direct naar inhoud van Artikel 5 Gemengd
Plan: Nuenen-Noordwest
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0820.BPNuenenNoordwest-D002

Artikel 5 Gemengd

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten';
  • b. dienstverlening;
  • c. maatschappelijke doeleinden;
  • d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2', bedrijven van categorie 1 en 2, die zijn opgenomen in de bedrijvenlijst (zie Bijlagen bij regels);
  • e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - foto- en balletstudio', een foto- en balletstudio,

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. detailhandel;
    • 2. tuinen, erven en paden;
    • 3. groenvoorzieningen;
    • 4. parkeervoorzieningen;
    • 5. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.
5.1.2

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 28.2.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op de voor 'Gemengd' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen voor de in artikel 5.1 genoemde bestemming;
  • b. de daarbij behorende bijgebouwen;
  • c. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
5.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a. binnen het bouwvlak mogen gebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' mag de oppervlakte van gebouwen binnen de aanduiding 'bouwvlak' en 'bijgebouwen' samen ten hoogste de aangeduide oppervlakte bedragen;
  • c. de voorgevels worden geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  • d. de grenzen van het bouwvlak mogen worden overschreden door erkers, luifels, balkons en dergelijke mits de diepte gemeten vanaf de bouwgrens niet meer dan 1,50 meter bedraagt, de gezamenlijke breedte niet meer dan tweederde van de breedte van het gebouw en de hoogte niet meer dan de hoogte van de eerste bouwlaag;
  • e. de goothoogte mag maximaal 6,50 meter bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' de aangeduide maximale goothoogte geldt;
  • f. de bouwhoogte mag maximaal 10,00 meter bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangeduide maximale bouwhoogte geldt.
5.2.3 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen uitsluitend bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd;
  • b. zwembaden (en daarmee vergelijkbare voorzieningen) mogen enkel worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' op een afstand van minimaal 1,00 meter van de zijdelingse perceelsgrens en tot de achtergrens;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' mag de oppervlakte van gebouwen binnen de aanduiding 'bouwvlak' en 'bijgebouwen' samen ten hoogste de aangeduide oppervlakte bedragen;
  • d. de goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,00 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 6,50 meter bedragen;
  • f. bijgebouwen worden plat of met een kap van maximaal 55° afgedekt.
5.2.4 Overige regels

Voor het overige gelden de volgende regels:

  • a. buiten het bouwvlak mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd;
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen uitsluitend achter de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd, met uitzondering van erfafscheidingen;
  • c. zwembaden (en daarmee vergelijkbare voorzieningen) worden uitsluitend gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' op een afstand van minimaal 1,00 meter van de zijdelingse perceelsgrens en tot de achtergrens ;
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 2,00 meter bedragen, met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen, waarvan de hoogte voor de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1,00 meter en achter de voorgevel maximaal 2,00 meter mag bedragen;
    • 2. kunstwerken, waarvan de hoogte maximaal 4,00 meter mag bedragen;
    • 3. lichtmasten en vlaggenmasten, waarvan de hoogte maximaal 8,00 meter mag bedragen.
5.3 Nadere eisen
5.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van bebouwing;
  • b. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan;
  • c. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen.
5.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 5.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. een goede parkeerbalans;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Bouwen anders dan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.3 voor het bouwen van bijgebouwen op een kortere afstand tot de voorgevelrooilijn, mits:

  • a. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  • b. de omgevingsvergunning niet leidt tot onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.
5.4.2 Grotere bouw- c.q. goothoogte bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.3 teneinde een grotere bebouwings- c.q. goothoogte van de bijgebouwen toe te kunnen staan, mits:

  • a. vanwege de architectonische samenhang tussen hoofdgebouw en aan- en uitbouw en bijgebouw een grotere bebouwings- c.q. goothoogte wenselijk is;
  • b. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven.
5.4.3 Recreatieve voorzieningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.3 voor een afrastering voor recreatieve voorzieningen tot een maximale bebouwingshoogte van 4,00 meter, mits:

  • a. de afrastering wordt aangelegd ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  • b. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • b. (vrijstaande) bijgebouwen voor zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte;
  • c. horeca;
  • d. recreatieve voorzieningen;
  • e. bedrijven van categorie 3 en 4.
5.5.2 Situering functies

Dienstverlening, maatschappelijke doeleinden en bedrijven van categorie 1 en 2, alsmede de daaraan ondergeschikte detailhandel zijn uitsluitend toegestaan op de begane grond.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.5, voor het gebruik van een bijgebouw als een afhankelijke woonruimte, mits:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • c. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, met een maximale bebouwde oppervlakte van 80 m²;
  • d. gewaarborgd is dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning intrekt, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
5.6.2 Recreatieve voorzieningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5.5, voor de aanleg van recreatieve voorzieningen, met dien verstande dat:

  • a. de recreatieve voorziening wordt aangelegd ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  • b. de recreatieve voorziening onderdeel uitmaakt van de tuin naar verschijningsvorm, oppervlakte en gebruiksmogelijkheden;
  • c. verlichtingsmasten niet zijn toegestaan;
  • d. de kortste afstand van de recreatieve voorziening tot de zijdelingse perceelsgrens en achtergrens minimaal 5,00 meter bedraagt.