Inhoudsopgave
Artikel 6 Bedrijf - Openbaar nut
Artikel 7 Bedrijventerrein - 1
Artikel 17 Maatschappelijk - Asielzoekerscentrum
Artikel 18 Maatschappelijk - Molen
Artikel 23 Water - Karakteristieke waterloop
Artikel 25 Wonen - Uit te werken
Artikel 26 Leiding - Ondergronds
Artikel 27 Waarde – Archeologie 1
Artikel 28 Waarde – Archeologie 2
Artikel 29 Waarde – Archeologie 3
Artikel 30 Anti-dubbeltelregel
Artikel 31 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
Artikel 32 Algemene aanduidingsregels
Artikel 33 Algemene afwijkingsregels
Artikel 34 Algemene wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 1 Algemene regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
a. het plan:
het bestemmingsplan Oude Pekela met identificatienummer NL.IMRO.0765.02BP00012010-0401 van de gemeente Pekela;
b. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
c. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
d. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
e. aan huis verbonden bedrijf:
het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate behouden blijft; onder aan huis verbonden bedrijven worden tevens kapsalons en schoonheidssalons begrepen;
f. aan huis verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend door een bewoner van die woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
g. achtererf:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw;
h. agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder niet begrepen) en/of het houden van dieren;
i. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
j. bebouwingspercentage:
een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
k. bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
l. belemmeringenstrook:
een strook grond of water waaraan beperkingen kunnen worden opgelegd in verband met de veiligheid van ondergrondse en/of bovengrondse leidingen;
m. beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
n. bestaande:
1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
o. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
p. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
q. bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk met een dak;
r. bijbehorende voorzieningen bij een ligplaats:
zaken zonder welke het gebruik van het schip als woning niet goed mogelijk is, zoals een bijboot, steiger en een loopplank;
s. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
t. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
u. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
v. bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
w. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
x. bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
y. café:
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren al dan niet ter plaatse bereid;
z. cafetaria/snackbar:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken;
aa. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
bb. dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten in de vorm van administratieve dienstverlening met een publieksgericht karakter, inclusief medische dienstverlening, alsook schoonmaakbedrijven, wassalons, kappersbedrijven, schoonheidsinstituten, fotoateliers en daarmee naar de aard gelijk te stellen bedrijven;
cc. erf:
al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
dd. evenement:
elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van bioscoopvoorstellingen, markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen, gelegenheid tot dansen in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet, betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
ee. functionele verbondenheid:
het gebruik van het bijbehorende bouwwerk dat in planologisch opzicht gerelateerd is aan het gebruik van het hoofdgebouw;
ff. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
gg. geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
hh. geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
ii. geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
jj. gestapelde woning:
een woning waarboven en/of waaronder een andere woning is gebouwd of andere woningen zijn gebouwd, dan wel waaronder voorzieningen als winkel, kantoor, zijn gebouwd;
kk. geurgevoelig object:
gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt;
ll. grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;
mm. hogere grenswaarde:
een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en Besluit geluidhinder;
nn. hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
oo. hoofdvorm:
de hoofdvorm van het gebouw wordt bepaald door het bestaande gevelvlak, de goothoogte, de nokhoogte en de dakvorm;
pp. horeca, categorie 1:
een horecabedrijf, waar in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt en waar doorgaans geen overlast voor het leefklimaat wordt veroorzaakt, zoals restaurants, hotels en pensions en een horecabedrijf dat vooral is gericht op het overdag en 's avonds verstrekken van in hoofdzaak alcoholvrije dranken en eenvoudige etenswaren, zoals ijssalons, croissanterieën, lunchrooms en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;
qq. horeca, categorie 2:
een horecabedrijf, waar meestal in hoofdzaak alcoholische dranken worden verstrekt, en/of waarvan de exploitatie doorgaans overlast voor het leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals cafés, bars, snackbars en cafetaria's;
rr. horeca, categorie 3:
een horecabedrijf dat voornamelijk is gericht op het 's avonds en/of 's nachts verstrekken van (alcoholische) dranken en waar tevens gelegenheid wordt geboden tot dansen of vergelijkbaar vermaak, zoals een bar-dancing, zalencentrum, discotheek en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;
ss. horecabedrijf:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
tt. intensieve veehouderij:
niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, zelfstandig of als neventak, gericht op het geheel of nagenoeg geheel in gebouwen houden van varkens, pluimvee, vleeskalveren en pelsdieren, met uitzondering van het biologisch houden van dieren conform de Landbouwkwaliteitswet; het houden van melkrundvee, schapen of paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij;
uu. jachthaven:
een faciliteit gericht op het verschaffen van ligplaatsen aan meerdere recreatievaartuigen. Hieronder worden niet begrepen ligplaatsen behorend bij en op of direct grenzend aan het perceel van een woning of een bedrijf;
vv. kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
ww. kampeerplaats:
een afgeschermd terrein van beperkte omvang waarop één tot ten hoogste drie kampeermiddelen voor een familie of een bij elkaar horende groep personen kunnen worden geplaatst;
xx. kantoor:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening, niet zijnde detailhandel, al dan niet met een (publieksgerichte) baliefunctie, en dient als zelfstandige kantoorruimte;
yy. kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht moet worden genomen;
zz. ligplaats:
een gedeelte van het openbaar water, bestemd of geschikt om door een woonschip met bijbehorende voorzieningen te worden ingenomen;
aaa. maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, sportvoorzieningen, recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, met de daarbij behorende kantinefaciliteiten;
bbb. mestvergistingsinstallatie (co-vergisting):
installatie voor het produceren van duurzame energie door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen, inclusief installaties voor opslag en bewerking van het biogas, en voor-, tussen- en naopslag van mest;
ccc. openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
ddd. overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
eee. overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak;
fff. paardrijbak:
een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, dat is ingericht voor het africhten en/of trainen van paarden en/of pony's;
ggg. pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
hhh. peil:
1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
iii. productiegerichte paardenhouderij:
grondgebonden paardenhouderij die is gericht op het fokken van paarden en het bieden van leefruimte aan opgroeiende paarden, eventueel in combinatie met (en daaraan ondergeschikte) trainingsfaciliteiten ten behoeve van de eigen gefokte paarden;
jjj. restaurant:
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken;
kkk. risicogevoelig bouwwerk c.q. object:
een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object;
kkk. risicovolle inrichting:
een inrichting, waarvoor ofwel op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, ofwel op grond van het Vuurwerkbesluit vanwege de verwerking of opslag van verpakt of onverpakt professioneel vuurwerk, al dan niet in samenhang met consumentenvuurwerk, een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
lll. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
mmm. sociaal-medische voorzieningen:
voorzieningen waar van medische en/of sociaal-medische diensten worden verleend aan derden op overwegend kantooruren en waar geen nachtverblijf is toegestaan, zoals huis- en tandartspraktijken, fysiotherapeuten, poliklinische dienstverlening, ambulante geestelijke gezondheidszorg, dieetadvisering, sociaal-emotionele begeleiding en naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen medische en/of sociaal-medische functies;
nnn. stacaravan:
een caravan die als een bouwwerk dient te worden aangemerkt;
ooo. stedelijk gebied:
gebied dat niet tot het buitengebied behoort, op grond van de begrenzing op de ‘begrenzing buitengebied’ kaart, behorende bij de provinciale omgevingsverordening;
ppp. supermarkt:
een detailhandelsbedrijf in de vorm van een zelfbedieningszaak waar levensmiddelen, voedingsmiddelen – inclusief versartikelen zoals groente, brood, vlees en zuivel – en huishoudelijke artikelen worden verkocht, met een verkoop vloeroppervlak van ten minste 750 m2;
qqq. verblijfsrecreatie:
recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, recreatiewoningen, appartementen en/of recreatieverblijven, waarbij hoofdverblijf elders wordt gehouden;
rrr. verblijfsrecreatie met een kleinschalig karakter:
verblijfsrecreatieterrein, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd, om daar gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van ten hoogste 25 kampeerplaatsen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, hieronder niet begrepen stacaravans;
sss. volumineuze detailhandel:
detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, in de vorm van detailhandel in auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en naar de aard daarmee gelijk te stellen artikelen;
ttt. voorkeursgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtsreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
uuu. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
vvv. woonschip/woonark:
elk drijvend of anderszins geheel of in hoofdzaak in het water geplaatst voorwerp, niet zijnde een bouwwerk, dat uitsluitend of in hoofdzaak als woning in gebruik is of tot woning is bestemd.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
a. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
b. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
c. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
d. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
e. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
f. de afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens:
tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw, waar die afstand het kortst is;
g. de hoogte van een woonschip:
vanaf de waterlijn tot aan het hoogste punt van de romp of opbouw.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens, dan wel de rooilijn met niet meer dan 1,5 m wordt overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van het agrarische bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
b. de uitoefening van een intensieve veehouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ en uitsluitend overeenkomstig de bestaande situatie;
c. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
d. wonen ten behoeve van het bedrijf, uitsluitend overeenkomstig bestaand;
met daaraan ondergeschikt:
e. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het open landschap;
f. leidingen;
g. nutsvoorzieningen;
h. sloten en/of andere watergangen;
i. wegen en paden;
met de daarbij behorende:
j. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen;
k. bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ geen bedrijfswoning is toegestaan;
l. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen;
m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen en overkappingen worden gebouwd binnen een bouwvlak;
2. bedrijfswoningen worden uitsluitend overeenkomstig de bestaande situatie gebouwd;
3. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedragen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 10 m, dan wel ten hoogste de goot- en bouwhoogte van de bestaande gebouwen indien deze meer bedragen;
4. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedragen niet meer dan respectievelijk 5 m en 13 m, dan wel ten hoogste de goot- en bouwhoogte van de bestaande gebouwen indien deze meer bedragen;
5. ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ is alleen de bestaande staloppervlakte toegestaan en mag ten hoogste één bouwlaag worden gebruikt voor het houden van dieren;
6. ligboxstallen, waarvan de lichtsterkte meer bedraagt dan 150 lux zijn niet toegestaan, tenzij de stallen tussen 20.00 uur en 06.00 uur zijn voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling met ten minste 90% reduceren.
b. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen, gelden de volgende regels:
1. de bijbehorende bouwwerken dienen te worden gebouwd op het achtererf, op minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een woning die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 70 m²;
3. voor zover gelegen buiten het stedelijk gebied mag de gezamenlijke grondoppervlakte van de woning en de bijbehorende bouwwerken niet groter zijn dan 300 m², tenzij de bestaande oppervlakte groter is dan 300 m2; alsdan geldt deze bestaande oppervlakte;
4. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de bouwperceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 5,5 m op een afstand van 3 m uit de bouwperceelgrens;
5. de bijbehorende bouwwerken moeten qua gebruik functioneel verbonden zijn met de woonfunctie op het perceel.
c. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m2 per gebouw;
2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. alle bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen;
2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan:
- 6 m voor reclamemasten;
- 15 m voor torensilo’s;
- 12 m voor overige bouwwerken;
3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de bouwperceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
e. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van mestbassins, mestzakken, mestsilo’s en andere voorzieningen voor permanente mestopslag gelden de volgende regels:
1. deze bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
2. de bouwhoogte van mestbassins en mestzakken, inclusief vulling, bedraagt niet meer dan 2 m;
3. de bouwhoogte van mestsilo’s bedraagt niet meer dan 8 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a. lid 3.2, sub b, onder 1:
voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk op het achtererf op minimaal 1 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
b. lid 3.2, sub b, onder 2:
voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk tot een oppervlak van:
1. maximaal 80 m², bij een perceel dat groter is dan 500 m2, maar niet groter is dan 750 m²;
2. maximaal 90 m², bij een perceelsgrootte van 750 m² tot 1.000 m²;
3. maximaal 100 m², bij een perceelsgrootte van 1.000 m² tot 1.250 m²;
4. maximaal 110 m², bij een perceelsgrootte van 1.250 m² tot 1.500 m²;
5. maximaal 120 m², bij een perceelsgrootte van 1.500 m² tot 1.750 m²;
6. maximaal 130 m², bij een perceelsgrootte van 1.750 m² tot 2.000 m²;
7. maximaal 140 m², bij een perceelsgrootte van 2.000 m² tot 2.250 m²;
8. maximaal 150 m², bij een perceelsgrootte vanaf 2.250 m² en groter;
voor zover gelegen buiten het stedelijk gebied, kan alleen een omgevingsvergunning worden verleend indien de gezamenlijke oppervlakte van de woning en de bijbehorende bouwwerken de oppervlakte van 300 m2 niet overstijgt;
c. lid 3.2, sub b, onder 4:
voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 m en 6 m, wanneer wordt voldaan aan de volgende criteria:
1. het perceel waarop de bijbehorende bouwwerken worden opgericht, is gelegen binnen het stedelijk gebied, en;
2. de bouwhoogte op de bouwperceelgrens mag niet meer bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 6 m op een afstand van 3,6 m uit de bouwperceelgrens.
3.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van bouwwerken en de vormgeving van een bouwvlak ten behoeve van een goede aansluiting bij het landschappelijk karakteristiek en/of de landschappelijke hoofdstructuur, de bebouwingsstructuur, de woonsituatie en de natuurwaarden.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid;
b. het opslaan van agrarische producten binnen het bouwperceel voor zover het gronden betreft die gelegen zijn voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van een bedrijfswoning, of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw;
c. het splitsen van een bedrijfswoning zodanig dat er meer dan één woning ontstaat;
d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, met uitzondering van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’;
e. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeven van logiesverstrekking en/of verblijfsrecreatieve doeleinden;
g. het gebruik van gebouwen voor mesterijen, fokkerijen en/of het houden van pluimvee met uitzondering van de gebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’, waar uitsluitend het gebruik overeenkomstig de bestaande situatie is toegestaan;
h. het gebruik van gronden voor houtteelt en bosbouw;
i. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de plaatsing van een mestvergistingsinstallatie of daarmee gelijk te stellen bouwwerk.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de woonsituatie;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. lid 3.1:
voor het gebruik van (een deel van) de bedrijfswoning ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf voor kleinschalige activiteiten, met dien verstande dat voor het gebruik van een deel van de bedrijfswoning voor de uitoefening van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten de volgende criteria in acht dienen te worden genomen:
1. de woonfunctie moet in overwegende mate worden gehandhaafd, dit betekent dat:
a. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
b. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
c. maximaal 40% van de aanwezige bebouwing mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf met een maximum van 50 m²;
d. degene die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning dient te zijn;
2. het gebruik mag geen onevenredige hinder voor het woonmilieu opleveren, dan wel mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of de buurt. Dit betekent dat:
a. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang, uitstraling en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
b. geen omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan wordt verleend aan bedrijven die vergunningplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
c. bedrijfsactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in de bij deze regels behorende ‘Lijst toegestane bedrijven aan huis’ of daarmee zijn gelijk te stellen;
d. geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden bedrijf;
e. uitstalling en bezichtigen van goederen niet is toegestaan;
f. buitenopslag van goederen niet is toegestaan;
g. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse;
h. het bedrijfsmatig parkeren dient plaats te vinden op het eigen terrein;
i. reclame-uitingen niet zijn toegestaan, met uitzondering van de vergunningsvrije vormen;
b. lid 3.1:
voor het realiseren van een paardrijbak, met dien verstande dat:
1. de oppervlakte van het bouwperceel ten minste 1.500 m² bedraagt;
2. de oppervlakte van de paardrijbak niet meer dan 800 m² bedraagt, met dien verstande dat ten behoeve van de dressuursport een paardrijbak met een oppervlakte van ten hoogste 1.200 m² is toegestaan;
3. de afstand tussen de paardrijbak en een woning van derden ten minste 20 m bedraagt en ingeval de paardrijbak een oppervlakte heeft van 1.200 m² de afstand ten minste 30 m bedraagt;
4. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 2 m;
5. de paardrijbak niet is voorzien van bestrating of andere verharding;
6. het aantal lichtmasten bij een paardrijbak van 800 m² ten hoogste vier bedraagt;
7. het aantal lichtmasten bij een paardrijbak van 1.200 m² ten hoogste zes bedraagt;
8. de hoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 6 m;
9. een goede landschappelijke inpassing is gewaarborgd, ten behoeve waarvan burgemeester en wethouders bevoegd zijn nadere eisen te stellen aan de situering, de oppervlakte en de verschijningsvorm van de paardrijbak en ter voorkoming van lichthinder;
c. lid 3.5, onder i:
in die zin dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie en/of restproducten in de vorm van kunstmestvervangende producten, indien sprake is van een van de volgende wijzen van mestvergisting:
1. het bedrijf verwerkt in hoofdzaak eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest en/of de kunstmestvervangende restproducten worden op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt en naar derden afgevoerd;
2. het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe;
3. de co-vergiste mest en/of de kunstmestvervangende restproducten worden op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt, mits:
a. de gronden ter plaatse zijn voorzien van een bouwperceel;
b. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
c. de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken ten behoeve van de (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)product-vergisting en/of mestraffinage ten hoogste 2.500 m2 zal bedragen en de bouwwerken worden gebouwd binnen het aaneengesloten bouwvlak;
d. de capaciteit van de vergisting en/of raffinage ten hoogste 100 ton per dag bedraagt;
e. de hoogte van een mest- en/of organische (bij)product-vergistingsinstallatie, dan wel mestraffinage-installatie ten hoogste 10 m zal bedragen;
f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d. lid 3.5, onder f:
ten behoeve van het oprichten van een kleinschalig verblijfsrecreatieterrein bij agrarische bedrijfswoningen, met dien verstande dat:
1. het aantal kampeerplaatsen niet meer bedraagt dan 25;
2. de kampeerplaatsen zijn gesitueerd binnen het agrarisch bouwvlak. Indien dat niet mogelijk is, moeten de kampeerplaatsen direct aansluitend aan het bestaande bouwvlak worden gerealiseerd;
3. er geen stacaravans, chalets en/of trekkershutten worden opgericht;
4. de onderlinge afstand tussen het hoofdgebouw en een kampeerplaats minimaal 25 m bedraagt;
5. de afstand van een kampeerplaats tot de erfgrens van het direct aangrenzende erf minimaal 25 m bedraagt;
6. sanitaire voorzieningen binnen de bestaande bebouwing dienen te worden gerealiseerd. Indien kan worden aangetoond dat dit feitelijk niet mogelijk is, is een zelfstandige sanitaire eenheid, dan wel andere voorzieningen, zoals een kantine, tot een bebouwde oppervlakte van ten hoogste 50 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m toegestaan, mits deze voorzieningen binnen het bestaande bouwvlak worden gebouwd.
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering van de kampeerplaatsen en landschappelijke inpassing, onder andere door het aanbrengen van beplantingen.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in die zin dat de bestemming van een agrarisch bouwvlak na bedrijfsbeëindiging kan worden veranderd in de bestemming Woongebied, met dien verstande dat:
a. de agrarische activiteit geheel moet zijn beëindigd;
b. het aantal woningen niet meer mag bedragen dan bestaand;
c. de woonfunctie uitsluitend in het hoofdgebouw is toegestaan;
d. de bestaande maatvoering van het hoofdgebouw, die wordt bepaald door de goothoogte, de dakhelling, de nokhoogte, de nokrichting, het oppervlakte en de situering op het perceel dient, behoudens geringe uitwendige aanpassingen te worden gehandhaafd;
e. onnodige sloop van monumentale gebouwen moet worden voorkomen;
f. er geen sprake mag zijn van onevenredige schade voor aangrenzende (agrarische) bedrijven, in de zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
g. alvorens tot wijziging wordt overgegaan een archeologisch en ecologisch onderzoek wordt uitgevoerd, met dien verstande dat de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien uit de onderzoeken is gebleken dat de archeologische en ecologische waarden door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet onevenredig worden geschaad;
h. na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de regels zoals neergelegd in de bestemming Woongebied van overeenkomstige toepassing zijn.
Artikel 4 Agrarisch - 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor :
a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat een volwaardig niet-grondgebonden agrarisch bedrijf uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
met de daarbij behorende:
b. gebouwen, waaronder begrepen bedrijfsgebouwen en per bouwperceel één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;
c. bestaande kassen;
d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
e. watergangen met een maximale insteekbreedte van 8 m;
f. andere bijbehorende voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering gelden de volgende regels:
a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b. de oppervlakte van de agrarische bedrijfsbebouwing bedraagt ten hoogste 2.000 m2;
c. voor zover er sprake is van een (intensieve) veehouderij zijn uitsluitend de bestaande stallen toegestaan;
d. een uitzondering op het bepaalde in sub c geldt voor het bouwen van nieuwe gebouwen ten behoeve van het houden van landbouwhuisdieren, onder de voorwaarde dat dit uitsluitend is toegestaan indien is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakemissie van het betreffende bedrijf;
e. in afwijking van het bepaalde in sub d bedraagt de staloppervlakte van een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' niet meer dan de bestaande oppervlakte;
f. de bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 12 m bedragen;
g. de bouwhoogte van kassen mag niet meer dan 5 m bedragen;
h. de dakhelling bedraagt minimaal 22º, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
i. de afstand van de bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens, niet zijnde de bouwgrens, mag niet minder dan 5 m bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt.
4.2.2 Bedrijfswoning
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
a. de bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan één per bedrijf;
c. de oppervlakte van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 300 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
d. de bouwhoogte van inpandige bedrijfswoningen mag niet meer dan 10 m bedragen, van vrijstaande bedrijfswoningen echter niet meer dan 7,5 m, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
e. de dakhelling bedraagt minimaal 30º, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
f. bijbehorende bouwwerken dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen, dan wel aan het gestelde in lid 4.2.3.
4.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
a. de bijbehorende bouwwerken dienen te worden gebouwd op het achtererf, op minimaal 3 m achter de gevelrooilijn van het hoofdgebouw;
b. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een woning die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 70 m2;
c. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de perceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 5,5 m op een afstand van 3 m uit de perceelgrens.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. alle bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder voorzieningen voor permanente mestopslag, mogen uitsluitend worden opgericht binnen het bouwvlak, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van:
- erf- en terreinafscheidingen;
- waterbeheersing en waterhuishouding;
- de geleiding of beveiliging van het verkeer;
- ondergrondse transportleidingen;
b. voor de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maximale bouwhoogten:
- erf- of terreinafscheidingen langs openbaar toegankelijk gebied: 1 m;
- overige erf- of terreinafscheidingen: 2 m;
- mestbassins en mestzakken, inclusief vulling: 2 m;
- mestsilo's: 8 m;
- torensilo’s en windturbines (ashoogte): 15 m;
- overige bouwwerken: 6 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
a. lid 4.2.1, sub c en d, voor het bouwen van stallen, mits is aangetoond dat er geen significant negatieve gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie;
b. lid 4.2.1, sub e voor een vergroting van de stalvloeroppervlakte van een intensief veehouderijbedrijf om daarmee tegemoet te komen aan aangescherpte wettelijke eisen op het gebied van milieu en/of om het welzijn van de te houden dieren te vergroten door de netto voor het dier beschikbare leefruimte te vergroten, met dien verstande dat het aantal te houden dieren zoals vergund niet mag toenemen;
c. lid 4.2.1, sub h en lid 4.2.2, sub d, voor een platte afdekking voor zover dit betreft gebouwen waarvan de afstand tot de naar de weg gekeerde bebouwingsgrens groter is dan 10 m;
d. lid 4.2.1, sub h ten behoeve van de afdekking van bedrijfsgebouwen met een kleinere dakhelling dan 22º of met een gebogen dakvlak.
e. lid 4.2.2, sub b, voor de bouw van een tweede agrarische bedrijfswoning. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend indien de omvang van het bedrijf zodanig is dat sprake is van een structureel volwaardig tweepersoonsbedrijf en dat, gelet op aard, omvang en continuïteit van het bedrijf, permanent toezicht noodzakelijk is;
f. lid 4.2.2, sub d, voor de bouw van vrijstaande bedrijfswoningen met een bouwhoogte van 9,5 m voor zover dit vanuit stedenbouwkundig en landschappelijk oogpunt aanvaardbaar is;
g. lid 4.2.3, sub b, voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken tot een oppervlak van:
1. maximaal 80 m2, bij een perceel dat groter is dan 500 m2, maar niet groter is dan 750 m2;
2. maximaal 90 m2, bij een perceelsgrootte van 750 m2 tot 1.000 m2;
3. maximaal 100 m2, bij een perceelsgrootte van 1.000 m2 tot 1.250 m2;
4. maximaal 110 m2; bij een perceelsgrootte van 1.250 m2 tot 1.500 m2;
5. maximaal 120 m2, bij een perceelsgrootte van 1.500 m2 tot 1.750 m2;
6. maximaal 130 m2; bij een perceeelsgrootte van 1.750 m2 tot 2.000 m2;
7. maximaal 140 m2, bij een perceelsgrotte van 2.000 m2 tot 2.250 m2;
8. maximaal 150 m2, bij een perceelsgrootte vanaf 2.250 m2 en groter;
met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de woning inclusief de bijbehorende bouwwerken niet groter mag zijn dan 300 m2, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt; de omgevingsvergunning wordt alleen verleend wanneer de hoogte niet meer dan 5 m bedraagt;
h. lid 4.2.3, sub a, voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk op het achtererf op minimaal 1 m achter de gevelrooilijn van het hoofdgebouw;
i. lid 4.2.4, sub b voor een bouwhoogte (de kap niet meegerekend) van torensilo’s van ten hoogste 25 m.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
a. het gebruik van bestaande gebouwen, niet zijnde stallen, voor het houden van landbouwhuisdieren;
b. het gebruik van meer dan één bouwlaag van gebouwen voor het houden van dieren ten behoeve van de intensieve veehouderij;
c. het gebruik van verlichting in een ligboxenstal die meer dan 150 lux bedraagt, tenzij de stal tussen 20.00 uur en 06.00 uur is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling met ten minste 90% reduceren; deze bepaling geldt niet voor bestaande stallen;
d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
e. het gebruik van de gebouwen voor detailhandel, met uitzondering van:
- detailhandel als niet zelfstandig onderdeel van het agrarisch bedrijf, mits deze activiteit beperkt blijft tot de verkoop van hoofdzakelijk ambachtelijke, agrarische en/of aan de agrarische sector gelieerde producten en de inpandige vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 120 m2.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de woonsituatie;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. lid 4.4, sub a, voor het gebruik van bestaande gebouwen voor het houden van landbouwhuisdieren, mits is aangetoond dat er geen significant negatieve gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie;
b. lid 4.4, sub d, voor het oprichten van een kleinschalig verblijfsrecreatieterrein bij agrarische bedrijfswoningen, met dien verstande dat:
1. het aantal kampeerplaatsen niet meer bedraagt dan 25;
2. de kampeerplaatsen zijn gesitueerd binnen het agrarisch bouwvlak. Indien dat niet mogelijk is, moeten de kampeerplaatsen direct aansluitend aan het bestaande bouwvlak worden gerealiseerd;
3. er geen stacaravans, chalets en/of trekkershutten worden opgericht;
4. de onderlinge afstand tussen het hoofdgebouw en een kampeerplaats minimaal 25 m bedraagt;
5. de afstand van een kampeerplaats tot de erfgrens van het direct aangrenzende erf minimaal 25 m bedraagt;
6. sanitaire voorzieningen binnen de bestaande bebouwing dienen te worden gerealiseerd. Indien kan worden aangetoond dat dit feitelijk niet mogelijk is, is een zelfstandige sanitaire eenheid, dan wel andere voorzieningen, zoals een kantine, tot een bebouwde oppervlakte van ten hoogste 50 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m toegestaan, mits deze voorzieningen binnen het bestaande bouwvlak worden gebouwd;
7. het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen ten aanzien van de situering van de kampeerplaatsen en landschappelijke inpassing, onder andere door het aanbrengen van beplantingen.
c. lid 4.1 ten behoeve van het gebruik voor een aan huis verbonden bedrijf tot maximaal 40% van het totale vloeroppervlak van het bestaande hoofdgebouw en 50 m² voor het bedrijf te gebruiken oppervlakte, mits:
1. het beoogde gebruik voor bedrijf ondergeschikt blijft aan de woonbestemming van het bijbehorende perceel;
2. de bebouwing niet zodanig wordt gewijzigd dat het voorkomen van de woonfunctie van het gebouw verloren gaat of te zeer wordt verminderd;
3. het bedrijf op een herkenbare manier onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw;
4. het bedrijf niet in een bij het hoofdgebouw behorend en op hetzelfde erf staand bijbehorend bouwwerk, maar uitsluitend in het hoofdgebouw zal worden gerealiseerd;
5. er geen zodanig verkeersaantrekkende werking plaatsvindt dat extra parkeervoorzieningen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn en, uitzonderingen in de beroepsuitoefening daargelaten, geparkeerd kan worden op eigen erf;
6. de bedrijfsuitoefening of activiteiten ten behoeve daarvan (aan- en toelevering) geen zodanige (geluids)hinder voor de woonomgeving opleveren dat het woongenot op naburige erven met een zekere regelmaat in belangrijke mate wordt verstoord;
7. geen detailhandels- of horeca-activiteiten plaatsvinden.
Artikel 5 Bedrijf
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijven, overeenkomstig de bestaande bedrijfsvoering en bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven;
b. verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg, ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg';
c. detailhandel in campers, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus';
d. verkoop, onderhoud, reparatie (met uitzondering van plaatwerken en/of spuiten) en stalling van motorvoertuigen, ter plaatse van de aanduiding ‘garage’;
e. wonen ten behoeve van het bedrijf, uitsluitend overeenkomstig bestaand;
met daaraan ondergeschikt:
f. groenvoorzieningen;
g. nutsvoorzieningen;
h. tuinen, erven, terreinen;
i. parkeervoorzieningen;
j. wegen, straten en paden;
k. water;
met de daarbij behorende:
l. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen;
m. bedrijfswoningen;
n. bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen;
o. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met dien verstande dat:
p. in de bestemming niet zijn begrepen:
- inrichtingen aangewezen in bijlage I onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken);
- risicovolle inrichtingen;
q. onder de bedrijfsactiviteiten is detailhandel, buiten de detailhandel als bedoeld onder d, uitsluitend begrepen voor zover deze is aan te merken als rechtstreeks voortvloeiend uit de activiteiten van het bedrijf en daaraan ondergeschikt is.
5.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen en overkappingen worden gebouwd binnen een bouwvlak;
2. bedrijfswoningen worden uitsluitend overeenkomstig de bestaande situatie gebouwd;
3. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 600 m3, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
4. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedragen niet meer dan respectievelijk 5,5 m en 9 m, dan wel ten hoogste de goot- en bouwhoogte van de bestaande gebouwen indien deze meer bedragen;
5. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedragen ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte;
6. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt minimaal 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
7. ten hoogste 80% van een bouwperceel mag worden bebouwd.
b. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij vrijstaande, niet inpandige bedrijfswoningen, gelden de volgende regels:
1. de bijbehorende bouwwerken dienen te worden gebouwd op het achtererf, op minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een woning die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 70 m²;
3. voor zover gelegen buiten het stedelijk gebied mag de gezamenlijke grondoppervlakte van de woning en de bijbehorende bouwwerken niet groter zijn dan 300 m², tenzij de bestaande oppervlakte groter is dan 300 m2; alsdan geldt deze bestaande oppervlakte;
4. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de bouwperceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 5,5 m op een afstand van 3 m uit de bouwperceelgrens;
5. de bijbehorende bouwwerken moeten qua gebruik functioneel verbonden zijn met de woonfunctie op het perceel.
c. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m2 per gebouw;
2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte bedraagt, met uitzondering van straatmeubilair, buiten het bouwvlak niet meer dan 5 m en daarbinnen niet meer dan 10 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van reclamemasten niet meer dan 6 m mag bedragen;
2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de bouwperceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
-
lid 5.2, sub a, onder 2:
voor de bouw van ten hoogste één bedrijfswoning per bedrijf met een maximum inhoud van 600 m3 en een goot- en bouwhoogte van ten hoogste respectievelijk 5,5 m en 9 m, mits:
1. de noodzaak voor een bedrijfswoning is aangetoond;
2. de bedrijfswoning geen onaanvaardbare beperkingen oplevert voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven;
3. een aanvaardbaar woonklimaat kan worden gegarandeerd;
4. voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde, zoals gesteld in de Wet geluidhinder, dan wel aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting (eventueel na toepassing van maatregelen);
b. lid 5.2, sub b, onder 1:
voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk op het achtererf op minimaal 1 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
c. lid 5.2, sub b, onder 2:
voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk tot een oppervlak van:
1. maximaal 80 m², bij een perceel dat groter is dan 500 m2, maar niet groter is dan 750 m²;
2. maximaal 90 m², bij een perceelsgrootte van 750 m² tot 1.000 m²;
3. maximaal 100 m², bij een perceelsgrootte van 1.000 m² tot 1.250 m²;
4. maximaal 110 m², bij een perceelsgrootte van 1.250 m² tot 1.500 m²;
5. maximaal 120 m², bij een perceelsgrootte van 1.500 m² tot 1.750 m²;
6. maximaal 130 m², bij een perceelsgrootte van 1.750 m² tot 2.000 m²;
7. maximaal 140 m², bij een perceelsgrootte van 2.000 m² tot 2.250 m²;
8. maximaal 150 m², bij een perceelsgrootte vanaf 2.250 m² en groter;
voor zover gelegen buiten het stedelijk gebied, kan alleen een omgevingsvergunning worden verleend indien de gezamenlijke oppervlakte van de woning en de bijbehorende bouwwerken de oppervlakte van 300 m2 niet overstijgt;
d. lid 5.2, sub b, onder 4:
voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 m en 6 m, wanneer wordt voldaan aan de volgende criteria:
1. het perceel waarop de bijbehorende bouwwerken worden opgericht, is gelegen binnen het stedelijk gebied, en;
2. de bouwhoogte op de bouwperceelgrens mag niet meer bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 6 m op een afstand van 3,6 m uit de bouwperceelgrens.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
a. het gebruik van gronden voor bedrijven met een hogere milieucategorie dan milieucategorie 2 van de bij de regels behorende Staat van bedrijven;
b. het gebruiken van gebouwen als bedrijfswoning anders dan overeenkomstig het bestaande gebruik, met dien verstande dat het gebruik wel is toegestaan indien een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.3, sub a is verleend.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
-
lid 5.4, sub a:
voor de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven (milieucategorie 1 en 2), alsmede die volgens de Staat van bedrijven van een naast hogere milieucategorie zijn, als bedoeld in milieucategorie 3.1 van de Staat van bedrijven, indien die bedrijven naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven milieucategorie 1 en 2, met dien verstande dat:
1. niet zijn toegestaan:
- geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- risicovolle inrichtingen;
2. de wijziging niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de woonsituatie;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 6 Bedrijf - Openbaar nut
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'bedrijf - openbaar nut' aangewezen gronden zijn bestemd voor terreinen en gebouwen ten behoeve van de energievoorziening, en naar de aard daarmee gelijk te stellen openbare nutsvoorzieningen, met dien verstande dat in de bestemming geluidszoneringplichtige en risicovolle inrichtingen niet zijn begrepen.
6.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen en overkappingen worden gebouwd binnen een bouwvlak;
2. de hoogte van de watertoren zal niet meer bedragen dan de bestaande hoogte;
3. de hoogte van de gebouwen zal ten hoogste 4 m bedragen.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte bedraagt, met uitzondering van straatmeubilair, buiten het bouwvlak niet meer dan 5 m en daarbinnen niet meer dan 10 m;
2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de bouwperceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
Artikel 7 Bedrijventerrein - 1
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'bedrijventerrein - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 van de bij de regels behorende Staat van bedrijven;
b. rioolzuiveringsinstallatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – rioolwaterzuiveringsinstallatie’;
c. vuurwerkopslag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - vuurwerkopslag’;
d. jachthaven met de daarbij behorende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘jachthaven’;
e. wonen ten behoeve van het bedrijf, uitsluitend overeenkomstig bestaand;
f. bestaande bedrijven voor zover deze niet vallen onder a, b, c en d;
met daaraan ondergeschikt:
g. groenvoorzieningen;
h. kantoren;
i. nutsvoorzieningen;
j. verkeers- en verblijfsdoeleinden;
k. water;
met de daarbij behorende:
l. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen;
m. bedrijfswoningen;
n. bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen;
o. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met dien verstande dat:
p. in de bestemming niet zijn begrepen:
- inrichtingen aangewezen in bijlage I onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken);
- risicovolle inrichtingen, met uitzondering van de inrichting ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - vuurwerkopslag’;
q. onder de bedrijfsactiviteiten is detailhandel uitsluitend begrepen voor zover deze is aan te merken als rechtstreeks voortvloeiend uit de activiteiten van het bedrijf en daaraan ondergeschikt is.
7.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen en overkappingen worden gebouwd binnen een bouwvlak;
2. bedrijfswoningen worden uitsluitend overeenkomstig de bestaande situatie gebouwd;
3. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 600 m3, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
4. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedragen niet meer dan respectievelijk 6 m en 9 m, dan wel ten hoogste de goot- en bouwhoogte van de bestaande gebouwen indien deze meer bedragen;
5. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedragen respectievelijk 6 m en 14 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
6. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt minimaal 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
7. ten hoogste 80% van een bouwperceel mag worden bebouwd.
b. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij vrijstaande, niet inpandige bedrijfswoningen, gelden de volgende regels:
1. de bijbehorende bouwwerken dienen te worden gebouwd op het achtererf, op minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een woning die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 70 m²;
3. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de bouwperceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 5,5 m op een afstand van 3 m uit de bouwperceelgrens;
4. de bijbehorende bouwwerken moeten qua gebruik functioneel verbonden zijn met de woonfunctie op het perceel.
c. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m2 per gebouw;
2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte bedraagt, met uitzondering van straatmeubilair, buiten het bouwvlak niet meer dan 5 m en daarbinnen niet meer dan 10 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van reclamemasten niet meer dan 6 m en de windmolen niet meer dan de bestaande hoogte mag bedragen;
2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de bouwperceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a. lid 7.2, sub a, onder 2:
voor de bouw van ten hoogste één bedrijfswoning per bedrijf met een maximum inhoud van 600 m3 en een goot- en bouwhoogte van ten hoogste respectievelijk 6 m en 9 m, mits:
1. de noodzaak voor een bedrijfswoning is aangetoond;
2. de bedrijfswoning geen onaanvaardbare beperkingen oplevert voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven;
3. een aanvaardbaar woonklimaat kan worden gegarandeerd;
4. voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde, zoals gesteld in de Wet geluidhinder, dan wel aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting (eventueel na toepassing van maatregelen).
7.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
a. het gebruik van gronden voor bedrijven met een hogere milieucategorie dan milieucategorie 2 van de in de bij de regels behorende Staat van bedrijven;
b. het gebruiken van gebouwen als bedrijfswoning anders dan overeenkomstig het bestaande gebruik;
c. het gebruiken van gronden en bouwwerken voor een jaarmarkt, anders dan één dag per jaar ter plaatse van de aanduiding ‘jachthaven’.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a. lid 7.4, sub a:
voor het vestigen van bedrijven die niet zijn genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven (milieucategorie 1 en 2), alsmede die volgens de Staat van bedrijven van een naast hogere milieucategorie zijn, als bedoeld in milieucategorie 3.1 van de Staat van bedrijven, indien die bedrijven naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de desbetreffende milieucategorieën, met dien verstande dat:
1. niet zijn toegestaan:
- geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- risicovolle inrichtingen;
2. de wijziging niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de woonsituatie;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
b. lid 7.4, sub b:
voor het gebruik van gebouwen als bedrijfswoning mits:
- de noodzaak voor een bedrijfswoning is aangetoond;
- de bedrijfswoning geen onaanvaardbare beperkingen oplevert voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven;
- een aanvaardbaar woonklimaat kan worden gegarandeerd;
- voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde, zoals gesteld in de Wet geluidhinder, dan wel aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting (eventueel na toepassing van maatregelen).
Artikel 8 Centrum
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. detailhandel;
b. dienstverlening;
c. kantoren;
d. maatschappelijke voorzieningen;
e. horeca, categorie 1;
f. horeca, categorie 1 en 2, ter plaatse van de aanduiding ‘horeca tot en met categorie 2’;
g. wonen, al dan niet ten behoeve van het bedrijf, uitsluitend overeenkomstig bestaand;
h. fitness-/sportvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
i. groenvoorzieningen;
j. nutsvoorzieningen;
k. tuinen, erven en terreinen;
l. parkeervoorzieningen;
m. water;
n. wegen en paden;
met daarbij behorende:
o. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen;
p. (bedrijfs)woningen;
q. bijbehorende bouwwerken bij (bedrijfs)woningen;
r. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen en overkappingen worden gebouwd binnen een bouwvlak;
2. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
3. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn gestapelde woningen toegestaan.
b. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij grondgebonden woningen, gelden de volgende regels:
1. de bijbehorende bouwwerken dienen te worden gebouwd op het achtererf, op minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een woning die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 70 m²;
3. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de bouwperceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 5,5 m op een afstand van 3 m uit de bouwperceelgrens;
4. de bijbehorende bouwwerken moeten qua gebruik functioneel verbonden zijn met de woonfunctie op het perceel.
c. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m2 per gebouw;
2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte bedraagt, met uitzondering van straatmeubilair, niet meer dan 6 m;
2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de bouwperceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het bebouwingsbeeld, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.2, sub b, onder 2:
- voor het vergroten van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij grondgebonden woningen, mits:
1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 80 m2;
2. het totale bebouwingspercentage van de gronden gelegen achter de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan niet meer bedraagt dan 60%.
8.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
-
het gebruik van de gronden en gebouwen voor de vestiging van een supermarkt, met uitzondering van de gronden en gebouwen ter plaatse van de aanduiding ‘supermarkt’ en met dien verstande dat maximaal twee supermarkten zijn toegestaan;
-
het gebruik van de gronden en gebouwen voor detailhandel ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel uitgesloten’.
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in de bestemmingsomschrijving en toestaan dat gronden en bouwwerken gebruikt worden voor horeca, categorie 2, mits:
a. het totale horecavloeroppervlak niet meer bedraagt dan 500 m2;
b. de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van:
- de woonsituatie;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 9 Detailhandel
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. detailhandel, met uitzondering van volumineuze detailhandel en detailhandel in motorbrandstoffen;
b. wonen, al dan niet ten behoeve van het bedrijf, uitsluitend overeenkomstig bestaand;
met daaraan ondergeschikt:
c. groenvoorzieningen;
d. nutsvoorzieningen;
e. parkeervoorzieningen;
f. tuinen, erven en terreinen;
g. water;
met de daarbij behorende:
h. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen;
i. (bedrijfs)woningen;
j. bijbehorende bouwwerken bij (bedrijfs)woningen;
k. overige bouwwerken.
9.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen en overkappingen worden gebouwd binnen een bouwvlak;
2. (bedrijfs)woningen worden uitsluitend overeenkomstig de bestaande situatie gebouwd;
3. de inhoud van een (bedrijfs)woning bedraagt niet meer dan 600 m3, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
4. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedragen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
b. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij (bedrijfs)woningen gelden de volgende regels:
1. de bijbehorende bouwwerken dienen te worden gebouwd op het achtererf, op minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een woning die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 70 m²;
3. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de bouwperceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 5,5 m op een afstand van 3 m uit de bouwperceelgrens;
4. de bijbehorende bouwwerken moeten qua gebruik functioneel verbonden zijn met de woonfunctie op het perceel.
c. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m2 per gebouw;
2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte bedraagt, niet meer dan 5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van reclamemasten niet meer dan 6 m mag bedragen;
2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de bouwperceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a. lid 9.2, sub b, onder 1:
voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk op het achtererf op minimaal 1 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
b. lid 9.2, sub b, onder 2:
voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk tot een oppervlak van:
1. maximaal 80 m², bij een perceel dat groter is dan 500 m2, maar niet groter is dan 750 m²;
2. maximaal 90 m², bij een perceelsgrootte van 750 m² tot 1.000 m²;
3. maximaal 100 m², bij een perceelsgrootte van 1.000 m² tot 1.250 m²;
4. maximaal 110 m², bij een perceelsgrootte van 1.250 m² tot 1.500 m²;
5. maximaal 120 m², bij een perceelsgrootte van 1.500 m² tot 1.750 m²;
6. maximaal 130 m², bij een perceelsgrootte van 1.750 m² tot 2.000 m²;
7. maximaal 140 m², bij een perceelsgrootte van 2.000 m² tot 2.250 m²;
8. maximaal 150 m², bij een perceelsgrootte vanaf 2.250 m² en groter;
c. lid 9.2, sub b, onder 3:
voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 m en 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de bouwperceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 6 m op een afstand van 3,6 m uit de bouwperceelgrens.
9.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen te slopen, ter plaatse van de lintbebouwing langs het Pekelder Hoofddiep.
b. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, de hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven en/of het delen van het pand betreft, waarvan door sloop geen onevenredige aantasting van de hoofdvorm wordt veroorzaakt.
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming Woongebied, Dienstverlening of Kantoor, met dien verstande dat:
a. het bepaalde in respectievelijk artikel 24, 10 of 15 van overeenkomstige toepassing is;
b. het aantal woningen per bestemmingsvlak maximaal één bedraagt;
c. in geval van geheel of gedeeltelijke nieuwbouw, mag worden afgeweken van het opgenomen bouwvlak, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
d. er rekening zal worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Flora- en faunawet. Indien uit gegevens, dan wel uit onderzoek blijkt dat sprake is van (een) beschermde soort(en) en het plan beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen, dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende (bouw)werkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden nadat ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is verkregen;
e. indien de bestemming wordt gewijzigd naar Woongebied en er sprake is van een zone langs een weg als bedoeld in de Wet geluidhinder, de geluidsbelasting van de gevel, vanwege de weg, niet meer bedraagt dan de hoogst toelaatbare waarde als bedoeld in de Wet geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde;
f. de overige benodigde milieuonderzoeken zijn uitgevoerd.
Artikel 10 Dienstverlening
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'dienstverlening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. dienstverlenende bedrijven;
b. wonen, al dan niet ten behoeve van het bedrijf, uitsluitend overeenkomstig bestaand;
met daaraan ondergeschikt:
c. groenvoorzieningen;
d. nutsvoorzieningen;
e. parkeervoorzieningen;
f. tuinen, erven en terreinen;
g. water;
met de daarbij behorende:
h. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen;
i. (bedrijfs)woningen;
j. bijbehorende bouwwerken bij (bedrijfs)woningen;
k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen en overkappingen worden gebouwd binnen een bouwvlak;
2. (bedrijfs)woningen worden uitsluitend overeenkomstig de bestaande situatie gebouwd;
3. de inhoud van een (bedrijfs)woning bedraagt niet meer dan 600 m3, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
4. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedragen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
b. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij (bedrijfs)woningen gelden de volgende regels:
1. de bijbehorende bouwwerken dienen te worden gebouwd op het achtererf, op minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een woning die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 70 m²;
3. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de bouwperceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 5,5 m op een afstand van 3 m uit de bouwperceelgrens;
4. de bijbehorende bouwwerken moeten qua gebruik functioneel verbonden zijn met de woonfunctie op het perceel.
c. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m2 per gebouw;
2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte bedraagt, niet meer dan 5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van reclamemasten niet meer dan 6 m mag bedragen;
2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de bouwperceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
10.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a. lid 10.2, sub b, onder 1:
voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk op het achtererf op minimaal 1 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
b. lid 10.2, sub b, onder 2:
voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk tot een oppervlak van:
1. maximaal 80 m², bij een perceel dat groter is dan 500 m2, maar niet groter is dan 750 m²;
2. maximaal 90 m², bij een perceelsgrootte van 750 m² tot 1.000 m²;
3. maximaal 100 m², bij een perceelsgrootte van 1.000 m² tot 1.250 m²;
4. maximaal 110 m², bij een perceelsgrootte van 1.250 m² tot 1.500 m²;
5. maximaal 120 m², bij een perceelsgrootte van 1.500 m² tot 1.750 m²;
6. maximaal 130 m², bij een perceelsgrootte van 1.750 m² tot 2.000 m²;
7. maximaal 140 m², bij een perceelsgrootte van 2.000 m² tot 2.250 m²;
8. maximaal 150 m², bij een perceelsgrootte vanaf 2.250 m² en groter;
c. lid 10.2, sub b, onder 3:
voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 m en 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de bouwperceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 6 m op een afstand van 3,6 m uit de bouwperceelgrens.
10.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen te slopen, ter plaatse van de lintbebouwing langs het Pekelder Hoofddiep.
b. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, de hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven en/of het delen van het pand betreft, waarvan door sloop geen onevenredige aantasting van de hoofdvorm wordt veroorzaakt.
Artikel 11 Gemengd
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 van de bij de regels behorende Staat van bedrijven;
b. volumineuze detailhandel;
c. dienstverlening;
d. fitness-/sportvoorzieningen;
e. casino;
f. wonen ten behoeve van het bedrijf;
met daaraan ondergeschikt:
g. groenvoorzieningen;
h. nutsvoorzieningen;
i. verkeers- en verblijfsdoeleinden;
j. water;
met de daarbij behorende:
k. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen;
l. (bedrijfs)woningen;
m. bijbehorende bouwwerken bij (bedrijfs)woningen;
n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met dien verstande dat:
o. in de bestemming niet zijn begrepen:
- inrichtingen aangewezen in bijlage I onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken);
- risicovolle inrichtingen.
11.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen en overkappingen worden gebouwd binnen een bouwvlak;
2. bedrijfswoningen worden uitsluitend overeenkomstig de bestaande situatie gebouwd;
3. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 600 m3, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
4. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedragen niet meer dan respectievelijk 6 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
5. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt minimaal 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
6. ten hoogste 80% van een bouwperceel mag worden bebouwd.
b. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij (bedrijfs)woningen gelden de volgende regels:
1. de bijbehorende bouwwerken dienen te worden gebouwd op het achtererf, op minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een woning die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 70 m²;
3. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de bouwperceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 5,5 m op een afstand van 3 m uit de bouwperceelgrens;
4. de bijbehorende bouwwerken moeten qua gebruik functioneel verbonden zijn met de woonfunctie op het perceel.
c. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m2 per gebouw;
2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte bedraagt, met uitzondering van straatmeubilair, buiten het bouwvlak niet meer dan 5 m en daarbinnen niet meer dan 10 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van reclamemasten niet meer dan 6 m;
2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de bouwperceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
11.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a. lid 11.2, sub b, onder 1:
voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk op het achtererf op minimaal 1 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
b. lid 11.2, sub b, onder 2:
voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk tot een oppervlak van:
1. maximaal 80 m², bij een perceel dat groter is dan 500 m2, maar niet groter is dan 750 m²;
2. maximaal 90 m², bij een perceelsgrootte van 750 m² tot 1.000 m²;
3. maximaal 100 m², bij een perceelsgrootte van 1.000 m² tot 1.250 m²;
4. maximaal 110 m², bij een perceelsgrootte van 1.250 m² tot 1.500 m²;
5. maximaal 120 m², bij een perceelsgrootte van 1.500 m² tot 1.750 m²;
6. maximaal 130 m², bij een perceelsgrootte van 1.750 m² tot 2.000 m²;
7. maximaal 140 m², bij een perceelsgrootte van 2.000 m² tot 2.250 m²;
8. maximaal 150 m², bij een perceelsgrootte vanaf 2.250 m² en groter;
c. lid 11.2, sub b, onder 3:
voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 m en 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de bouwperceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 6 m op een afstand van 3,6 m uit de bouwperceelgrens.
11.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
a. het gebruik van gronden voor bedrijven met een hogere milieucategorie dan milieucategorie 2 van de in de bij de regels behorende Staat van bedrijven;
b. het gebruiken van gebouwen als supermarkt.
11.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a. lid 11.4, sub a:
voor de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven (milieucategorie 1 en 2), alsmede die volgens de Staat van bedrijven van een hogere milieucategorie zijn, als bedoeld in milieucategorie 3.1 van de Staat van bedrijven, indien die bedrijven naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven milieucategorie 1 en 2, met dien verstande dat:
1. niet zijn toegestaan:
- geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- risicovolle inrichtingen;
2. de wijziging niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de woonsituatie;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 12 Groen - 1
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'groen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groenvoorzieningen;
b. opgaande beplantingen;
c. voet- en fietspaden;
d. parkeervoorzieningen;
e. speelvoorzieningen en waterpartijen;
f. volkstuinen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘volkstuin’;
g. jachthaven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘jachthaven’;
h. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
i. gebouwen;
j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
12.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin' gelden de volgende regels:
1. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
2. per volkstuin mag niet meer dan 10% van de oppervlakte worden bebouwd;
3. de oppervlakte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 10 m².
b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m2 per gebouw;
2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de gebouwen worden gebouwd binnen een bouwvlak;
2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m;
3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m.
Artikel 13 Groen - 2
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'groen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groenvoorzieningen;
b. wegen, voet- en fietspaden;
c. parkeervoorzieningen;
d. speelvoorzieningen en waterpartijen;
e. kinderboerderij met weide en bijbehorende voorzieningen, zoals stallen, werkplaats, theehuis, schuilstallen en volières, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘kinderboerderij’;
f. jeugdsoos, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – jeugdsoos’;
g. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
h. gebouwen;
i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
13.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de kinderboerderij gelden de volgende regels:
1. de gebouwen worden gebouwd binnen een bouwvlak;
2. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan 50% van het bouwvlak;
3. de goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
4. het hoofdgebouw bestaat uit één bouwlaag met kap;
5. de dakhelling van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 60°;
6. de goot- en bouwhoogte van overige gebouwen mag niet meer dan respectievelijk 3 m en 5 m bedragen.
b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de jeugdsoos gelden de volgende regels:
1. de gebouwen worden gebouwd binnen een bouwvlak;
2. het aantal gebouwen mag niet meer bedragen dan één;
3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.
c. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m2 per gebouw;
2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m;
2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m.
Artikel 14 Horeca
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. horeca, categorie 1 , ter plaatse van de aanduiding ‘horeca tot en met categorie 1’;
b. horeca, categorie 1 en 2, ter plaatse van de aanduiding ‘horeca tot en met categorie 2’;
c. horeca, categorie 1 tot en met 3, ter plaatse van de aanduiding ‘horeca tot en met categorie 3’;
d. wonen, al dan niet ten behoeve van het bedrijf;
met daaraan ondergeschikt:
e. groenvoorzieningen;
f. nutsvoorzieningen;
g. parkeervoorzieningen;
h. parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’;
i. tuinen, erven en terreinen;
j. water;
met de daarbij behorende:
k. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen;
l. (bedrijfs)woningen;
m. bijbehorende bouwwerken bij (bedrijfs)woningen;
n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
14.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen en overkappingen worden binnen een bouwvlak gebouwd;
2. (bedrijfs)woningen worden uitsluitend overeenkomstig de bestaande situatie gebouwd;
3. de inhoud van een (bedrijfs)woning bedraagt niet meer dan 600 m3, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
4. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedragen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
b. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij (bedrijfs)woningen gelden de volgende regels:
1. de bijbehorende bouwwerken dienen te worden gebouwd op het achtererf, op minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een woning die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 70 m²;
3. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de bouwperceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 5,5 m op een afstand van 3 m uit de bouwperceelgrens;
4. de bijbehorende bouwwerken moeten qua gebruik functioneel verbonden zijn met de woonfunctie op het perceel.
c. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m2 per gebouw;
2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van reclamemasten niet meer dan 6 m mag bedragen;
2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de bouwperceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
14.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a. lid 14.2, sub b, onder 1:
voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk op het achtererf op minimaal 1 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
b. lid 14.2, sub b, onder 2:
voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk tot een oppervlak van:
1. maximaal 80 m², bij een perceel dat groter is dan 500 m2, maar niet groter is dan 750 m²;
2. maximaal 90 m², bij een perceelsgrootte van 750 m² tot 1.000 m²;
3. maximaal 100 m², bij een perceelsgrootte van 1.000 m² tot 1.250 m²;
4. maximaal 110 m², bij een perceelsgrootte van 1.250 m² tot 1.500 m²;
5. maximaal 120 m², bij een perceelsgrootte van 1.500 m² tot 1.750 m²;
6. maximaal 130 m², bij een perceelsgrootte van 1.750 m² tot 2.000 m²;
7. maximaal 140 m², bij een perceelsgrootte van 2.000 m² tot 2.250 m²;
8. maximaal 150 m², bij een perceelsgrootte vanaf 2.250 m² en groter;
c. lid 14.2, sub b, onder 3:
voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 en 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de bouwperceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 6 m op een afstand van 3,6 m uit de bouwperceelgrens.
14.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen te slopen, ter plaatse van de lintbebouwing langs het Pekelder Hoofddiep.
b. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, de hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven en/of het delen van het pand betreft, waarvan door sloop geen onevenredige aantasting van de hoofdvorm wordt veroorzaakt.
Artikel 15 Kantoor
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. kantoren;
b. wonen, al dan niet ten behoeve van het bedrijf;
met daaraan ondergeschikt:
c. groenvoorzieningen;
d. nutsvoorzieningen;
e. parkeervoorzieningen;
f. tuinen, erven en terreinen;
g. water;
met de daarbij behorende:
h. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen;
i. (bedrijfs)woningen;
j. bijbehorende bouwwerken;
k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
15.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen en overkappingen worden binnen een bouwvlak gebouwd;
2. (bedrijfs)woningen worden uitsluitend overeenkomstig de bestaande situatie gebouwd;
3. de inhoud van een (bedrijfs)woning bedraagt niet meer dan 600 m3, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
4. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedragen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
b. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij (bedrijfs)woningen gelden de volgende regels:
1. de bijbehorende bouwwerken dienen te worden gebouwd op het achtererf, op minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een woning die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 70 m²;
3. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de bouwperceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 5,5 m op een afstand van 3 m uit de bouwperceelgrens;
4. de bijbehorende bouwwerken moeten qua gebruik functioneel verbonden zijn met de woonfunctie op het perceel.
c. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m2 per gebouw;
2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
d. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van reclamemasten niet meer dan 6 m mag bedragen;
2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de bouwperceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
15.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a. lid 15.2, sub b, onder 1:
voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk op het achtererf op minimaal 1 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
b. lid 15.2, sub b, onder 2:
voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk tot een oppervlak van:
1. maximaal 80 m², bij een perceel dat groter is dan 500 m2, maar niet groter is dan 750 m²;
2. maximaal 90 m², bij een perceelsgrootte van 750 m² tot 1.000 m²;
3. maximaal 100 m², bij een perceelsgrootte van 1.000 m² tot 1.250 m²;
4. maximaal 110 m², bij een perceelsgrootte van 1.250 m² tot 1.500 m²;
5. maximaal 120 m², bij een perceelsgrootte van 1.500 m² tot 1.750 m²;
6. maximaal 130 m², bij een perceelsgrootte van 1.750 m² tot 2.000 m²;
7. maximaal 140 m², bij een perceelsgrootte van 2.000 m² tot 2.250 m²;
8. maximaal 150 m², bij een perceelsgrootte vanaf 2.250 m² en groter;
c. lid 15.2, sub b, onder 3:
voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 m en 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de bouwperceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 6 m op een afstand van 3,6 m uit de bouwperceelgrens.
Artikel 16 Maatschappelijk
16.1 Bestemmingsomschrijving
De op voor 'maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. maatschappelijke voorzieningen;
b. gezondheidszorg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘gezondheidszorg’;
c. woonzorgcentrum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘zorginstelling’;
d. begraafplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';
e. opslag van wegenbouwmaterialen, afvalcontainers en afval van eigen activiteiten, zoals snoeiafval en dergelijke, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – gemeentewerf’;
f. wonen ten behoeve van de maatschappelijke voorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
g. groenvoorzieningen;
h. nutsvoorzieningen;
i. parkeervoorzieningen;
j. parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
k. tuinen, erven en terreinen;
l. water;
met de daarbij behorende:
m. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen;
n. bedrijfswoningen;
o. bijbehorende bouwwerken;
p. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
16.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
1. gebouwen en overkappingen worden gebouwd binnen een bouwvlak;
2. (bedrijfs)woningen worden uitsluitend overeenkomstig de bestaande situatie gebouwd;
3. de inhoud van een (bedrijfs)woning bedraagt niet meer dan 600 m3, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
4. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedragen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
5. in afwijking van het bepaalde onder 4 bedraagt de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding ‘gezondheidszorg’ niet meer dan 12 m;
6. in afwijking van het bepaalde onder 4 bedraagt de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' niet meer dan 11 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
7. in afwijking van het bepaalde onder 1 en 4, is het toegestaan om ter plaatse van de aanduiding ‘gezondheidszorg’ één bijbehorend bouwwerk buiten het bouwvlak te bouwen, met een oppervlakte van maximaal 50 m2 en een bouwhoogte van 3 m.
b. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij (bedrijfs)woningen gelden de volgende regels:
1. de bijbehorende bouwwerken dienen te worden gebouwd op het achtererf, op minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een woning die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 70 m²;
3. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de bouwperceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 5,5 m op een afstand van 3 m uit de bouwperceelgrens;
4. de bijbehorende bouwwerken moeten qua gebruik functioneel verbonden zijn met de woonfunctie op het perceel.
c. Voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' gelden de volgende regels:
1. de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal 25 m²;
2. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 5 m.
d. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m2 per gebouw;
2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
e. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m;
2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de bouwperceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
16.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a. lid 16.2, sub b, onder 1:
voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk op het achtererf op minimaal 1 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
b. lid 16.2, sub b, onder 2:
voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk tot een oppervlak van:
1. maximaal 80 m², bij een perceel dat groter is dan 500 m2, maar niet groter is dan 750 m²;
2. maximaal 90 m², bij een perceelsgrootte van 750 m² tot 1.000 m²;
3. maximaal 100 m², bij een perceelsgrootte van 1.000 m² tot 1.250 m²;
4. maximaal 110 m², bij een perceelsgrootte van 1.250 m² tot 1.500 m²;
5. maximaal 120 m², bij een perceelsgrootte van 1.500 m² tot 1.750 m²;
6. maximaal 130 m², bij een perceelsgrootte van 1.750 m² tot 2.000 m²;
7. maximaal 140 m², bij een perceelsgrootte van 2.000 m² tot 2.250 m²;
8. maximaal 150 m², bij een perceelsgrootte vanaf 2.250 m² en groter;
c. lid 16.2, sub b, onder 3:
voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 m en 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de bouwperceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 6 m op een afstand van 3,6 m uit de bouwperceelgrens.
Artikel 17 Maatschappelijk - Asielzoekerscentrum
17.1 Bestemmingsomschrijving
De op voor 'maatschappelijk - asielzoekerscentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. huisvesting van personen en/of groepen;
b. voorzieningen ten behoeve van beheer;
c. educatieve, recreatieve, sociaal-culturele, medische en religieuze voorzieningen ten dienste van de bewoners;
met daaraan ondergeschikt:
d. groenvoorzieningen;
e. nutsvoorzieningen;
f. parkeervoorzieningen;
g. tuinen, erven en terreinen;
h. water;
met de daarbij behorende:
i. bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen;
j. bedrijfswoningen;
k. bijbehorende bouwwerken;
l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
17.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen en overkappingen worden gebouwd binnen een bouwvlak;
2. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan 60% van het bouwvlak;
3. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedragen respectievelijk ten hoogste 6 m en 9 m.
b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m2 per gebouw;
2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte;
2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de bouwperceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.
17.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 17.2, sub a, onder 1 voor het bouwen buiten het bouwvlak van gebouwen ten behoeve van de berging van fietsen, mits:
a. de oppervlakte per gebouw niet meer dan 50 m2 bedraagt;
b. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m.
Artikel 18 Maatschappelijk - Molen
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'maatschappelijk - molen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. een molen;
met de daarbij behorende:
b. gebouwen;
c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
18.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
1. per bestemmingsvlak mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van één molen worden gebouwd;
2. de hoogte zal ten hoogste 30 m bedragen.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, geldt dat de hoogte ten hoogste 5 m bedraagt.
18.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de productiegebonden detailhandel.
Artikel 19 Sport
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. sport- en speelterreinen;
b. sportactiviteiten en evenementen;
c. een hondenrenbaan;
d. een hondenschool;
e. additionele voorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
f. groenvoorzieningen;
g. nutsvoorzieningen;
h. water;
i. wegen, paden en parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende:
j. gebouwen, waaronder overkappingen;
k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Onder additionele voorzieningen zijn tevens een kantine en clubgebouw begrepen.
19.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
1. de gebouwen worden gebouwd binnen een bouwvlak;
2. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte.
b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m2 per gebouw;
2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, inclusief overdekte tribunes, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte bedraagt buiten het bouwvlak niet meer dan 5 m en daarbinnen niet meer dan 10 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van reclamemasten niet meer dan 6 m en de bouwhoogte van lichtmasten niet meer dan 12 m mag bedragen;
2. de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak mag ten hoogste 2% van het bouwperceel bedragen met een maximum van 200 m2.
19.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
- het gebruiken van gronden en bouwwerken voor evenementen, vaker dan 12 dagen per jaar.
Artikel 20 Verkeer
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wegen met een functie voor zowel het verkeer met een doorgaand karakter als de ontsluiting van aanliggende gronden;
met daaraan ondergeschikt:
b. parkeervoorzieningen;
c. parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
d. nutsvoorzieningen;
e. groenvoorzieningen;
f. water;
met de daarbij behorende:
h. gebouwen;
i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met dien verstande dat:
j. in de bestemming de bij de bestemming Verkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bewegwijzering, voorzieningen voor openbaar vervoer, bermbeplanting en dergelijke zijn begrepen.
20.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m2 per gebouw;
2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m.
Artikel 21 Verkeer - Verblijf
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'verkeer - verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wegen;
b. fiets-/voetpad;
c. verblijfsgebied;
d. parkeervoorzieningen;
e. parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
f. garageboxen, ter plaatse van de aanduiding ‘garagebox’;
met daaraan ondergeschikt:
g. groenvoorzieningen;
h. speelvoorzieningen;
i. water;
j. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
k. gebouwen;
l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met dien verstande dat:
m. in de bestemming de bij de bestemming Verkeer – Verblijf gebruikelijke voorzieningen, zoals bewegwijzering, voorzieningen voor openbaar vervoer, bermbeplanting, fietsenrekken en dergelijke zijn begrepen.
Het aantal rijstroken van de wegen mag ten hoogste twee bedragen.
21.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
1. de oppervlakte bedraagt ten hoogste 15 m²;
2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
b. Voor het bouwen van garageboxen gelden de volgende regels:
1. garageboxen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘garagebox' worden gebouwd;
2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
c. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m2 per gebouw;
2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m.
21.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
a. het gebruiken van gronden en bouwwerken voor evenementen, waaronder jaarmarkten en braderieën, vaker dan 12 dagen per jaar;
b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de weekmarkt, behalve op de parkeerplaats van het winkelcentrum De Helling.
Artikel 22 Water
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. sloten, vaarten, en daarmee gelijk te stellen waterlopen ten behoeve van de wateraanvoer en -afvoer, de waterberging en de (recreatie)vaart;
b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
c. kaden en oeverstroken;
d. kunstwerken;
met de daarbij behorende:
e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder steigers, loopplanken, bruggen, sluizen, dammen en duikers.
22.2 Bouwregels
a. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte van scheepvaarttekens en/of kunstwerken in de zin van bruggen, sluizen en andere naar de aard hiermee gelijk te stellen bouwwerken mag niet meer bedragen dan 10 m;
2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.
Artikel 23 Water - Karakteristieke waterloop
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘water - karakteristieke waterloop’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. watergangen met een waterhuishoudkundige functie;
b. kaden en oeverstroken;
c. (recreatie)vaart;
d. jachthaven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘jachthaven’;
e. ligplaats voor een woonschip, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van water - ligplaats woonschip’;
f. kunstwerken;
met de daarbij behorende:
g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder steigers, loopplanken, bruggen, sluizen, dammen en duikers;
met dien verstande dat het beloop en het profiel van de waterlopen, almede de laagten die vanuit de natuurlijke oorsprong met de waterlopen samenhangen of hebben samengehangen, worden gehandhaafd en de herkenbare verkaveling zichtbaar blijft.
23.2 Bouwregels
a. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
b. De hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 m bedragen.
23.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
a. het verleggen van de waterloop;
b. het wijzigen van het profiel van de waterloop;
c. het aanleggen van woonboten met een hoogte groter dan 3,5 m.
23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren in de laagten die met de waterloop samenhangen of hebben samengehangen:
a. het diepploegen van de gronden;
b. het ophogen van de gronden;
c. het afschuiven van de gronden;
met dien verstande dat de vergunning wordt verleend:
- indien de noodzaak van de werken en werkzaamheden is aangetoond;
- indien de onder lid 23.1 genoemde karakteristieke waterlopen niet worden aangetast.
Artikel 24 Woongebied
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
b. de instandhouding van de hoofdvorm van de gebouwen van de lintbebouwing langs het Pekelder Hoofddiep;
al dan niet in combinatie met:
c. aan huis verbonden beroepen;
d. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’;
e. een bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf’, behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 van de bij de regels behorende Staat van bedrijven;
f. een productiegerichte paardenhouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’;
met daaraan ondergeschikt:
g. garageboxen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘garagebox’;
h. groen- en speelvoorzieningen;
i. nutsvoorzieningen;
j. parkeervoorzieningen;
k. parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’;
l. tuinen, erven en terreinen;
m. voet- en fietspaden;
n. water;
o. wegen met een functie voor ontsluiting van aanliggende gronden;
met de daarbij behorende:
p. woningen;
q. bijbehorende bouwwerken;
r. overige bouwwerken;
met dien verstande dat in de bestemming niet zijn begrepen:
- inrichtingen aangewezen in bijlage I onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken);
- risicovolle inrichtingen.
Onder de bedrijfsactiviteiten is detailhandel uitsluitend begrepen voor zover deze is aan te merken als rechtstreeks voortvloeiend uit de activiteiten van het bedrijf en daaraan ondergeschikt is.
24.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
1. de hoofdgebouwen worden binnen een bouwvlak gebouwd;
2. het aantal woningen bedraagt ten hoogste het bestaande aantal, dan wel niet meer dan het aantal ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’;
3. de woningen worden vrijstaand of twee aaneen, dan wel tot maximaal het bestaande aantal aaneen gebouwd, indien dit aantal meer bedraagt. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn gestapelde woningen toegestaan;
4. de afstand van de voorgevel tot de naar de weg gekeerde bouwgrens bedraagt niet minder dan 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
5. de afstand tot de zijdelingse grens van het bouwperceel bedraagt, met uitzondering van de aangebouwde zijde van een aaneen gebouwde woning, ten minste 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
6. de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' bedraagt niet meer dan 10 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
7. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 6 m en 9 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
8. de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 200 m², dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
9. bijbehorende bouwwerken dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen, dan wel aan het gestelde onder b (regeling bijbehorende bouwwerken).
b. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
1. de bijbehorende bouwwerken worden binnen een bouwvlak gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ tevens bijgebouwen mogen worden gebouwd;
2. de bijbehorende bouwwerken worden op het achtererf gebouwd op minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
3. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een woning bedraagt niet meer dan 70 m², met dien verstande dat het totale bebouwingspercentage van de gronden gelegen achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan niet meer bedraagt dan 50%;
4. voor zover gelegen buiten het stedelijk gebied mag de gezamenlijke grondoppervlakte van de woning en de bijbehorende bouwwerken niet groter zijn dan 300 m², tenzij de bestaande oppervlakte groter is dan 300 m2; alsdan geldt deze bestaande oppervlakte;
5. de goot- en bouwhoogte van de bijbehorende bouwwerken bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de bouwperceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 5,5 m op een afstand van 3 m uit de bouwperceelgrens;
6. de afstand van de bijbehorende bouwwerken tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 1 m, tenzij op de bouwperceelgrens wordt gebouwd;
7. de bijbehorende bouwwerken moeten qua gebruik functioneel verbonden zijn met de woonfunctie op het perceel.
c. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van een productiegerichte paardenhouderij ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’ gelden de volgende regels:
1. de gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ tevens bijgebouwen mogen worden gebouwd;
2. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedragen niet meer dan respectievelijk 6 m en 10 m.
d. Voor het bouwen van garageboxen gelden de volgende regels:
1. garageboxen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding garagebox' worden gebouwd;
2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.
e. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m2 per gebouw;
2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
f. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan openbaar toegankelijk gebied op een afstand van 1 m of minder uit de bouwperceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
2. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 4 m;
3. de bouwhoogte van omheiningen van paardrijbakken bedraagt ten hoogste 1,8 m;
4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
24.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwings- en landschapsbeeld (met name karakteristieke gebouwen en bomen, aaneengesloten bebouwing en het open karakter);
- de verkeersveiligheid;
nadere eisen stellen aan:
- de situering van bouwwerken en de vormgeving van een bouwvlak;
- de (transparante vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met name afrasteringen en omheiningen;
- het plaatsen van verlichting.
24.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het bebouwingsbeeld;
- de bebouwingskarakteristiek van de straat;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- het woon- en leefklimaat van de direct aangrenzende woonbebouwing;
een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a. lid 24.2, sub b, onder 2:
voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk op het achtererf op minimaal 1 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
b. lid 24.2, sub b, onder 3:
1. maximaal 80 m2, bij een perceel dat groter is dan 500, maar niet groter is dan 750 m2;
2. maximaal 90 m2, bij een perceelsgrootte van 750 m2 tot 1.000 m2;
3. maximaal 100 m2, bij een perceelsgrootte van 1.000 m2 tot 1.250 m2;
4. maximaal 110 m2, bij een perceelsgrootte van 1.250 m2 tot 1.500 m2;
5. maximaal 120 m2, bij een perceelsgrootte van 1.500 m2 tot 1.750 m2;
6. maximaal 130 m2, bij een perceelsgrootte van 1.750 m2 tot 2.000 m2;
7. maximaal 140 m2, bij een perceelsgrootte van 2.000 m2 tot 2.250 m2;
8. maximaal 150 m2, bij een perceelsgrootte van 2.250 m2 en groter;
c. lid 24.2, sub b, onder 5:
voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4,5 m en 7 m, wanneer wordt voldaan aan de volgende criteria:
1. het perceel waarop de bijbehorende bouwwerken worden opgericht is gelegen binnen stedelijk gebied en;
2. de bouwhoogte op de bouwperceelgrens mag niet meer bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 7 m op een afstand van 4,5 m uit de bouwperceelgrens.
24.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in elk geval begrepen:
a. het gebruik van de gronden en/of opstallen ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduidingen ‘detailhandel’ en ‘bedrijf’;
b. het gebruik van de gronden en/of opstallen ten behoeve van logiesverstrekking, en/of;
c. het gebruik van de gronden en/of opstallen ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
d. de aanleg van en het gebruik van gronden voor paardrijbakken, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’, met dien verstande dat:
- minimaal de bestaande afstand wordt aangehouden tot de naastgelegen woningen;
- de oppervlakte van de paardrijbak ten hoogste de bestaande oppervlakte bedraagt;
- de verlichting niet meer dan 60 lux/m2 produceert, gemeten 1 m boven de bodem van de paardrijbak ;
- de verlichting niet gebruikt wordt tussen 23.00 uur en 07.00 uur.
e. de opslag en stalling van goederen ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’ voor (het verlengde van) de voorgevel.
24.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a. lid 24.5, sub a:
voor het gebruik van (een deel van) de woning ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf voor kleinschalige activiteiten, met dien verstande dat voor het gebruik van een deel van de woning voor de uitoefening van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten de volgende criteria in acht dienen te worden genomen:
1. de woonfunctie moet in overwegende mate worden gehandhaafd, dit betekent dat:
a. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
b. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
c. maximaal 40% van de aanwezige bebouwing mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf met een maximum van 50 m²;
d. degene die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent ook bewoner van de woning dient te zijn;
2. het gebruik mag geen onevenredige hinder voor het woonmilieu opleveren, dan wel mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of de buurt. Dit betekent dat:
a. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang, uitstraling en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
b. geen omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan wordt verleend aan bedrijven die vergunningplichtig zijn krachtens de milieuwetgeving;
c. bedrijfsactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in de bij deze regels behorende ‘Lijst toegestane bedrijven aan huis’ of daarmee zijn gelijk te stellen;
d. geen detailhandel mag plaatsvinden, behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden bedrijf;
e. uitstalling en bezichtigen van goederen is niet toegestaan;
f. buitenopslag van goederen is niet toegestaan;
g. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse;
h. het bedrijfsmatig parkeren dient plaats te vinden op het eigen terrein;
i. reclame-uitingen niet zijn toegestaan, met uitzondering van de vergunningsvrije vormen;
b. lid 24.5, sub a:
op het adres Compagniesterwijk 58, ten behoeve van het medegebruik voor:
1. een aan huis verbonden bedrijf;
2. bedrijven behorende tot de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, dan wel hiermee betreft geur, stof geluid en gevaar vergelijkbare bedrijven;
3. maatschappelijke voorzieningen;
4. horeca, categorie I;
5. dienstverlening;
mits:
a. het medegebruik ondergeschikt blijft aan de woonbestemming;
b. de oppervlakte ten behoeve van het medegebruik maximaal de oppervlakte van het schuurgedeelte van de aanwezige boerderij, bestaande uit een woon- en schuurgedeelte, bedraagt. De losstaande garage van 40 m² dient als bijgebouw bij de woning te worden gebruikt. De oppervlakte van de woning mag niet bedrijfsmatig worden gebruikt;
c. het bedrijf op een herkenbare manier onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw;
d. het medegebruik niet tot gevolg heeft dat de woonomgeving in haar exploitatie- en ontwikkelingsmogelijkheden wordt beperkt en in haar woongenot wordt verstoord;
e. de bebouwing niet zodanig wordt gewijzigd dat het voorkomen van de woonfunctie van het gebouw verloren gaat of te zeer wordt verminderd;
f. er geen opslag en stalling van goederen op het erf plaatsvindt;
g. er geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;
h. er geen bedrijven worden opgericht welke omgevingsvergunningsplichtig zijn op grond van artikel 2.1 eerste lid, onder e Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of waarvoor op grond van het Activiteitenbesluit een melding dient te worden gedaan;
i. er geen zodanig verkeersaantrekkende werking plaatsvindt dat extra parkeervoorzieningen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn en, uitzonderingen in de beroepsuitoefening daargelaten, kan worden geparkeerd op eigen erf;
j. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
k. het karakter van de woonomgeving wordt behouden in die zin dat reclame-uitingen tot een minimum beperkt blijven en gevelveranderingen ten behoeve van bedrijfsuitoefening niet plaatsvinden of tot een minimum beperkt blijven.
c. lid 24.5, sub a:
op het adres Compagniesterwijk 42, ten behoeve van het medegebruik voor:
1. een aan huis verbonden bedrijf;
2. bedrijven behorende tot de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, dan wel hiermee betreft geur, stof geluid en gevaar vergelijkbare bedrijven;
3. maatschappelijke voorzieningen;
mits:
a. het medegebruik ondergeschikt blijft aan de woonbestemming;
b. het bedrijf op een herkenbare manier onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw;
c. het medegebruik niet tot gevolg heeft dat de woonomgeving in haar exploitatie- en ontwikkelingsmogelijkheden wordt beperkt en in haar woongenot wordt verstoord;
d. de bebouwing niet zodanig wordt gewijzigd dat het voorkomen van de woonfunctie van het gebouw verloren gaat of te zeer wordt verminderd;
e. er geen opslag en stalling van goederen op het erf plaatsvindt;
f. er geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;
g. er geen bedrijven worden opgericht welke omgevingsvergunningsplichtig zijn op grond van artikel 2.1 eerste lid, onder e Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of waarvoor op grond van het Activiteitenbesluit een melding dient te worden gedaan;
h. er geen zodanig verkeersaantrekkende werking plaatsvindt dat extra parkeervoorzieningen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn en, uitzonderingen in de beroepsuitoefening daargelaten, kan worden geparkeerd op eigen erf;
i. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
j. het karakter van de woonomgeving wordt behouden in die zin dat reclame-uitingen tot een minimum beperkt blijven en gevelveranderingen ten behoeve van bedrijfsuitoefening niet plaatsvinden of tot een minimum beperkt blijven.
d. lid 24.1, sub e:
voor de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijven (milieucategorie 1 en 2), alsmede die volgens de Staat van bedrijven van een naast hogere milieucategorie zijn, als bedoeld in milieucategorie 3.1 van de Staat van bedrijven, indien die bedrijven naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de desbetreffende milieucategorieën, met dien verstande dat:
1. niet zijn toegestaan:
- geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- risicovolle inrichtingen;
2. de wijziging niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de woonsituatie;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
24.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen te slopen, ter plaatse van de lintbebouwing langs het Pekelder Hoofddiep.
b. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand kan worden hersteld, de hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven en/of het delen van het pand betreft, waarvan door sloop geen onevenredige aantasting van de hoofdvorm wordt veroorzaakt.
24.8 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, ter plaatse van de aanduidingen ‘bedrijf’ en ‘detailhandel’ de bestemming te wijzigen in die zin dat de ter plaatse aangegeven aanduidingen ‘detailhandel’ en/of ‘bedrijf’ vervallen, met dien verstande dat:
a. het bepaalde in artikel 24 ten aanzien van wonen van overeenkomstige toepassing is;
b. het aantal woningen niet meer mag bedragen dan één per aanduiding;
c. in geval van geheel of gedeeltelijke nieuwbouw, mag worden afgeweken van het opgenomen bouwvlak en/of de goot- en bouwhoogte van het bestaande gebouw, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 25 Wonen - Uit te werken
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'wonen - uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
al dan niet in combinatie met:
b. aan huis verbonden beroepen;
met daaraan ondergeschikt:
c. groen- en speelvoorzieningen;
d. nutsvoorzieningen;
e. parkeervoorzieningen;
f. tuinen, erven en terreinen;
g. voet- en fietspaden;
h. water;
i. wegen met een functie voor ontsluiting van aanliggende gronden;
met daarbij behorende:
j. woningen;
k. bijbehorende bouwwerken bij woningen;
l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
25.2 Uitwerkingsregels
Niet eerder dan nadat de gemeenteraad expliciet heeft besloten in te stemmen met hun voornemen om het plan geheel of gedeeltelijk uit te werken, werken burgemeester en wethouders de in lid 25.1 omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende regels:
a. bij de uitwerking wordt een bouwvlak bepaald waarbinnen de woningen moeten worden gebouwd;
b. het aantal woningen bedraagt niet meer dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’;
c. de woningen mogen vrijstaand, twee aaneen, in aaneengesloten bouwvorm of gestapeld (uitsluitend ter plaatse van Feicko Clockstraat 215 en 216) worden gebouwd;
d. voor vrijstaande en twee aaneen gebouwde woningen geldt dat minimaal één parkeerplaats op eigen erf dient te worden gerealiseerd;
e. de woningen worden tot maximaal twee bouwlagen met kap gebouwd;
f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden mogen niet worden belemmerd door de te realiseren woonfunctie;
g. bij de uitwerking zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Flora- en faunawet. Indien uit gegevens, dan wel uit onderzoek blijkt dat sprake is van (een) beschermde soort(en) en het plan beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen, dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende (bouw)werkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden nadat ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is verkregen;
g. indien er sprake is van een zone langs een weg als bedoeld in de Wet geluidhinder, bedraagt de geluidsbelasting van de gevel, vanwege de weg, niet meer dan de hoogst toelaatbare waarde als bedoeld in de Wet geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde;
h. de overige benodigde milieuonderzoeken zijn uitgevoerd.
25.3 Bouwregels
Zolang en voor zover de bedoelde uitwerking niet onherroepelijk is, mogen bouwwerken slechts worden gebouwd, mits het bouwplan in overeenstemming is met het ontwerpuitwerkingsplan.
Artikel 26 Leiding - Ondergronds
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'leiding - ondergronds' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beheer en onderhoud en de wijziging van:
a. bestaande hoofdgastransportleidingen;
met de daarbij behorende:
b. belemmeringenstroken;
c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
-
Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
a. op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de leidingen worden gebouwd;
b. ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende bouwregels, uitsluitend worden gebouwd indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
-
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), mits het geen kwetsbaar object betreft en indien de belangen en de veiligheid van de betrokken leidingen niet worden geschaad en de leidingbeheerder in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen. Indien door de bouw, dan wel de situering van een bouwwerk schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de betrokken leiding, wordt geen vergunning verleend.
26.2 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kwetsbare objecten, met uitzondering van het bestaande gebruik.
-
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
3. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe in elk geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
5. het permanent opslaan van goederen;
6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:
1. die reeds in uitvoering zijn op het moment van inwerkingtreding van het plan;
2. die het normale onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
3. die graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
c. De onder a genoemde vergunning kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de leiding.
d. De onder a genoemde vergunning kan niet eerder worden verleend dan nadat de leidingbeheerder schriftelijk advies heeft uitgebracht.
Artikel 27 Waarde – Archeologie 1
27.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘waarde - archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van archeologische waarden.
27.2 Bouwregels
a. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m2 moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
b. Indien uit het sub a, onder 2 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
c. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
27.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
- het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden;
- het woelen, mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking dieper dan 0,4 m;
- het graven of dempen van watergangen;
- het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 0,4 m;
- het graven van sleuven breder dan 0,5 m en dieper dan 1 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
- het permanent verlagen van het waterpeil.
Een vergunning als bedoeld in lid 27.3 wordt slechts verleend indien:
a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of:
b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werken niet onevenredig worden geschaad, of:
c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
27.4 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in lid 27.3 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die:
- het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
27.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 28 Waarde – Archeologie 2
28.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘waarde – archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van gebied van archeologisch belang.
28.2 Bouwregels
a. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m2 moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
b. Indien uit het sub a, onder 2 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
c. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
28.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
28.3.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
- het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden over een oppervlakte groter dan 100 m2;
- het woelen, mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking over een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 0,4 m;
- het graven of dempen van watergangen;
- het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 0,4 m;
- het graven van sleuven breder dan 0,5 m en dieper dan 1 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
- het permanent verlagen van het waterpeil.
28.3.2 Voorwaarden
Een vergunning als bedoeld in lid 28.3.1 wordt slechts verleend indien:
a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of:
b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werken niet onevenredig worden geschaad, of:
c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
28.3.3 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in lid 28 .3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die:
- het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
28.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 29 Waarde – Archeologie 3
29.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘waarde – archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van archeologisch onderzoeksgebied.
29.2 Bouwregels
a. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 200 m2 moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:
1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
b. Indien uit het in sub a, onder 2 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
c. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub b, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
29.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
29.3.1 Omgevingsvergunning
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
- het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m2;
- het woelen, mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking over een oppervlakte groter dan 200 m2 en dieper dan 0,4 m;
- het graven of dempen van watergangen;
- het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 0,4 m;
- het graven van sleuven breder dan 0,5 m en dieper dan 1 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
- het permanent verlagen van het waterpeil.
29.3.2 Voorwaarden
Een vergunning als bedoeld in lid 29.3.1 wordt slechts verleend indien:
a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of:
b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werken niet onevenredig worden geschaad, of:
c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.
29.3.3 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in lid 29.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden die:
- het normale onderhoud en het normale agrarische gebruik betreffen;
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
- aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
29.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 30 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 31 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
a. richtlijnen voor de verlening van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;
b. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer;
c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
d. ruimte tussen bouwwerken;
e. erf- en terreinafscheidingen;
f. bouwen nabij bovengrondse hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
g. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Artikel 32 Algemene aanduidingsregels
32.1 Geluidzone - industrie
32.1.1 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' geldt dat een op grond van de bestemming toelaatbaar geluidsgevoelig gebouw, of de uitbreiding daarvan, slechts mag worden gebouwd indien de geluidsbelasting van de gevels van dit geluidsgevoelige gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, een verkregen hogere grenswaarde of de vastgestelde maximaal toegestane geluidsbelasting.
32.2 Milieuzone – geurzone
32.2.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone – geurzone’ zijn de gronden tevens bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de aanwezigheid van het geurhinder veroorzakend object.
32.2.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemmingen, zijn geen nieuwe geurgevoelige objecten toegestaan.
32.2.3 Afwijken van de bouwregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 31.2.2 voor het bouwen van nieuwe woningen overeenkomstig de daar voorkomende bestemmingen, mits de geurhinder veroorzakende activiteiten van het geurhinder veroorzakende object feitelijk zijn geëindigd en het niet langer mogelijk dan wel toegestaan is om ter plaatse geurhinder veroorzakende activiteiten uit te voeren.
32.2.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduidingen ‘milieuzone – geurzone’ te verwijderen indien de geurhinder veroorzakende activiteiten ter plaatse blijvend zijn beëindigd.
32.3 Veiligheidszone - bevi
32.3.1 Bouwregels
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, gelden op of in de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone – bevi’ de volgende regels:
-
er mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd;
-
de bouw van beperkt kwetsbare objecten is toegestaan, mits:
-
er sprake is van zwaarwegende maatschappelijke, economische en/of planologische redenen;
-
is aangetoond dat er hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.
32.3.2 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kwetsbare objecten, met uitzondering van het bestaande gebruik.
32.3.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
a. de aanduiding ‘veiligheidszone – bevi’ wordt verwijderd, mits de betreffende inrichting is gewijzigd of buiten gebruik is gesteld;
b. de aanduiding ’veiligheidszone – bevi’ wordt gewijzigd (verkleind), mits door maatregelen de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar is gereduceerd.
32.4 Vrijwaringszone – kade
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – kade’ dienen de doorgaande kadehoogten te worden beschermd, in het belang van de waterkering.
Wat betreft de onderhoudsverplichtingen, waaronder het op hoogte houden ten opzichte van het N.A.P., wordt verwezen naar de Keur van het waterschap.
32.5 Vrijwaringszone - molenbiotoop
32.5.1 Omschrijving gebiedsaanduiding
Ter plaatse van de gebiedsaanduidingen ‘vrijwaringszone - molenbiotoop 1’ en ‘vrijwaringszone – molenbiotoop 2’ gelden, naast de in de voorgaande bestemmingen gegeven regels, regels ter bescherming van openheid met het oog op een vrije windvang voor de molen.
32.5.2 Bouwregels
Om voor de molen vrije windvang te garanderen en het zicht op de molen veilig te stellen, geldt dat:
a. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop 1’ geen nieuwe bebouwing met een grotere hoogte dan de stellinghoogte van de molen ten opzichte van N.A.P. (10 m +N.A.P.) mag worden opgericht;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop 2’ geen nieuwe bebouwing met een grotere hoogte dan 1/50 van de afstand gemeten tussen het bouwwerk en de voet van de molen vermeerderd met de stellinghoogte (10 m +N.A.P.) verminderd met 2 m, mag worden opgericht.
32.5.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en hoogte van de bebouwing voor zover de gronden zijn gelegen binnen de aanduidingen ‘vrijwaringszone - molenbiotoop 1’ en ‘vrijwaringszone – molenbiotoop 2’, teneinde aantasting van de vrije windvang voor de molen te voorkomen.
32.5.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning, afwijken van:
- het bepaalde in lid 32.5.2 en toestaan dat hogere bouwwerken worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de vereniging ‘De Hollandsche Molen’.
32.5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
1. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop 1’:
a. het ophogen van gronden hoger dan de op grond van de in lid 32.5.2, onder a maximaal toelaatbare hoogte voor bouwwerken;
b. het aanbrengen van opgaande beplanting hoger dan de op grond van de in lid 32.5.2, onder a maximaal toelaatbare hoogte voor bouwwerken;
c. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur hoger dan de op grond van de in lid 32.5.2, onder a maximaal toelaatbare hoogte voor bouwwerken;
2. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop 2’:
a. het ophogen van gronden hoger dan de op grond van de in lid 32.5.2, onder b maximaal toelaatbare hoogte voor bouwwerken;
b. het aanbrengen van opgaande beplanting hoger dan de op grond van de in lid 32.5.2, onder b maximaal toelaatbare hoogte voor bouwwerken;
c. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur hoger dan de op grond van de in 32.5.2, onder b maximaal toelaatbare hoogte voor bouwwerken.
b. Het in artikel 32.5.5 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
1. het normale onderhoud betreffen;
2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.
c. De in artikel 32.5.5 genoemde vergunning kan slechts worden verleend na inwinning van advies van de vereniging ‘De Hollandsche Molen’.
Artikel 33 Algemene afwijkingsregels
33.1 Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
a. de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat de hoogte van reclamemasten niet meer dan 6 m bedraagt;
b. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
c. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
d. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 25 m mag bedragen, met dien verstande dat:
- de noodzaak voor plaatsing van de antenne is aangetoond;
- de beeldkwaliteit van de omgeving niet wordt verstoord;
- de antenne in de onmiddellijke nabijheid van hoge gebouwen en/of bouwwerken of langs grote infrastructurele lijnen wordt geplaatst;
e. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, kiosken, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, lichtmasten, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
- de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 15 m bedraagt, met dien verstande dat de hoogte van reclamemasten niet meer dan 6 m bedraagt;
f. het oprichten van een kleinschalig verblijfsrecreatieterrein bij woningen, met dien verstande dat:
- de woning een legale nevenfunctie heeft op het gebied van toerisme en/of recreatie;
- het perceel behorende bij de woning een minimale oppervlakte heeft van 2.000 m²;
- het perceel niet is gelegen in een omgeving die voor meer dan de helft bestaat uit woningen;
- het aantal kampeerplaatsen niet meer bedraagt dan 25;
- de kampeerplaatsen zijn gesitueerd binnen het terrein dat op grond van het vigerende bestemmingsplan is bestemd voor Woongebied. Indien dat niet mogelijk is, moeten de kampeerplaatsen direct aansluitend aan het bestaande bouwvlak worden gerealiseerd;
- er geen stacaravans, chalets en/of trekkershutten worden opgericht;
- de onderlinge afstand tussen het hoofdgebouw en een kampeerplaats minimaal 25 m bedraagt;
- de onderlinge afstand tussen het hoofdgebouw en het hoofdgebouw op het direct aangrenzende erf minimaal 25 m bedraagt;
- de afstand van een kampeerplaats tot de erfgrens van het direct aangrenzende erf minimaal 25 m bedraagt;
- de onderlinge afstand tussen kleinschalige verblijfsrecreatieterreinen minimaal 500 m bedraagt;
- sanitaire voorzieningen binnen de bestaande bebouwing worden gerealiseerd. Indien kan worden aangetoond dat dit feitelijk niet mogelijk is, is een zelfstandige sanitaire eenheid, dan wel andere voorzieningen, zoals een kantine, tot een bebouwde oppervlakte van ten hoogste 50 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m toegestaan;
- permanente bewoning anders dan van dienstwoningen niet is toegestaan;
- het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen ten aanzien van de situering van de kampeerplaatsen en de landschappelijke inpassing, onder andere door het aanbrengen van beplantingen.
33.2 De onder lid 33.1, sub a bedoelde afwijkingsmogelijkheden gelden niet ten aanzien van:
- de hoogte van reclamemasten (ten hoogste 6 m);
- de maximale oppervlakte van woningen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, voor zover niet gelegen in stedelijk gebied (ten hoogste 300 m2);
- de hoogte van antennes (ten hoogste 25 m).
33.3 de onder 33.1, sub d tot en met f toegelaten bouwwerken mogen er niet toe leiden dat in gebieden, waarin geen bebouwing mag worden opgericht, zoals bebouwingsvrije zones, bebouwing wordt opgericht.
33.4 De onder 33.1 bedoelde omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid.
Artikel 34 Algemene wijzigingsregels
34.1 Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in die zin dat de bestemming ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingzone – wijzigingsgebied 1’ (Kerklaan), ‘wetgevingzone – wijzigingsgebied 2’ (Heresstraat) kan worden veranderd in de bestemming Woongebied, met dien verstande dat:
a. wat betreft de bouwregels de regels zoals neergelegd in de bestemming Woongebied van overeenkomstige toepassing zijn;
b. de afmeting, de situering en de vorm van de aangegeven bouwvlakken kunnen worden gewijzigd, mits het bouwvlak op ten minste 2,5 m uit de zijdelingse bouwperceelgrens blijft en de diepte van het erf achter het bouwvlak minimaal 5 m bedraagt;
c. het aantal nieuwe woningen zal worden bepaald bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid, met inachtneming van en in overeenstemming met de gemaakte regionale prestatieafspraken;
d. er rekening zal worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Flora- en faunawet. Indien uit gegevens, dan wel uit onderzoek blijkt dat sprake is van (een) beschermde soort(en) en het plan beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen, dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende (bouw)werkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden nadat ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is verkregen;
e. indien er sprake is van een zone langs een weg als bedoeld in de Wet geluidhinder, de geluidsbelasting van de gevel, vanwege de weg, niet meer bedraagt dan de hoogst toelaatbare waarde als bedoeld in de Wet geluidhinder;
f. de overige benodigde milieuonderzoeken zijn uitgevoerd.
34.2 Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in die zin dat de bestemming ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingzone – wijzigingsgebied 3’ (Agrarisch) kan worden veranderd in de bestemming Bedrijf, met dien verstande dat:
a. uitsluitend bedrijven behorende tot de milieucategorie 1 en 2 als bedoeld in artikel 4.1, onder a zijn toegestaan;
b. er rekening zal worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Flora- en faunawet. Indien uit gegevens, dan wel uit onderzoek blijkt dat sprake is van (een) beschermde soort(en) en het plan beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen, dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende (bouw)werkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden nadat ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is verkregen;
c. de overige benodigde milieuonderzoeken zijn uitgevoerd;
d. wat betreft de bouwregels de regels zoals neergelegd in de bestemming Bedrijf van overeenkomstige toepassing zijn;
e. een landschappelijk verantwoorde inpassing wordt gewaarborgd;
f. voldoende parkeerruimte ten behoeve van het te vestigen bedrijf wordt aangelegd.
34.3 Burgemeester en wethouders kunnen het plan ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingzone – wijzigingsgebied 4’ (Geluidzone – industrie) wijzigen in die zin dat:
a. de aanduiding ‘geluidzone - industrie’ wordt verwijderd indien er geen sprake meer is van een gezoneerd industrieterrein;
b. de aanduiding ‘geluidzone – industrie’ wordt gewijzigd (verkleind).
34.4 De onder 34.1 en 34.2 bedoelde wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de woonsituatie;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 35 Overige regels
Uitsluiting seksinrichting
Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden als seksinrichting.
Afstemming welstandstoets
Voor zover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:
a. de voorgeschreven maximale goothoogte en maximale bouwhoogte;
b. de dakhelling;
c. de plaatsing op het bouwperceel;
ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, mits:
- de goot- en bouwhoogte met niet meer dan 15% afwijken van de toegestane goot- en bouwhoogte, met uitzondering van:
1. gevallen waarbij de bestaande goot- en bouwhoogte worden vergroot en de bestaande goot- en bouwhoogten van omliggende bebouwing lager zijn en niet ook worden vergroot;
2. in de welstandsnota specifiek aangegeven karakteristieke panden;
- de binnen de regels te realiseren oppervlakte van bebouwing wordt verminderd met meer dan 15%.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 36 Overgangsrecht
A Overgangsrecht bouwwerken
1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
B Overgangsrecht gebruik
1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 37 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Oude Pekela'.