direct naar inhoud van Regels
Plan: Luistruik fase 2A
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0820.BPNuenLuistruik2A-D001

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Luistruik fase 2A met identificatienummer NL.IMRO.0820.BPNuenLuistruik2A-D001 van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.6 achtergevellijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.7 archeologisch monument:

terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument;

1.8 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.13 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.20 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.21 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.22 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.23 omgevingsvergunning:

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.24 overkapping:

een bouwwerk zonder eigen wanden dat aan tenminste een deel van één zijde een gesloten wand kent;

1.25 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.26 pand:

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.27 publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:

een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksaantrekkend zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;

1.28 voorgevel:

een naar de openbare weg gekeerde gevel;

1.29 voorgevelrooilijn:

een denkbeeldige lijn langs de voorgevel van een hoofdgebouw en het verlengde van die voorgevel;

1.30 water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc;

1.31 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:

Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.32 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, waarbij de goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de laagste kant van het dak of van de kap. De goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald door de hoogte van de goot aan de lage zijde van het dak.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. beplantingen;
  • b. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder uit- en inritten, voet- en fietspaden;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. beeldende kunstwerken;
  • g. ter plaatste van de aanduiding 'ontsluiting' voor 1 ontsluitingweg met een wegbreedte van ten hoogste 6 meter.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Nutsvoorzieningen

Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van nutsvoorzieningen, waarbij de volgende regels gelden:

  • a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m2;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • b. voet- en rijwielpaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. straatmeubilair;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. bruggen, duikers en andere kunstwerken.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Nutsvoorzieningen

Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van nutsvoorzieningen, waarbij de volgende regels gelden:

  • a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m2;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 4.2.2 voor speelvoorzieningen en beeldende kunstwerken tot een hoogte van maximaal 5 m, waarbij de volgende regels gelden:

  • a. de verkeersveiligheid mag niet wordt belemmerd;
  • b. het gebruik van de aangrenzende bestemmingen mag niet onevenredig wordt gehinderd.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen met de bijbehorende voorzieningen;
  • b. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • c. tuinen en erven;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Voor het bouwen algemeen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 50;
  • b. woningen mogen zowel aaneengebouwd, twee-aaneen als vrijstaand worden gebouwd;
  • c. het bebouwingspercentage van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan 70%.

5.2.2 Hoofdgebouwen

Voor hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 7 m;
  • b. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • c. het hoofdgebouw moet voorzien zijn van een kap
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - geluidluwe gevel' mag slechts worden gebouwd met toepassing van lokale afschermende voorzieningen, tot een geluidbelasting van 53 dB op de achterliggende gevel van de begane grondverdieping;
  • e. in afwijking van het bepaalde in dit lid onder a, mag de maximale goothoogte worden overschreden ten behoeve van een lessenaarsdak of ongelijk zadeldak, waarbij de goothoogte aan 1 zijde gelijk mag komen te liggen met de maximale bouwhoogte.

5.2.3 bijbehorend bouwwerk

Voor bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. bij aangebouwde bijbehorende bouwwerken en aangebouwde overkappingen gebouwd voor de achtergevellijn van het hoofdgebouw mag de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder bedragen dan:
    • 1. 3 m aan beide zijden bij vrijstaande hoofdgebouwen;
    • 2. 3 m aan één zijde bij twee-aaneengebouwde hoofdgebouwen.
  • b. zijdelingse bijbehorende bouwwerken en zijdelingse overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van minimaal 1,5 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw;
  • c. het bebouwd oppervlak aan bijbehorende bouwwerken en overkappingen tezamen mag maximaal 60 m² per bouwperceel bedragen;
  • d. indien de oppervlakte van de gronden gelegen achter de achtergevellijn meer bedraagt dan 200 m², dan mag, in afwijking van het bepaalde onder c, de genoemde oppervlakte van 60 m² worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot een maximum van in totaal 120 m²;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder c en d telt de bebouwde oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij twee-aaneen gebouwde hoofdgebouwen niet mee bij de berekening van de bebouwde oppervlakte, voor zover deze bijbehorende bouwwerken en overkappingen zijn gebouwd achter de voorgevellijn en voor de achtergevellijn van het hoofdgebouw;
  • f. in aanvulling op het bepaalde onder c en d geldt voor de gronden gelegen achter de achtergevelijn dat minimaal 25 m² onbebouwd dient te blijven;
  • g. de goothoogte mag van bijbehorende bouwwerken en overkappingen niet meer bedragen dan 3,3 m;
  • h. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken en aangebouwde overkappingen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw vermeerderd met 0,20 m;
  • i. de bouwhoogte mag van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen niet meer bedragen dan 6,5 m;
  • j. het dak mag ofwel bestaan uit een platdak ofwel uit een kap met een dakhelling van maximaal 55°.

5.2.4 Nutsvoorzieningen

Voor gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m2;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

5.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen voor de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen achter de voorgevellijn mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 aangebouwde bijbehorende bouwwerken voor de voorgevel

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.2.3 ten behoeve van aangebouwde bijbehorende bouwwerken voor de voorgevel van het hoofdgebouw, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de diepte van de aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
  • b. de breedte mag niet meer bedragen dan 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • c. de goothoogte van de aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3,3 m;
  • d. de bouwhoogte van de aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6,5 m;
  • e. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  • f. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

5.3.2 Afwijken afstand tot voorgevellijn

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.2.3 onder b teneinde af te wijken van de minimaal voorgeschreven afstand tot de voorgevellijn, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  • b. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de parkeerbalans van de omgeving;
  • c. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

5.3.3 Afwijken goot- en bouwhoogte hoofdgebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.2.2 onder a teneinde een hogere goothoogte van 8,5 m toe te kunnen staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. als verbijzondering van de hoeken van het bouwblok;
  • b. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  • c. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

5.3.4 Afwijken goot- en bouwhoogte aangebouwde bijbehorende bouwwerken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.2.3 onder g en h teneinde een hogere goot- c.q. bouwhoogte van de aangebouwde bijbehorende bouwwerken toe te kunnen staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. vanwege de architectonische samenhang tussen hoofdgebouw en aangebouwde bijbehorende bouwwerken , is een hogere goot- c.q. bouwhoogte wenselijk;
  • b. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  • c. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

5.3.5 Afwijken bouwhoogte erfafscheiding vóór de voorgevellijn

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.2.5 onder a teneinde voor de voorgevellijn een erfafscheiding toe te staan van maximaal 2 m ten behoeve van de afscherming van zijtuinen (in hoeksituaties), mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de afscheiding is niet hoger dan voor het waarborgen van de privacy noodzakelijk is;
  • b. het uitzicht wordt niet dusdanig belemmerd dat daardoor de verkeersveiligheid in gevaar wordt gebracht;
  • c. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven;
  • d. de afwijking leidt niet tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Parkeren

Binnen de bestemming geldt een parkeernorm van:

  • a. 1,5 parkeerplaats per tussen-/hoekwoning, inclusief 0,3 openbare parkeerplaats;
  • b. 1,7 parkeerplaats per twee-aaneen gebouwde woning, inclusief 0,3 openbare parkeerplaats;
  • c. 1,9 parkeerplaats per vrijstaande woning, inclusief 0,3 openbare parkeerplaats.

5.4.2 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Binnen de bestemming wonen is gebruik van een deel van de woning en/of de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde bijbehorende bouwwerken , met een maximum van 50 m² mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • b. degene die de activiteiten in de woning of het bijbehorende bouwwerk zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • c. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  • d. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  • e. de activiteit mag niet omgevingsvergunningplichtig ingevolge artikel 2.1 lid 1 onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn;
  • f. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit.

5.4.3 Strijdig gebruik bebouwing

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  • a. het gebruiken, waaronder mede begrepen het doen laten gebruiken, van bebouwing op een wijze of tot een doel dat strijdig is met de bestemming;
  • b. het gebruiken, waaronder mede begrepen het doen laten gebruiken, van bijbehorende bouwwerken bij woningen voor zelfstandige bewoning en afhankelijke woonruimte;
  • c. het gebruiken, waaronder medebegrepen het doen laten gebruiken, van ruimten binnen een woning en/of bijgebouwen voor de uitoefening van een publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
  • d. het gebruik, waaronder mede begrepen het doen laten gebruiken, van de gronden en daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan ten behoeve van een seksinrichting.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Afwijken publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.4.2, teneinde binnen een woning en/of bijbehorende bouwwerken de uitoefening van een publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde bijbehorende bouwwerken , met een maximum van 50 m² mag worden gebruikt voor publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis;
  • b. degene die de activiteiten in de woning of het bijbehorende bouwwerk zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • c. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;
  • d. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  • e. de activiteit mag niet omgevingsvergunningplichtig ingevolge artikel 2.1 lid 1 onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn;
  • f. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit.

5.5.2 Afhankelijke woonruimte
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4.3 onder a en b, en toestaan dat een bijbehorende bouwwerk bij een woning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:
    • 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
    • 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden;
    • 3. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijbehorende bouwwerken , met een maximale bebouwde oppervlakte van 80 m².
  • b. Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

Artikel 6 Waarde - Archeologisch waardevol

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch waardevol' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen, voor zover bij de bouw de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld;
  • b. bouwwerken ten dienste van de in 6.1 genoemde doeleinden en ten dienste van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 6.2 voor bouwwerken:

  • a. ten behoeve van samenvallende bestemmingen, mits uit archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. in het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de omgevingsvergunning de volgende verplichtingen worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in sub b., zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag op en in de in 6.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 100 m2 of meer:
    • 1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden dieper dan 0,3 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
    • 2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplantingen, waarbij stobben worden verwijderd;
    • 3. het ophogen en egaliseren van gronden;
    • 4. het verlagen van het waterpeil;
    • 5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
    • 6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
    • 7. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
    • 8. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m onder maaiveld.
  • b. omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
    • 1. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en
    • 2. vooraf door de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld:
      • de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
      • er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
      • de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.
  • c. het in sub a. gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
    • 1. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
    • 2. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan;
    • 3. het normale onderhoud en beheer betreffen.
  • d. de onder sub a. genoemde afwijking voor werken en werkzaamheden over een oppervlakte van minder dan 100 m2 geldt niet:
    • 1. indien voor de datum van de voorgenomen werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning is verleend voor aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 m van het onderhavige terrein.
  • e. alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in sub a., wint het bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de verbeelding van het plan zodanig wijzigen dat het bestemmingsvlak:

  • 1. naar omvang wordt verkleind, dan wel
  • 2. van de plankaart wordt verwijderd

voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Overschrijding bouwgrenzen

Het is verboden op de in het plan begrepen gronden enig bouwwerk te bouwen, waarbij de aangegeven bouwgrens wordt overschreden, behoudens overschrijdingen, die volgens deze regels zijn toegestaan.

8.2 Ondergrondse bouwwerken
  • a. Kelders zijn uitsluitend toegestaan onder hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen.
  • b. Bij een woning is een zwembad toegestaan, waarbij de volgende regels gelden:
    • 1. Een zwembad is uitsluitend toegestaan op gronden waar bijgebouwen mogen worden gebouwd.
    • 2. Een zwembad is uitsluitend toegestaan achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw.
    • 3. De afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 1 m.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

Onder gebruiken en/of laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van opstallen voor een seksinrichting en een sekswinkel, een smartshop, een growshop en een headshop, alsmede het gebruik van opstallen voor het telen, bewerken en verhandelen van soft- en harddrugs.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 Zichtlijnen
10.1.1 vrijwaringszone - zichtlijn

De gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - zichtlijn' zijn mede bestemd voor de bescherming van de zichtlijn op de Clemenskerk.

10.1.2 bouwregels

Op de gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - zichtlijn' mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht.

10.1.3 afwijkingsbevoegdheid
  • a. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 10.1.2 teneinde bouwwerken toe te staan, mits wordt aangetoond dat de zichtlijn niet onevenredig wordt beperkt;
  • b. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 10.1.1 door de aanduiding 20 meter te verschuiven.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan, voor zover niet reeds op grond van een andere bepaling van dit plan met omgevingsvergunning kan worden afgeweken, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, mits hierdoor geen onevenredig afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefklimaat en/of de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

11.2 Nutsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bepalingen van het plan ten behoeve van gebouwen en andere bouwwerken, ten dienste van het openbare nut, met dien verstande dat:

  • a. de hoogte van gebouwen en andere bouwwerken maximaal 3 meter bedraagt;
  • b. de inhoud van gebouwen en andere bouwwerken maximaal 50 m3 bedraagt.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen bij het in geringe mate overschrijden van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden van de kaart, ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken met dien verstande, dat de overschrijding niet meer dan 2 meter mag bedragen.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

13.2 Gemeentelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar gemeentelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk zoals bedoeld in dit lid onder a, met ten hoogste 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Luistruik fase 2A van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten.



Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van  


……………………..
   

De griffier,
 

De voorzitter,
 
 



……………………..
M.C.P. Laurenssen Msc
 



……………………..
M.J. Houben MBA