
Het vergroten van de maximaal toegestane legale bebouwde oppervlakte is toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de oppervlakte mag met maximaal 15% worden vergroot;
  2. de uitbreiding moet noodzakelijk zijn in verband met de continuïteit van het bedrijf;
  3. het uit te breiden bedrijf zich in een bebouwingsconcentratie bevindt;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  5. de milieubelasting voor het omringende gebied mag niet worden verzwaard;
  6. de uitbreiding mag niet leiden tot een onevenredige verhoging van het verkeersaanbod op de wegen;
  7. het betreft niet een bedrijf dat zich via de regeling vrijkomende agrarische bebouwing heeft gevestigd;
  8. het bedrijf niet reeds met 15% is uitgebreid na 31 mei 2001;
  9. de reeds aanwezige bedrijfsgebouwen dienen legaal te zijn opgericht vóór de tervisielegging van dit plan;
  10. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn.
16.3.2 Het verhogen van bedrijfsgebouwen
De bestaande goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen worden vergroot, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de maximale goothoogte bedraagt 7 meter;
  2. de maximale bouwhoogte bedraagt 12 meter;
  3. aangetoond dient te worden dat het verhogen van bedrijfsgebouwen functioneel noodzakelijk is;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn.
16.3.3 Het bouwen van meer dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidige maaiveld binnen de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2'
Het bouwen van meer dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidige maaiveld ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2' is toegestaan indien onder andere voldaan is aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de afwijking blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de afwijking een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
16.4 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. seksinrichtingen;
  2. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  4. vergraven, egaliseren, graven van sloten, dempen van sloten/poelen, rooien, omzetting van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt, verandering perceelsindeling binnen de gronden met de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied';
  5. (proef)boringen naar gas, waaronder schaliegas.
16.5 Afwijking van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
16.5.1 Een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen of een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- of bijgebouwen
Een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen of een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- of bijgebouwen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 100 m2 van de woning, de gronden en/of bijgebouwen gezamenlijk;
  2. alleen detailhandel die rechtstreeks verband houdt met het ter plaatse uitgeoefende beroep of bedrijf is toegestaan;
  3. de activiteit dient te worden uitgeoefend door de bewoner;
  4. de activiteit mag uitsluitend worden uitgeoefend in de vorm van de categorie 1 en 2 bedrijven conform de in bijlage 4 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
  5. horeca is niet toegestaan;
  6. het beroep of bedrijf mag geen onevenredig verkeersaantrekkende werking hebben;
  7. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  8. buitenopslag is niet toegestaan;
  9. reclame-uitingen zijn niet toegestaan;
  10. laden en lossen mag uitsluitend op eigen terrein plaatsvinden;
  11. de activiteit milieuhygiënisch aanvaardbaar is.
16.5.2 Nevenactiviteiten binnen bebouwingsconcentraties
De volgende nevenactiviteiten zijn toegestaan:
  1. niet aan het buitengebied gebonden bedrijven in de vorm van de categorie 1 en 2 bedrijven conform de in bijlage 4 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  2. agrarisch-verwante bedrijven en agrarisch-technische bedrijven, waarbij de bedrijven met een grote verkeersaantrekkende werking zoals loon- en grondverzetbedrijven zich uitsluitend kunnen vestigen in de bebouwingsconcentraties aan grote doorgaande wegen;
  3. statische opslag tot een maximale oppervlakte van 1000 m², mits het geen handelsactiviteiten betreft;
  4. verblijfsrecreatie (minicamping, camperplaatsen en/of trekkershutten) met een maximale oppervlakte van 1 hectare, grenzend aan een agrarisch bouwvlak of een wonen bouwvlak met dien verstande dat:
    1. de al bestaande (mini)campings niet van deze nevenactiviteit gebruik mogen maken;
    2. er maximaal 5 trekkershutten opgericht mogen worden;
    3. er maximaal 10 camperplaatsen opgericht mogen worden;
    4. een standplaats op een minicamping heeft een minimale oppervlakte van 230 m² en een camperplaats heeft een minimale oppervlakte van 100 m2;
    5. verblijfsrecreatie uitsluitend plaatsvindt in de periode van 1 maart tot en met 1 november en van 16 december tot en met 16 januari;
    6. de afstand van het terrein tot de woningen van omwonenden dient minimaal 50 meter te bedragen;
    7. er een bedrijfswoning op het betreffende bouwvlak aanwezig is;
    8. er landschappelijke inpassing plaatsvindt van minimaal 30% van de oppervlakte van de minicamping;
  5. groepsaccommodatie tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  6. een bed & breakfast accommodatie in bijgebouwen met maximaal 5 kamers voor maximaal 10 personen. Dit is inclusief de aanwezige accommodatie in het hoofdgebouw;
  7. dagrecreatieve voorzieningen, zoals een speeltuin en verhuur van fietsen tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  8. horeca ten dienste van extensieve recreatie, zoals een theetuin en een ijs/snackverkooppunt tot maximaal 100 m² (gezamenlijke oppervlakte van binnen- en buitenruimte);
  9. zorgfuncties en/of maatschappelijke functies tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  10. bij cumulatie van meerdere vormen van nevenactiviteiten/verbrede landbouw dan wel aan huis gebonden beroepen mag het totale daarvoor te gebruiken bruto vloeroppervlak niet meer bedragen dan 400 m² behalve wanneer sprake is van een combinatie met statische opslag of een minicamping. In het geval van statische opslag is een maximale oppervlakte voor nevenactiviteiten van in totaal 1000 m² toegestaan waarvan minimaal 600 m2 dient te worden ingezet ten behoeve van statische opslag . Als het gaat om een minicamping is maximaal een oppervlak van 5000 m² voor nevenactiviteiten toegestaan waarvan minimaal 4600 m2 dient te worden ingezet ten behoeve van de minicamping.
indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de functie van aangrenzende, niet bij de sportactiviteiten behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden aangetast;
  2. door de wijziging geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvindt;
  3. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  4. de aanwezige landschappelijke en ecologische kwaliteiten mogen niet worden aangetast;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  6. alleen nevenfuncties die conform het bestemmingsplan voortgezet kunnen worden als vervolgfunctie zijn toegestaan;
  7. de werkzaamheden dienen door de bewoner te worden uitgeoefend.
16.5.3 Nevenactiviteiten buiten bebouwingsconcentraties
De volgende nevenactiviteiten zijn toegestaan:
  1. agrarisch-technische bedrijven zonder grote verkeersaantrekkende werking, tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  2. statische opslag tot een maximale oppervlakte van 1000 m², mits het geen handelsactiviteiten betreft;
  3. verblijfsrecreatie (minicamping, camperplaatsen en/of trekkershutten) met een maximale oppervlakte van 1 hectare, grenzend aan een agrarisch bouwvlak of een wonen bouwvlak met dien verstande dat:
    1. de al bestaande (mini)campings niet van deze nevenactiviteit gebruik mogen maken;
    2. er maximaal 5 trekkershutten opgericht mogen worden;
    3. er maximaal 10 camperplaatsen opgericht mogen worden;
    4. een standplaats op een minicamping heeft een minimale oppervlakte van 230 m² en een camperplaats heeft een minimale oppervlakte van 100 m2;
    5. verblijfsrecreatie uitsluitend plaatsvindt in de periode van 1 maart tot en met 1 november en van 16 december tot en met 16 januari;
    6. de afstand van het terrein tot de woningen van omwonenden dient minimaal 50 meter te bedragen;
    7. er een bedrijfswoning op het betreffende bouwvlak aanwezig is;
    8. er landschappelijke inpassing plaatsvindt van minimaal 30% van de oppervlakte van de minicamping;
  4. groepsaccommodatie tot een maximale oppervlakte van 400 m²
  5. een bed & breakfast accommodatie in bijgebouwen met maximaal 5 kamers voor maximaal 10 personen. Dit is inclusief de aanwezige accommodatie in het hoofdgebouw;
  6. dagrecreatieve voorzieningen, zoals een speeltuin en verhuur van fietsen tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
  7. horeca ten dienste van extensieve recreatie, zoals een theetuin en een ijs/snackverkooppunt tot maximaal 100 m² (gezamenlijke oppervlakte van binnen- en buitenruimte);
  8. bij cumulatie van meerdere vormen van nevenactiviteiten/verbrede landbouw dan wel aan huis gebonden beroepen mag het totale daarvoor te gebruiken bruto vloeroppervlak niet meer bedragen dan 400 m² behalve wanneer sprake is van een combinatie met statische opslag of een minicamping. In het geval van statische opslag is een maximale oppervlakte voor nevenactiviteiten van in totaal 1000 m² toegestaan waarvan minimaal 600 m2 dient te worden ingezet ten behoeve van statische opslag . Als het gaat om een minicamping is maximaal een oppervlak van 5000 m² voor nevenactiviteiten toegestaan waarvan minimaal 4600 m2 dient te worden ingezet ten behoeve van de minicamping.
indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de functie van aangrenzende, niet bij de sportactiviteiten behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden aangetast;
  2. door de wijziging geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvindt;
  3. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  4. de aanwezige landschappelijke en ecologische kwaliteiten mogen niet worden aangetast;
  5. het geen gronden betreft die gelegen zijn binnen de op de verbeelding aangegeven reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied;
  6. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  7. alleen nevenfuncties die conform het bestemmingsplan voortgezet kunnen worden als vervolgfunctie zijn toegestaan;
  8. de werkzaamheden dienen door de bewoner te worden uitgeoefend.
16.6 Wijzigingsbevoegdheden
 
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen voor:
 
16.6.1 De omschakeling van de bestemming Sport in een grondgebonden agrarisch bedrijf
De omschakeling van de bestemming Sport in een grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak van de omschakeling middels een ondernemingsplan is aangetoond, waarbij vooraf advies wordt ingewonnen bij de SAB voor het aantonen van de noodzaak van de omschakeling;
  2. de bestemming Sport wordt gewijzigd naar de omliggende agrarische bestemming met dien verstande dat de omschakeling niet mogelijk is naar de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden;
  3. het nieuwe grondgebonden agrarisch bedrijf krijgt een bouwvlak op maat en de overige gronden van de bestemming Sport worden bestemd overeenkomstig de aangrenzende gebiedsgerichte bestemmingen;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  5. alle bedrijfsbebouwing die niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering wordt gesloopt, behoudens voor zover deze cultuurhistorische waarden bezit;
  6. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  7. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  8. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
16.6.2 De vergroting van het bouwvlak ten behoeve van een manege
Het vergroten van het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'manege' is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak van de vergroting is aangetoond;
  2. binnen het vigerende bouwvlak dienen de bebouwingsmogelijkheden volledig benut te zijn;
  3. de oppervlakte van het bouwvlak mag worden vergroot tot 1 hectare;
  4. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  5. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  6. de uitbreiding dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  7. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
16.6.3 Het wijzigen van de bestemming Sport in de bestemming Wonen
Het wijzigen van de bestemming Sport met een bouwvlak en bedrijfswoning in de bestemming Wonen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het bedrijf dient te zijn beëindigd;
  2. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven;
  3. de wijziging dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  5. er dient een legale bedrijfswoning op het bouwvlak aanwezig te zijn;
  6. ingeval de bedrijfswoning cultuurhistorisch waardevol is, dient minimaal 400 m³ te worden ingezet voor wonen;
  7. de oppervlakte van het bouwvlak dient te worden verkleind ten behoeve van de wijziging naar Wonen;
  8. de woning krijgt de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing';
  9. de overige gronden van deze bestemming worden bestemd overeenkomstig de aangrenzende gebiedsgerichte bestemmingen;
  10. er geen sprake is van een duurzame locatie indien de gronden zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven reconstructiewetzone – verwevingsgebied;
  11. alle overtollige bebouwing gesloopt moet worden;
  12. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
16.6.4 Het wijzigen van de bestemming Sport in de bestemming Wonen en woningsplitsing
Het wijzigen van de bestemming Sport met een bouwvlak en bedrijfswoning in de bestemming Wonen en het splitsen in twee wooneenheden is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het bedrijf dient te zijn beëindigd;
  2. het cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft;
  3. kenmerkende architectonische eigenschappen dienen te worden behouden;
  4. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
  5. splitsing is alleen toegestaan als deze past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
  6. door de komst van de nieuwe woningen er geen milieuhygiënische belemmeringen optreden;
  7. de voormalige bedrijfsgebouwen dienen eerst te worden afgebroken tot een oppervlakte welke per woning maximaal is toegestaan, te weten 100 m² alvorens tot splitsing mag worden overgegaan;
  8. ten aanzien van de sloop van het op het moment van de ter visie legging van het ontwerp-bestemmingsplan aanwezige surplus aan vrijstaande (bij)gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen van 100 m² worden verhoogd mits de (bedrijfs)bebouwing, welke niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, wordt gesloopt. De verhoging bedraagt 50 procent van het te slopen surplus aan bebouwing. Het maximaal toegestane oppervlakte van bijgebouwen mag na afbraak niet meer bedragen dan 200 m²;
    2. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing van de nieuwe bijgebouwen;
    3. cultuurhistorische waardevolle objecten mogen niet worden gesloopt.
  9. de oppervlakte van het bouwvlak dient te worden verkleind ten behoeve van de wijziging naar Wonen;
  10. de inhoud van de karakteristieke boerderij mag niet worden vergroot;
  11. de inhoud van de karakteristieke boerderij moet vóór de splitsing tenminste 900 m³ bedragen;
  12. de inhoud van de woningen bedraagt na splitsing tenminste 400 m³ per woning;
  13. de inhoud van de gesplitste woningen mag niet worden vergroot;
  14. aan iedere woning wordt een apart bouwvlak toegekend;
  15. er geen sprake is van een duurzame locatie indien de gronden zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied';
  16. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  17. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
Artikel 17 Sport - Golfbaan de Dommel
  
17.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Sport – Golfbaan de Dommel aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport – hole twee tot en met zeven', een golfterrein met maximaal 6 holes met dien verstande dat voor de uitoefening van de golfsport maximaal 5,5 ha mag worden gebruikt;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport – hole één en acht tot en met achttien', een golfterrein met maximaal 12 holes;
  3. instandhouding en ontwikkeling van bestaand en aan te leggen bos;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'landschapselementen', een landschapselement;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', een parkeerterrein;
  6. instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige en potentiële natuur- en landschapswaarden;
  7. instandhouding van de cultuurhistorische waarden en de historische groenstructuur van een onverhard voetpad;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'beekdal', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beekdalsysteem;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'beschermingsgebied natte natuurparel', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beschermingsgebied natte natuurparel;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van dassen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van dassen;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van kwetsbare soorten', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van kwetsbare soorten;
  12. ter plaatse van de aanduiding 'besloten gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide besloten gebied;
  13. ter plaatse van de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide historisch landschappelijk gebied;
  14. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van amfibieën en reptielen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van amfibieën en reptielen;
  15. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  16. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 1', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  17. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied', een extensiveringsgebied;
  18. paden en overlopen;
  19. parkeervoorzieningen, uitsluitend binnen het bouwvlak;
  20. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  21. ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’, een bouwvlak waarbinnen bebouwing onder voorwaarden is toegestaan. Buiten het bouwvlak is bebouwing niet toegestaan.
17.2 Bouwregels
 
17.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht, met uitzondering van de gebouwen zoals bedoeld in sub b;
  2. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport – hole twee tot en met zeven' mogen maximaal 2 schuilgelegenheden worden opgericht met een maximale hoogte van 3 meter en een maximale oppervlakte van 8 m²;
  3. de maximale oppervlakte aan bebouwing mag niet meer bedragen dan is aangeduid;
  4. de maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan.
17.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de gevellijn niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  2. afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen welke op de perceelsgrens gebouwd mogen worden;
  3. de bouwhoogte (ashoogte) van windturbines en -molens mag niet meer dan 12 meter bedragen;
  4. de oppervlakte van een zonnepaneleninstallatie mag maximaal 100 m2 bedragen, de bouwhoogte mag maximaal 2 meter zijn en er dient te worden aangetoond dat de verwachte opbrengst op bestaande gebouwen binnen het bouwvlak minder dan 60% van de optimale opbrengst bedraagt. Per bedrijf mag maximaal één zonnepaneleninstallatie worden gerealiseerd;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  6. de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m²;
  7. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport – hole één en acht tot en met achttien' mogen verlichtingsmasten worden opgericht met een maximale hoogte van 18 meter;
  8. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport – hole één en acht tot en met achttien' mogen ballenvangers worden opgericht met een maximale hoogte van 6 meter.
17.3 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. seksinrichtingen;
  2. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  4. (proef)boringen naar gas, waaronder schaliegas.
17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
17.4.1 Specifieke gebruikregels
Het is verboden het volgende werk en/of de volgende werkzaamheden uit te voeren binnen de betreffende aanduidingen:
  1. vergraven, egaliseren, graven van sloten, dempen van sloten/poelen, rooien, omzetting van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt, verandering perceelsindeling binnen de gronden met de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied'.
17.4.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden verlenen voor:
 
een werk en/of werkzaamheden zoals weergegeven in sub a t/m j;
 
indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. ingeval er twee of meer aanduidingen op de desbetreffende gronden zijn gelegen, het zwaarste regime geldt;
  2. bij de beoordeling van de een werk en werkzaamheden worden de mogelijke gevolgen, zoals weergegeven in bijlage 2, getoetst;
  3. burgemeester en wethouders kunnen voor de beoordeling een daartoe bevoegd deskundige aanwijzen;
  4. indien het een werk en/of werkzaamheden binnen de aanduidingen 'archeologische verwachtingswaarde 1' of 'archeologische verwachtingswaarde 2' betreft, waarbij de ingrepen groter zijn dan ter plaatse is toegestaan, dient door middel van archeologisch onderzoek te worden aangetoond dat deze archeologische waarden niet worden aangetast.
a Historisch landschappelijk gebied
  • afgraven, ophogen;
  • indrijven;
  • onderbemalen;
  • aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • planten, omzetten van grasland naar bouwland;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m².
b Archeologische verwachtingswaarde 1
  • ingrepen die groter of gelijk zijn dan 100 m² en dieper dan 1 meter onder het huidig maaiveld.
c Archeologische verwachtingswaarde 2
  • ingrepen die groter of gelijk zijn dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidig maaiveld.
d Leefgebied van amfibieën en reptielen
  • afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven
  • draineren, onderbemalen, dammen, stuwen, graven van sloten, dempen van sloten, dempen van poelen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • rooien, planten, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen, veranderen perceelsindeling.
e beekdal
  • afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven;
  • draineren, onderbemalen, aanleg dammen, aanleg stuwen, graven sloten, dempen sloten, dempen poelen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  •  rooien, opplanten, omzetten van grasland naar bouwland, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen, veranderen perceelsindeling.
f Besloten gebied
  • afgraven, egaliseren;
  • rooien, omzetten van grasland naar bouwland, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt.
g Leefgebied van dassen
  • afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren;
  • draineren, onderbemalen, dempen sloten, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • rooien, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen.
h Leefgebied van kwetsbare soorten
  • afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven;
  • draineren, onderbemalen, aanleg dammen, aanleg stuwen, graven sloten, dempen sloten, dempen poelen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • rooien, opplanten, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen, veranderen perceelsindeling.
i landschapselementen
  • rooien, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², veranderen perceelsindeling.
j Beschermingsgebied natte natuurparel
  • afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven, verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 centimeter onder maaiveld;
  • draineren, onderbemalen, aanleg dammen, aanleg stuwen, graven sloten, dempen sloten, dempen poelen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen, veranderen perceelsindeling.
 
17.4.3 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in artikel 17.4.1 en de omgevingsvergunningplicht in artikel 17.4.2 zijn niet van toepassing op het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden die:
  1. binnen het bouwvlak worden uitgevoerd;
  2. minder dan 100 m² bedragen en buiten het bouwvlak worden uitgevoerd;
  3. van ondergeschikte betekenis zijn;
  4. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  5. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
Artikel 18 Verkeer
 
18.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van kwetsbare soorten', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van kwetsbare soorten;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van amfibieën en reptielen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van amfibieën en reptielen;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van dassen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van dassen;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van struweelvogels, het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van struweelvogels;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van vlinders en natte biotopen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van vlinders en natte biotopen;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide historisch landschappelijk gebied;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'landgoed', het behoud en herstel van de waarden en de instandhouding van onverharde wegen en lanenstelsels bij een landgoed;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'landschapselementen', een landschapselement;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'open gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide open gebied;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'besloten gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide besloten gebied;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  12. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 1', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  13. ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingsconcentratie', een bebouwingsconcentratie;
  14. ter plaatse van de aanduiding 'beekdal', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beekdalsysteem;
  15. ter plaatse van de aanduiding 'beschermingsgebied natte natuurparel', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beschermingsgebied natte natuurparel;
  16. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied', een landbouwontwikkelingsgebied;
  17. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied', een extensiveringsgebied;
  18. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied', een verwevingsgebied;
  19. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  20. parkeervoorzieningen;
  21. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  22. straatmeubilair;
  23. voorzieningen van algemeen nut;
  24. civieltechnische kunstwerken;
  25. waterlopen en waterpartijen;
  26. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  27. oeververbindingen (bruggen).
18.2 Bouwregels
 
18.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3 meter;
  3. de maximale oppervlakte van gebouwen bedraagt 6 m².
18.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 6 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van verlichtingsarmaturen en verkeersvoorzieningen mogen maximaal 9 meter bedragen;
18.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
18.4 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
18.4.1 Het verhogen van de bouwhoogte
Het verhogen van de bouwhoogte van verlichtingsarmaturen en verkeersvoorzieningen is toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de maximale bouwhoogte 15 meter bedraagt;
  2. aangetoond dient te worden dat het verhogen van de bouwhoogte functioneel noodzakelijk is;
  3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
18.5 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. kamperen;
  2. opslag van goederen en materialen;
  3. (proef)boringen naar gas, waaronder schaliegas.
18.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
18.6.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden verlenen voor:
 
een werk en/of werkzaamheden zoals weergegeven in sub a en b;
 
indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. ingeval er twee of meer aanduidingen op de desbetreffende gronden zijn gelegen, het zwaarste regime geldt;
  2. bij de beoordeling van de een werk en werkzaamheden worden de mogelijke gevolgen, zoals weergegeven in bijlage 2, getoetst;
  3. burgemeester en wethouders kunnen voor de beoordeling een daartoe bevoegd deskundige aanwijzen;
  4. indien het een werk en/of werkzaamheden binnen de aanduidingen 'archeologische verwachtingswaarde 1' of 'archeologische verwachtingswaarde 2' betreft, waarbij de ingrepen groter zijn dan ter plaatse is toegestaan, dient door middel van archeologisch onderzoek te worden aangetoond dat deze archeologische waarden niet worden aangetast.
a Archeologische verwachtingswaarde 1
  • ingrepen die groter of gelijk zijn dan 100 m² en dieper dan 1 meter onder het huidig maaiveld.
b Archeologische verwachtingswaarde 2
  • ingrepen die groter of gelijk zijn dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidig maaiveld.
 
18.6.2 Uitzonderingen
De omgevingsvergunningplicht in artikel 18.6.1 is niet van toepassing op het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden die:
  1. binnen het bouwvlak worden uitgevoerd;
  2. minder dan 100 m² bedragen en buiten het bouwvlak worden uitgevoerd;
  3. van ondergeschikte betekenis zijn;
  4. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  5. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  6. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
Artikel 19 Verkeer - Fietspad
 
19.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Verkeer - Fietspad aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. voet-, fiets- en bromfietspaden;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide historisch landschappelijk gebied;
  
  1. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van kwetsbare soorten', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van kwetsbare soorten;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van dassen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van dassen;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'landschapselementen', een landschapselement;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'beekdal', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beekdalsysteem;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'besloten gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide besloten gebied;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'open gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide open gebied;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'beschermingsgebied natte natuurparel', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beschermingsgebied natte natuurparel;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 1', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied', een extensiveringsgebied;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied', een verwevingsgebied;
  12. parkeervoorzieningen;
  13. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  14. straatmeubilair;
  15. voorzieningen van algemeen nut;
  16. civieltechnische kunstwerken;
  17. waterlopen en waterpartijen;
  18. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  19. oeververbindingen (bruggen).
19.2 Bouwregels
 
19.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3 meter;
  3. de maximale oppervlakte van gebouwen bedraagt 6 m².
19.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 6 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte (ashoogte) van windturbines en -molens mag niet meer dan 12 meter bedragen.
19.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
19.4 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. kamperen;
  2. opslag van goederen en materialen;
  3. (proef)boringen naar gas, waaronder schaliegas.
19.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
19.5.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden verlenen voor:
 
een werk en/of werkzaamheden zoals weergegeven in sub a en b;
 
indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. ingeval er twee of meer aanduidingen op de desbetreffende gronden zijn gelegen, het zwaarste regime geldt;
  2. bij de beoordeling van de een werk en werkzaamheden worden de mogelijke gevolgen, zoals weergegeven in bijlage 2, getoetst;
  3. burgemeester en wethouders kunnen voor de beoordeling een daartoe bevoegd deskundige aanwijzen;
  4. indien het een werk en/of werkzaamheden binnen de aanduidingen 'archeologische verwachtingswaarde 1' of 'archeologische verwachtingswaarde 2' betreft, waarbij de ingrepen groter zijn dan ter plaatse is toegestaan, dient door middel van archeologisch onderzoek te worden aangetoond dat deze archeologische waarden niet worden aangetast.
a Archeologische verwachtingswaarde 1
  • ingrepen die groter of gelijk zijn dan 100 m² en dieper dan 1 meter onder het huidig maaiveld.
b Archeologische verwachtingswaarde 2
  • ingrepen die groter of gelijk zijn dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidig maaiveld.
 
19.5.2 Uitzonderingen
De omgevingsvergunningplicht in artikel 19.5.1 is niet van toepassing op het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden die:
  1. binnen het bouwvlak worden uitgevoerd;
  2. minder dan 100 m² bedragen en buiten het bouwvlak worden uitgevoerd;
  3. van ondergeschikte betekenis zijn;
  4. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  5. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  6. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
Artikel 20 Verkeer - Zandpad
 
20.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. onverharde wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
  2. voet- en fietspaden;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing', een landschappelijke inpassing;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide historisch landschappelijk gebied;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'landgoed', het behoud en herstel van de waarden en de instandhouding van onverharde wegen en lanenstelsels bij een landgoed;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingsconcentratie', een bebouwingsconcentratie;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'landschapselementen', een landschapselement;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'beekdal', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beekdalsysteem;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'beschermingsgebied natte natuurparel', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beschermingsgebied natte natuurparel;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van amfibieën en reptielen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van amfibieën en reptielen;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van dassen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van dassen;
  12. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van kwetsbare soorten', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van kwetsbare soorten;
  13. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van struweelvogels', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van struweelvogels;
  14. ter plaatse van de aanduiding 'besloten gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide besloten gebied;
  15. ter plaatse van de aanduiding 'open gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide open gebied;
  16. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van vlinders en natte biotopen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van vlinders en natte biotopen;
  17. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  18. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 1', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  19. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied', een landbouwontwikkelingsgebied;
  20. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied', een extensiveringsgebied;
  21. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied', een verwevingsgebied;
  22. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  23. straatmeubilair;
  24. voorzieningen van algemeen nut;
  25. civieltechnische kunstwerken;
  26. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  27. extensief recreatief medegebruik.
20.2 Bouwregels
 
20.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3 meter;
  3. de maximale oppervlakte van gebouwen bedraagt 6 m².
20.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 6 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte (ashoogte) van windturbines en -molens mag niet meer dan 12 meter bedragen.
20.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving, waaronder geconcentreerd bouwen;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
20.4 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  2. seksinrichtingen;
  3. kamperen;
  4. opslag van goederen en materialen;
  5. (proef)boringen naar gas, waaronder schaliegas.
20.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
20.5.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden verlenen voor:
 
een werk en/of werkzaamheden zoals weergegeven in sub a en b;
 
indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. ingeval er twee of meer aanduidingen op de desbetreffende gronden zijn gelegen, het zwaarste regime geldt;
  2. bij de beoordeling van de een werk en werkzaamheden worden de mogelijke gevolgen, zoals weergegeven in bijlage 2, getoetst;
  3. burgemeester en wethouders kunnen voor de beoordeling een daartoe bevoegd deskundige aanwijzen;
  4. indien het een werk en/of werkzaamheden binnen de aanduidingen 'archeologische verwachtingswaarde 1' of 'archeologische verwachtingswaarde 2' betreft, waarbij de ingrepen groter zijn dan ter plaatse is toegestaan, dient door middel van archeologisch onderzoek te worden aangetoond dat deze archeologische waarden niet worden aangetast.
a Archeologische verwachtingswaarde 1
  • ingrepen die groter of gelijk zijn dan 100 m² en dieper dan 1 meter onder het huidig maaiveld.
b Archeologische verwachtingswaarde 2
  • ingrepen die groter of gelijk zijn dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidig maaiveld.
 
20.5.2 Uitzonderingen
De omgevingsvergunningplicht in artikel 20.5.1 is niet van toepassing op het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden die:
  1. binnen het bouwvlak worden uitgevoerd;
  2. minder dan 100 m² bedragen en buiten het bouwvlak worden uitgevoerd;
  3. van ondergeschikte betekenis zijn;
  4. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  5. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  6. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
Artikel 21 Water
 
21.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. waterberging;
  3. ecologische natuurwaarden;
  4. waterlopen en daarbij behorende oevervoorzieningen;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide historisch landschappelijk gebied;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'landgoed', het behoud en herstel van de waarden en de instandhouding van onverharde wegen en lanenstelsels bij een landgoed;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingsconcentratie', een bebouwingsconcentratie;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - aanlegsteiger', een aanlegsteiger;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - nieuw herlaer', kasteel Nieuw Herlaer;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'besloten gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide besloten gebied;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'open gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide open gebied;
  12. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van amfibieën en reptielen', een leefgebied van amfibieën en reptielen;
  13. ter plaatse van de aanduiding 'beschermingsgebied natte natuurparel', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beschermingsgebied natte natuurparel;
  14. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van dassen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van dassen;
  15. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van kwetsbare soorten', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van kwetsbare soorten;
  16. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van struweelvogels', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van struweelvogels;
  17. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van vlinders en natte biotopen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van vlinders en natte biotopen;
  18. ter plaatse van de aanduiding 'beekdal', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beekdalsysteem;
  19. ter plaatse van de aanduiding 'landschapselementen', een landschapselement;
  20. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  21. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 1', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  22. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied', een landbouwontwikkelingsgebied;
  23. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied', een extensiveringsgebied;
  24. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied', een verwevingsgebied;
  25. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden;
  26. extensief recreatief medegebruik;
  27.  infiltratievoorzieningen;
  28. beheer en onderhoud van waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
21.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. op de gronden mag niet worden gebouwd behoudens waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. de maximale goot- en bouwhoogte van deze bouwwerken bedraagt 3,5 meter, met uitzondering van bruggen waarvoor een maximale hoogte van 9 meter is toegestaan;
  3. de maximale oppervlakte van een bouwwerk bedraagt 75 m², met uitzondering van bruggen waarvoor een maximale oppervlakte van 300 m² en een maximale breedte van 6 meter is toegestaan en behoudens ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - nieuw herlaer', waar de maximale oppervlakte maximaal 25 m² bedraagt;
  4. de bouwhoogte (ashoogte) van windturbines en -molens mag niet meer dan 12 meter bedragen.
21.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
21.4 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
21.4.1 Openbare aanlegplaatsen en steigers
De bouw van openbare aanlegplaatsen en/of steigers ten behoeve van bestaande bebouwing en functies die grenzen aan het water is toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. geen steigers mogen worden aangebracht in rietkragen en groene oeverzones met een breedte van meer dan 2 meter;
  2. met de aanleg van de steiger mag geen onevenredige (blijvende) schade worden aangebracht aan ter plekke aanwezige rietkragen of andere met oever- en moerasplanten begroeide oevers;
  3. er dient toestemming gevraagd te worden bij de waterwegbeheerder;
  4. in geval het geen openbare aanlegplaats betreft dient de eigenaar van de betreffende oeverzone en/of het water schriftelijk toestemming te verlenen;
  5. de lengte van de steiger mag niet meer bedragen dan 5 meter en de breedte niet breder zijn dan 1 meter. De steiger mag niet meer dan 0,75 meter boven het wateroppervlakte (streefpeil) uitsteken;
  6. per steiger mogen niet meer dan 2 afmeerpalen gerealiseerd worden met een onderlinge afstand van maximaal 4 meter;
  7. de steiger dient 'onderloops' te zijn, hetgeen betekent, dat het water onder de steiger en het plankier vrije doorloop moet hebben;
  8. de steiger wordt bij voorkeur aangelegd in combinatie met een natuurvriendelijke inrichting achter de steiger.
21.5 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. kamperen;
  2. opslag van goederen en materialen;
  3. (proef)boringen naar gas, waaronder schaliegas.
21.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
21.6.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden verlenen voor:
 
een werk en/of werkzaamheden zoals weergegeven in sub a en b;
 
indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. ingeval er twee of meer aanduidingen op de desbetreffende gronden zijn gelegen, het zwaarste regime geldt;
  2. bij de beoordeling van de een werk en werkzaamheden worden de mogelijke gevolgen, zoals weergegeven in bijlage 2, getoetst;
  3. burgemeester en wethouders kunnen voor de beoordeling een daartoe bevoegd deskundige aanwijzen;
  4. indien het een werk en/of werkzaamheden binnen de aanduidingen 'archeologische verwachtingswaarde 1' of 'archeologische verwachtingswaarde 2' betreft, waarbij de ingrepen groter zijn dan ter plaatse is toegestaan, dient door middel van archeologisch onderzoek te worden aangetoond dat deze archeologische waarden niet worden aangetast.
a Archeologische verwachtingswaarde 1
  • ingrepen die groter of gelijk zijn dan 100 m² en dieper dan 1 meter onder het huidig maaiveld.
b Archeologische verwachtingswaarde 2
  • ingrepen die groter of gelijk zijn dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidig maaiveld.
 
21.6.2 Uitzonderingen
De omgevingsvergunningplicht in artikel 21.6.1 is niet van toepassing op het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden die:
  1. binnen het bouwvlak worden uitgevoerd;
  2. minder dan 100 m² bedragen en buiten het bouwvlak worden uitgevoerd;
  3. van ondergeschikte betekenis zijn;
  4. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  5. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  6. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
Artikel 22 Water - Vaarweg
 
22.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Water – Vaarweg aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de scheepvaart;
  2. de beheersing van de waterstand ten behoeve van de vaarwegfunctie;
  3. waterberging;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. waterhuishouding en ecologische natuurwaarden;
  6. waterlopen en daarbij behorende oevervoorzieningen;
  7. zand- en fietspaden en onderhoudswegen;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide historisch landschappelijk gebied;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'besloten gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide besloten gebied;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'open gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide open gebied;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'beschermingsgebied natte natuurparel', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beschermingsgebied natte natuurparel;
  12. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van dassen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van dassen;
  13. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van kwetsbare soorten', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van kwetsbare soorten;
  14. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van struweelvogels', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van struweelvogels;
  15. ter plaatse van de aanduiding 'beekdal', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beekdalsysteem;
  16. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  17. ter plaatse van de aanduiding 'landschapselementen', een landschapselement;
  18. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied', een extensiveringsgebied;
  19. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied', een verwevingsgebied;
  20. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van verkeersdoeleinden;
  21. extensief recreatief medegebruik;
  22. infiltratievoorzieningen;
  23. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals lichten en bakens ten behoeve van de scheepvaart.
22.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. op de gronden mag niet worden gebouwd behoudens:
    1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de watergang en/of waterkering met een maximale hoogte van 8 meter;
    2. bruggen met een maximale hoogte van 13,20 meter boven kanaalpeil. De bouwhoogte van verlichtingsarmaturen en verkeersvoorzieningen op de bruggen mogen maximaal 9 meter bedragen, gemeten vanaf de weg;
    3. windturbines en -molens waarbij de hoogte niet meer dan 12 meter mag bedragen.
22.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
22.4 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
22.4.1 Openbare aanlegplaatsen en steigers
De bouw van openbare aanlegplaatsen en/of steigers ten behoeve van bestaande bebouwing en functies die grenzen aan het water is toegestaan indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. geen steigers mogen worden aangebracht in rietkragen en groene oeverzones met een breedte van meer dan 2 meter;
  2. met de aanleg van de steiger mag geen onevenredige (blijvende) schade worden aangebracht aan ter plekke aanwezige rietkragen of andere met oever- en moerasplanten begroeide oevers;
  3. er dient toestemming gevraagd te worden bij de vaarwegbeheerder;
  4. in geval het geen openbare aanlegplaats betreft dient de eigenaar van de betreffende oeverzone en/of het water schriftelijk toestemming te verlenen;
  5. de lengte van de steiger mag niet meer bedragen dan 5 meter en de breedte niet breder zijn dan 1 meter. De steiger mag niet meer dan 0,75 meter boven het wateroppervlakte (streefpeil) uitsteken;
  6. per steiger mogen niet meer dan 2 afmeerpalen gerealiseerd worden met een onderlinge afstand van maximaal 4 meter;
  7. de steiger dient 'onderloops' te zijn, hetgeen betekent, dat het water onder de steiger en het plankier vrije doorloop moet hebben met uitzondering van steigers ten behoeve van het normaal beheer en onderhoud;
  8. de steiger wordt bij voorkeur aangelegd in combinatie met een natuurvriendelijke inrichting achter de steiger.
22.5 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. kamperen;
  2. opslag van goederen en materialen;
  3. (proef)boringen naar gas, waaronder schaliegas.
Artikel 23 Wonen
 
23.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen in een woning;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'relatie', is één gekoppeld bouwvlak toegestaan;
  3. een bed&breakfast accommodatie met maximaal 5 kamers en voor maximaal 10 personen toegestaan binnen het hoofdgebouw. Dit is inclusief de aanwezige accommodatie in bijgebouwen die door het bevoegd gezag middels een afwijking is verleend;
  4. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in het hoofdgebouw, met dien verstande dat het oppervlak ten behoeve van de beroepsmatige activiteiten, maximaal 100 m2 van het vloeroppervlak per woning bedraagt en uitgevoerd wordt door de bewoner;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', een bedrijfswoning ten behoeve van het kasteel Nieuw Herlaer;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingsconcentratie', een bebouwingsconcentratie;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'opslag', een opslaggebouw;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - antiekhandel', een antiekhandel;
  9. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – bed&breakfast’, een bed&breakfast;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - nieuw herlaer', kasteel Nieuw Herlaer;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing', voormalige agrarische bebouwing;
  12. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - rbv locatie', een rbv locatie;
  13. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen – woonzorgboerderij’, een zorgboerderij;
  14. ter plaatse van de aanduiding 'landgoed', het behoud en herstel van de waarden en de instandhouding van onverharde wegen en lanenstelsels bij een landgoed;
  15. ter plaatse van de aanduiding 'historisch landschappelijk gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide historisch landschappelijk gebied;
  16. ter plaatse van de aanduiding 'besloten gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide besloten gebied;
  17. ter plaatse van de aanduiding 'open gebied', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide open gebied;
  18. ter plaatse van de aanduiding 'beschermingsgebied natte natuurparel', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beschermingsgebied natte natuurparel;
  19. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van amfibieën en reptielen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van amfibieën en reptielen;
  20. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van dassen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van dassen;
  21. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van struweelvogels', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van struweelvogels;
  22. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van kwetsbare soorten', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van kwetsbare soorten;
  23. ter plaatse van de aanduiding 'leefgebied van vlinders en natte biotopen', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide leefgebied van vlinders en natte biotopen;
  24. ter plaatse van de aanduiding 'beekdal', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide beekdalsysteem;
  25. ter plaatse van de aanduiding 'landschapselementen', een landschapselement;
  26. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  27. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 1', het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden, in het bijzonder voor het op de verbeelding aangeduide archeologische verwachtingswaarde;
  28. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied', een landbouwontwikkelingsgebied;
  29. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied', een extensiveringsgebied;
  30. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied', een verwevingsgebied;
  31. de instandhouding van de in bijlage 1 van de planregels beschreven cultuurhistorische en architectonische waarden van de als 'cultuurhistorisch waardevol object' aangeduide bouwwerken;
  32. tuinen, erven en terreinen;
  33. parkeervoorzieningen;
  34. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  35. groenvoorzieningen;
  36. ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’, een bouwvlak waarbinnen bebouwing onder voorwaarden is toegestaan. Buiten het bouwvlak is bebouwing niet toegestaan behoudens de afwijkingsmogelijkheden in artikel 23.3.
23.2 Bouwregels
 
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht, met uitzondering van het bepaalde in
  2. 1 sub f;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing' mag de bestaande bebouwing niet worden uitgebreid;
  4. ter plaatse van het gekoppelde bouwvlak zijn op het gedeelte van het bouwvlak waar de woning niet is gesitueerd de legaal aanwezige bijgebouwen toegestaan.
23.2.1 Bouwregels ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - nieuw herlaer'
  1. de maximale goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangeduid;
  2. de maximale bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangeduid;
  3. de maximale oppervlakte aan bebouwing mag niet meer bedragen dan is aangeduid;
  4. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan is aangeduid;
  5. de gebouwen moeten voorzien zijn van een kap met een dakhelling van ten minste 35 en ten hoogste 60 graden;
  6. buiten het bouwvlak zijn de volgende gebouwen toegestaan:
    1. een theekoepel of ander soortgelijk bouwwerk ten behoeve van een gebruik van de gronden overeenkomstig de bestemming, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 4 meter mag bedragen en de oppervlakte niet meer dan 20 m²;
    2. een poortgebouw, of ander soortgelijk gebouw, voor beveiliging, bewaking, onderhoud en opslag en daarmee vergelijkbare doeleinden ten behoeve van het landgoed, waarvan de goothoogte niet meer dan 4 meter, de bouwhoogte niet meer dan 8 meter en de oppervlakte niet meer dan 90 m² mag bedragen;
    3. het onder sub 2 bedoelde poortgebouw dient vanaf de ontsluiting vanaf Halder, nabij het water te worden gesitueerd, op een afstand van maximaal 25 meter voor wat betreft de meest naar het water gekeerde gevel;
  7. één zwembad is zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan, waarvan:
    1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 7 bij 15 meter;
    2. de afstand tot het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 50 meter;
  8. de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen.
23.2.2 Woning binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van een woning gelden de volgende bepalingen:
  1. één woning is toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. de woning dient op minimaal 50% ter plaatse van de bestaande fundering van de woning te worden opgericht bij herbouw tenzij er sprake is van nieuwbouw van een woning;
  3. de inhoud van de woning bedraagt maximaal 600 m³ exclusief onderkeldering (of inclusief onderkeldering indien deze ten behoeve van de verblijfsfunctie wordt gebruikt) inclusief aan- en uitbouwen indien deze ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt of in ieder geval niet meer dan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan en het geen woning betreft welke in het verleden gesplitst is geweest. Indien het een karakteristieke boerderij betreft, geldt de bestaande inhoud. In afwijking van het voorgaande geldt dat ter plaatse van de aanduiding ‘maximum volume’, de inhoud niet groter mag zijn dan de aangegeven inhoud;
  4. de inhoud en maatvoering van een karakteristieke boerderij dienen te worden behouden;
  5. de woning dient ten opzichte van de weg zodanig te worden gepositioneerd dat deze in lijn staat met de woningen van aanliggende percelen;
  6. de maximale goothoogte van de woning bedraagt 6 meter en de maximale hoogte bedraagt 10 meter;
  7. het hoofdgebouw moet zijn voorzien van een kap met een dakhelling van ten minste 25° en ten hoogste 60°;
  8. afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  9. de minimale afstand tot de waterlopen dient minimaal 5 meter te bedragen;
  10. indien de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minder bedraagt dan de voorgeschreven afstand, dan dient deze bestaande afstand als minimale afstand te worden aangehouden;
  11. de afstand van de woning tot de weg is gelijk aan de afstand welke aanwezig is op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan tenzij er sprake is van nieuwbouw van een woning;
  12. woningen en/of vrijstaande bijgebouwen mogen niet vóór de gevellijn gebouwd worden. Indien er geen hoofdgebouw aanwezig is, dienen de woningen in de lijn van de omliggende woningen te worden gesitueerd;
  13. ter plaatse van de aanduiding specifieke bouwaanduiding – dove gevel 1' geldt dat de woning dient te worden gebouwd met een dove gevel aan de noordelijke gevelzijde; (Werststeeg 34)
  14. ter plaatse van de aanduiding specifieke bouwaanduiding – dove gevel 2' geldt dat de woning dient te worden gebouwd met een dove gevel aan de oostelijke gevelzijde; (Gemondeseweg 8, Gemondseweg 26);
  15. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – dove gevel 3' geldt dat de woning dient te worden gebouwd met een dove gevel aan de zuidelijke gevelzijde; (Bodem van Elde 5)
  16. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – dove gevel 4' geldt dat de woning dient te worden gebouwd met een dove gevel aan de westelijke gevelzijde; (Zandstraat 31b)
  17. in afwijking van het bepaalde onder m t/m p mag worden afgezien van het bouwen met een dove gevel, indien wordt gebouwd met toepassing van een vliesgevel.
23.2.3 Bijgebouwen inclusief aan- en uitbouwen die niet ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bijgebouwen inclusief aan- en uitbouwen die niet ten behoeve van de verblijfsfunctie worden gebruikt gelden de volgende bepalingen:
  1. het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen bij de woning mag maximaal 100 m² bedragen, tenzij aangegeven is wat het maximale bebouwde oppervlakte mag bedragen. De maximale oppervlakte aan bebouwing mag dan niet meer bedragen dan is aangegeven, dit is exclusief de oppervlakte van de woning;
  2. de oppervlakte van de bijgebouwen mag maximaal 200 m² bedragen als er sprake is geweest van samenvoeging van twee tot één woning;
  3. afstand van de bijgebouwen tot de perceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen;
  4. de afstand van een bijgebouw tot de woning bedraagt niet meer dan 30 meter. Deze maatvoering dient ook in acht te worden genomen bij de herbouw van een bijgebouw;
  5. bijgebouwen mogen niet vóór de gevellijn gebouwd worden behoudens ter plaatse van Landgoed De Rietwiel te Berlicum;
  6. de maximale goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3,5 meter en de maximale hoogte 6 meter.
23.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de gevellijn niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  2. bij de woning mag één carport of overkapping worden gebouwd met dien verstande dat:
    1. de gevellijn niet mag worden overschreden;
    2. de carport of overkapping uitsluitend mag worden gebouwd met een plat dak;
    3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
    4. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25 m²;
  3. afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 1 meter te bedragen met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen welke op de perceelsgrens gebouwd mogen worden;
  4. de bouwhoogte (ashoogte) van windturbines en -molens mag niet meer dan 12 meter bedragen;
  5. bij een karakteristieke boerderij mag een hooiberg worden opgericht mits landschappelijk ingepast. De bouwhoogte van een hooiberg mag niet meer dan 8 meter bedragen en de oppervlakte niet meer dan 25 m2. Per woning mag maximaal één hooiberg worden gerealiseerd;
  6. de oppervlakte van een zonnepaneleninstallatie mag maximaal 100 m2 bedragen, de bouwhoogte mag maximaal 2 meter zijn en er dient te worden aangetoond dat de verwachte opbrengst op bestaande gebouwen binnen het bouwvlak minder dan 60% van de optimale opbrengst bedraagt. Per woning mag maximaal één zonnepaneleninstallatie worden gerealiseerd;
  7. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  8. de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 m².
23.3 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
23.3.1 De herbouw woning buiten de fundering van de bestaande woning
Herbouw van de woning buiten de fundering van de bestaande woning is toegestaan, indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. dit vanuit het verkeersbelang/verkeersveiligheid dan wel vanuit een beter woonmilieu wenselijk is;
  2. de afstand tot te weg mag niet meer bedragen dan noodzakelijk is in verband met het verkeersbelang dan wel het woonmilieu;
  3. er dienen zich geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische aard voor te doen;
  4. er sprake is van een sterke verbetering van de beeldkwaliteit in de directe omgeving;
  5. vervangende nieuwbouw van de woning of bijgebouwen dient gepaard te gaan met sloop van overtollige bebouwing. Voor elke 500 m² die wordt gesloopt mag de woning met 50 m³ worden vergroot tot een maximum van 850 m³;
  6. in het geval dat de te vervangen woning een cultuurhistorisch waardevol object betreft, is een advies van de gemeentelijke monumentencommissie noodzakelijk;
  7. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  8. bij het samenvoegen van de vierkante meters van verschillende te slopen bouwwerken mag het nieuwe bijgebouw geen bedrijfsmatige uitstraling krijgen.
23.3.2 De vergroting van de woning en bijgebouwen, aan- en uitbouwen in geval van afbraak
De woning en/of bijgebouwen, aan- en uitbouwen mogen worden vergroot, indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. indien het gezamenlijk oppervlak van de bijgebouwen op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan groter is dan 100 m² geldt het volgende:
    1. bij afbraak van voornoemd(e) bijgebouw(en), mag het onder a. genoemde oppervlak worden verhoogd onder de volgende voorwaarden:
      1. de verhoging bedraagt 50% van het oppervlak van het te slopen surplus aan gebouw(en);
      2. het maximaal toegestaan totale oppervlakte aan bijgebouwen, bedraagt, na bedoelde afbraak, echter 200 m²;
      3. de woning mag worden vergroot, gerelateerd aan de oppervlakte bijgebouwen die worden gesloopt:
    2. voor elke 500 m² die wordt gesloopt, mag de woning met 50 m³ worden vergroot;
    3. de inhoud van de woning mag – in totaliteit – niet meer dan 850 m³ bedragen;
    4. bij sloop mag de woning aangeduid is als 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing' mag de woning worden vergroot 600 m³ en daar bovenop de hierboven beschreven sloopregeling;
    5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn.
23.3.3 Het bouwen van meer dan 100 m² en dieper dan 1 meter onder het huidige maaiveld binnen de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 1'
Het bouwen van meer dan 100 m2 en dieper dan 1 meter onder het huidige maaiveld ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 1' is toegestaan indien onder andere voldaan is aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de afwijking blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de afwijking een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
23.3.4 Het bouwen van meer dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidige maaiveld binnen de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2'
Het bouwen van meer dan 1 hectare en dieper dan 0,5 meter onder het huidige maaiveld ter plaatse van de aanduiding 'archeologische verwachtingswaarde 2' is toegestaan indien onder andere voldaan is aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de afwijking blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de afwijking een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
23.3.5 Het vergroten van de woning
De inhoud van de bestaande woning mag worden vergroot, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarde:
  1. het een inpandige verbouwing van een karakteristieke boerderij betreft.
23.4 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
23.5 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. detailhandel;
  2. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  3. seksinrichtingen;
  4. kamperen;
  5. opslag van goederen en materialen voor de gevellijn;
  6. permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - woonzorgboerderij' waar tijdelijke bewoning is toegestaan voor zover het niet gaat om een zelfstandige wooneenheid;
  7. bewoning als afhankelijke woonruimte;
  8. (proef)boringen naar gas, waaronder schaliegas.
23.6 Afwijking van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen voor:
 
23.6.1 Een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen of een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- of bijgebouwen
Een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen of een aan huis gebonden bedrijf in hoofd- of bijgebouwen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 100 m2 van de woning, de gronden en/of bijgebouwen gezamenlijk;
  2. alleen detailhandel die rechtstreeks verband houdt met het ter plaatse uitgeoefende beroep of bedrijf is toegestaan;
  3. de activiteit dient te worden uitgeoefend door de bewoner;
  4. de activiteit mag uitsluitend worden uitgeoefend in de vorm van de categorie 1 en 2 bedrijven conform de in bijlage 4 opgenomen Lijst van Bedrijfsactiviteiten;
  5. horeca is niet toegestaan;
  6. het beroep of bedrijf mag geen onevenredig verkeersaantrekkende werking hebben;
  7. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  8. buitenopslag is niet toegestaan;
  9. reclame-uitingen zijn niet toegestaan;
  10. laden en lossen mag uitsluitend op eigen terrein plaatsvinden;
  11. de activiteit dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  12. de bebouwing ten behoeve van aan huis verbonden bedrijf niet is gelegen binnen de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - nieuw herlaer'.
23.6.2 Dagrecreatieve voorzieningen als nevenfunctie
Dagrecreatieve voorzieningen als nevenfunctie bij de woning zijn toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het uitsluitend een theetuin met een maximum oppervlakte van 100 m² (gezamenlijke oppervlakte van binnen- en buitenruimte) of een atelier betreft;
  2. deze binnen de bestaande bebouwing plaatsvindt;
  3. door de wijziging geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden mag plaatsvinden;
  4. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
23.6.3 Een bed&breakfast accommodatie in bijgebouwen
Een bed&breakfast accommodatie in bijgebouwen is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de accommodatie voor maximaal 5 kamers en voor maximaal 10 personen is toegestaan. Dit is inclusief de aanwezige accommodatie in het hoofdgebouw;
  2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer;
  3. deze binnen de bestaande bebouwing plaatsvindt;
  4. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  5. de werkzaamheden dienen door de bewoner te worden uitgeoefend.
23.6.4 Verblijfsrecreatieve voorzieningen als nevenfunctie
De volgende nevenactiviteiten zijn toegestaan:
  1. verblijfsrecreatie (minicamping, camperplaatsen en/of trekkershutten) met een maximale oppervlakte van 1 hectare met dien verstande dat:
    1. de al bestaande (mini)campings niet van deze nevenactiviteit gebruik mogen maken;
    2. er maximaal 5 trekkershutten opgericht mogen worden;
    3. er maximaal 10 camperplaatsen opgericht mogen worden;
    4. een standplaats op een minicamping heeft een minimale oppervlakte van 230 m² en een camperplaats heeft een minimale oppervlakte van 100 m2;
    5. verblijfsrecreatie uitsluitend plaatsvindt in de periode van 1 maart tot en met 1 november en van 16 december tot en met 16 januari;
    6. de afstand van het terrein tot de woningen van omwonenden dient minimaal 50 meter te bedragen;
    7. de minicamping deels op de aangrenzende agrarische bestemming mag worden opgericht;
    8. er landschappelijke inpassing plaatsvindt van minimaal 30% van de oppervlakte van de minicamping.
indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de woning als hoofdfunctie aanwezig is en blijft;
  2. door de wijziging geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvindt;
  3. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid op het bouwvlak dan wel op het deel van de minicamping welke op de aangrenzende agrarische bestemming is opgericht;
  4. de aanwezige landschappelijke en ecologische kwaliteiten mogen niet worden aangetast;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn;
  6. de werkzaamheden dienen door de bewoner te worden uitgeoefend.
23.7 Wijzigingsbevoegdheden
 
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen voor:
 
23.7.1 Woningsplitsing
Het splitsen van de woning in twee wooneenheden is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft;
  2. kenmerkende architectonische eigenschappen dienen te worden behouden;
  3. de wijziging mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven;
  4. splitsing is alleen toegestaan als deze past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
  5. de overtollige gebouwen dienen eerst te worden afgebroken tot een oppervlakte welke per woning maximaal is toegestaan, te weten 100 m² alvorens tot splitsing mag worden overgegaan;
  6. door de komst van de nieuwe woningen er geen milieuhygiënische belemmeringen optreden;
  7. ten aanzien van de sloop van het op het moment van de ter visie legging van het ontwerp-bestemmingsplan aanwezige surplus aan vrijstaande (bij)gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. het maximaal toegestane oppervlak aan bijgebouwen van 100 m² worden verhoogd mits de bebouwing, welke niet als woning wordt gebruikt, wordt gesloopt. De verhoging bedraagt 50 procent van het te slopen surplus aan bebouwing. Het maximaal toegestane oppervlakte van bijgebouwen mag na afbraak niet meer bedragen dan 200 m²;
    2. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing van de nieuwe bijgebouwen;
    3. cultuurhistorisch waardevolle objecten mogen niet worden gesloopt;
  8. de inhoud van de karakteristieke boerderij mag niet worden vergroot;
  9. de inhoud van de karakteristieke boerderij moet vóór de splitsing ten minste 900 m³ bedragen;
  10. de inhoud van de woningen bedraagt na splitsing ten minste 400 m³ per woning;
  11. de inhoud van de gesplitste woningen mag niet worden vergroot;
  12. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  13. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
23.7.2 De omschakeling van de bestemming Wonen met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing' naar een (niet)grondgebonden agrarisch bedrijf
De omschakeling van de bestemming Wonen met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing' naar een (niet-)grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak van de omschakeling middels een ondernemingsplan is aangetoond, waarbij vooraf advies wordt ingewonnen bij de SAB voor het aantonen van de noodzaak van de omschakeling;
  2. de bestemming Wonen met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing' wordt gewijzigd naar de omliggende agrarische bestemming met dien verstande dat het niet mogelijk is binnen de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden;
  3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  4. alle bedrijfsbebouwing die niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering wordt gesloopt, behoudens voor zover deze cultuurhistorische waarden bezit;
  5. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  6. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  7. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
23.7.3 De omschakeling van de bestemming Wonen met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing' naar de bestemming Bedrijf buiten bebouwingsconcentratie
De gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing' welke buiten bebouwingsconcentraties vallen kunnen worden gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf', ten behoeve van:
  1. statische opslag tot een maximale oppervlakte van 1000 m². De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel dan wel worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;
  2. agrarisch-technische bedrijven, zonder grote verkeersaantrekkende werking, tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. alle bedrijfsbebouwing die niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering dient te worden gesloopt;
  2. omliggende (agrarische) bedrijven niet worden belemmerd;
  3. de gronden niet zijn gelegen binnen de aangegeven aanduiding 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied' dan wel indien sprake is van een duurzame locatie indien de gronden zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied';
  4. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  5. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  6. het geen aanduiding 'specifieke vorm van wonen - rbv-locatie' betreft;
  7. het initiatief dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  8. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  9. bestaande natuur- en/of landschappelijke waarden mogen niet in onevenredige mate worden aangetast;
  10. de functiewijziging slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking heeft, welke bovendien bij de ontsluitingssituatie ter plaatse past;
  11. nieuwe bebouwing is niet toegestaan;
  12. alle overtollige bebouwing gesloopt moet worden;
  13. vestiging is slechts mogelijk, indien sprake is van een maximum oppervlakte van 5.000m2 en het activiteiten betreft met milieucategorie 1 of 2;
  14. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
23.7.4 De omschakeling van de bestemming Wonen met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing' naar de bestemming Bedrijf binnen bebouwingsconcentratie
De gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing' welke binnen de aanduiding 'bebouwingsconcentratie' vallen kunnen worden gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van de in bijlage 4 genoemde bedrijven dan wel bedrijfsmatige activiteiten indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. alle bedrijfsbebouwing die niet noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering dient te worden gesloopt;
  2. omliggende (agrarische) bedrijven niet worden belemmerd;
  3. de gronden niet zijn gelegen binnen de aangegeven aanduiding 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied' dan wel indien sprake is van een duurzame locatie indien de gronden zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied';
  4. op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn, waarbij rekening moet worden gehouden dat de landschappelijk inpassing aansluitend aan het bouwvlak dient te worden opgericht met een minimum van 15% van het totale bouwvlak;
  5. de landschappelijke inpassing dient opgenomen te worden door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing';
  6. het geen aanduiding 'specifieke vorm van wonen - rbv-locatie' betreft;
  7. het initiatief dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  8. er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  9. bestaande natuur- en/of landschappelijke waarden mogen niet in onevenredige mate worden aangetast;
  10. de functiewijziging slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking heeft, welke bovendien bij de ontsluitingssituatie ter plaatse past;
  11. nieuwe bebouwing is niet toegestaan;
  12. alle overtollige bebouwing gesloopt moet worden;
  13. vestiging is slechts mogelijk, indien sprake is van een maximum oppervlakte van 5.000m2 en het activiteiten betreft met milieucategorie 1 of 2;
  14. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
23.7.5 De omschakeling van de bestemming Wonen met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing' naar de bestemming Recreatie
De gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing' welke buiten de aangeduide bebouwingsconcentraties vallen kunnen worden gewijzigd in de bestemming 'Recreatie', ten behoeve van:
  1. dagrecreatieve voorzieningen, zoals een speeltuin en verhuur van fietsen;
  2. horeca ten dienste van extensieve recreatie, zoals een theetuin en een ijs/snackverkooppunt tot maximaal 100 m² (gezamenlijke oppervlakte van binnen- en buitenruimte);
  3. groepsaccommodatie tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de oppervlakte aan dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot 400 m², waarbij cultuurhistorische bebouwing gehandhaafd dienen te blijven;
  2. aangetoond wordt dat agrarisch hergebruik redelijkerwijs niet haalbaar is;
  3. aangetoond wordt dat volledige sanering in redelijkheid niet kan worden verlangd;
  4. het initiatief moet passen binnen de draagkracht van het gebied;
  5. het initiatief dient milieuhygiënisch aanvaardbaar te zijn;
  6. er dient voorzien te zijn in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  7. er geen beperking plaatsvindt van de omliggende agrarische bedrijven;
  8. de functiewijziging slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking heeft, welke bovendien bij de ontsluitingssituatie ter plaatse past;
  9. buitenopslag niet is toegestaan;
  10. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  11. de gronden niet zijn gelegen binnen de aangegeven aanduiding 'reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied';
  12. de ontwikkeling voldoet aan de randvoorwaarden in de Verordening ruimte 2014 omtrent de vestiging van niet-agrarische functies in de groenblauwe mantel dan wel het gemengd landelijk gebied of soortgelijke randvoorwaarden in een opvolgende provinciale verordening;
  13. de ontwikkeling dient hydrologisch neutraal te zijn.
23.7.6 Het wijzigen van de bestemming Wonen in Agrarisch (- met waarden) ten behoeve van vormverandering
Het wijzigen van de bestemming Wonen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak in de bestemming Agrarisch (- met waarden) is toegestaan, indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. het bestaande bouwvlak niet wordt vergroot;
  2. de bestaande woning wordt gesloopt;
  3. de verandering noodzakelijk is vanuit verkeerskundig, danwel akoestisch danwel stedenbouwkundig oogpunt;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden gelijk danwel verbeterd worden;
  5. aandacht wordt besteed aan de verschillende deelaspecten namelijk water, landschappelijke inpassing, cultuurhistorie, natuur en landschap, milieu, verstening en veiligheid;
  6. deze bevoegdheid in combinatie met de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.8.15, 5.8.15 dan wel 6.8.12 wordt uitgevoerd.
Artikel 24 Leiding - Gas
 
24.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Leiding – Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, met voorrang mede bestemd voor een:
  1. gastransportleiding.
24.2 Bouwregels
 
24.2.1 Voorrangsregeling
Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de leidingen als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen prevaleert de bestemming Leiding - Gas.
 
24.2.2 Algemeen
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
 
24.2.3 Bouwen
Ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas' is het niet toegestaan om te bouwen binnen een zone van 5 meter aan beide zijden van de hartlijn met uitzondering van tijdelijke voorzieningen ten behoeve van het onderhoud van deze gasleiding.
 
24.3 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen van het bepaalde in 24.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:
  1. de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten.
  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
24.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden zonder een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden tot 5 meter vanaf de aanduiding 'hartlijn leiding - gas' het volgende werk en/of werkzaamheden te verrichten:
  1. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven, diepploegen, indrijven of ophogen;
  2. het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen en het aanleggen van watergangen.
  3. verharden oppervlakte, het aanleggen van leidingen;
  4. het aanbrengen van beplantingen en/of bomen en het rooien ervan.
  5. het bevoegd gezag mag een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden, zoals bedoeld in deze bepaling, slechts verlenen mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
24.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 24.4.1 is niet van toepassing op een werk of werkzaamheden die:
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. die reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan en mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
mits deze de leiding niet belemmeren en het belang van de leiding niet schaden.
 
24.5 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
  1. het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.
Artikel 25 Leiding - Hoogspanning
 
25.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Leiding – Hoogspanning aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, met voorrang mede bestemd voor een:
  1. de aanleg, het beheer en het onderhoud van een bovengrondse 150 kV hoogspanningsverbinding.
25.2 Bouwregels
 
25.2.1 Voorrangsregeling
Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de leidingen als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen prevaleert de bestemming Leiding - Hoogspanning.
 
25.2.2 Algemeen
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
 
25.2.3 Bouwen
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
  1. op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd.
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en bouwhoogte niet worden vergroot en gebruikt wordt gemaakt van de bestaande fundering.
25.3 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), indien de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsverbinding niet worden geschaad en de leidingbeheerder in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen.
Indien door de bouw, de situering, dan wel de hoogte van een bouwwerk schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de betrokken leiding wordt de afwijking niet verleend.
 
25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
25.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden zonder een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden van het bevoegd gezag het volgende werk en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen van beplantingen en bomen;
  2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;
  5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sluiten, vijvers, en andere wateren;
  6. het permanent opslaan van goederen.
25.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 25.4.1 is niet van toepassing op een werk of werkzaamheden die:
  1. die verband houden met de aanleg van de betreffende bovengrondse hoogspanningsleiding;
  2. die reeds in uitvoering zijn op het moment van het van kracht worden van het plan of;
  3. die het normale onderhoud ten aanzien van de verbinding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen.
mits:
  1. de betreffende een werk en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de verbinding of;
  2. de leidingbeheerder schriftelijk advies heeft uitgebracht.
Artikel 26 Leiding - Riool
 
26.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Leiding – Riool aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, met voorrang mede bestemd voor een:
  1. rioolleiding.
26.2 Bouwregels
 
26.2.1 Voorrangsregeling
Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de leidingen als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen prevaleert de bestemming Leiding - Riool.
 
26.2.2 Algemeen
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
 
26.2.3 Bouwen
 
26.2.1 Ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - riool' is het niet toegestaan om te bouwen aan beide zijden van de hartlijn binnen de aangeduide zone op de verbeelding met uitzondering van het bepaalde in 26.2.2.
 
26.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:
  1. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 meter bedragen.
26.3 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen van het bepaalde in 26.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:
  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding en;
  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
26.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
26.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden zonder een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden van het bevoegd gezag tot 5 meter vanaf de aanduiding 'hartlijn leiding - riool' het volgende werk en/of werkzaamheden te verrichten:
  1. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven, diepploegen, indrijven of ophogen;
  2. het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
  3. verharden oppervlakte, het aanleggen van leidingen;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen.
26.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 26.4.1 is niet van toepassing op een werk of werkzaamheden die:
  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan en mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
mits:
  1. hierdoor de natuur,- landschaps- en/of cultuurhistorische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en;
  2. deze de leiding niet belemmeren.
Artikel 27 Leiding - Water
 
27.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Leiding – Water aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, met voorrang mede bestemd voor een:
  1. waterleiding.
27.2 Bouwregels
 
27.2.1 Voorrangsregeling
Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de leidingen als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen prevaleert de bestemming Leiding - Water.
 
27.2.2 Algemeen
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
 
27.2.3 Bouwen
Ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - water' is het niet toegestaan om te bouwen binnen een zone van 5 meter aan beide zijden van de hartlijn met uitzondering van het volgende:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:
de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 meter bedragen.
 
27.3 Afwijking van de bouwregels
 
Burgemeester en wethouders kan een afwijking verlenen van het bepaalde in 27.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:
  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
27.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
27.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden zonder een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden van het bevoegd gezag tot 5 meter vanaf de aanduiding 'hartlijn leiding - water' het volgende werk en/of werkzaamheden te verrichten:
  1. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven, diepploegen, indrijven of ophogen;
  2. het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
  3. verharden oppervlakte, het aanleggen van leidingen;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen.
27.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 27.4.1 is niet van toepassing op een werk of werkzaamheden die:
  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan en mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
mits:
  1. hierdoor de natuur,- landschaps- en/of cultuurhistorische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en;
  2. deze de leiding niet belemmeren.
Artikel 28 Waarde - Archeologie 1
 
28.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde – Archeologie 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:
  1. de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden, in concreto terreinen van kleinere bewoningskernen en de ondergrond van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en kastelen.
28.2 Bouwregels
 
28.2.1 In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming, met uitzondering van:
  1. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en niet dieper dan ter plaatse van de bestaande fundering wordt gebouwd;
  2. de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met ten hoogste 30 m²;
  3. activiteiten waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist;
  4. activiteiten welke niet gepaard gaan met ingrepen in de bodem, dieper dan 0,3 meter of;
  5. bouwen binnen het bouwvlak.
28.3 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen van het bepaalde in 28.2 en toestaan dat in de andere bestemmingen gebouwen worden gebouwd mits wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
28.4.1 Verbod
Ingeval het gaat om ingrepen:
  • buiten het bouwvlak die groter zijn dan 30 m² en dieper dan 0,3 meter;
  • ingrepen binnen het bouwvlak daar waar sprake is van onherroepelijke archeologische resten of;
  • als het gaat om een cultuurhistorisch waardevol object of monument;
dan is het verboden op of in de gronden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag het volgende werk en/of werkzaamheden te verrichten:
  1. afgraven, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven;
  2. draineren, onderbemalen, stuwen, graven sloten;
  3. planten, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  4. verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen;
  5. aanleg tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden verlenen indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. bij de beoordeling van de een werk en werkzaamheden worden de mogelijke gevolgen, zoals weergegeven in bijlage 2, getoetst;
  2. burgemeester en wethouders kunnen voor de beoordeling een daartoe bevoegd deskundige aanwijzen;
  3. door middel van archeologisch onderzoek dient te worden aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast.
28.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 28.4.1 is niet van toepassing op een werk of werkzaamheden die:
  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan en mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
Artikel 29 Waarde - Archeologie 2
 
29.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde – Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:
  1. de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden, in concreto AMK-terreinen en/of terreinen met een hoge verwachting voor Paleolithicum-Neolithicum.
29.2 Bouwregels
 
29.2.1 In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming, met uitzondering van:
  1. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en niet dieper dan ter plaatse van de bestaande fundering wordt gebouwd;
  2. de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met ten hoogste 50 m²;
  3. activiteiten waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist;
  4. activiteiten welke niet gepaard gaan met ingrepen in de bodem, dieper dan 0,3 meter of;
  5. bouwen binnen het bouwvlak.
29.3 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen van het bepaalde in 29.2 en toestaan dat in de andere bestemmingen gebouwen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
29.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
29.4.1 Verbod
Ingeval het gaat om ingrepen:
  • buiten het bouwvlak die groter zijn dan 50 m² en dieper dan 0,3 meter;
  • ingrepen binnen het bouwvlak daar waar sprake is van onherroepelijke archeologische resten of;
  • als het gaat om een cultuurhistorisch waardevol object of monument;
dan is het verboden op of in de gronden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag het volgende werk en/of werkzaamheden te verrichten:
  1. afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven;
  2. draineren, onderbemalen, stuwen, graven sloten;
  3. planten, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  4. verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen;
  5. aanleg tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden verlenen indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. bij de beoordeling van de een werk en werkzaamheden worden de mogelijke gevolgen, zoals weergegeven in bijlage 2, getoetst;
  2. burgemeester en wethouders kunnen voor de beoordeling een daartoe bevoegd deskundige aanwijzen;
  3. door middel van archeologisch onderzoek dient te worden aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast.
29.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 29.4.1 is niet van toepassing op een werk of werkzaamheden die:
  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan en mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
Artikel 30 Waarde - Archeologie 3
 
30.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde – Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:
  1. de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden, in concreto terreinen waar in 1629 aanvalswerken voor het beleg van 's-Hertogenbosch zijn aangelegd.
30.2 Bouwregels
 
30.2.1 In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming, met uitzondering van:
  1. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en niet dieper dan ter plaatse van de bestaande fundering wordt gebouwd;
  2. de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met ten hoogste 50 m²;
  3. activiteiten waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist;
  4. activiteiten welke niet gepaard gaan met ingrepen in de bodem, dieper dan 0,5 meter of;
  5. bouwen binnen het bouwvlak.
30.3 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen van het bepaalde in 30.2 en toestaan dat in de andere bestemmingen gebouwen worden gebouwd mits wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
30.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
30.4.1 Verbod
Ingeval het gaat om ingrepen:
  • buiten het bouwvlak die groter zijn dan 50 m² en dieper dan 0,5 meter;
  • ingrepen binnen het bouwvlak daar waar sprake is van onherroepelijke archeologische resten of;
  • als het gaat om een cultuurhistorisch waardevol object of monument;
dan is het verboden op of in de gronden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag het volgende werk en/of werkzaamheden te verrichten:
  1. afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven;
  2. draineren, onderbemalen, stuwen, graven sloten;
  3. planten, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  4. verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen;
  5. aanleg tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden verlenen indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. bij de beoordeling van de een werk en werkzaamheden worden de mogelijke gevolgen, zoals weergegeven in bijlage 2, getoetst;
  2. burgemeester en wethouders kunnen voor de beoordeling een daartoe bevoegd deskundige aanwijzen;
  3. door middel van archeologisch onderzoek dient te worden aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast.
30.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 30.4.1 is niet van toepassing op een werk of werkzaamheden die:
  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan en mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
Artikel 31 Waarde - Archeologie 4
 
31.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde – Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:
  1. de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden, in concreto terreinen met een hoge verwachting voor de periode Neolithicum tot Middeleeuwen en/of terreinen met een middelhoge verwachting.
31.2 Bouwregels
 
31.2.1 In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming, met uitzondering van:
  1. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en niet dieper dan ter plaatse van de bestaande fundering wordt gebouwd;
  2. de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met ten hoogste 100 m²;
  3. activiteiten waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist;
  4. de gebouwen zoals bedoeld in 23.2.1 sub f en het zwembad zoals bedoeld in 23.2.1 sub g;
  5. activiteiten welke niet gepaard gaan met ingrepen in de bodem, dieper dan 0,5 meter of;
  6. bouwen binnen het bouwvlak.
31.3 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen van het bepaalde in 31.2 en toestaan dat in de andere bestemmingen gebouwen worden gebouwd mits wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
31.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
31.4.1 Verbod
Ingeval het gaat om ingrepen:
  • buiten het bouwvlak die groter zijn dan 100 m² en dieper dan 0,5 meter;
  • ingrepen binnen het bouwvlak daar waar sprake is van onherroepelijke archeologische resten of;
  • als het gaat om een cultuurhistorisch waardevol object of monument;
dan is het verboden op of in de gronden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag het volgende werk en/of werkzaamheden te verrichten:
  1. afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven;
  2. draineren, onderbemalen, stuwen, graven sloten;
  3. planten, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  4. verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen;
  5. aanleg tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden verlenen indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. bij de beoordeling van de een werk en werkzaamheden worden de mogelijke gevolgen, zoals weergegeven in bijlage 2, getoetst;
  2. burgemeester en wethouders kunnen voor de beoordeling een daartoe bevoegd deskundige aanwijzen;
  3. door middel van archeologisch onderzoek dient te worden aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast.
31.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 31.4.1 is niet van toepassing op een werk of werkzaamheden:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - nieuw herlaer';
  2. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  3. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  4. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan en mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
Artikel 32 Waarde - Archeologie 5
 
32.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde – Archeologie 5 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:
  1. de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden, in concreto terreinen waar in historische tijden sprake was van water.
32.2 Bouwregels
 
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming, met uitzondering van:
  1. bouwen binnen het bouwvlak.
32.3 Afwijking van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen van het bepaalde in 32.2 en toestaan dat in de andere bestemmingen gebouwen worden gebouwd mits wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:
  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van de burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. het begeleiden van de bodemverstorende ingrepen door een archeologisch deskundige.
32.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
32.4.1 Verbod
Ingeval het gaat om ingrepen:
  • buiten het bouwvlak;
  • ingrepen binnen het bouwvlak daar waar sprake is van onherroepelijke archeologische resten of;
  • als het gaat om een cultuurhistorisch waardevol object of monument;
dan is het verboden op of in de gronden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag het volgende werk en/of werkzaamheden te verrichten:
  1. afgraven, ophogen, vergraven, diepploegen, egaliseren, indrijven;
  2. stuwen, graven sloten, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  3. planten, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  4. verharden oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen;
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden verlenen indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. bij de beoordeling van de een werk en werkzaamheden worden de mogelijke gevolgen, zoals weergegeven in bijlage 2, getoetst;
  2. burgemeester en wethouders kunnen voor de beoordeling een daartoe bevoegd deskundige aanwijzen;
  3. door middel van archeologisch onderzoek dient te worden aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast.
32.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 32.4.1 is niet van toepassing op een werk of werkzaamheden die:
  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan en mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
Artikel 33 Waarde - Natte natuur
 
33.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde – Natte natuur aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:
  1. het behoud en versterking van de aanwezige specifieke bodemopbouw en specifieke waarden;
  2. de bescherming en het behoud van de op en/of in de gronden voorkomende natuurwaarden;
  3. de bescherming en instandhouding van de op en/of in deze gronden voorkomende ecologische waarden.
33.2 Bouwregels
 
33.2.1 In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming, met uitzondering van:
  1. de gebouwen zoals bedoeld in 23.2.1 sub f en het zwembad zoals bedoeld in 23.2.1 sub g of;
  2. bouwen binnen het bouwvlak, tenzij er sprake is van onherroepelijke archeologische resten of dat er sprake is van een cultuurhistorisch waardevol object of monument, niet zijnde het object ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen nieuw Herlaer'.
33.2.2 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. de gebouwen zoals bedoeld in 23.2.1 sub f en het zwembad zoals bedoeld in 23.2.1 sub g.
  2. bouwen binnen het bouwvlak, tenzij er sprake is van onherroepelijke archeologische resten of dat er sprake is van een cultuurhistorisch waardevol object of monument, niet zijnde het object ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen nieuw Herlaer'.
33.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
33.3.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden zonder een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden van het bevoegd gezag het volgende werk en/of werkzaamheden te verrichten ingeval het gaat om ingrepen buiten het bouwvlak of ingrepen binnen het bouwvlak daar waar sprake is van onherroepelijke archeologische resten of als het gaat om een cultuurhistorisch waardevol object of monument:
  1. afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen, indrijven;
  2. draineren, onderbemalen, dammen, stuwen, graven van sloten, dempen van sloten, dempen van poelen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  3. planten, rooien, omzetten grasland naar bouwland, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  4. verharden van oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen, veranderen perceelsindeling.
33.3.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 33.3.1 is niet van toepassing op een werk of werkzaamheden:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - nieuw herlaer';
  2. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  3. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  4. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan en mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
Artikel 34 Waterstaat - Waterbergingsgebied
 
34.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waterstaat – Waterbergingsgebied aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, met voorrang mede bestemd voor inundatiegebied, en voor de bescherming en het onderhoud van de in deze zone gelegen dan wel daaraan grenzende waterberging, voor extensief dagrecreatief medegebruik en voor paden, wegen, parkeervoorzieningen en civieltechnische kunstwerken.
 
34.2 Bouwregels
 
34.2.1 Voorrangsregeling
Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de waterberging als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen prevaleert de bestemming Waterstaat - Waterbergingsgebied.
 
34.2.2 Algemeen
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag, behalve binnen de aanwezige bouwvlakken, niet worden gebouwd anders dan ten behoeve van deze bestemming.
 
34.2.3 Bouwen
Op de voor Waterstaat - Waterbergingsgebied aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een maximale hoogte van 6 meter.
 
34.3 Afwijking bouwregels
 
34.3.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen van het bepaalde in 34.2 en toestaan dat, conform de bepalingen van de bestemming wordt gebouwd.
 
34.3.2 Afwegingskader
Een in 34.3.1 genoemde afwijking kan slechts worden verleend indien en voor zover het waterbergend vermogen van het gebied niet onevenredig wordt aangetast en onder de voorwaarden dat:
  1. vooraf advies wordt ingewonnen van de beheersinstantie van het in 34.1 bedoelde waterbergingsgebied;
  2. de beslissing met betrekking tot de afwijking aan de beheersinstantie wordt meegedeeld.
34.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
34.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden zonder een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden van het bevoegd gezag het volgende werk en/of werkzaamheden buiten het bouwvlak te verrichten:
  • het ophogen van gronden;
  • het aanbrengen van kaden en het wijzigen daarvan;
  • het aanbrengen van verhardingen.
 
34.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 34.4.1 is niet van toepassing op een werk of werkzaamheden die:
  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan en mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
34.4.3 Toelaatbaarheid
Een in 34.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de een werk en/of werkzaamheden dan wel de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen niet in strijd zijn met het plan. Met betrekking tot de gevolgen voor het waterbergend vermogen wordt advies gevraagd aan de beheersinstantie.
 
34.4.4 Strafregel
Overtreding van het bepaalde in 34.4.1 is een strafbaar feit als bedoeld in de zin van artikel 1a onder 2 van de Wet op de economische delicten.
 
Artikel 35 Waterstaat - Waterkering
 
35.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waterstaat – Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, met voorrang primair bestemd voor de kernzone en beschermingszone van de waterkering.
 
35.2 Bouwregels
 
35.2.1 Voorrangsregeling
Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de waterkering als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen prevaleert de bestemming Waterstaat - Waterkering.
 
35.2.2 Algemeen
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
 
35.2.3 Bouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
35.3 Afwijking bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen van het bepaalde in 35.2 en toestaan dat gebouwen ten dienste van de onderliggende bestemming worden gebouwd, mits:
  • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
  • vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering.
 
35.4 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het onderbemalen en dempen van sloten.
 
35.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
35.5.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden zonder een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden van het bevoegd gezag het volgende werk en/of werkzaamheden te verrichten:
  • afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen, indrijven;
  • draineren, dammen, stuwen, graven van sloten, dempen van poelen, aanbrengen oeverbeschoeiing;
  • planten, omzetten grasland naar bouwland, omzetten van grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  • verharden van oppervlakte van meer dan 100 m², leidingen leggen.
 
35.5.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 35.5.1 is niet van toepassing op een werk of werkzaamheden die:
  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan en mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
mits:
  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende beheerder van de waterkering.
3 Algemene regels
Artikel 36 Anti-dubbeltelregel
  
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 37 Algemene bouwregels
 
37.1 Algemene regel m.b.t. ondergronds bouwen
 
Voor het uitvoeren van ondergrondse een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
 
37.2 Ondergrondse bouwwerken
 
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
  1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak met dien verstande dat deze ook toegestaan zijn buiten het bouwvlak voor zover voldaan wordt aan het bepaalde sub b;
  2. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil met een maximum van 250m2;
  3. in aanvulling op het bepaalde sub a en b is maximaal 1 niet - overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    1. een openluchtzwembad moet gerealiseerd worden op een afstand van tenminste 3 meter achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de afstand van de openluchtzwembaden tot de perceelsgrenzen tenminste 5 meter moet bedragen;
    2. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;
    3. per woning mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd;
  4. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil;
  5. bij het berekenen van de blijkens de verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen voor zover deze niet onder gebouwen gesitueerd zijn.
37.3 Afwijking ondergrondse bouwdiepte
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen van het bepaalde in artikel 37.2 sub d voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarde dat:
  • de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
 
37.4 Ondergeschikte bouwdelen
 
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
 
37.5 Bestaande afstanden en maten
 
37.5.1 Maximale maatvoering
Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk II is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
 
37.5.2 Minimale maatvoering
In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk II is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
 
37.5.3 Heroprichting
In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in en uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
 
37.6 Algemeen bouwverbod
 
Binnen de aanduiding bouwvlak is het verboden te bouwen in strijd met de bouwbepalingen van de betreffende bestemmingsregels. Bebouwing buiten de aanduiding bouwvlak is verboden, behoudens de bebouwing krachtens de specifieke afwijkingsmogelijkheden inclusief bouwbepalingen van de betreffende bestemmingsregels.
 
Artikel 38 Algemene gebruiksregels
 
38.1 Algemeen
 
Het is verboden de in de artikelen 3 tot en met 35 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de doeleinden.
 
38.2 Afwijken van algemene gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 38.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
 
Artikel 39 Algemene aanduidingsregels
 
39.1 Vrijwaringszone - Molenbiotoop
  1. binnen de beschermingszone Vrijwaringszone – Molenbiotoop is oprichting van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde uitsluitend toelaatbaar ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen en niet hoger dan 1/100 van de afstand tussen het bouwwerk en de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen, indien daardoor de functie van de molens als werktuig en de waarde als landschappelijke elementen niet onevenredig worden geschaad;
  2. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in omtrent de vraag of het bouwplan ter plaatse aanvaardbaar is in verband met de belangen van de molen(s).
39.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden
 
39.2.1 Verbod
Het is verboden binnen de beschermingszone Vrijwaringszone – Molenbiotoop zonder een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden), het volgende werk en werkzaamheden, hoger dan 1/100 van de afstand tussen het bouwwerk en de onderstaande punt van de verticaal staande wiek van de molen(s), te verrichten:
  1. ophogen;
  2. planten, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en sierteelt.
39.2.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 39.2.1 is niet van toepassing op een werk en werkzaamheden die:
  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer:
  2. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan en mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
39.2.3 Toelaatbaarheid
De een werk of werkzaamheden als bedoeld in 39.2.2 zijn slechts toelaatbaar, mits:
  1. daardoor de functie van de molen(s) als werktuig en de waarde als landschapsbepalende elementen niet onevenredig worden geschaad;
39.3 Milieuzone - Waterwingebied
 
Binnen het waterwingebied mogen, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, uitsluitend bouwwerken worden gebouwd, welke noodzakelijk zijn in verband met de openbare drinkwaterwinning.
 
39.4 Milieuzone - Boringsvrije zone
 
De voor Milieuzone - Boringsvrije zone zijn bestemd voor de bescherming en het behoud van de openbare drinkwaterwinning.
 
39.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de aanduiding Milieuzone - Boringsvrije zone zonder een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden) de volgende een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het doorboren van de beschermende kleilaag.
39.5 Vrijwaringszone - Schootsveld
 
De voor Vrijwaringszone – Schootsveld zijn bestemd voor de bescherming en het behoud van deze gronden.
 
39.5.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de aanduiding Vrijwaringszone - Schootsveld zonder een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden) de volgende een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren;
  2. planten, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  3. aanleg van tijdelijke en/of overige teeltondersteunende voorzieningen.
39.5.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in 39.5.1 is niet van toepassing op een werk en werkzaamheden die:
  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan en mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
39.6 Veiligheidszone - lpg
 
Ter plaatse van de aanduiding veiligheidszone - lpg geldt een plaatsgebonden risico contour van 10-6. Binnen deze contour mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht, behoudens de reeds bestaande kwetsbare objecten.
 
39.7 Vrijwaringszone - dijk
 
De aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en verkenning van de aanwezige cultuurhistorische waarden van de dijk.
 
39.7.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de aanduiding Vrijwaringszone - dijk zonder een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden) de volgende een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren;
  2. planten, omzetten grasland/bouwland naar boomteelt en/of sierteelt;
  3. aanleg van tijdelijke en/of overige teeltondersteunende voorzieningen.
39.7.2 Uitzonderingen
Het in 39.7.1 opgenomen verbod geldt niet voor:
  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds bestonden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd zijn en niet reeds in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan en mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
39.7.3 Toelaatbaarheid
De een werk of werkzaamheden als bedoeld in 39.5.2 zijn slechts toelaatbaar, mits:
  1. daardoor de waarde als landschapsbepalende elementen niet onevenredig worden geschaad;
  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende beheerder van de dijk.
39.8 Vrijwaringszone - vaarweg 1
 
39.8.1 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken geldt de volgende regel:
  1. er mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken welke nodig zijn voor het vaarverkeer of bouwwerken die worden gerealiseerd binnen het bouwvlak van een bestemming;
39.8.2 Afwijking van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen van het bepaalde in lid 39.8.1 en toestaan dat bouwwerken worden gebouwd, mits:
  1. het bouwwerk in overeenstemming is met de ter plaatse aangewezen bestemming en door de bouw of situering van het bouwwerk het vaarbelang niet onevenredig wordt aangetast.
39.9 Vrijwaringszone - vaarweg 2
 
39.9.1 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken geldt de volgende regel:
  1. er mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken welke nodig zijn voor het vaarverkeer of bouwwerken die worden gerealiseerd binnen het bouwvlak van een bestemming;
39.9.2 Afwijking van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen van het bepaalde in lid 39.9.1 en toestaan dat bouwwerken worden gebouwd, mits:
  1. het bouwwerk in overeenstemming is met de ter plaatse aangewezen bestemming en door de bouw of situering van het bouwwerk het vaarbelang niet onevenredig wordt aangetast.
39.10 Vrijwaringszone - weg
 
39.10.1 Bouwregels
Voor het bouwen van bouwwerken geldt de volgende regel:
  1. er mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken welke nodig zijn voor het wegverkeer of bouwwerken die worden gerealiseerd binnen het bouwvlak van een bestemming;
39.10.2 Afwijking van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een afwijking verlenen van het bepaalde in lid 39.10.1 en toestaan dat bouwwerken worden gebouwd, mits:
  1. het bouwwerk in overeenstemming is met de ter plaatse aangewezen bestemming en door de bouw of situering van het bouwwerk het verkeersbelang niet onevenredig wordt aangetast.
Artikel 40 Algemene afwijkingsregels
 
40.1 Indien niet op grond van een andere bepaling van de regels afwijking kan worden verleend, kan het bevoegd gezag afwijking verlenen voor:
  1. het afwijken van de in de regels voorgeschreven maten voor de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen binnen een bestemmingsvlak, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven maten;
  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 20 meter;
  5. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 meter, onder de volgende voorwaarden:
    1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
      1. buiten de bebouwde kom langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten en viaducten;
      2. binnen de bebouwde kom op het bedrijventerrein en sportparken.
    2. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
      1. op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zo nodig in overleg met de monumentencommissie;
      2. tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.
40.2 Bewoning ten behoeve van mantelzorg
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking voor de bewoning ten behoeve van mantelzorg in bijgebouwen of een deel van het hoofdgebouw bij een (bedrijfs)woning verlenen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. een dergelijke bewoning dient noodzakelijk te zijn vanuit het oogpunt van mantelzorg, hetgeen aangetoond dient te worden door een verklaring van een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige;
  2. de afwijking is persoonsgebonden en gekoppeld aan de zorgbehoevende;
  3. op het perceel dient een woning aanwezig te zijn;
  4. er vindt geen onevenredige aantasting van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  5. een dergelijke bewoning vindt plaats in beginsel bij, in of direct aansluitend aan de woning;
  6. alle bijgebouwen/verbouwingen dienen te voldoen aan de ten tijde van de aanvraag geldende eisen van het bouwbesluit en de bouwverordening;
  7. ten behoeve van de inwoning mag geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen worden aangelegd. hiervoor moet gebruik worden gemaakt van de reeds bestaande aansluiting;
  8. er mag maximaal 80 m² van hoofdgebouw en/of bijgebouwen worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;
  9. burgemeester en wethouders kunnen de afwijking intrekken indien de noodzaak vanuit oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is;
  10. binnen één maand na beëindiging van het gebruik van het (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg dient hiervan schriftelijk melding te worden gemaakt;
  11. het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijk bezwarend is en het bijgebouw op maximaal 10 meter van het hoofdgebouw staat.
40.3 Het plaatsen van antennemasten buiten bebouwingsconcentraties
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking voor het plaatsen van antenne-installaties verlenen indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. aangetoond dient te worden dat het plaatsen van antennemasten binnen de aangeduide bebouwingsconcentraties niet mogelijk is gebleken;
  2. er moet sprake zijn van site-sharing, waardoor zo min mogelijk masten nodig zijn;
  3. indien site-sharing niet mogelijk is, dient de noodzaak van een solitaire plaatsing te worden aangetoond;
  4. de masten dienen bij voorkeur geplaatst te worden op bestaande hoge gebouwen, niet zijnde woongebouwen of hoge bouwwerken;
  5. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
40.4 Het plaatsen van kunstwerken
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking voor het plaatsen van kunstwerken verlenen indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarde:
  1. het plaatsen van kunstwerken, zoals beelden en plastieken is toegestaan na een positief advies van de gemeentelijke Kunstcommissie.
40.5 Het plaatsen van openbare nutsvoorzieningen
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking voor het plaatsen van openbare nutsvoorzieningen in de vorm van gasontvang- en reduceerstations, transformatorhuisjes en gemalen verlenen indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de maximale bebouwingsoppervlakte mag niet meer dan 20 m² bedragen;
  2. de maximale bouwhoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
40.6 Verlichtingsarmaturen en bewegwijzering
 
Het bevoegd gezag kan een afwijking voor het plaatsen van verlichtingsarmaturen ten behoeve van verkeer(sveiligheid) en bewegwijzering verlenen indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden:
  1. de maximale bouwhoogte mag niet meer dan 15 meter bedragen.
Artikel 41 Algemene wijzigingsregels
 
41.1 Algemene wijziging
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
  1. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  2. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  3. de overschrijdingen als bedoeld in sub a en b mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  4. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
41.2 Aanleg landschapselementen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van de aanleg van landschapselementen, indien onder andere voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. het dient te gaan om aanleg/versterking van een samenhangend netwerk van landschapselementen op lokaal niveau;
  2. de aanleg van landschapselementen of bos zal in overleg met direct belanghebbenden alsmede de aangrenzende grondeigenaren/agrarische bedrijven plaatsvinden, op basis van een voor een samenhangend deelgebied op te stellen inrichtingsplan;
  3. voor zover het particuliere gronden betreft zal aanleg uitsluitend plaatsvinden op basis van vrijwilligheid en met instemming van de betreffende grondeigenaren;
  4. wijziging mag pas plaats vinden nadat de overdracht of aankoop, op vrijwillige basis, door particulieren aan de gemeente of aan een natuurbeherende instantie, in voldoende mate verzekerd is of al heeft plaatsgevonden;
  5. aangrenzende gronden, met een blijvende agrarische bodemexploitatie, moeten doelmatig als zodanig geëxploiteerd kunnen blijven worden;
  6. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  7. het initiatief moet passen binnen de draagkracht van het gebied.
41.3 Wijziging naar Bos, Natuur of Water
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen in de bestemmingen Bos, Natuur of Water, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. wijziging vindt pas plaats nadat verzekerd is dat een aaneengesloten natuurgebied van voldoende omvang en zodanige begrenzing kan ontstaan dan de aangrenzende/omringende gronden, met een blijvende agrarische bodemexploitatie, doelmatig als zodanig geëxploiteerd kunnen blijven worden;
  2. de regels van de bestemmingen Bos, Natuur en/of Water worden van overeenkomstige toepassing verklaard met dien verstande dat wanneer gewijzigd wordt in de bestemming Water dit uitsluitend ten behoeve van de beekdalontwikkeling mag geschieden;
  3. in geval de bestemming gewijzigd wordt in bestemming Bos, mag dit niet ten behoeve van bosbouw worden aangewend.
Artikel 42 Voorwaardelijke bepalingen
 
42.1 Landschappelijke inpassing en beeldkwaliteit
 
Indien in bijlage 3 bij de planregels een inrichtingsplan voor gronden is opgenomen, levert het gebruik van de desbetreffende gronden of zich daarop bevindende bebouwing overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming ten behoeve van de in het betrokken inrichtingsplan opgenomen ontwikkeling, een strijdig, ook niet onder de bescherming van artikel 44, lid 44.2, sub a, van de planregels vallend, gebruik van gronden en bouwwerken op als de inpassing zoals voorzien in het betrokken inrichtingsplan niet is gerealiseerd en niet in stand wordt gehouden binnen twee jaar na aanvang van de realisering van bebouwing op of van gebruik van de betreffende gronden overeenkomstig de bestemming ervan ten behoeve van de in het betrokken inrichtingsplan opgenomen ontwikkeling.
 
42.2 Inrichtingsplannen
 
Onder inrichtingsplan wordt in deze planregels verstaan:
  1. het ‘Landschappelijk inpassingsplan Beusingsedijk 8 Den Dungen’, gedateerd 24 juni 2014, opgesteld door Projectbureau Orbis BV in opdracht van Grondverzet-, loonbedrijf en melkveehouderij Jennissen inclusief de bijbehorende kaart ‘Landschappelijke inpassingsplan’ van dezelfde datum;
  2. de ‘Landschappelijke inpassing Bodem van Elde 5 (Gemonde)’, gedateerd 15 januari 2014, opgesteld door ZLTO Advies in opdracht van de heer R.G.M. Braam;
  3. het ‘Landschappelijk inrichtingsplan en kwaliteitsverbetering HB&Landschap’, gedateerd 23 januari 2015, opgesteld door H&B en Landscaping in opdracht van de heer Van den Akker (Dreef 3 te Berlicum);
  4. het ‘Landschappelijk inpassingsplan Halderse Akkers, Sint-Michielsgestel’, gedateerd 10 oktober 2014, opgesteld door Reijrink Heijmans Landschapsinrichting in opdracht van Van der Meijden Varkens VOF (Halderse Akkers 5a te Sint-Michielsgestel);
  5. het ‘Landschappelijk inpassingsplan Theereheide 6, Sint-Michielsgestel’, gedateerd 14 juli 2014, opgesteld door Projectbureau Orbis BV in opdracht van de heer R.J.I.W. Kortrink inclusief de bijbehorende kaart ‘Landschappelijke inpassingsplan’ van dezelfde datum;
  6. bijlage 2 ‘Landschappelijk inpassingsplan’ welke onderdeel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing ‘Hasseltsedijk 22 Berlicum’, gedateerd 15 juli 2014, opgesteld door Van Dun Advies in opdracht van de heer G. Savelkouls;
  7. het ‘Landschappelijk inpassingsplan Van Esch, Gemonde’, gedateerd 11 juli 2014, opgesteld door Projectbureau Orbis BV in opdracht van de heer H.M.L. van Esch (Kerkeind 11 te Gemonde) inclusief de bijbehorende kaart ‘Landschappelijke inpassingsplan’ van dezelfde datum;
  8. de ‘locatie- en inrichtingsstudie rentmeesterwoning’, gedateerd 19 september 2011, en de ‘locatie- en inrichtingsstudie Wamberg 16’, gedateerd 20 oktober 2011 beiden opgesteld door HilberinkBosch Architecten in opdracht van Landgoed De Wamberg;
  9. hoofdstuk 3 ‘Inrichtingsplan’ welke onderdeel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing ‘Landgoed Molenhoek’, gedateerd 22 september 2014, opgesteld door Elings in opdracht van Krabbe C.S. Rentmeesters BV;
  10. het ‘inrichtings- en beeldkwaliteitsplan’, gedateerd oktober 2014, opgesteld door Bureau Praedium in opdracht van de heer De Ridder en Kapteijns (Landgoed Theede);
  11. bijlage 1 ‘Landschappelijke inpassing’ welke onderdeel uitmaakt van het bijlagenboek behorend bij de ruimtelijke onderbouwing ‘Hemelrijkstraat ong.’, gedateerd 26 juni 2014, opgesteld door Bro in opdracht van de heer S. van Rooij (Lookertstraat 6a te Sint-Michielsgestel;
  12. het ‘Landschappelijk inpassingsplan Mgr. Hermuslaan 70’, gedateerd 30 september 2014, opgesteld door Praedium Coöperatie U.A. in opdracht van Loonbedrijf M. Kapteijns & Co;
  13. hoofdstuk 2.2.3 ‘Landschappelijke inpassing’ welke onderdeel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing ‘Diepenbroek 1, Sint Lambertusweg 8d, 9 en 9a’, gedateerd 28 mei 2014, opgesteld door Bro in opdracht van Familie Van den Heuvel-Van Houtum;
  14. hoofdstuk 2.5 ‘Landschappelijke inpassing’ welke onderdeel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing ‘Woningbouw Oud Laar te Berlicum’, gedateerd 17 maart 2015, opgesteld door Bro in opdracht van mevrouw Van der Ven;
  15. hoofdstuk 2.2 ‘Toekomstige situatie’ welke onderdeel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing ‘Twijnmeer 41 te Gemonde’ en bijlage I ‘Stedenbouwkundige visie’ beiden gedateerd 27 februari 2015, opgesteld door Bro in opdracht van de heer Van der Sangen;
  16. hoofdstuk 4.13 ‘Landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitsverbetering’ welke onderdeel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing ‘toevoegen Ruimte-voor-Ruimte woning Spekstraat 11a Den Dungen’, gedateerd 15 juli 2014, opgesteld door Wintraecken Advies B.V. in opdracht van mevrouw W. van Kreij;
  17. hoofdstuk 2.2.2 ‘Beplantingsplan’ welke onderdeel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing ‘Woud 16, Berlicum’, gedateerd oktober 2014, opgesteld door CroonenBuro5 in opdracht van de heer F.P.H. Janssen;
  18. hoofdstuk 3.3.3 ‘Kwaliteitsverbetering van het landschap’ welke onderdeel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing ‘Woudseweg 47 en 49’, gedateerd 8 augustus 2014, opgesteld door CroonenBuro5 in opdracht van de heren A.P.W.M. van der Bruggen en N.A.M. Sanders inclusief de bijbehorende kaart ‘Landschappelijke inpassing & kwaliteitsverbetering van het landschap – Woudseweg 47 & 49’ gedateerd 8 augustus 2014, opgesteld door CroonenBuro5;
  19. hoofdstuk 3.1.2 ‘Verordening Ruimte 2014’ welke onderdeel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing ‘Zandstraat naast nr. 18, Middelrode’, gedateerd 6 augustus 2014, opgesteld door CroonenBuro5 in opdracht van de heer W.P.M. van de Hulsbeek inclusief de bijbehorende kaart ‘Inrichtingsplan Zandstraat 18’ gedateerd september 1998, opgesteld door Stichting Het Noordbrabants Landschap;
  20. hoofdstuk 2.2.4 ‘Landschappelijke inpassing’ welke onderdeel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing ‘Zandstraat ongenummerd Sint-Michielsgestel’, gedateerd augustus 2014, opgesteld door Crijns Rentmeesters BV in opdracht van mevrouw J.P.M. van Boven (Zandstraat 31b te Sint-Michielsgestel);
  21. het ‘Zandstraat 51, Middelrode beplantingsplan’, gedateerd 6 juni 2014, opgesteld door Bureau Verkuylen in opdracht van A.E.T.C. van Uden inclusief de bijbehorende kaart ‘Inrichtingsschets’ van dezelfde datum;
  22. hoofdstuk 4.10 ‘Landschappelijke inpassing, ruimtelijke kwaliteitsverbetering’ welke onderdeel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing ‘de realisatie van twee Ruimte-voor-Ruimte woningen aan de Spekstraat ongenummerd te Den Dungen’, gedateerd 23 september 2014, opgesteld door MILON BV in opdracht van de heer F. van den Bersselaar inclusief de bijbehorende kaart ‘Inrichtingstekening t.b.v. landschappelijke inpassing Spekstraat ongenummerd Den Dungen’ gedateerd 19 september 2014, opgesteld door Buro Maerlant;
  23. het ‘Landschappelijk inpassingsplan Vogelenzang 2a Gemonde’, gedateerd 23 juni 2014, opgesteld door Projectbureau Orbis BV in opdracht van Schelstraete Paarden BV inclusief de bijbehorende kaart ‘Landschappelijk inpassingsplan’ van dezelfde datum.
42.3 Bijlage
 
In bijlage 3 bij deze planregels zijn de verschillende inrichtingsplannen integraal opgenomen.
 
Artikel 43 Overige regels
 
43.1 Strafbepaling
 
Overtreding van het bepaalde in artikel 38 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2° van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.
 
43.2 Overig – in Verordening ruimte te verwijderen hoofdstructuur
 
Ter plaatse van de aanduiding ‘overig – in Verordening ruimte te verwijderen EHS’ is de in de Verordening ruimte te verwijderen structuur aangeduid.
 
43.3 Overig – in Verordening ruimte te verwijderen groenblauwe mantel
 
Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – in Verordening ruimte te verwijderen groenblauwe mantel’ is de in de Verordening ruimte te verwijderen structuur aangeduid.
 
43.4 Overig – in Verordening ruimte toe te voegen groenblauwe mantel
 
Ter plaatse van de aanduiding ‘overig – in Verordening ruimte toe te voegen groenblauwe mantel’ is de in de Verordening ruimte toe te voegen structuur aangeduid.
 
43.5 Overig – in Verordening ruimte toe te voegen hoofdstructuur
 
Ter plaatse van de aanduiding ‘overig – in Verordening ruimte toe te voegen EHS’ is de in de Verordening ruimte toe te voegen structuur aangeduid.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 44 Overgangsrecht
  
44.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijking verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%;
  3. Het bepaalde onder sub a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
44.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. Indien het gebruik, bedoeld in sub a na inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
44.3 Hardheidsclausule
 
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijking verlenen.
 
Artikel 45 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Actualisatieplan Buitengebied'.
 
Aldus onherroepelijk in de raadsvergadering van
 
………………………
 
De voorzitter,                                         De griffier,
 
……….                                                   ………