direct naar inhoud van Artikel 6 Wonen
Plan: Vissenberg II, fase 2 / Vorenseindseweg tussen nr. 38 en 42
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0840.2583K0012-DEF1

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

6.1.1 Bestemming

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in maximaal 40 grondgebonden woningen;
  • b. wegen, paden, pleinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.


6.1.2 Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 6.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels

6.2.1 Hoofdgebouwen

Hoofdgebouwen mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen aaneengebouwde hoofdgebouwen, meer dan twee-aaneen, worden opgericht;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen twee-aaneengebouwde hoofdgebouwen worden opgericht;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen vrijstaande hoofdgebouwen worden opgericht;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – geschakeld' mogen geschakelde hoofdgebouwen worden opgericht;
  • f. de hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de verbeelding aangegeven (verlengde van de) gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de verbeelding is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee gevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;
  • g. de goothoogte bedraagt maximaal 6 meter, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;
  • h. de breedte van een hoofdgebouw, een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meegerekend, bedraagt ter plaatse van de aanduiding:
      • aaneengebouwd minimaal 5,40 meter;
      • specifieke bouwaanduiding – geschakeld minimaal 5,40 meter;
      • twee-aaneen minimaal 5,40 meter;
      • vrijstaand minimaal 6,00 en maximaal 20 meter;
  • i. de dakhelling bedraagt bij toepassing van hellende dakvlakken minimaal 30° en maximaal 65°;
  • j. de afstand van een hoofdgebouw, een aangebouwd bijgebouw, aan- en uitbouw niet meegerekend, tot de zijdelingse perceelsgrens, bedraagt ter plaatse van de aanduiding:
      • twee-aaneen minimaal 2,00 meter aan één zijde;
      • vrijstaand minimaal 2,00 meter.

6.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Bijbehorende bouwwerken mogen in het achtererfgebied worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt, overkappingen meegerekend, per bouwperceel maximaal 100 m², met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte maximaal 50% bedraagt;
  • b. uitsluitend bij vrijstaande hoofdgebouwen mogen slechts aan één en dezelfde zijgevel bijbehorende bouwwerken worden opgericht;
  • c. de breedte van een met de zijgevel van een hoofdgebouw verbonden bijgebouw bedraagt op gronden met de aanduiding:
      • aaneengebouwd maximaal 4,00 meter;
      • specifieke bouwaanduiding – geschakeld maximaal 4,00 meter;
      • twee-aaneen maximaal 4,00 meter;
      • vrijstaand maximaal 6,00 meter;
  • d. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 3,25 respectievelijk 6,00 meter. Indien een dakhelling wordt toegepast bedraagt de helling minimaal 30° en maximaal 65°;
  • e. de bijbehorende bouwweken dienen minimaal 3,00 meter achter (het verlengde van) de gevellijn te worden opgericht;
  • f. de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens, bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' minimaal 3,00 meter;
  • g. de diepte van een woning en een aangebouwd bijbehorend bouwwerk bedraagt, te meten vanaf (het verlengde van de) gevellijn, maximaal 15 meter. In afwijking hiervan is de diepte van een woning en een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet gemaximaliseerd, indien:
      • het bijbehorend bouwwerk wordt geplaatst tegen een bestaand vrijstaand bijbehorend bouwwerk, waardoor de bijbehorende bouwwerken worden verbonden met de achtergevel danwel zijgevel van het hoofdgebouw;
      • het bijbehorend bouwwerk past in de stedenbouwkundige opzet van het gebied;
      • door de bouw van het bijbehorend bouwwerk geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Dit betekent onder andere dat de bezonning en het uitzicht van de naastliggende percelen niet onevenredig mogen worden geschaad;
      • het maximale bebouwde oppervlak niet wordt overschreden;
  • h. voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende bepalingen:
      • per bouwperceel mag niet meer dan één overkapping worden gebouwd;
      • de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m²;
      • de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 3,00 meter;
      • overkappingen dienen op een afstand van ten minste 3,00 meter achter de voorgevellijn van het aangrenzende hoofdgebouw te worden gebouwd.


6.2.3 Andere bouwwerken, geen gebouw zijnde

Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen in het achtererfgebied worden opgericht, waarbij de maximale bouwhoogte 2,50 meter bedraagt.

6.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen voor de situering en afmeting van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor zover noodzakelijk is, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid.
6.4 Afwijken van de bouwregels

6.4.1 Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 6.2.1, sub e voor het oprichten van maximaal 50% van de voorgevel achter de op de verbeelding aangegeven (het verlengde van de) gevellijn;
  • b. lid 6.2.1, sub f mits deze maat met maximaal 1,00 meter zal worden overschreden;
  • c. lid 6.2.1, sub i voor een kleinere afstand.


6.4.2 Nadere eisen

  • a. de in lid 6.4.1, genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de samenhang in straat- en bebouwingsbeeld;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
6.5 Specifieke gebruiksregel

6.5.1 Aan huis verbonden beroep

Een aan huis verbonden beroep is als medegebruik toegestaan, mits de activiteiten plaatsvinden in de woning én de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt.

6.6 Afwijking van de gebruiksregels

6.6.1 Uitoefening van aan huis verbonden beroep

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 voor de uitoefening van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bijbehorende bouwwerken, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit;
  • b. door de uitoefening van de activiteiten wijzigt het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig, dat de woning het karakter van een woning geheel of gedeeltelijk verliest;
  • c. het gebruik heeft en behoudt een kleinschalig karakter en is naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming. Dat wil zeggen dat van de vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken gezamenlijk maximaal 50 m² ten behoeve van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn;
  • d. geen vergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wm, Wabo of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;
  • e. het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijbehorend bouwwerk uitvoert tevens gebruiker van de woning is. De gebruiker van de woning dient zelf de activiteiten in de woning of bijbehorend bouwwerk uit te oefenen. Het inhuren van personeel voor het uitoefenen van de activiteiten is niet toegestaan.
  • f. het betreft geen zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  • g. de uitoefening van detailhandel is niet toegestaan, uitgezonderd als ondergeschikte nevenactiviteit gerelateerd aan het desbetreffende beroep of bedrijf.



6.6.2 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 voor:

  • a. het inrichten en/of gebruiken van een bijbehorend bouwwerk als woonruimte, ten behoeve van de huisvesting voor mantelzorg, met inachtneming van de volgende regels:
      • de behoefte aan mantelzorg is aangetoond;
      • er is sprake van één huishouden;
      • er ontstaat geen zelfstandige woning;
      • de bouwregels voor bijbehorende bouwwerken in lid 6.2.2 dienen in acht te worden genomen, met dien verstande dat een omgevingsvergunning tot afwijking kan worden verleend voor een totaal oppervlak aan bijbehorende bouwwerken binnen het achtererf tot 120 m² mits niet meer dan 70 m² wordt benut voor een aan te bouwen bijgebouw ten behoeve van mantelzorg én mits de bebouwde oppervlakte maximaal 50% bedraagt;
      • de bouwregels voor bijbehorende bouwwerken in lid 6.2.2 dienen in acht te worden genomen, met dien verstande dat een omgevingsvergunning tot afwijking kan worden verleend tot het gebruik van een bestaand bijgebouw, groter dan 70 m², voor mantelzorg mits het totaal oppervlak aan bijbehorende bouwwerken binnen het achtererf niet meer bedraagt dan 120 m² én mits de bebouwde oppervlakte maximaal 50% bedraagt;
      • het betreffende bijbehorende bouwwerk mag uitsluitend voor mantelzorg worden gebruikt indien het via minimaal één doorgang gekoppeld is aan het hoofdgebouw;
      • zodra de noodzaak van de mantelvoorziening is komen te vervallen, wordt het gebruik als afhankelijke woonruimte beëindigd en worden de woonvoorzieningen verwijderd;
  • b. het plaatsen van één tijdelijke vrijstaande woonunit, ten behoeve van de huisvesting voor mantelzorg, met inachtneming van de volgende regels:
      • de behoefte aan mantelzorg is aangetoond;
      • er is sprake van één huishouden;
      • er ontstaat geen zelfstandige woning;
      • de bouwregels voor bijbehorende bouwwerken in lid 6.2.2 mogen, na een omgevingsvergunning tot afwijking, worden overschreden mits de bebouwde oppervlakte maximaal 50% bedraagt;
      • de goothoogte van de woonunit bedraagt maximaal 3,00 meter;
      • de bouwhoogte van de woonunit bedraagt maximaal 5,00 meter;
      • het oppervlak van de woonunit mag maximaal 70 m² bedragen;
      • de woonunit past in de stedenbouwkundige opzet van het gebied en er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
      • zodra de noodzaak van de mantelvoorziening is komen te vervallen, wordt het gebruik als afhankelijke woonruimte beëindigd en wordt de woonunit verwijderd.