direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Dongen: Zuid en West Dongen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0766.BP2010000002-VG02

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. De uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone-molenbiotoop': tevens voor het behoud van de molen Koningin Wilhelmina als werktuig en als beeldbepalend cultuurhistorische waardevol element.
  • c. Aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende recreatieve fiets- en wandelpaden en voorzieningen.
  • d. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' zijn tevens bedrijfswoningen toegestaan.
  • e. Bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, natuurvriendelijke oevers en nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.2.1 Algemeen
  • a. Binnen bouwvlakken mogen worden gebouwd:
    • 1. Gebouwen, kassen, teeltondersteunende voorzieningen en voorzieningen voor opslag voor zover aan te merken als bouwwerk, geen gebouw zijnde.
    • 2. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  • b. Buiten bouwvlakken zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde – met uitzondering van overkappingen en voorzieningen voor opslag- en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen toegestaan.
  • c. Per bouwvlak mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd.
  • d. De afstand van gebouwen, kassen en / of voorzieningen voor opslag – voor zover aan te merken als bouwwerk, geen gebouw zijnde- tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 5 m.
  • e. Indien gebouwen niet aaneen worden gebouwd, geldt een onderlinge afstand van ten minste 3 m.
  • f. De gezamenlijke oppervlakte aan ondersteunende kassen, permanente tunnels of boogkassen op de gronden bedraagt ten hoogste 1.000 m².
  • g. De gezamenlijke oppervlakte van gebouwen ten behoeve van een intensieve kwekerij op bedraagt ten hoogste 1.000 m².
  • h. De goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding aangegeven goothoogte, behoudens het bepaalde onder j.
  • i. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 4 m meer dan de met de aanduiding aangegeven goothoogte, behoudens het bepaalde onder j.
  • j. De goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en / of de inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen ten hoogste:

bouwwerk   goothoogte   bouwhoogte   oppervlakte/inhoud  
bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen)   6 m   10 m   200 m²/750 m³  
bijgebouwen bij een bedrijfswoning, inclusief overkappingen / per woning   3,5 m   7 m   80 m²  
silo's (met uitzondering van mestopslagruimten)   niet van toepassing   12 m   niet van toepassing  
mestopslagruimten als zelfstandig bouwwerk   niet van toepassing   6 m   2.500 m³  
biomassa- en mestvergistingsinstallaties   6 m   10 m   niet van toepassing  
warmtekracht-installaties, opslagtanks co2   niet van toepassing   8 m   niet van toepassing  
wateropslagruimten als zelfstandig bouwwerk   niet van toepassing   6 m   niet van toepassing  

  • k. De maximaal toelaatbare goothoogte van bedrijfswoningen mag worden overschreden door dakkapellen, indien:
    • 1. De afstand tot de goothoogte, de nok en de zijkanten van het dakvlak ten minste 0,5 m bedraagt.
    • 2. De bouwhoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, ten hoogste 1,5 m bedraagt.
    • 3. De breedte van dakkapellen aan de voor- of zijkant van het hoofdgebouw ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt.
    • 4. De breedte van dakkapellen aan de achterkant van het hoofdgebouw ten hoogste 70% van het dakvlak bedraagt.
  • l. De bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m.
  • m. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m.

3.3 Ontheffing van de bouwregels
3.3.1 Ontheffing overschrijding bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 3.2.1onder a en b voor de bouw van een gebouw of een voorziening voor opslag die de grenzen van het bouwvlak met ten hoogste 15 m overschrijdt, met inachtneming van het volgende:

  • a. Overschrijding is alleen toelaatbaar voor zover een doelmatige bedrijfsvoering, milieuwetgeving of wetgeving op het terrein van dierenwelzijn dit noodzakelijk maakt.
  • b. Ontheffing mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.
  • c. Zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing.

3.3.2 Stallingsruimte voor hobbymatig agrarisch gebruik

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 3.2.1onder a en b ten behoeve van de bouw van stallingsruimte voor vee, anders dan ten behoeve van een agrarisch bedrijf, met inachtneming van het volgende:

  • a. De oppervlakte en bouwhoogte van een stallingsruimte bedragen ten hoogste 20 m² respectievelijk 3 m.
  • b. Er mogen geen onevenredige beperkingen voor omliggende bestemmingen optreden voor wat betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden.

3.3.3 Ontheffing teeltondersteunende voorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 3.2.1onder f ten behoeve van ondersteunende kassen, permanente tunnels of boogkassen binnen het bouwvlak tot een gezamenlijke oppervlakte van 5.000 m², met inachtneming van het volgende:

  • a. Ontheffing is alleen toelaatbaar indien dit voor een doelmatige bedrijfsuitoefening noodzakelijk is.
  • b. Ontheffing mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.
  • c. Zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. Paardenbakken zijn uitsluitend op of grenzend aan het bouwvlak toegestaan; het gebruik van verlichting bij een paardenbak is buiten het bouwvlak niet toegestaan.
  • b. Het gebruiken van een gebouw ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan.
  • c. Het gebruiken van een bijgebouw ten behoeve van bewoning is niet toegestaan.
  • d. Binnen een afstand van 50 m van gronden waar ingevolge dit plan woningen zijn toegestaan, is fruitteelt niet toegestaan.
  • e. Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn slechts toegestaan voor een periode van minder dan 6 maanden per jaar.
  • f. Voorzieningen voor opslag, niet zijnde bouwwerken, zoals mestbassins en bassins voor de opslag van andere stoffen zoals water, zijn buiten het bouwvlak niet toegestaan.
  • g. De opslag van bagger/ en grondspecie is op de onbebouwde gronden niet toegestaan.

3.5 Ontheffing van de gebruiksregels
3.5.1 Ontheffing mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 3.4onder b voor het bieden van mantelzorg in een bedrijfswoning, aan- of uitbouw of een bijgebouw bij een woning, met in achtneming van het volgende:

  • a. Ontheffing wordt slechts verleend ter plaatse van percelen waarop krachtens het plan een woning is toegestaan die ook feitelijk aanwezig is.
  • b. Ontheffing wordt slechts verleend indien sprake is van een goed woon- en verblijfsklimaat.
  • c. Ontheffing wordt slechts verleend indien sprake is van medische noodzaak, onderschreven door een indicatie-orgaan.
  • d. Per woning is slechts 1 aan- of uitbouw of bijgebouw tot een maximale omvang van 80 m² als mantelzorgruimte toegestaan.
  • e. Ontheffing leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.

3.6 Aanlegvergunning
3.6.1 Aanlegverbod

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone – molenbiotoop' geldt het aanlegvergunningenstelsel van artikel 31.1.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Wijziging bij bedrijfsbeëindiging

Burgemeester en wethouders kunnen, na bedrijfsbeëindiging, de bestemming van een bouwvlak met de bestemming Agrarisch wijzigen in de bestemming Wonen en Agrarisch –zonder bouwvlak- met dien verstande dat:

  • a. Het aantal woningen binnen het bestemmingsvlak en het bouwvolume van de gebouwen niet mogen worden vergroot.
  • b. De maximaal toelaatbare goot- en bouwhoogte van de gebouwen niet mag worden gewijzigd.
  • c. Wijziging niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.