Plan: | Lijnbaankwartier-Coolsingel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0599.BP1049LijnbCools-va01 |
De Wet ruimtelijke ordening die op 1 juli 2008 in werking is getreden verplicht gemeenten om in het kader van behoorlijk bestuur bestemmingsplannen die ouder zijn dan tien jaar te actualiseren. In dit deel van het gebied Centrum zijn drie verouderde bestemmingsplannen van kracht. Doelstelling van de actualisatie is een vastgesteld bestemmingsplan, waarin de planologische en juridische kaders voor de ruimtelijke ordening in het gebied zijn verankerd.
In het nieuwe bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel is gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de geldende bestemmingsplannen. Deze plannen zijn flexibel en ontwikkelend van opzet en zijn op een transformatie van het gebied gericht: van monofunctioneel kantoren gebied, tot bruisend gemengd binnenstadsgebied. Een groot deel van de ontwikkelruimte is de afgelopen twintig jaar ingevuld met verschillende bouwprojecten zoals Beurstraverse, Calypso, B'Tower, Karel Doorman, Hilton. Aangezien de transformatie nog niet is afgerond is, is het van belang ruimte voor ontwikkeling te blijven bieden in het Lijnbaankwartier en omgeving.
Het plangebied is gelegen in het gebied Rotterdam Centrum en wordt ruwweg begrensd door Weena, Schiekade, het spoor, Haagseveer, Rodezand, Blaak, Karel Doormanstraat, Schouwburgplein, Mauritsweg en het Kruisplein.
In het onderstaande overzicht is voor elk plan aangegeven wanneer het is vastgesteld door de gemeenteraad en wanneer het is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland:
464 Spoortunnel Rechter Maasoevers (CS - Hoogstraat)
Vastgesteld d.d. 12-11-1987 Goedgekeurd d.d. 29-03-1988
478 Weena-oost
Vastgesteld d.d. 24-08-1989 Goedgekeurd d.d. 16-01-1990
504 Coolsingel en omgeving
Vastgesteld d.d. 02-12-1993 Goedgekeurd d.d. 05-07-1994 Onherroepelijk d.d. 16-01-1996
Algemeen
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridisch mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzigingen.
De Rijksoverheid heeft naar aanleiding van de nieuwe Wro het document 'realisatie nationaal ruimtelijk beleid' opgesteld, waarmee zij voldoen aan de verplichting inzichtelijk te maken hoe de rijksbelangen zullen worden gerealiseerd. De rijksoverheid werkt daarnaast aan het opstellen van de Amvb ruimte.
Vastgesteld op 13 maart 2012
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
1) Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
2) Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3) Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het Rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:
1) een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
2) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
3) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
4) Efficiënt gebruik van de ondergrond;
5) Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
6) Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
7) Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
8) Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
9) Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
10) Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
11) Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
12) Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
13) Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Als gevolg van de koers om cultureel erfgoed te verankeren in de ruimtelijke ordening is per 1 januari 2012 in het besluit Ruimtelijke Ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Een Cultuurhistorische Verkenning of quickscan kan inzicht geven in de cultuurhistorische waarden van een gebied en is de basis voor de verwerking van cultuurhistorie in het bestemmingsplan
Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Visie ruimte en mobiliteit vastgesteld. De Visie ruimte en mobiliteit geeft het perspectief van Zuid-Holland als geheel en is zelfbindend voor de provincie. De Visie is op onderdelen uitgewerkt in het Programma ruimte en het Programma mobiliteit. In deze programma's is tevens een realisatiestrategie voor de desbetreffende doelen opgenomen. Per doel is aangegeven welke instrumentenmix wordt ingezet. Sommige doelen en projecten kan de provincie zelf realiseren, maar voor de meeste doelen en projecten heeft de provincie andere partijen nodig. Dit kan zowel via de informele weg, zoals overleg en het maken van afspraken, als via de formele weg, door het inzetten van het juridisch instrumentarium van de Wro. Het gaat dan bijvoorbeeld om zienswijze, aanwijzing, inpassingsplan en verordening.
Voor het bestemmingsplan "Lijnbaankwartier-Coolsingel" zijn de volgende onderwerpen uit de Visie ruimte en mobiliteit alsmede het Programma ruimte van belang.
Detailhandel
Uit de visie blijkt dat de provincie streeft naar levendige, qua functies gemengde stads- en dorpsgebieden met een aantal krachtige en kwalitatief onderscheidende centra. Het provinciale detailhandelsbeleid is gericht op een gezonde detailhandelsstructuur, waarbij leegstand, afname van ruimtelijke kwaliteit en aantasting woon- en leefklimaat worden voorkomen. In het algemeen spoort het planaanbod niet met de gewijzigde maatschappelijke vraag en neemt leegstand toe.
De gezamenlijke inspanning van de provincie en andere partijen is erop gericht om het winkelvloeroppervlak en de planvoorraad op de die plaatsen waar ruimtelijke gezien de minste vraag is terug te brengen. Toevoeging van winkelmeters kan slechts in enkele perspectiefrijke onderdelen van de bestaande provinciale detailhandelstructuur aan de orde zijn.
Buiten de centra van steden, dorpen en wijken wordt alleen ruimte geboden aan enkele specifieke branches vanwege aard of omvang van de goederen die niet goed inpasbaar zijn in de centra zelf. Dit zijn perifere branches die in het Programma ruimte nader worden omschreven. Voor de concentratie van de detailhandel in winkelcentra werkt de provincie met een drieleding van detailhandelscentra. Deze drieleding "in te ontwikkelen locaties", "te optimaliseren locaties" en "overige locaties" is uitgewerkt in het Programma ruimte. Voor de te optimaliseren locaties en de overige locaties zijn er beperkte ontwikkelingsmogelijkheden.
Uit het Programma ruimte blijkt dat Rotterdam Centrum onder "te ontwikkelen locaties" valt. Dat wil zeggen dat onder voorwaarde van het toepassen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, sprake kan zijn van uitbreiding van het winkelareaal.
Gelet op het voorgaande, is in het bestemmingsplan "Lijnbaankwartier-Coolsingel" voor detailhandel uitgegaan van de feitelijk aanwezige evenals het vergunde aantal b.v.o.'s . Aangenomen kan worden dat deze hoeveelheid b.v.o. voldoende tegemoetkomt aan de wensen ten aanzien van detailhandel voor de duur van het bestemmingsplan. Bovendien laat het bestemmingsplan ruimte voor transformatie en uitwisseling van functies: daar waar detailhandel in het plangebied komt te vervallen, kan deze ruimte elders in het plangebied worden gebruikt.
Kantoren
Uit de Visie blijkt dat leegstand toeneemt en de provincie zoveel mogelijk wil dat in de behoefte wordt voorzien via de bestaande voorraad. Dat kan door hergebruik en zo nodig vernieuwbouw. Voor bedrijven en gemeenten is daarnaast transformatie van kantoren naar andere functies een belangrijke opgave. De provincie bevordert dat het aanbod aan plannen voor kantoorlocaties beter aansluit bij de ontwikkeling van de vraag. Met deze inzet ontstaat volgens de provincie op termijn een gezonde markt en wordt nieuwe leegstand voorkomen. Aan samenwerkende gemeenten wordt gevraagd om een selectie van nog uit te voeren plannen te maken met inachtneming van de criteria in het Programma ruimte. De bijdrage aan de agglomeratiekracht is een belangrijk criterium.
In het Programma ruimte is aangegeven dat de provincie ernaar streeft om leegstand te beperken door plancapaciteit te reduceren en door bestaande leegstaande kantoren te herstructrureren of te transformeren. Er is geen specifiek provinciaal beleid om hergebruik of functieverandering te bevorderen. Nieuwe plancapaciteit wordt zoveel mogelijk gebundeld op concentratielocaties. Het aantal locaties is ten opzichte van de voorgaande provinciale visie verder beperkt. Concentratielocaties betreffen treinstations en het invloedgebied daarvan. Rotterdam CS is aangemerkt als concentratiegebied. In ieder geval een deel van het plangebied van het bestemmingsplan "Lijnbaankwartier-Coolsingel" is als invloedgebied aan te merken.
In aanvulling op de concentratielocaties is ook een aantal scienceparken aangewezen waar nieuwe kantoren mogelijk zijn. Tevens wordt een uitzondering gemaakt voor onder meer kleinschalige, zelfstandige kantoren tot een b.v.o. van 1.000 m2 per vestiging, kantoren met een lokaal verzorgingsgebied en bedrijfsgebonden kantoren. Dit is aangegeven in de Verordening ruimte.
Blijkens het Programma ruimte betekent het voorgaande niet dat harde plancapaciteit buiten de concentratiegebieden niet kan worden gerealiseerd. Bestemmingsplannen kunnen worden uitgevoerd. Aanpassing daarvan is pas aan de orde indien de locaties niet worden opgenomen in de actuele kantorenvisies.
Gezien het voorgaande en gelet op de huidige marktsituatie is in het bestemmingsplan "Lijnbaankwartier-Coolsingel" voor kantoren uitgegaan van de feitelijk aanwezige evenals het vergunde aantal b.v.o.'s. Aangenomen kan worden dat deze hoeveelheid b.v.o. voldoende tegemoetkomt aan de wensen ten aanzien van kantoren gedurende de bestemmingsplanperiode. Bovendien laat het bestemmingsplan ruimte voor transformatie en uitwisseling van functies: daar waar de kantoorfunctie in het plangebied komt te vervallen, kan deze ruimte deze elders in het plangebied worden gebruikt.
Alleen voor de locatie Pompenburg is uitgegaan van een mogelijkheid om nieuwe kantoren te realiseren. Het betreft 10.000 m2 b.v.o. die via een wijzigingsbevoegdheid kan worden toegevoegd.. De uitbreidingsmogelijkheid is toegestaan, aangezien de locatie op de Provinciale planlijst kantorencapaciteiten is opgenomen. Hierna wordt in subparagraaf 4.2.6 ingegaan op de wijzigingsbevoegdheid.
De Verordening ruimte is met voornoemde Visie en Programma's op 9 juli 2014 vastgesteld. De verordening bevat regels over de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen of daarmee gelijkgestelde plannen. Voor het onderhavige plangebied zijn de volgende onderwerpen uit de Verordening van belang.
Detailhandel
In paragraaf 2.1 van de Verordening zijn regels gegeven voor de bebouwde ruimte en mobiliteit. Onder deze regels valt onder meer het onderwerp "Detailhandel".
In artikel 2.1.1. van de regels van de Verordening is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. De ladder schrijft voor aan welke voorwaarden voldaan moet worden indien een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. De eerste voorwaarde betreft het aantonen dat de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd. Vervolgens dient bekeken te worden of in die behoefte binnen het bestaande stads- en dorpsgebied voorzien wordt door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Indien geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling binnen het bestaande stads- en dorpsgebied, dan moet van locaties, die aan bepaalde randvoorwaarden dienen te voldoen, gebruik worden gemaakt.
In artikel 2.1.4 van de regels is vervolgens aangegeven hoe met nieuwe detailhandel omgegaan dient te worden in aanvulling op voornoemde ladder. Dat betekent dat indien aan artikel 2.1.1 is voldaan, met inachtneming van artikel 2.1.4 nieuwe detailhandel kan worden toegestaan.
Zoals hiervoor al is aangegeven, is er in het onderhavige plangebied voor gekozen om uit te gaan van het bestaande aantal b.v.o.'s aan detailhandel (feitelijk aanwezig evenals vergund) en derhalve geen nieuwe detailhandel mogelijk te maken.
Kantoren
De Ladder voor duurzame verstedelijking is ook van toepassing op het onderwerp "Kantoren". In aanvulling daarop is in artikel 2.1.2 aangegeven hoe met nieuwe kantoren omgegaan dient te worden.
Zoals hiervoor al is aangegeven, is er in het onderhavige plangebied voor gekozen om uit te gaan van het bestaande aantal b.v.o.'s aan kantoren (feitelijk aanwezig evenals vergund) en derhalve geen nieuwe kantoren mogelijk te maken. Alleen de locatie Pompenburg is op grond van een wijzigingsbevoegdheid een uitbreiding van de kantoorfunctie toegestaan van 10.000 m2 b.v.o, aangezien de locatie op de Provinciale planlijst is opgenomen.
Vastgesteld op 9 oktober 2013 door het algemeen bestuur van de Stadsregio Rotterdam
Aanleiding voor het opstellen van dit programma is enerzijds het uit balans zijn van vraag en aanbod in de kantorenmarkt en anderzijds de eis in de provinciale verordening Ruimte tot regionale afstemming.
Voor het Regionaal Kantorenprogramma vindt jaarlijks actualisering plaats. De doelen van dit programma zijn een scherper zicht op de regionale Rotterdamse kantorenmarkt en een gemeenschappelijk kader voor ontwikkeling. Daarnaast zijn in het programma de daarbij behorende werkwijze, de spelregels en de besluitvorming afgesproken. In tegenstelling tot eerdere jaren heeft de stadsregio dit keer eigen onderzoek laten uitvoeren ter onderbouwing van haar kantorenprogramma. Het betreft drie onderzoeken naar behoefteramings en vestigingsdynamiek, langdurige leegstand en marktgerichte aanpak leegstand.
Het programma dient als kader bij de beoordeling van nieuwe bestemmingsplannen voor kantoren.
Het doel van het programma is:
Conform het huidige – stadsregionale – beleid gaat het regionale kantorenprogramma ervan uit dat 80% van het kantorenaanbod wordt gerealiseerd bij stedelijke multifunctionele knooppunten. De locatie Hofplein/Pompenburg is onderdeel van knooppunt Rotterdam Central District. De overige hoeveelheid van het kantorenplanaanbod mag onder andere als ondersteunende zakelijke dienstverlening op bedrijventerreinen worden gerealiseerd.
Vastgesteld op 4 juli 2012 door het algemeen bestuur van de Stadsregio Rotterdam
Het beleid is gericht op het versterken van de bestaande detailhandelsstructuur. Het nastreven van clustering van detailhandel in winkelgebieden en het afbouwen van verspreide bewinkeling. Uitzonderingen hierop zijn tuincentra en bouwmarkten.
De binnenstad van Rotterdam heeft het hoogste verzorgingsniveau in de detailhandelsstructuur van de stadsregio Rotterdam. Door omvang en kwaliteit van het voorzieningenpakket, bestaande uit een menging van functies (detailhandel, horeca, cultuur en dienstverlening) en een sfeervolle inrichting oefenen bovenregionaal verzorgende centra een brede aantrekkingskracht uit op bezoekers vanuit de regio en daarbuiten. Het assortiment is breed en diep, van prijsvriendelijk tot hoogwaardig. Het accent ligt op de modische branches en de warenhuizen. Hier bevinden zich de voor de regio unieke concepten.
De Rotterdamse binnenstad vormt het visitekaartje voor de hele regio. Het moet de concurrentie met andere grote steden buiten de regio aangaan en aan kunnen. Om die positie waar te kunnen maken, heeft het centrum een duidelijke identiteit, kwaliteit en levendigheid nodig, die gekoesterd en steeds versterkt wordt.
In de binnenstad van Rotterdam spelen diverse plannen en initiatieven die bij kunnen dragen aan het verder versterken van haar rol als bovenregionaal verzorgend centrum. In het kader van deze ontwikkelingen dient de aandacht niet alleen uit te gaan naar uitbreiding van het winkelarsenaal, maar vooral ook naar het kwalitatieve aspect. Vernieuwende (winkel) concepten en internationale formules vormen hierbij een zeer belangrijke succesvoorwaarde en niet meer van hetzelfde. Ook het kunnen accommoderen van grotere winkelunits in markante winkelpanden vormt een belangrijk aandachtspunt.
Uitvoering detailhandelsbeleid stadsregio Rotterdam
Voortgangsrapportage 2013 en Werkplan 2014; december 2013
Rotterdam (centrum) heeft nog plannen in voorbereiding voor relatief substantiële uitbreidingen van het centrumgebied.
De gemeente is zelf aan zet bij het werven van initiatiefnemers d.m.v. aanbestedingsprocedures voor het invullen van terreinen waarvoor de gemeente zelf als gebiedsontwikkelaar en grondexploitant optreedt. In Rotterdam gaat het om private initiatieven op private plekken in het centrum. Op stadsregionaal niveau worden de betreffende uitbreidingsplannen tot nu toe erkend en ondersteund.
Algemeen
Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. In Rotterdam zijn er een viertal structuurvisies ontwikkeld: structuurvisie "Stadshavens", "Central District", "Hart van Zuid" en "Stadionpark". Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door de cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning.
Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad
De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.
Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.
Eén van de kernbeslissingen uit de Stadsvisie Rotterdam 2030 is de inzet van cultuurhistorisch erfgoed en architectuur bij ontwikkelingen van de stad. Het gaat uit van het versterken van de bestaande kwaliteiten van de stad bij nieuwe ontwikkelingen.
Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar). Lijnbaankwartier-Coolsingel behoort tot een van de VIP-gebieden.
Vastgesteld op 4 december 2008 door de Rotterdamse gemeenteraad
De verdere ontwikkeling van de binnenstad staat centraal in het stedelijk beleid van Rotterdam. De
verdichting die in de jaren tachtig is ingezet, zet versneld en versterkt door. Als belangrijke taak van de gemeente in de verdere ontwikkeling van de binnenstad zien wij dan ook het stimuleren van initiatieven met kwaliteit. Dat is nodig voor een succesvolle ontplooiing van de binnenstad.
De tien belangrijkste punten om tot een city lounge te komen:
1. Verder verdichten van de binnenstad voor meer stedelijkheid, door de bouw van 5000 woningen voor 2015, en realisering van meer en betere commerciële en publieke voorzieningen.
2. Transformeren van de buitenruimte tot visitekaartje van de stad, door de buitenruimte in het hart van de binnenstad op hoog niveau in te richten en te beheren.
3. Creëren van een nieuwe balans tussen auto, fietser en voetganger in het verkeersbeleid; concentreren van parkeeraccommodatie voor bezoekers aan de rand, waardoor in het hart van de binnenstad meer ruimte komt voor de voetganger.
4. Realiseren van een beter leefmilieu en een betere leefbaarheid in de stad, door schonere lucht, minder herrie, en meer en beter groen.
5. Aanscherpen van hoogbouwbeleid in het licht van de nieuwe vereisten, ter verbetering van het comfort en de beleving op straatniveau.
6. Inzetten van cultuurhistorisch erfgoed, de monumenten en de architectuur, als kansen bij (her)ontwikkeling.
7. Verbeteren van publieke gebruiksmogelijkheden van de rivierstad, door faciliteren van particulier initiatief; voor de lange termijn na 2015 onderzoeken van mogelijkheden voor ingripender ontwikkelingen, bijvoorbeeld tunnelaanleg boompjes
8. Concentreren van nieuwe centrumstedelijke culturele voorzieningen in het centrumgebied in het algemeen en de focusgebieden in het bijzonder.
9. Stimuleren van concentratie van nieuwbouwkantoren in het stationskwartier (inclusief Noordkant Lijnbaankwartier) en op de Wilhelminapier en omstreken.
10. Voorrang geven aan initiatieven van marktpartijen die bereid zijn tot langdurig commitment aan integrale gebiedsontwikkeling op het ambitieniveau van de binnenstad als City Lounge.
De metafoor voor de kernopgave is: de binnenstad ontwikkelen als een vitale kwaliteitsplek voor ontmoeting, verblijf en vermaak om zodoende een essentiële bijdrage te leveren aan de Rotterdamse Quality of life. Het binnenstadplan geeft een vertaling van 'the City Lounge' voor de binnenstadskwartieren: Centraal District Rotterdam, Oude Westen, Lijnbaankwartier/Coolsingel, Laurenskwartier, EMC/Hoboken, Cool, Wijnhaveneiland/Oudehaven/Boompjes, Scheepvaartkwartier, Kop van Zuid.
Vastgesteld in maart 2011 door de Rotterdamse gemeenteraad
De vastgestelde Hoogbouwvisie 2011 vormt een herijking van het oude hoogbouwbeleid en geldt voor alle nieuwe hoogbouwinitiatieven. De herziening bestaat uit een viertal onderdelen die de kern vormen van dit beleid: de hoogbouwzone en maximum hoogte, de 'continue stad', het klimaat en volume- en "slankheidsregels". Daarnaast zijn er voor gebouwen die tot de hoogbouwzone worden gerekend aanvullende eisen ten aanzien van daklandschappen, beëindiging, parkeren, duurzaamheid en vergunningen.
In Rotterdam kan een lijn worden getrokken die vanaf het Hofplein via de Coolsingel eindigt op het Wilhelminaplein. Dit is de ruggengraat van de Rotterdamse hoogbouw, waar de diverse deelgebieden op aansluiten, de zogenaamde hoogbouw-as. Aan deze as grenzen de locaties waar een concentratie van hoogbouw aanwezig is: het Centraal District Rotterdam, Het Wijnhaveneiland en de Kop van Zuid. Vanuit hier loopt de hoogbouw in de binnenstad af naar 70 meter richting de grenzen van de hoogbouwzone. De grens, die in hoofdlijnen de afbakening is voor het hoogbouwbeleid, is de brandgrens. Enkele gebieden binnen deze grens hebben specifieke karaktereigenschappen waardoor een verdere verdichting door hoogbouw onwenselijk is. Ook zijn er gebieden buiten deze grens die juist wel voor hoogbouw in aanmerking komen. Voor de hoogbouw in de binnenstad wordt een theoretisch maximale hoogte van 200 meter gesteld. De maximale hoogte is een dynamische begrenzing en groeit mee met de stad.
Hoogbouw moet onderdeel uitmaken van de zogenoemde 'stedelijke laag'. Deze stedelijke laag is het deel van een gebouw dat door voorbijganger het meest ervaren wordt: de begane grond en de eerste paar etages. Door de onderbouw ruimer te maken kunnen aantrekkelijke en onaantrekkelijke functies in de plint beter verdeeld worden. Functies die bijdragen aan levendigheid moeten de overhand hebben (woningen, winkels, horeca).
De gemeente heeft gebieden en plekken aangewezen die representatief zijn voor de binnenstad of zich kenmerken door een hoge mate van gebruik. Op deze locaties gelden specifieke regels ten aanzien van het klimaat (schaduw en wind).
De hoogbouwvisie stelt specifieke volume en slankheidseisen. De onderbouw van een toren moet de hele bouwkavel omvatten. De hoogte van de onderbouw hangt af van de zogenoemde Rotterdamse laag. De bovenbouw mag maximaal 50% bebouwd worden. Daarnaast worden er eisen gesteld aan de maximale vloeroppervlaktes.
Aanvullende eisen ten aanzien van daklandschappen en terrassen, parkeren en mobiliteit, duurzaamheid en vergunningenbeleid dragen verder bij aan kwalitatieve hoogbouw in de stad.
In het noordelijk deel van het plangebied aan het Weena en langs de Coolsingel is hoogbouw aanwezig. Op meerdere plekken in de hoogbouwzone is nog ruimte voor hoogbouw. In dit bestemmingsplan wordt nieuwe hoogbouw toegestaan alleen op locaties waar in de huidige bestemmigsplannen hoogbouw al mogelijk was.
Vastgesteld op 3 december 2009 door de Rotterdamse gemeenteraad
Het verkeersplan bevat een samenhangend beleid en is gebaseerd op vier pijlers:
Het resultaat is een binnenstad die goed is verbonden met de omliggende stadswijken door een netwerk van herkenbare en levendige stadsstraten met een aangename stedelijkheid en menging van verkeerssoorten. Het Verkeersplan Binnenstad stuurt op duurzame bereikbaarheid. Er wordt geïnvesteerd in hoge kwaliteit van de fietsvoorzieningen en in de openbaar vervoerhalten. Het doorgaande verkeer rijdt niet meer door het hart van de binnenstad, maar is gebundeld op een beperkt aantal hoofdwegen. Vanaf de Ruit wordt geïnvesteerd in een goede doorstroming naar de binnenstad. In combinatie met de parkeerstrategie wordt daarmee de autobereikbaarheid en de economische vitaliteit van de binnenstad gegarandeerd. De P+R-voorzieningen voor zowel bezoekers als werknemers zijn gekoppeld aan de belangrijkste invalswegen en metroverbindingen naar de binnenstad. Aan de rand van de binnenstad komen nieuwe grote parkeergarages (Park en Walk) voor bezoekers, zodat er minder autoverkeer in het hart van de binnenstad rijdt. Verder wordt ingezet op het verbeteren van openbaar vervoer, prijsbeleid om mobiliteitsgedrag te beïnvloeden, innovatief kleinschalig vervoer en duurzame vormen van stedelijke distributie.
Vastgesteld op 2 april 2009 door de Rotterdamse gemeenteraad
Op 2 april 2009 heeft de gemeenteraad van Rotterdam de visie Werklocaties 2030 vastgesteld. Deze visie is de ruimtelijk-economische uitwerking van de Stadsvisie Rotterdam 2030 en tevens een vertaling naar de werklocaties in de regio Rotterdam. Werklocaties zijn gebieden waarin de economische functie(s) dominant aanwezig zijn. Het doel van de Visie Werklocaties 2030 is de bijdrage van de verschillende deelgebieden aan de gewenste economische ontwikkeling van Rotterdam en regio in kaart te brengen. De visie Werklocaties 2030 geeft inzicht in de vraag naar welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn en in de match tussen publieke en private belangen. Het gaat hier om het vaststellen van de hoofdlijnen voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling. Hierdoor ontstaat een kader voor de toetsing van projecten op hun bijdrage aan de doelen van de Stadsvisie Rotterdam 2030. Vanuit dit perspectief wordt Rotterdam gekenmerkt door drie ontwikkelingszones met belangrijke werklocaties: de haven- en industriële zone (Maasvlakte 2, Stadshavens en Ridderster), de kennis- en dienstenzone (Rotterdam Airpark/Schieveen, Alexander en Spaanse Polder/Noordwest) en het kerngebied (Binnenstad, Hart van Zuid, Stadionpark en Kralingse Zoom).
Het kerngebied is gelegen in de overlap van 2 zones, namelijk de "kennis- en dienstenzone" en de "haven en industriële zone". De belangrijkste opgave in dit gebied is het verder uitbouwen van de binnenstad als een top voorzieningencentrum in de Zuidvleugel van de Randstad. Tot 2030 is het aanbod aan kantorenlocaties in de binnenstad voldoende om aan de vraag te kunnen voldoen. Door middel van transformatie van de Kralingse Zoom naar een campusformule in aansluiting op de Erasmus Universiteit kan het overaanbod aan kantorenlocaties buiten het centrum worden bestreden.
De ontwikkeling van de detailhandel- en leisureprojecten op en rond de Coolsingel is belangrijk om de stad aantrekkelijk(er) te maken voor bezoekers en bedrijven. De realisatie van het Hoboken complex van het Erasmus Medisch Centrum geeft nieuw elan aan de ontwikkeling van de medische sector op internationaal niveau. In het gedeelte van Stadshavens dat zich in het kerngebied bevindt kan ingezet worden op de gewenste functiemenging.
Vastgesteld op 21 mei 2013 door B&W
De gemeente wil, samen met andere stakeholders, het Lijnbaankwartier op de kaart zetten als één van de meest aantrekkelijke binnenstedelijke gebieden in de Benelux. Deze gezamenlijke ambitie willen partijen waar gaan maken door het gebied vanuit de thema’s verbinden, versterken en vergroenen verder te ontwikkelen.
DE AMBITIE VOOR HET LIJNBAANKWARTIER IN 7 PUNTEN
1. Inzet op versterking en verbinding van het kernwinkelgebied (mooi voor de massa) en de aangrenzende onderscheidende winkelgebieden (kleinschalig en divers);
2. Een hogere verblijfskwaliteit van de buitenruimte door inzet op de Rotterdamse Stijl, vergroening en een optimaal verkeersnetwerk voor de verschillende gebruikersgroepen;
3. Inzet op gemengd publieksprogramma in de drie deelgebieden: winkelen, cultuur en uitgaan. Uitgangspunt voor verdere ontwikkeling hierbij is het versterken van de identiteit van het betreffende deelgebied;
4. Versterken van de woonmilieus in de drie deelgebieden (‘Levendig stedelijk en historisch wonen in het Mauritskwartier’, ‘Hoogstedelijk wonen in een groene setting in het Lijnbaanensemble’ en ‘Metropolitaan wonen in de Boulevardzone’) door inzet op juiste verdichtingstrategieën en vraaggericht en gedifferentieerd bouwen. Nieuwe woningen ten behoeve van een zeer brede, stedelijk georiënteerde doelgroep, passend bij woonmilieus en wensen van de leefstijlen;
5. Trefzekere inzet op vergroening ten behoeve van aantrekkelijke woonmilieus in de Boulevardzone (groene daken en gevels), het Mauritskwartier (groene binnenhoven) en het Lijnbaanensemble (groene daken en hoven);
6. Inzet op een aantrekkelijke binnenstad door een gezamenlijke aanpak van verrommeling: zowel in de straten, de binnenterreinen als gebouwen;
7. Concentratie van kantoren aan het Weena en stimuleren van transformatie en hergebruik van de kantoren aan de Westblaak.
Het bestemmingsplan Lijnbaan-Coolsingel biedt de ruimte om de ambitie, verwoordt in de bovenste zeven punten, gestaalte te geven.
Vastgesteld door B&W, februari 2012
Vanwege de positie van de Binnenstad als belangrijk bovenregionaal aankoopcentrum in Zuid- Holland, heeft het college voor dit gebied in het voorjaar van 2012 reeds een aparte visie vastgesteld: “WNKLN N RTTRDM”. De ambitie voor de Binnenstad valt in de visie uiteen in vier uitgangspunten, namelijk:
1. De binnenstad is aantrekkelijk voor een brede groep consumenten
2. De focus is gericht op de binnenstad
3. De winkelgebieden (in de binnenstad) zijn logisch met elkaar verbonden
4. Sfeervolle en bijzondere winkelmilieus zijn van belang
Vastgesteld op 3 juli 2012 door College van burgemeester en wethouders
Horeca heeft altijd een grote rol gespeeld in het centrum van Rotterdam. Enerzijds komt dit omdat een centrum van oudsher een grote aantrekkingskracht heeft op bezoekers en dus aantrekkelijk is voor ondernemers en anderzijds omdat horeca ook een negatief effect kan hebben op het woongenot van bewoners. Het vinden van een gezonde balans tussen deze afwijkende belangen is een constante opgave voor bestuurders van de gemeente. Dit kan door een duidelijk maar genuanceerd beleid te voeren en oog te hebben voor de belangen van alle belanghebbenden. Door heldere keuzes te maken en een adequaat toezicht en handhaving te organiseren wordt getracht te voorkomen dat overlast ontstaat. De gemeente speelt in dit proces een cruciale rol, enerzijds door te blijven kijken naar ontwikkelingsmogelijkheden en anderzijds door een coördinerende rol te spelen in toezicht en handhaving.
Doel
Centraal in de horecanota 2012-2016 staat het stimuleren van goede initiatieven, het bij elkaar brengen van vraag en aanbod, het vooraf bieden van duidelijke richtlijnen, het beperkt sturen door vergunningverlening en gebiedsgerichte aanpak en het normeren door toezicht en handhaving.
Visie
Vanuit de markt- en leefbaarheidsanalyse op horeca, de uitkomsten van de evaluatie van de vorige horecanota en de stedelijke ambities is de visie op de horeca als volgt geformuleerd: 'bruisende, aantrekkelijke stad met ruimte voor initiatieven van ondernemers'. Deze visie is nader uitgewerkt in een drietal ambities:
Horeca definitie en afbakening
Het bedrijfschap Horeca en Catering deelt horeca in vier bedrijfsgroepen in, te weten de drankensector, fastfoodsector, restaurantsector en hotelsector. Voor de definitie van een horecabedrijf zoals in de horecanota bedoeld wordt, is aangesloten bij het begrip 'openbare horeca-inrichting' uit de Rotterdamse APV. Binnen een openbare horeca-inrichting kan een ondernemer verschillende activiteiten ontplooien op het gebied van etenswarenverstrekking, het schenken van (alcoholhoudende) drank en het aanbieden van amusement.
Beleidsonderwerpen die wel voor de horecabranche gelden of sterke raakvlakken hebben maar niet binnen de horecanota expliciet beschreven worden, zijn de hotelsector, de kwaliteitseisen ten aanzien van terrassen (nota kwaliteitseisen voor terrassen) en het programma gericht op het tegengaan van (overmatig) alcohol en drugsgebruik en uitgaansgeweld.
Stedelijke focusgebieden, algemene gebiedskaders en horecagebiedsplannen
Om (naast wat het bestemmingsplan nu toestaat) in de toekomst beter te kunnen sturen op welke horeca zich in een bepaald gebied kan vestigen, in het kader van het stimuleren van kwaliteitshoreca en waarborgen van leefbaarheid, worden gebiedsgerichte vestigingsvoorwaarden opgesteld. Om te kunnen komen tot gedegen vestigingsvoorwaarden in een gebied, die recht doen aan de ambities ten aanzien van de horecafunctie van de stad Rotterdam in zijn geheel, zijn een vijftiental stedelijke focusgebieden beschreven. De omschrijvingen van de focusgebieden geven de visie weer hoe deze gebieden zich afzonderlijk en in verhouding tot elkaar zouden moeten ontwikkelingen om recht te doen aan de bovenlokale horecafunctie die in de stad gewenst is. Naast de visie op bovenlokale horeca en de ontwikkelrichting hiervan, is ook in zijn algemeenheid ten aanzien van de hoofdfunctie van gebieden gekeken wat de gewenste ontwikkelrichting is, waarbij onderscheid is gemaakt in 'woongebieden', 'gemengde woongebieden', 'publieksintensieve recreatiegebieden', 'bedrijventerreinen/industriegebieden/havengebied'.
Bij inwerkingtreding van de horecanota gelden deze gebiedskaders als toetsingskader voor de vergunningverlening totdat de horecagebiedsplannen zijn vastgesteld. Gebieden (de voormalige deelgemeenten) maken integrale tweevierjaarlijkse gebiedsplannen, waar het gebiedsplan horeca nu deel van uit gaat maken. In deze horecagebiedsplannen wordt per deelgemeente de horeca-ontwikkelrichting per buurt/straat/pand weergegeven.
Een logische wijze om via vestigingsvoorwaarden te sturen op kwaliteit en waarborging van de leefbaarheid zijn de Rotterdamse bestemmingsplannen. Bestemmingsplannen bieden echter geen tot zeer weinig sturingsmogelijkheden voor kwalitatieve horeca. In bestemmingsplannen staan ruime omschrijvingen van de mogelijkheden om in bepaalde panden horeca te exploiteren. Tevens worden de plannen voor 10 jaar vastgesteld en is tussentijdse aanpassing niet gebruikelijk. Dit alles betekent dat gerichte planvorming, het stellen van vestigingsvoorwaarden ten aanzien van bepaalde exploitatie categorieën in bepaalde gebieden, op basis van het bestemmingsplan niet mogelijk is. Daarom worden horecagebiedsplannen opgesteld waarin de gewenste ontwikkelrichtingen voor horeca beschreven staat.
De volgende ontwikkelrichtingen kunnen aan een gebied (buurt/straat/pand) worden toegekend in de horecagebiedsplannen (zie voor uitgebreide omschrijving Horecanota 2012-2016):
• Ontwikkelen
• Gericht ontwikkelen
• Consolideren
• Gericht verminderen
• Verminderen
Door vervolgens met modules te werken in de vergunningverlening (module eten/module drinken/module openingstijden/module terras/module geluid en entertainment) en deze modules van punten te voorzien (van licht naar zwaar) ontstaat een bepaald exploitatieprofiel (categorie A,B,C, D en D+).
Met dit exploitatieprofiel kan vervolgens een risico-inschatting bepaald worden die tevens de mate van toezicht bepaald.
Vastgesteld op 18 februari 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad
Het verkeer- en vervoersbeleid voor de stad Rotterdam is vastgelegd in het Verkeer- en Vervoersplan Rotterdam 2003- 2020 (VVPR). Het plan beschrijft de noodzakelijke ontwikkelingen in Rotterdam op het gebied van verkeer en vervoer voor de komende 15 a 20 jaar. Rotterdam is onderdeel van de stedelijke regio die grofweg wordt gevormd door het gebied tussen het stadsgewest Haaglanden, Gouda en de Drechtsteden. Deze Zuidvleugel van de Randstad functioneert steeds meer als een samenhangend gebied van wonen, werken, winkelen en recreëren. Rotterdam heeft de ambitie en potentie om zich te ontwikkelen tot centrum van deze Zuidvleugel. Als wereldhaven heeft Rotterdam Europese uitstraling en is de stad een belangrijke kern in de Randstad. In Europees perspectief is het voor de economische concurrentiepositie van levensbelang dat de Randstad zich de komende jaren ontwikkelt tot een samenhangende Europese deltametropool. De mate van bereikbaarheid bepaalt of deze deltametropool levensvatbaar is. Verkeer en vervoer zijn succesfactoren in het realiseren van onze ambities. Een paar uitgangspunten zijn:
- We plaatsen haven en stad in het grotere verband van de regio en Europa;
- Mobiliteit mag: burgers moeten kunnen kiezen binnen de grenzen die schaarste aan geld en ruimte stellen;
- We baseren de vervoersstructuur op de ontwikkeling van stadsleefgebieden;
- De vervoersstructuur verstekt de stad als geheel en de economische centra;
- De gewenste economische ontwikkeling leidt tot groei van het autoverkeer; dit accommoderen en concentreren we op een beperkt aantal hoofdroutes;
- We investeren in verkorting van de reistijden en garanderen de gewenste rijsnelheden;
- We verleiden mensen gebruik te maken van de fiets en het openbaar vervoer als ze op meerdere plekken in de stad moeten zijn;
- De parkeervoorzieningen en de parkeertarieven vergroten zowel de bereikbaarheid als de leefbaarheid.
Het RVVP sluit nauw aan op het in 2003 vastgestelde Regionale Verkeer- en vervoersplan 2002-2020. Rotterdam legt het accent op een stapsgewijze invulling van het streefbeeld voor de langere termijn. In uitvoeringsprogramma's zullen projecten op een rij worden gezet voor de huidige en de volgende college periodes die volgen.
Vastgesteld op 3 februari 2005 en vastgesteld op 30 september 2010 door de Rotterdamse gemeenteraad
In de beleidsnota Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008 en de Monumentenverordening worden de bakens voor de toekomst van het Rotterdamse erfgoed uitgezet. Rode draad is de opvatting dat cultuurhistorie onlosmakelijk verbonden is met ruimtelijke kwaliteit en identiteit. De monumenten en beschermde stadsgezichten zijn de bewezen kwaliteiten van de stad en vertellen het verhaal van Rotterdam. Het monumentenbeleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht de historische gelaagdheid van de stad te behouden voor toekomstige generaties en de kennis over de historische bebouwde omgeving te vergroten.
Sinds eind 2007 is het besluit van Burgemeester en Wethouders (B&W) van toepassing dat bij gebiedsontwikkeling een Cultuurhistorische Verkenning (CV) wordt opgesteld door de gemeente en/of corporaties & ontwikkelaars als blijkt dat er cultuurhistorische waarden in een gebied aanwezig zijn. In een CV worden de cultuurhistorische waarden van een gebied benoemd, geanalyseerd en gewaardeerd. De CV is een bouwsteen voor een visie, masterplan, stedenbouwkundig plan en/of bestemmingsplan. Door deze manier van werken wordt in het begin van een ontwikkelingsproces inzichtelijk gemaakt of er cultuurhistorische waarden in een gebied zijn; zo ja, welke dat zijn; en wat de plek is van deze waarden in de planontwikkeling.
De volgende cultuurhistorische verkenningen zijn uitgevoerd die voor het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel relevant zijn:
Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad
In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.
Vastgesteld op 16 mei 2002 door de Rotterdamse gemeenteraad
In de beleidsnota uit 2002 zijn wensen en oplossingsrichtingen opgenomen ten aanzien van de plaatsing van antennes, masten en apparatuurkasten. De nota sluit aan op nationaal antennebeleid waarin ook onderscheid gemaakt wordt in vergunningvrije en vergunningsplichtige bouwwerken.
De ambitie van het College van Burgemeester en Wethouders van Rotterdam met betrekking tot duurzaamheid is vastgelegd in het ‘Programma Duurzaam’ met de ondertitel ‘Investeren in duurzame groei’. De ambitie is, kort gezegd, om van Rotterdam de meest duurzame havenstad in zijn soort te maken: schoon, groen en gezond. In dit ‘Programma Duurzaam’ zijn daartoe tien duurzaamheidsopgaven geformuleerd voor de lopende collegeperiode. Deze tien duurzaamheidsopgaven zijn:
Onder deze tien duurzaamheidsopgaven bevinden zich meerdere opgaven die ook in het Lijnbaankwartier van toepassing zijn.
'De grote omvang van de structurele leegstand van kantoren in Nederland neemt problematische vormen aan. Een hoge structurele leegstand is verspilling van ruimte en kapitaal en is ook voor de ruimtelijke en economische ontwikkeling nadelig. Dit moet met vereende krachten worden aangepakt!’ Dat waren de conclusies van de Kantorentop van 25 mei 2010 te Rijswijk. Rotterdam neemt het voortouw om een drastische verandering in aanpak, werkwijze en cultuur teweeg te brengen en komt met een ‘Actieprogramma aanpak kantorenleegstand’. De opzet van de aanpak is in een convenant door 25 marktpartijen ondertekend.
Uitgangspunten daarin zijn:
Er worden steeds meer evenementen georganiseerd in Rotterdam en er komen ook steeds meer mensen op af. Ze zijn een aanwinst voor de stad, omdat ze van Rotterdam een attractieve stad maken. Tegelijkertijd vragen de (vaak grootschalige) evenementen om duidelijke afspraken om de veiligheid van bezoekers, deelnemers en omwonenden te garanderen en de openbare orde te handhaven. In de Nota Evenementenvergunningen is de informatie over vergunningen gestroomlijnd en geactualiseerd. Alle relevante procedures, voorschriften en afspraken staan erin gebundeld en zijn inhoudelijk op elkaar afgestemd.
Deze nota beschrijft de werkwijze voor het verlenen van vergunningen voor evenementen in de stad en daarmee ook voor het plangebied Lijnbaankwartier-Coolsingel. Er worden geen maximum aantallen evenementen gehanteerd voor locaties of gebieden. Wel wordt er zo veel mogelijk rekening gehouden met de bewoners door bijvoorbeeld evenementen niet weekenden achter elkaar in te plannen op eenzelfde locatie maar er wel een "rustperiode" tussen te laten zitten.
Rotterdam is de evenementenstad van Nederland. Dat is niet toevallig ontstaan, maar het resultaat van een consistent gemeentelijk beleid. Met onze evenementen bereiken we vrijwel de gehele Rotterdamse bevolking en telkens weer blijkt dat de Rotterdammers trots zijn op 'hun' evenementen. Met de festivals vieren we ook onze Rotterdamse identiteit. Toch is het tijd voor een herijking en meer richting in het evenementenbeleid. Een herijking die er allereerst voor zorgt dat de bezoekers de best denkbare Rotterdam ervaring aangeboden krijgen, maar die net zo zeer een effectieve strategie is om Rotterdam sterker en gerichter te profileren als een stad waar het prettig wonen, werken en verblijven is. Er is een sterke wil meer nadruk te leggen op 'quality of life' aspecten en duurzaamheid. Kwaliteit gaat boven kwantiteit Er is een grote nadruk op het belang van internationalisering en het veroveren van een relevante internationale positie. Rotterdam wil zich positioneren als een internationale stad. Er is sprake van een herontdekking van de potenties die de stad heeft: laat zien en versterk wat goed is en bouw daarop voort. De herijking evenementenbeleid zet in op een hoger rendement van de festivals voor de stad; de basis op orde, meer focus: 'beter' gaat voor 'meer' en 'groter'; en een sterker internationaal profiel.
In het plangebied Lijnbaankwartier-Coolsingel vinden jaarlijks verschillende grote en kleinere evenementen plaats. Voor het gebied Lijnbaankwartier-Coolsingel zijn enkele locatieprofielen opgesteld, op basis waarvan mede bepaald wordt welke evenementen ter plaatse wenselijk en vergunbaar zijn. Voorbeelden hiervan zijn Schouwburgplein, Coolsingel.
Algemeen
Het beleid voor gebied Centrum, aanvullend aan het stedelijk beleid, is opgesteld door de voormalige deelgemeente. Deelgemeenten hadden een adviesrol bij het tot stand komen van Rotterdamse gebiedsbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden door de Raad van Rotterdam vastgesteld.
Het horecagebiedsplan voor Rotterdam-centrum sluit aan op de in juli 2012 vastgestelde horecanota 2012-2016. Deze horecanota is een integrale stedelijke beleidsnota en was de basis voor het horecagebiedsplan.
In de stedelijke horecanota staat de nieuwe wijze van vergunningverlening beschreven en ook het nieuwe handhavingsarrangement. Ook staat er een globale beschrijving van de focusgebieden in beschreven; dit zijn de gebieden die beleidsmatig onder centrale regie van de stad komen te vallen. Het horecagebiedsplan gaat hier verder op in en beschrijft het beleid voor de komende jaren van de overige gebieden.
Het doel van het horecagebiedsplan is om een balans te vinden tussen de belangen van de bewoners, de ondernemers en daar waar mogelijk gedoseerd horeca toe te voegen maar in alle gevallen om duidelijkheid te geven.
De verschillende gebieden worden in het horecagebiedsplan beschreven; soms per deelgebied, soms per straat en soms zelfs per gedeelte van een straat. Hierbij wordt gekeken naar de huidige situatie maar zeker ook naar toekomstige ontwikkelingen.
In de nota staat weergegeven wat verstaan wordt onder de vestigingsvoorwaarden en hoe deze vorm krijgen in de integrale gebiedsplannen.
Door vestigingsvoorwaarden te stellen, kan meer gestuurd worden op welke exploitatiecategorieën zich in een bepaalde buurt kunnen en mogen vestigen. Deze voorwaarden maken het mogelijk om kwaliteitshoreca te stimuleren en te faciliteren. Daarnaast wordt in het kader van (mogelijke) overlast, waar dit nodig is, de leefbaarheid van een gebied waar het horeca betreft gewaarborgd. Heldere uitgangspunten bieden duidelijkheid aan de ondernemer. Met het stellen van vestigingsvoorwaarden is vooraf, accountmanagement en vergunningverlening, bekend welke vormen van horeca in een bepaalde wijk zijn toegestaan. Deze voorwaarden geven de bewoners ook duidelijkheid.
Deze gebiedsgebonden richting vormt het toetsingskader waaraan aanvragen voor een exploitatievergunning worden getoetst.
Vergunningstelsel
In het vergunningstelsel staat vermeld welke keuzemogelijkheden de ondernemer heeft ten aanzien van de vergunningaanvraag.
Onderverdeling activiteiten, modules en exploitatiecategorieën.
De activiteiten die kunnen worden aangevraagd, zijn geclusterd in verschillende modules. Deze modules geven duidelijk weer welke activiteiten binnen de module gekozen kunnen worden. De activiteiten zijn in een aantal gevallen wettelijk ingegeven, zoals het wel of geen maaltijd serveren. Voor alle inrichtingen in Rotterdam, zoals coffeeshops, seksinrichtingen en speelautomatenhallen, is het horecabeleid het ‘moederbeleid’. Het horecavergunningstelsel vormt de basis voor de vergunningstelsels van al deze andere inrichtingen. Voor deze inrichtingen geldt dat zij, naast horecamodules, ook beleidspecifieke modules kennen. Gezien de specifieke kenmerken die verschillende soorten inrichtingen door onder andere wet- en regelgeving met zich mee brengen, zijn niet alle combinaties van activiteiten mogelijk. De ondernemer van een horeca-inrichting vraagt uit de horecamodules activiteiten aan. De combinatie van gekozen activiteiten binnen de verschillende modules maakt vervolgens de exploitatiecategorie, waar de inrichting onder valt, inzichtelijk.
Indien een exploitant gedurende de exploitatieperiode een activiteit wil toevoegen, dan kan een nieuwe vergunningaanvraag worden ingediend, de zogeheten aanvraag tot uitbreiding. Wanneer een bepaalde activiteit niet meer wordt uitgevoerd dan wordt dit door de ondernemer gemeld bij Team Horecavergunningen.
Vergunningvrij exploiteren
Rotterdam biedt een groot aantal bedrijven, waarbij horeca ondergeschikt is aan de primaire detailhandelfunctie en bedrijven waar het exploiteren van horeca een minimum weerslag heeft op de omgeving, de mogelijkheid om vergunningvrije horeca te exploiteren. Dit betreft bijvoorbeeld het koffiehoekje in de supermarkt, de bakkerij waar ook een gebakje gegeten kan worden en het restaurant in de ouderenhuisvesting. Vergunningsvrij betekent dat geen vergunning hoeft te worden aangevraagd en derhalve ook geen leges verplicht zijn. De exploitatie van de volgende inrichtingen kan zonder vergunning plaatsvinden:
1. inrichtingen die
a. geopend zijn tussen 07.00 en 22.00 uur;
b. geen (zwak of sterk) alcoholische drank schenken;
c. geen versterkt geluid ten gehore brengen;
d. geen vergunningplichting terras exploiteren (gevelzitplaats wel mogelijk);
e. geen speelautomaten hebben.
2. bedrijfskantines, voor zover deze uitsluitend als zodanig in gebruik zijn;
3. inrichtingen in musea, crematoria, begraafplaatsen en rouwcentra voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering;
4. inrichtingen in ziekenhuizen, ouderenhuisvesting en verpleegtehuizen, voor zover deze uitsluitend gericht zijn op de bewoners/patiënten en hun bezoekers;
5. horeca in tuincentra en congrescentra voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering en uitsluitend gericht zijn op hun bezoekers.
Het gebied van Lijnbaankwartier-Coolsingel is in velerlei opzicht (economisch, functioneel, stedenbouwkundig, cultuurhistorisch) een belangrijk en bijzonder gebied van de stad.
Het Lijnbaankwartier en omgeving Coolsingel zijn het hart van de binnenstad en herbergen het kernwinkelapparaat, zakencentrum en in mindere mate enkele uitgaangsgebieden en woongebieden. Het Lijnbaankwartier verwerkt ook de grootste bezoekersstromen.
De winkelfunctie is de belangrijkste attractiefactor van de binnenstad en het kernwinkelapparaat bepaalt in belangrijke mate het karakter van het gebied. De realisatie van de Beurstraverse en de modernisering van de Lijnbaan, gevolgd door vernieuwingsprojecten aan de Karel Doormanstraat, de Lijnbaan en het Binnenwegplein, hebben een aanzienlijke kwaliteitsimpulsen gegeven aan het kernwinkelapparaat. Blijvende aandacht is echter nodig om het succes vast te houden en om de omvangrijke economische betekenis van dit gebied verder te vergroten.
Het Lijnbaankwartier-Coolsingel is ook een werkgebied bij uitstek. Door het specifieke karakter verliest een groot deel van het gebied na sluitingstijd van winkels en kantoren, aan levendigheid. Dit is voor het centrum een ongewenst verschijnsel. Door toevoeging van woningen ontstaat meer differentiatie en kan meer interactie tussen functies teweeggebracht worden.
Momenteel wordt het gebied van Lijnbaankwartier-Coolsingel met name gekenmerkt en beïnvloed door ontwikkelingen die zich in de nabije omgeving van dit gebied afspelen, zoals het project Rotterdam Central District.
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
De oudst bekende vondsten uit het plangebied Lijnbaankwartier-Coolsingel dateren uit de Nieuwe Steentijd (5300-2000 voor Christus). In die periode werden gunstige plekken in het landschap zoals rivierduinen en rivieroevers door de mens uitgekozen om te verblijven. Rivierduinen kunnen voor zover bekend aanwezig zijn in de buurt van de Kruiskade en onder het Stadhuis aan de Coolsingel. Aardewerk en vuurstenen werktuigen uit deze periode zijn aangetroffen tijdens het archeologisch onderzoek in het tracé van de Willemsspoortunnel, tussen 1988 en 1992. De spoortunnel volgt min of meer de benedenloop van de gedempte Rotte tussen Pompenburg en Oude Haven. Een deel van de spoortunnel ligt in het noordoosten van het plangebied.
Het plangebied maakte vanaf de late prehistorie deel uit van een omvangrijk moerasgebied waar veenvorming plaatsvond. Bewoningssporen uit de periode van het begin van de moerasvorming, de Bronstijd (2000-800 voor Christus), zijn uit het plangebied niet bekend. De Rotte is als afwateringsriviertje van het veengebied vermoedelijk ontstaan in de IJzertijd (800 voor Christus - begin jaartelling). Op de oevers van het riviertje verbleven vanaf die tijd mensen. Bij archeologisch onderzoek in de buurt van het Hofplein en het Pompenburg, en stroomafwaarts langs de Binnenrotte, zijn vondsten en bewoningssporen ontdekt uit de IJzertijd (verspoeld materiaal), de Romeinse tijd (resten van een huis en een crematiegraf langs de Rotte, tegenover de Laurenskerk) en de Middeleeuwen (verspoeld materiaal uit 8e - 9e eeuw, bewoningssporen op diverse plekken uit de 10e -12e eeuw).
De vondsten en sporen uit de 8e-12e eeuw kunnen gerelateerd worden aan de in 1028 en 1050 historisch vermeldde nederzetting Rotte, die ook een kerk bezat. De prestedelijke nederzetting, die langs beide oevers van de benedenloop van de Rotte lag, werd in de 12e eeuw verlaten na overstromingen, die tot diep landinwaarts reikten. In de 13e eeuw werd het overstroomde gebied door de aanleg van dijken van noord naar zuid stap voor stap weer bewoonbaar gemaakt. In het plangebied lag het verlengde van de Hofdijk, die eerst aansloot op de Kruiskade, maar mogelijk later werd verbonden met een tracé langs het Rodezand en zo aansloot op de Korte Hoogstraat en de Schiedamsedijk. Op en langs de dijken concentreerde zich een groot deel van de bebouwing. Kasteel Weena lag net ten noorden van het plangebied langs de Hofdijk. Langs de Maas kwam uiteindelijk rond 1270 een gesloten dijkfront tot stand, doordat de Rotte ter plaatse van de Hoogstraat werd afgedamd. De dam verbond de dijken van wat nu heet de Korte Hoogstraat en de Oostzeedijk. In de dam werd tussen 1270 en 1870 een complex uitwateringssluizen in stand gehouden, waarvan de resten nog gedeeltelijk in de bodem aanwezig zijn. Rotterdam ontstond langs de dam (Hoogstraat) en langs twee straten parallel aan de binnenbedijkte Rotte (De Lombardstraat en De Oppert). In 1340 kreeg de nederzetting stadsrechten. In 1358 werd de stad al fors uitgebreid. De westelijke grens van de stad werd nu gevormd door de veste van het tracé Pompenburg, Coolsingel, Bulgersteyn en Blaak. Daarangs werd de stadsmuur gebouwd met onder meer de Schiedamsepoort, de Delftsepoort en de Hofpoort. Binnen het plangebied lag ook het kasteel Bulghersteyn dat tiidens de Tweede Wereldoorlog werd onderzocht. Het plangebied omvat aldus een deel van de middeleeuwse stad Rotterdam in de omvang van 1358. Het westelijk deel van het plangebied werd vanaf het einde van de 16e eeuw vanuit de stad in gebruik genomen, eerst vooral in verband met ambachtelijke activiteiten maar ook voor de aanleg van tuinen en buitenplaatsen. Het hele plangebied Lijnbaan valt binnen de brandgrens van 14 mei 1940, waardoor slechts een enkel gebouw (Stadhuis, Postkantoor, Schielandshuis) ouder is dan 1940.
In het plangebied bevindt zich een terrein waarvan bekend is dat er belangwekkende archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Deze terreinen staan op de 'Lijst van Archeologisch Belangrijke Plaatsen in de gemeente Rotterdam' en zijn beschermd op grond van de Archeologieverordening Rotterdam 2009. Het gaat in dit geval om het terrein ronom het Schielandhuis met een deel van de oude stadsgracht, de funderingen van een muurtoren en de funderingen van de Schiedamsepoort, die op de dijk van de Korte Hoogstraat stond.
Tijdens het puinruimen na het bombardement zijn de meeste funderingen van gebouwen uitgebroken en werd de bovenste twee meter ter plaatse van nieuwe weg- en leidingcunetten puinvrij gemaakt. Delen van het plangebied werden opgehoogd of juist afgegraven. Bovendien werd het stratenpatroon voor een deel verlegd. Door de wijzigingen in de topografie moet er ook rekening mee worden gehouden dat onder de moderne waterbodems van bijvoorbeeld de Steigersgracht, een deel van het 'bodemarchief' nog aanwezig is.
Ondanks de genoemde ingrepen, zo is door het archeologisch onderzoek aangetoond, kunnen dus vooral de dieper gelegen, in de slappe ondergrond weggezakte, ophogings - en bewoningslagen uit de stadsperiode nog intact in de bodem aanwezig. Op sommige plaatsen bevinden die lagen zich tot wel 10 meter onder de oppervlakte. Het betekent dat ook onder moderne gebouwen met parkeergarages delen van het 'bodemarchief' intact in de bodem aanwezig kunnen zijn. Onder de middeleeuwse lagen met bewoningssporen vanaf de 8e eeuw, kunnen zich in de diepe ondergrond bewoningssporen uit de Romeinse tijd of uit de prehistorie (met name de IJzertijd en de Steentijd) bevinden.
Waarde - Archeologie 1
Voor Archeologisch Belangrijke Plaatsen geldt dat behoud van de archeologische waarden in de bodem voorop staat, conform de bepalingen in de Archeologieverordening 2009 en de door het College van B&W vastgestelde Lijst van Archeologisch Belangrijke Plaatsen. Het gaat om de nummer 26 van de lijst, een terrein met de resten van een deel van de stadsmuur met toren, de fundering van de Schiedamsepoort en de gedempte stadsgracht. Hiervoor geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 1 meter beneden het maaiveld, ongeacht de oppervlakte.
Waarde - Archeologie 2
Voor het deel van de middeleeuwse stad ten oosten van de Coolsingel geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 1,5 meter beneden het maaiveld, ongeacht de oppervlakte.
Waarde - Archeologie 3
Voor het deel van het plangebied ten westen van de Coolsingel geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 1,5 meter beneden het maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 200 m2 beslaan.
Waarde - Archeologie 4
Voor het watergebied (onder andere de Steigersgracht en de Kolk) geldt dat bij bagger- en andere werkzaamheden (uitgezonderd het op normale diepte houden van de vaarwegen), een archeologisch vooronderzoek dient te worden uitgevoerd. Voor het gehele watergedeelte van het plangebied geldt daarom een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan de huidige onderwaterbodem, ongeacht de oppervlakte.
Voor afbeelding archeologie zie bijlage: Afbeelding Archeologie.
De gemeente Rotterdam heeft een groot aantal objecten en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd volgens de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Het monumentenbeleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht de historische gelaagdheid van de stad te behouden voor toekomstige generaties en de kennis over de historische bebouwde omgeving te vergroten. De gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen:
Beschermde stadsgezichten (BS)
Rotterdam heeft alleen rijksbeschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden die ouder zijn dan vijftig jaar. Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten van het rijksbeschermd gezicht en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen (Wet RO). De status van een beschermd stadsgezicht betekent voor toekomstige ontwikkelingen dat er in dit gebied niet gesloopt mag worden zonder een sloopvergunning op grond van artikel 37 van de Monumentenwet 1988 (vanaf 1 oktober 2010 onderdeel van de omgevingsvergunning, werkzaamheid monumenten). Voor alle bouwwerkzaamheden in een beschermd stadsgezicht is een bouwvergunning vereist.
Wederopbouwaandachtsgebieden
Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten heeft Rotterdam in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen juridische status op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Wel heeft B&W in 1998 vastgesteld dat de historische kwaliteiten van deze waardevolle ensembles onderdeel uitmaken van het stedenbouwkundig plan en het bestemmingsplan. Hiervoor kan het nodig zijn een Cultuurhistorische Verkenning (CV) te maken om de historische kwaliteiten in kaart te brengen.
Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)
Rotterdam heeft zowel rijks- als gemeentelijke monumenten. Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is (rijksmonument), of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Rotterdam 2010. Bij een monument gaat het om een bouwwerk of complex, zowel buiten als van binnen. Als vanzelfsprekend is het verboden zonder vergunning wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument.
Beeldbepalende objecten (BO) en Beeldbepalende gevelwanden (BG)
In Rotterdam is een groot aantal objecten te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel van cultuurhistorische waarde zijn omdat deze objecten karakteristiek voor de stad of een wijk zijn: de zogenaamde Beeldbepalende Objecten. Ook heeft Rotterdam cultuurhistorisch waardevolle gevelwanden. Beeldbepalende objecten en gevelwanden hebben geen juridische status op grond van de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Rotterdam 2010.
Algemeen
Overeenkomstig Rose's Waterproject (1854) werden o.a. enkele vervuilde binnenwateren gedempt en de vesten gescheiden van Rotte en Schie door middel van schutsluizen. Als eerste van de door Rose geplande singelweteringen rond de stad werd in 1859 de Westersingel gegraven, die behalve onderdeel van het nieuwe waterverversingssysteem ook wandelgebied ter verfraaiing van de stad was. In het noorden werd de singel geleid om de in 1857 aangelegde dierentuin (verwoest) en werd daar Diergaardesingel genoemd. Volgens Rose's Coolpolderplan werden tussen de Westersingel en de Coolsingel (huidige wijk Cool), nieuwe oostwest verbindingswegen aangelegd als ook enkele smallere noord-zuid straten. In 1863 werd de Kortenaarstraat aangelegd en kort daarop de Witte de Withstraat, de Van Oldenbarneveltstraat en de Aert van Nesstraat, de Kruiskade en de Oude Binnenweg behoren tot de oudere straten. Als nieuwe noord-zuid straten kwamen in deze periode de Mauritsstraat en het noordelijk deel van de Van Brakelstraat tot stand. Langs de nieuwe wegen werd riolering aangelegd, die uitkwam op de Westersingel, vanwaar het vuile water afgevoerd werd naar de Maas met behulp van een gemaal bij de Westzeedijk.
De groei van het verkeer over land en de vermindering van het verkeer over (binnen-)water werd in het laatste kwart van de 19e eeuw aanleiding tot verdere demping van binnenwater. In 1870 werd begonnen met de demping van de Binnenrotte ten bate van de luchtspoorweg, die het zuidelijk stadsdeel moest verbinden met het station Delftse Poort bij het Hofplein. Onder leiding van de toenmalige directeur van Gemeentewerken de heer G.J. de Jongh werd enkele jaren later ook een begin gemaakt met het dempen van de vesten, die na 1874 (drinkwaterleiding) geen functie meer hadden als drinkwaterbekkens. In 1879 werd de Coolsingel in verband met de daar geprojecteerde tram verbreed ten koste van het water en in 1901 werd er een dam in aangelegd tussen de Van Oldenbarneveltstraat en het tegenwoordige Binnenwegplein. Rond 1900 werd de Goudse Vest geheel gedempt.
Na 1900 ging het verschijnsel van de city-vorming een belangrijke rol spelen in de stedenbouwkundige ontwikkeling. Dat werd zichtbaar in de schaalvergroting en concentratie van winkels, kantoren en openbare gebouwen, die ten koste ging van de woonhuizen. Aan de Gelderse kade verrees in 1898 het tot dan toe hoogste kantoorgebouw, het Witte Huis, dat bovendien één van de eerste zelfstandige kantoorgebouwen was. Vanaf 1913 onderging de Coolsingel met het gebied daaromheen de meest ingrijpende verandering. Hier werd de Meent verbreed en doorgetrokken, een oost-west doorbraak door de oude stad, die al door Rose gewenst was. Langs de Coolsingel ontstond een nieuw naar het westen verschoven stadscentrum met het raadhuis (1915-1920) en het postkantoor (1915) als belangrijkste gebouwen.
De (gedempte) Coolsingel werd een belangrijke noord-zuid verkeersader met de nieuwe gebouwen als monumentale straatwand. In het verlengde van de Coolsingel werd in 1929 de Schiedamse Vest tussen Binnenweg en Witte de Withstraat gedempt. In 1940 werd de rest van de voormalige stadsvest, Schiedamsesingel geheten, eveneens gedempt. In het noorden werd in 1940 de Schie gedempt in aansluiting op de Coolsingel als verkeersader. Het voormalig waterkruispunt bij de Delftse Poort was in 1940 een ingewikkeld verkeersknooppunt geworden (Hofplein). Al vanaf de jaren '20 was het Hofplein en omgeving een uitdaging geweest voor architecten en stedenbouwkundigen. Er werden prijsvragen uitgeschreven en polemieken in tijdschriften over gevoerd. Uiteindelijk werd het plan van Witteveen uit 1939 door de raad aangenomen.
Tijdens het bombardement van 1940 werd het centrum zwaar getroffen met als gevolg een bijna geheel verwoest gebied: de Puin. Men ruimde het puin, de bouwvallen en veelal ook de gebouwen die, weliswaar beschadigd, mogelijk nog hersteld konden worden, zodat een bijna leeg vlak ontstond dat pas aan het einde van de twintigste eeuw vol raakte.
Tot aan 1940 waren er langs de Coolsingel nog enkele gebouwen neergezet die alle, inclusief het eerder genoemde raadhuis en postkantoor, de oorlog overleefden: het kantoor van de H.B.U., hotel Atlanta, de Beurs, een deel van de oude Bijenkorf, een deel van het Coolsingel ziekenhuis en langs de Schiedamse Vest werd in 1939 een groot woongebouw met winkels op de begane grond gebouwd. De bebouwing langs de Westersingel is nog grotendeels origineel, als ook die in het zuiden van de wijk Cool.
Lijnbaan
Tussen waar vroeger de Crispijnstraat en de Lijnbaanstraat lagen, en waar de oude Lijnbaan eens stond, is in 1953 een nieuw winkelcentrum geopend naar het ontwerp van architecten Van den Broek en Bakema. De winkeliers, die tijdens het bombardement hun winkels verloren in het stadscentrum en tijdens de oorlog en het begin van de wederopbouw aan de randen van de brandgrens (de grens van het verwoeste gebied) hun noodwinkels hadden, zijn geherhuisvest in een revolutionair concept. Een wandelgebied met aan weerszijden winkels, daarachter expeditiestraten en hoge woongebouwen rond stadstuinen. Winkelcentrum De Lijnbaan was niet het eerste nieuwe bouwwerk dat op de lege vlakte opgetrokken werd, maar wel de eerste nieuwe straat. Een straat naar modernistisch concept, waarin alle functies gescheiden zijn, opgebouwd uit winkelstroken en woonschijven met daartussen vooral veel ruimte. Waar de voetganger - verlost van ander verkeer - de ruimte en vrijheid had (en heeft) om langs de grote etalages te slenteren. Een ongekende luxe die zelfs met slecht weer, dankzij luifels, aangenaam is. Waar de bewoner niet zijn overbuurman meer aankijkt, maar vrij uitzicht heeft op de stad. Na eeuwen van ziekte en verderf in bedompte sloppen en jaren van bezetting en rantsoen spreekt de Lijnbaan van een open toekomst van vrijheid en welvaart. Hoewel het gebied tussen de Coolsingel en de Westersingel na de oorlog geheel van karakter is veranderd, is de lange lijn van de vroegere Lijnbaan nog steeds zichtbaar en voelbaar. Het eerste deel van de Lijnbaan werd aangelegd van de Kruiskade tot de Van Oldenbarneveltstraat, met het idee dat in de toekomst uitbreiding mogelijk was. Van het Schouwburgplein naar het Stadhuisplein werd een dwarsverbinding gemaakt; de Korte Lijnbaan.
Als in 1966 het Coolsingelziekenhuis wordt afgebroken, wordt de Lijnbaan uitgebreid in zuidelijke richting om aan te sluiten bij twee grote warenhuizen, Termeulen en De Klerk, aan het Binnenwegplein. Het gehele lijnbaancomplex is nu Rijksmonument.
Coolsingel
Door de westelijke stadsuitbreiding ontwikkelde de Coolsingel zich vanaf de tweede helft van de 19e eeuw tot de ruggengraat van Rotterdam. Na te zijn gedempt werd hij een stadsboulevard met allure. Het sprak dan ook vanzelf dat de belangrijkste gebouwen voor de stad aan de Coolsingel kwamen te liggen. Het noordelijke deel rondom Hofplein en Kruiskade ontwikkelde zich in de periode voor de Tweede Wereldoorlog ook nog eens tot één van de belangrijkste uitgaansgebieden van de stad. Ruimtelijk gezien was de vooroorlogse Coolsingel in weinig te vergelijken met de Coolsingel van nu. Zo had hij een veel duidelijker begin en eind, met in het noorden het Hofplein – toen nog een besloten stedelijke ruimte met veel vertier- en in het zuiden het toenmalige Van Hogendorpplein. Ook boog de Coolsingel nog niet af in de richting van de Schiedamsedijk, maar sloot hij rechtstreeks aan op de Schiedamsevest.
In het wederopbouwplan dat stadsbouwmeester Witteveen kort na het bombardement van mei 1940 maakte, werd die richting nog gehandhaafd. Pas na de oorlog kwam het ingrijpend herziene plan van de nieuwe stadsbouwmeester Van Traa met een – letterlijke – koerswijziging. Door de Coolsingel te laten aansluiten op de Leuvehaven zou de binnenstad een 'venster op de rivier' krijgen, een wens waarvan door de latere dijkverhoging (Boompjes) en de bouw van het maritiem Museum uiteindelijk weinig is terechtgekomen. Het gebouw van de ABN-AMRO, dat nog is gebouwd op basis van het plan Witteveen, laat duidelijk de 'dubbele rooilijn' zien die hiervan het gevolg was. Het Churchillplein werd door dit alles een onaantrekkelijke en lastig te doorgronden ruimte. Stedenbouwkundig beter geslaagd is het noordelijke deel van de Coolsingel, waar met de westelijke wand tussen het Hofplein en de beurs na de oorlog een mooie monumentale ruimte tot stand is gebracht.
De belangrijkste functies die in deze tijd zijn gerealiseerd zijn nu beeldbepalende kantoren, bankgebouwen en grote winkels zoals de nieuwe Bijenkorf en het ABN-AMRO gebouw. Enkele daarvan, zoals de twee voorgenoemde gebouwen, zijn benoemd tot monument. Samen met de (monumentale) stedelijke functies die nog stamden uit de vooroorlogse periode kreeg de Coolsingel hiermee haar zakelijke en moderne uitstraling.
Beschermd Stadsgezicht Waterproject
Om te voorkomen dat in de periode die ligt tussen het indienen van een formele aanvraag om aanwijzing tot beschermd stadsgezicht op grond van artikel 35 lid 1 van de Monumentenwet 1988 en die formele aanwijzing de gronden en/of bouwwerken minder geschikt of ongeschikt worden voor het conserveren van de cultuurhistorische waarden die aan de oorspronkelijke aanvraag om een aanwijzing ten grondslag liggen, zijn deze waarden op grond van een goede ruimtelijke ordening in dit bestemmingsplan opgenomen. De voorbereiding van een formele aanwijzing duurt namelijk een aantal jaren. In het kader van deze bestemmingsplanprocedure wordt onder een “beschermd stadsgezicht in voorbereiding” verstaan een “ontwerpaanwijzing tot beschermd stadsgezicht” waarover ten minste door de gemeenteraad reeds positief is geadviseerd ingevolge artikel 35 lid 1 van de Monumentenwet 1988. Het is immers de gemeenteraad die het bestemmingsplan vaststelt. Het positieve advies impliceert dat de gemeenteraad geen bedenkingen heeft tegen het aanwijzingsvoorstel.
Niet slechts op grond van een goede ruimtelijke ordening is de bescherming van deze waarden reeds nu noodzakelijk, maar ook om proceseconomische redenen. Indien namelijk ten tijde van het beslissen op de aanvraag om een aanwijzing ingevolge artikel 36, lid 2 van de Monumentenwet 1988 een bestemmingsplan in werking is getreden, dan wordt in die aanwijzing bepaald of in dat bestemmingsplan de te beschermen belangen reeds afdoende zijn veiliggesteld, waardoor het opstarten van een bestemmingsplanprocedure ter implementatie van de aanwijzing overbodig is.
Zodra deze formele aanwijzing ingevolge de Monumentenwet 1988 een feit is en dit conform de Monumentenwet 1988 bekend is gemaakt, vervalt het verplichte Welstandsadvies slechts in het geval dat ingevolge artikel 36 lid 1 een nieuw bestemmingsplan moet worden vastgesteld. Vanaf dat moment immers is de minister van OCW de verplichte adviesinstantie geworden (artikel 3:3, lid 4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht Wabo).
Een klein gedeelte in het noordoosten van het plangebied valt binnen het toekomstig Rijksbeschermd Stadsgezicht Waterproject. Het betreft een deel van de bebouwing aan de Mauritsweg en het deel Kruisplein dat binnen het bestemmingsplangebied valt. Het stadsgezicht Waterproject bestaat uit een serie weteringen die aan weerszijden bebouwd zijn met representatieve architectuur. Het Waterproject omvat twee singeltrajecten door Rotterdam:
Slingerende wetering
De singeltrajecten bestaan uit een quasi natuurlijk slingerende wetering, met aan beide kanten een singel. Aan de ene kant is dit een bijna rechte weg en aan de andere kant volgt de singel de wetering. Aan beide kanten staan negentiende eeuwse woonhuizen voor de welgestelde burger en voor de middenstand.
Ontstaan
Het Waterproject werd in 1854 goedgekeurd. Het is ontworpen door stadsarchitect W.N. Rose en J.A. Scholten van het Hoogheemraadschap Schieland. De singels van het Waterproject werden tussen 1859 en 1866 aangelegd door landschapsarchitecten L.P. Zocher en J.D. Zocher jr. Het betekende een grote verbetering van de stadshygiëne en de stedelijke waterhuishouding. Dat was hard nodig, want er braken regelmatig cholera-epidemieën uit in Rotterdam. Bovendien ordende het Waterproject de officieuze stadsuitbreiding die al volop gaande was en bood het tot slot een kader voor de toekomstige stadsuitbreiding en stadsverfraaiing.
Bijzondere schoonheid en allure
Vandaag de dag is verreweg het grootste deel van het oorspronkelijke Waterproject nog intact en functioneert het niet alleen als waterhuishouding, maar ook als lint van bijzondere schoonheid en allure. De typisch negentiende eeuwse mix van doelstellingen én het feit dat het Waterproject ook echt gerealiseerd en bewaard is gebleven, maakt het tot een bijzonder zeldzaam verschijnsel.
Alle objecten binnen het Beschermd Stadsgezicht Waterproject, inclusief de nu reeds bestaande Gemeentelijke Monumenten (GM) en Rijksmonumenten (RM), krijgen de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie 1". Maar de reeds bestaande Gemeentelijke Monumenten (GM) en Rijksmonumenten (RM) zijn uitgezonderd van het sloopverbod uit "Waarde - Cultuurhistorie 1" van de regels. De beschermde status van de bovengenoemde monumenten vloeit voort uit de Monumentenwet en de gemeentelijke Monumentenverordening.
Beeldbepalende objecten
Aan de Coolsingel staat een gevarieerde collectie monumenten en bijzondere gebouwen. Zowel uit de vooroorlogse als de naoorlogse periode resteren iconen (Stadhuis, Postkantoor, Beurs, Hotel Atlanta, Bijenkorf, ABN AMRO), die allemaal een monumentenstatus hebben. Verder zijn er de Beeldbepalende Objecten die bijzondere panden zijn omdat ze prominent deel uitmaken van gecomponeerde gevelwanden: de kopgebouwen in de westelijke wand van de Coolsingel: Hilton, Slavenburg’s Bank, Holbeinhuis, Mees en Hope. Deze westzijde van de Coolsingel dateert grotendeels uit de wederopbouwperiode. Deze wand kenmerkt zich door een ruimtelijke opbouw met een ritmische plaatsing van volumes en sterke familiebanden van de afzonderlijke gebouwen. Tezamen zorgen zij voor een geleding en ruimtelijke afstemming en daarmee voor een ‘gepast antwoord’ op de monumentale architectuur aan de overzijde.
Ook de Beeldbepalende Objecten aan de Korte Hoogstraat zijn bijzondere gebouwen in een gecomponeerde gevelwand waarvan de overige bebouwing het uniforme gecomponeerde beeld uit de wederopbouwtijd ondersteunen.
Beeldbepalende Objecten met dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2
Het pand van Hotel Central aan de Kruiskade is een belangrijk vooroorlogs pand in het gebied en een beeldbepalend object. Het pand heeft met haar oorspronkelijke vooroorlogse positie en ligging aan de Kruiskade de naoorlogse loop van de Kruiskade tot aan de Doelen weten te behouden.
Beeldbepalend Object met dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2
Alle bovengenoemde objecten, behalve gebouwen met de monumentale status, krijgen de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie 2". Deze dubbelbestemming biedt bescherming tegen sloop. Deze objecten en ensembles zijn in kaart gebracht binnen de Cultuurhistorische analyse en verkenning Coolsingel Rotterdam (2008).
Monumenten
Er zijn een aantal monumenten in het bestemmingsplangebied ''Lijnbaankwartier-Coolsingel''. Vaak zijn het gebouwen die een speciale functie vervulden, zoals bijvoorbeeld een bedrijfspand, een winkelpand of een bioscoop/theater. Door hun functie en verschijningsvorm waren het (sociale) ankerpunten in de wijk.
Naam/functie | Adres | Oorspronkelijke functie | Bouwjaar | Monumentenstatus | |||
Stadhuis | Coolsingel 40 | Openbaar gebouw | 1914 | Rijksmonument | |||
Postkantoor | Coolsingel 42 | Openbaar gebouw | 1915 | Rijksmonument | |||
Beurs | Beursplein 37 | Bedrijfsgebouw | 1940 | Rijksmonument | |||
Schielandshuis, Historisch Museum | Korte Hoogstraat 31 | Openbaar gebouw | 1662 | Rijksmonument | |||
Erasmushuis - Hollandse Bank Unie | Coolsingel 104 | Bedrijfsgebouw | 1939 | Rijksmonument | |||
Robaver (ABN AMRO Bankgebouw) | Coolsingel 119 | Bedrijfsgebouw | 1941 | Rijksmonument | |||
Meubelmagazijn H.H. de Klerk | Lijnbaan 148-150 | Bedrijfsgebouw | 1952 | Gemeentelijk monument | |||
Grotiushuis | Westblaak 19-61 | Woning(en) met bedrijfsruimte | 1960 | Gemeentelijk monument | |||
Warenhuis De Bijenkorf | Coolsingel 103-105 | Bedrijfsgebouw | 1955 | Rijksmonument | |||
Hotel Atlanta | Coolsingel 97 | Horeca | 1929 | Gemeentelijk monument | |||
Schoolgebouw V.M. Sint Luciaschool | Sint-Luciastraat 1,15,53 | Schoolgebouw | 1958 | Rijksmonument | |||
Stadhuisplein 27-37 | Stadhuisplein 27-37 | Bedrijfsgebouw | 1957 | Gemeentelijk monument | |||
Thalia | Kruiskade 55 | Bioscoop/Theater | 1955 | Rijksmonument | |||
De Doelen | Schouwburgplein 50 | Bioscoop/Theater | 1968 | Gemeentelijk monument | |||
De Lijnbaan | Winkels, bedrijfsgebouwen, flats, expeditiestraten- en hoven, plantsoenen tussen Lijnbaanhof, Karel Doormanstraat, Van Oldenbarneveltplaats en Hennekijnstraat | Bedrijfsgebouw, winkels, flats, straten/hoven, groen | 1953 | Rijksmonument |
Uitsnede uit de monumentenkaart Rotterdam met Lijnbaan en Coolsingel e.o.
In het nieuwe bestemmingsplan worden in hoofdlijnen drie gebieden samengevoegd tot één bestemmingsplan. Het plangebied omvat het gebied dat ligt tussen het Weena, de Coolsingel (inclusief de bebouwing aan weerszijden), de Westblaak en de Mauritsweg/Westersingel.
De planopzet is waar mogelijk globaal gehouden. Het gaat hier namelijk om het centrumgebied waar grote dynamiek gewenst is.
De gemeente wil, samen met andere partijen, het Lijnbaankwartier en de directe omgeving op de kaart zetten als één van de meest aantrekkelijke binnenstedelijke gebieden in de Benelux. Deze gezamenlijke ambitie willen partijen waar gaan maken door het gebied vanuit de thema's verbinden, versterken en vergroenen verder te ontwikkelen door:
Ruime bestemming
De politieke wens is om de in de oude plannen aanwezige ruime bestemmingen voor zover mogelijk te handhaven ter bevordering van flexibiliteit in het centrumgebied. Het bestemmingsplan kent één ruime centrumbestemming.
Oude hoogte vrijstellingsmogelijkheden
In dit bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel blijven de bestaande bouwmogelijkheden gehandhaafd. Ook de oude vrijstellingsmogelijkheden met betrekking tot de hoogtes worden uit de vorige bestemmingsplannen overgenomen. Bij het verlenen van een afwijkingsmogelijkheid wordt het plan getoetst aan de uitgangspunten van de Hoogbouwvisie. Bij de bouwblokken waarbij de direct toegestane hoogte nog niet gerealiseerd is, of waarbij nog geen beroep is gedaan op de oude vrijstellingsmogelijkheid, ontstaat met de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan een nieuw planologische situatie. Daarom zijn alle ontwikkelingsmogelijkheden opgenomen in dit plan getoetst aan de milieuwetgeving.
Het maximale programma dat binnen deze bouwmogelijkheden kan worden toegevoegd is beperkt vanwege de consequenties voor verkeer, lucht en geluid. Daarom kunnen bepaalde functies niet, of slechts in beperkte mate toenemen. In paragraaf 4.2 is per functie aangegeven welke groeimogelijkheid in de regels is vastgelegd.
Milieu
De Wet geluidhinder schrijft voor dat bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan alle nieuwe geluidsgevoelige situaties die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt op geluid worden onderzocht. Alle locaties waar woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen (ziekenhuizen, scholen en kinderdagverblijven) mogelijk zijn, maar waar deze nog niet aanwezig of vergund zijn, zijn nieuwe geluidsgevoelige situaties.
Om deze locaties voor geluidsgevoelige bestemmingen beschikbaar te houden is in dit bestemmingsplan de geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe geluidsgevoelige situaties berekend en getoetst aan de normen van de Wet geluidhinder (zie paragaaf 6.4 Geluid).
Door op voorhand voor een groot aantal locaties geluidsonderzoek uit te voeren, maakt het bestemmingsplan de ontwikkeling van of transformatie naar woningen of andere geluidsgevoelige functies daar direct mogelijk. Het aantal woningen dat door nieuwbouw en transformatie toegevoegd kan worden is vanwege het effect op de luchtkwaliteit begrensd.
Het bestemmingsplan Coolsingel en omgeving (het vorige bestemmingsplan voor het grootste deel van het plangebied) stond enkele honderden nieuwe woningen toe. Deze woningen zijn gerealiseerd, zodat op basis van dat bestemmingsplan geen nieuwe woningen meer konden worden gebouwd. In het bestemmingsplan Weena-Oost zijn op de verdiepingen onbeperkt woningen toegestaan. Het andere bestemmingsplan “Spoortunnel Rechter Maasoevers” laat geen woningen toe.
Het is gemeentelijk beleid (zie bijv. par. 2.3.2) om in de binnenstad meer woningen te realiseren. Het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel staat in bijna alle bestaande gebouwen (behalven in de omgeving van Pompenburg) en nog niet ingevulde bouwmogelijkheden de woonfunctie toe, en biedt daardoor wat betreft locaties ruime mogelijkheden om woningen te realiseren. Daarnaast is het een bestuurlijke opgave om de luchtkwaliteit te verbeteren en tijdig aan de wettelijke normen te voldoen. Hiervoor is op nationaal niveau het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) opgesteld. In verband met het NSL wordt een beperking gesteld aan het aantal nieuwe woningen dat mogelijk wordt gemaakt. Woningen zorgen voor meer verkeersbewegingen dan kantoren. Om de toename van verkeersbewegingen binnen het NSL te houden moet het aantal nieuwe woningen dat op basis van het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel kan worden gerealiseerd worden beperkt.
Uit een analyse van ruimtelijke ontwikkelingen in het centrum van Rotterdam in relatie tot het in het NSL opgenomen programma blijkt dat er in Lijnbaankwartier-Coolsingel nog ruimte is voor toevoeging van maximaal 650 woningen (zie paragraaf 6.5.1). Met toevoeging wordt in dit verband bedoeld dat deze woningen niet in de plaats van bestaand programma worden gerealiseerd. De hoeveelheid verkeer dat door deze 650 woningen wordt gegenereerd komt dus bovenop en niet (deels) in plaats van het huidige verkeer. De huidige bebouwing in Lijnbaankwartier-Coolsingel bestaat voor een groot deel uit kantoren. Gezien de wens om in de binnenstad meer woningen te realiseren en de situatie op de kantorenmarkt ligt transformatie van kantoren naar woningen voor de hand. In een binnenstedelijke situatie genereert 100 m2 b.v.o. aan kantoorruimte ongeveer de helft van het aantal verkeersbewegingen van één woning. Indien derhalve 200 m2 b.v.o. kantoorruimte verdwijnt kan daarvoor in de plaats een woning gerealiseerd worden, zonder dat dit gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit. In de regels is derhalve opgenomen dat bovenop dat 650 toe te voegen woningen, tevens door het onttrekken van kantoorruimte woningen toegevoegd kunnen worden: voor elke 200 m2 b.v.o kantoorruimte die wordt onttrokken aan het plangebied, kan het maximaal toegestane aantal van 650 woningen met 1 woning worden vermeerderd.
Studentenhuisvesting is als een vorm van wonen toegestaan binnen de bestemming ''Centrum - 1''. Maar omdat een studenteneenheid veel minder verkeer genereert dan een gemiddelde woning zijn studenteneenheden bij het bepalen van de groeiruimte voor woningen als een afzonderlijke categorie meegenomen. In de regels van het bestemmingsplan en de daarbijbehorende bijlage, inhoudende de bepalingen uit de Bouwverordening Rotterdam 2010, is voor woningen in het centrum een parkeernorm van 1,0 parkeerplaatsen per woningen van gemiddelde omvang opgenomen. Voor wooneenheden kleiner dan 40 m2 geldt een parkeernorm van 0,1 parkeerplaats per eenheid. Aangenomen wordt dat studenteneenheden gemiddeld genomen kleiner dan 40 m2 zijn. Aangezien per woning 10 keer zoveel parkeergelegenheid wordt gerealiseerd dan per studenteneenheid, wordt aangenomen dat een studenteneenheid 10% van de verkeersbewegingen van een woning genereert. Deze aanname wordt ondersteund door het gegeven dat zowel het autobezit als het autogebruik (vanwege o.a. de OV-kaart) onder studenten aanzienlijk lager ligt dan bij een gemiddeld huishouden. Omdat één woning evenveel verkeer genereert als 10 studenteneenheden is in de regels vastgelegd dat in plaats van één nieuwbouwwoning 10 studenteneenheden mogen worden toegevoegd. Aan de transformatie van kantoren naar studenteneenheden is geen beperking gesteld, omdat studenteneenheden minder verkeer genereren dan 100 m2 kantoor.
De woningen die voorzien zijn in bouwproject Cool63 worden beschouwd als bestaand woningvoorraad en tellen niet mee bij de mogelijk gemaakte woningen.
In het gebied bevinden zich in 2014 circa 560.000 m2 b.v.o. kantoren, inclusief kantorenprogramma van bouwproject Forum, bouwproject Cool63.
Gezien de moeilijke marktsituatie op de kantorenmarkt wordt de kwantitatieve ruimte voor kantoren niet direct verder uitgebreid. Het plan voorziet in de mogelijkheden om met programma's te schuiven. Dit betekent dat als er ergens kantoren verdwijnen deze elders door transformatie of nieuwbouw kunnen worden toegevoegd. Daarnaast bestaat de bouwmogelijkheid voor kantoren ten noorden van Pompenburg via wijzigingsbevoegdheid (zie paragraaf 4.2.6). Deze wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk om 10.000 m2 b.v.o aan kantoren toe te voegen. De wijzigingsbevoegdheid kan worden toegepast binnen het gebied dat op de verbeelding als wijzigingsgebied is opgenomen en voorzover gelegen in het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan. De locatie waar kantoren zijn voorzien overschrijdt echter de plangrenzen van het bestemmingsplan “Lijnbaankwartier-Coolsingel” en ligt ook in het aangrenzende bestemmingsplan "Provenierswijk-Bentincklaan". Ook in dat plan is derhalve een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die de wijziging naar kantoren tot 10.000 m2 b.v.o mogelijk maakt. In totaal is dus maximaal 20.000 m2 aan kantoren mogelijk op de locatie Pompenburg. Hierna wordt in subparagraaf 4.2.6 verder op deze wijzigingsbevoegdheid ingegaan.
Van belang is voorts dat de locatie Forum, hoewel gelegen in het Lijnbaankwartier, niet in het plangebied van het bestemmingsplan is opgenomen. Het programma van Forum is dan ook in mindering gebracht op het bestaande aantal m2 b.v.o. binnen het gebied zoals hiervoor genoemd (560.000 m2 b.v.o). Het betreft het vergunde programma van 18.500 m2 van Forum. In het plangebied bevindt zich dan ook 541.500 m2 b.v.o. kantoren.
In het plangebied komt detailhandel in grote mate voor. De aanwezige detailhandel is voornamelijk gelegen in winkelplinten, verspreid in het plangebied, in twee grote winkelconcentraties De Lijnbaan en Beurstraverse en in de gestapelde vorm zoals de Bijenkorf. In verband met de gewenste flexibiliteit in de toekomst zijn de winkelplinten niet uitsluitend bestemd voor detailhandel, maar tevens voor dienstverlening (zoals kapsalons, reisbureaus), maatschappelijke voorzieningen en voor horeca. Op de verdiepingen zijn veelal woningen, maatschappelijke voorzieningen en vaak kantoren toegestaan. Ter plaatse van de functieaanduiding ''detailhandel'' (FDH) in de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" zijn detailhandel en dienstverlening beneden het maaiveld toegestaan.
Er is voor het plangebied een maximum aan de vierkante meters voor detailhandel en dienstverlening vastgesteld. Het maximum bedraagt 214.000 m2 b.v.o. Het betreft alle in 2014 in het plangebied aanwezige detailhandel inclusief project Cool63 en de kiosken, maar exclusief het project Forum. Dit project is uit het plangebied van het bestemmingsplan gelaten. Er bestaan geen mogelijkheden tot uitbreiding van voornoemd aantal b.v.o.
In het plangebied staan ook diverse kiosken. Kiosken zijn losstaande gebouwen in een laag in de openbare ruimte en vallen in de bestemming het "Verkeer-Verblijfsgebied". Het is niet de bedoeling, beredenerend vanuit de kwaliteit van de openbare ruimte, het aantal kiosken in de toekomst, toe te laten nemen. De bestaande vrijstellingsmogelijkheid om oppervlakte kiosken uit te breiden zal met dit nieuwe bestemmingsplan komen te vervallen. De bestaande kiosken bevinden zich in het verblijfsgebied dat in eigendom is van de gemeente. Deze kioskgebouwen worden in de huidige situatie gebruikt voor horeca en detailhandel en een kiosk voor cultuur en ontspanning. Alle kiosken worden met een functieaanduiding weergegeven op de verbeelding en in de regels wordt per adres aangegeven welk gebruik toegestaan is. Mede als gevolg van de uitvoering van bouw- en inrichtingsplannen zal een aantal kiosken verdwijnen. Het gaat hier om kiosken aan de overzijde van het Stadshuis. Deze kiosken zullen in de komende jaren gesloopt worden. Tot die tijd zullen ze gebruikt worden als schuifruimte voor de tijdelijke opvang van functies uit de directe omgeving die te maken heeft met de bouwactiviteiten aan Cool63. Deze tijdelijke situatie wordt niet bestemd in dit bestemmingsplan.
Horeca is een van de belangrijke functies die bijdragen aan de levendigheid en economie van de stad en die onlosmakelijk een binding heeft met het centrum. Het beleid van de gemeente is er op gericht de woonkwaliteit en de economie van de stad te verbeteren. Met name door de aantrekkelijkheid en de levendigheid te versterken. Hiermee wordt het ook aantrekkelijker voor horeca ondernemers zich in de binnenstad te vestigen. Verwacht wordt dat de horeca de komende 10 jaar nog aanzienlijk zal groeien. Het gaat hierbij niet alleen om de groei van het aantal ondernemingen maar ook in de verbetering en uitbreiding van de huidige horeca.
In dit bestemmingsplan is de keuze gemaakt om de te verwachten groei van de horecasector zo flexibel mogelijk op te nemen door de horecafunctie overal toe te staan. Alleen ten aanzien van de maximaal toelaatbare groei en de relatie met woningbouw worden beperkingen aangegeven.
Dit uitgangspunt is al in het oude bestemmingsplan Coolsingel e.o. ingezet. In de 1e herziening van dat bestemmingsplan is de flexibiliteit door het opnemen van horecaconcentratiegebieden en beperkende regelgeving ten aanzien van woongebieden en de overige gebieden al zo ruim mogelijk gehouden.
In een centrumgebied waar de dynamiek groot is en flexibiliteit wordt gevraagd is dit van groot belang. Bij het precies vastleggen van de bestemming horeca is de verwachting dat door de dynamiek relatief veel verzoeken tot wijziging van bestemming naar horeca worden aangevraagd. Gewenste ontwikkelingen die niet passen in het bestemmingsplan kunnen dan door middel van een reguliere procedure buiten het bestemmingsplan om toegestaan worden. In de huidige praktijk wordt in dit soort gevallen de wenselijkheid en de belangenafweging afgewogen aan de hand van het Horecagebiedsplan Rotterdam Centrum. De opvolgende aanvraag voor een horeca-exploitatievergunning en de daaraan gekoppelde afweging van wenselijkheid en belangenafweging wordt eveneens getoetst aan het Horecagebiedsplan.
Het uitgangspunt van het Horecagebiedsplan is dat de ontwikkeling van horeca niet overal zondermeer is toegestaan, maar het afhankelijk is van de gebiedsomschrijvingen waarin aangegeven wordt wat de beleidsuitgangspunten zijn ten aanzien van mogelijke ontwikkelingen. Het gaat hierbij om het bepalen van de aard van de horeca en de toegestane openingstijden.
In dit bestemmingsplan is vastgelegd dat de maximale uitbreidingsruimte voor horeca 15.000 m2 mag bedragen. Thans is binnen het bestemmingsplangebied circa 22.000 m2 b.v.o. aan horeca aanwezig. De maximale uitbreidingsruimte is gebaseerd op de aangegeven groeimogelijkheid die op basis van de oude bestemmingsplannen is toegestaan.
In dit bestemmingsplan wordt, daar waar in panden of gebouwen de hoofdfunctie wonen is of zal worden gestimuleerd, horeca alleen toegestaan op de begane grond van de plint van het gebouw. Een afwijking op deze regel is mogelijk om horeca op de eerste verdieping toe te staan, indien de horecafunctie op de eerste etage onlosmakelijk verbonden is met de horecafunctie op de begane grond.
Bij een aanvraag van een exploitatievergunning zal op basis van het horecabeleid rekening gehouden moeten worden met de woonfunctie in zowel inrichtingseisen alsnog de aard en de openingstijden van de horeca. In dit bestemmingsplan heeft dat betrekking op de volgende locaties:
Kaartoverzicht met de woonlocaties
Bestaande en vergunde woonlocaties zijn aangegeven met kleur rood, de meest in aanmerking komende nieuwe woonlocaties met kleur oranje
Deze locatie aan de Kruiskade ligt in het centrum van Rotterdam. De locatie is aan drie zijdes omgeven door bebouwing en aan één zijde door een weg. De huidige functie van de locatie is het verlenen van toegang aan 2 parkeergarages. Daarnaast is de entree van de Thalia Lounge gelegen aan deze locatie. De locatie kan dus vooral gezien worden als expeditiegebied en is niet erg aantrekkelijk.
Ambitie voor de binnenstad en daarbij ook voor deze locatie is verdichting, het aantrekkelijk maken van de binnenstad door toepassen van de Citylounge gedachte. Bebouwing met als programma wonen en winkels/horeca past in deze gedachte. Daarnaast is fysieke structuurverbetering op deze locatie mogelijk door het afmaken van de gevel tussen Thalia en Hilton. Dit maakt de loopstroom tussen de Coolsingel en de Lijnbaan logischer en meer aangenaam. Bij de invulling van de locatie dient wel rekening te worden gehouden met de functie als expeditie- en toegangsgebied voor de parkeergarages en de overige bestaande gebouwen. De locatie is tevens in het “Klein en Fijn” programma aangewezen als ontwikkellocatie. Gelet op het voorgaande, is in het ontwerpbestemmingsplan rekening gehouden met de ontwikkeling van de desbetreffende gronden ten behoeve van woningbouw.
Bij het voorgaande wordt opgemerkt dat de bereikbaarheid van de parkeergarages Kruiskade en Hilton alsmede de hoofdin- en uitgang én de nooduitgang van het naastgelegen Villa Thalia zijn geborgd in de regels van het bestemmingsplan door middel van een voorwaardelijke verplichting. De desbetreffende regeling houdt in dat bij het bouwen van een gebouw tussen Thalia en Hilton rekening gehouden moet worden met de hoofdin/uitgang én nooduitgang van Villa Thalia aan de oostgevel alsmede de bereikbaarheid van de parkeergarages.
Daarnaast is met een voorwaardelijke verplichting in de regels verzekerd dat Villa Thalia niet in haar (bedrijfs)activiteiten ten aanzien van geluid belemmerd kan worden. De (bedrijfs)activiteiten van Villa Thalia produceren een bepaalde mate van geluid en zijn meldingsplichtig op grond van het Activiteitenbesluit. In dit besluit staan standaardwaarden voor het beschermingsniveau tegen geluidhinder voor nabij gelegen gevoelige gebouwen, waaronder woningen. De voorwaardelijke verplichting waarborgt dat er in geval van het realiseren van woningen op de locatie tussen Villa Thalia en het Hilton maatregelen getroffen moeten worden om aan de normen uit het Activiteitenbesluit te kunnen voldoen. Dat kunnen bijvoorbeeld maatregelen aan de gevel van de nieuwbouwwoningen zijn. De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van deze maatregelen evenals de verantwoordelijkheid om aan te tonen dat de belasting op de gevel van de nieuwe woningen voldoet aan de genoemde waarden uit het Activiteitenbesluit ligt bij initiatiefnemer van het bouwplan.
Het gebied ten noord-oosten van het huidige Hofplein maakte voor de oorlog deel uit van het drukke en levendige vooroorlogse Hofplein. Na de oorlog is dit een vergeten gebied geworden, door de bebouwing die geplaatst is aan het huidige Hofplein en doordat de verbindingen met het noorden zijn verslechterd en doordat op deze locatie het ondergrondse spoor weer boven de grond komt.
In de omgeving van Pompenburg zijn er enkele locaties waar de gemeente in het verleden ontwikkelafspraken heeft gemaakt met een combinatie van partijen, te noemen de "Ontwikkelcombinatie" voor Pompenburg. De Ontwikkelcombinatie heeft voor eigen rekening en risico een Masterplan gemaakt, maar gegeven de huidige marktomstandigheden is het niet mogelijk om een volgende stap in dat ontwikkelproces te zetten.
In de huidige situatie zijn enkele ontwikkelingen gaande, mogelijk gemaakt via tijdelijke vergunningen. Deze ontwikkelingen betreffen een loopbrug en de inrichting van de buitenruimte tot een park. De luchtbrug vormt een verbinding tussen gebieden maar ook een publieke ruimte. Het is een middel om nieuwe plekken en initiatieven te koppelen aan een route. De luchtbrug verbindt verblijfsplekken met elkaar zoals de Biergarten achter het Schieblock, een tijdelijk park en het evenemententerrein op de hofbogen. Op de lange termijn zorgen deze inspanningen en nieuwe levendigheid ervoor dat het gebied weer interessant wordt voor investeerders. In dit kader is het gebied dat begrensd is door de Raampoortstraat, Couwenburg, Pompenburg tijdelijk ingericht als park.
"Wetgevingzone-wijzigingsgebied"
In het oude bestemmingsplan was een directe bestemming opgenomen voor de ontwikkeling van de zijde Schiekade/Couwenburg, locatie voormalige Hofpleinstation en een uitwerkingsbevoegdheid voor de zijde Couwenburg/Pompenburg. Deze directe bestemming en uit te werken bestemming overschrijden de grenzen van het plangebied van het bestemmingsplan “Lijnbaankwartier-Coolsingel”: een deel daarvan ligt in het bestemmingsplan “Provenierswijk-Bentincklaan”. Gegeven de veranderde economische situatie en verschillende onzekerheden zijn de ontwikkelmogelijkheden niet langer als directe bestemming in het bestemmingsplan "Lijnbaankwartier-Coolsingel" én het bestemmingsplan “Provenierswijk-Bentincklaan” opgenomen, maar is het mogelijk om de ontwikkelingen ter plaatse via gebruikmaking van een wijzigingsbevoegdheid te realiseren. Indien er concrete plannen voor deze locaties zijn, kan het college deze met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid toestaan. De wijzigingsbevoegdheid uit het onderhavige bestemmingsplan is gekoppeld aan drie op de verbeelding opgenomen zones. Op basis van de wijzigingsbevoegdheid kunnen de bestemmingen gewijzigd worden van 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Verkeer - Spoorverkeer' en 'Centrum - 1' naar een nieuwe centrumbestemming waarbinnen verschillende functies zijn toegestaan. Het betreft het volgende programma: kantoor tot een gezamenlijk maximum van 10.000 m2 b.v.o, dienstverlening, horeca, cultuur en ontspanning, met uitzondering van theater en bioscoop, tot een gezamenlijk maximum van 20.000 m2 b.v.o.; bedrijven t/m categorie 2; hotel en maatschappelijke voorzieningen. De maximale bouwhoogtes voor de locatie zijn opgenomen op een aparte kaart (zie bijlage Hoogtekaart wetgevingzone - wijzigingsgebied).
Uit het milieuonderzoek voor het bestemmingsplan komt naar voren dat externe veiligheid en het daarmee samenhangend groepsrisico een belangrijk aandachtspunt zal zijn bij het gebruik maken van de wijzigingsbevoegdheid (zie paragraaf 6.7.1). Gelet daarop, zijn randvoorwaarden aan de wijzigingsbevoegdheid gekoppeld die zien op het waarborgen van externe veiligheid. Aan de randvoorwaarden moet voldaan worden, indien toepassing gegeven wordt aan de wijzigingsbevoegdheid.
De herontwikkelingslocatie Pompenburg, maakt een onderdeel uit van het Central District Rotterdam (RCD) en is in de actualisering Provinciale Structuurvisie en de verordening Ruimte (VR) als ontwikkelingslocatie voor kantoren opgenomen. Pompenburg bevindt zich binnen de invloedsfeer van de belangrijkste knooppunten van openbaar vervoer in Rotterdam. Het programma op de locatie Hofplein/Pompenburg maakt onderdeel uit van de groslijst met het regionale kantorenprogramma. Met dit programma wordt recht gedaan aan de primaire ontwikkelingsrol die bij marktpartijen en gemeenten ligt: de overprogrammering wordt gereduceerd, er wordt gestuurd op een beter evenwicht tussen ruimtevraag en -aanbod en er blijft zij het na onderlinge afstemming ruimte voor maatwerk.
Indien er concrete plannen voor deze locatie zijn, kan het college deze met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid toestaan. Er moet dan een wijzigingsplan worden opgesteld, waarin het effect van de ontwikkelingen op het groepsrisico zal moeten worden verantwoord. Daarna kan de bestemming gewijzigd worden van verblijfsgebied naar de bestemming "Centrum - 2".
Het benutten van de nog niet gebruikte bouwvolumes door optoppen, uitbreiden met hoogbouw of compleet vervangen door nieuwe bebouwing kan slechts met beperkingen ingevuld worden door woningen, kantoren, detailhandel en horeca, maar onbeperkt met overige functies. In het plan zijn functies zoals hotels, maatschappelijke voorzieningen, culturele voorzieningen, parkeergarages zonder (of met weinig) beperkingen mogelijk gemaakt. Bedrijven t/m cat.2 worden alleen ter plaatse van een functieaanduiding (FBKD) mogelijk gemaakt. Op veel locaties in dit bestemmingplan is hogere bebouwing toegestaan dan de aanwezige maatvoering.
Het oude bestemmingsplan Coolsingel e.o. staat overal binnen de bestemming Centrum (dat wil zeggen binnen alle gebouwen) woningen toe, behalve op de begane grond. Het nieuwe bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel heeft als uitgangspunt dat de mogelijkheden van het geldende plan zoveel mogelijk worden overgenomen. Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar alle locaties waar nog geen woningen aanwezig of vergund zijn, maar waar het bestemmingsplan deze wel mogelijk maakt (nieuwe geluidsgevoelige situaties). Bij de locaties die zijn onderzocht horen ook de MC Donalds bij het Postkantoor, de Burger King op de kop van de Lijnbaan, Raoul naast de Bijenkorf en de twee panden bij metrostation Beurs met daarin Fair Play en CityLens. Uit het geluidsonderzoek blijkt dat deze panden op meerdere gevels een geluidsbelasting hebben die hoger ligt dan de maximale hogere waarde van 63 dB. Omdat woningen die hier worden gerealiseerd aan meerdere zijden een dove gevel zullen moeten hebben en een geluidluwe gevel hier niet mogelijk is zullen deze woningen een slechte geluidskwaliteit hebben. Het is daarom lastig te motiveren dat er hier sprake is van een goede ruimtelijke ordening en bovendien zijn woningen op deze locatie in strijd met het gemeentelijk beleid om het aantal geluidgehinderden terug te dringen.
In het oude bestemmingsplan ''Coolsingel en omgeving'' waren woningen weliswaar overal toegestaan maar was het aantal nieuwe woningen beperkt tot enkele honderden. Ook zijn woningen alleen toegestaan 'voorzover de toegestane hogere grenswaarden ingevolge de Wet geluidhinder niet worden overschreden'. De ruimte voor woningen die in het oude bestemmingsplan is opgenomen is opgebruikt, zodat er op basis van het oude bestemmingsplan geen woningen meer kunnen worden gerealiseerd. Maar de woningen werden wel overal toegestaan en het nieuwe bestemmingsplan geeft weer nieuwe ruimte voor het realiseren van woningen. Daarom is dit geen sterk argument om woningen op de genoemde locaties uit te sluiten. Aangezien bij de vijf genoemde locaties de toegestane hogere grenswaarde wel wordt overschreden moet de conclusie worden getrokken dat ook het oude bestemmingsplan op deze locaties geen woningen toeliet. Om deze drie redenen; in strijd met een goede ruimtelijke ordening, in strijd met gemeentelijk beleid en niet mogelijk op basis van het oude plan, wordt voorgesteld op de vijf genoemde locaties niet langer woningen en andere geluidsgevoelige functies mogelijk te maken.
In de afgelopen jaren zijn in het plangebied een aantal grootschalige bouwprojecten uitgevoerd. Een aantal van deze bouwprojecten is al gerealiseerd en een aantal is in een ontwikkelfase. Bij deze projecten is gebruik gemaakt van de bestaande vrijstellingsmogelijkheden. Hier gaat om de volgende projecten:
B'Tower
Status: gerealiseerd
De B'Tower is een multifunctioneel gebouw aan de Hennekijnstraat 50-60; is 70 meter hoog en telt 19 verdiepingen. De hoogbouw bestaat uit twee delen, een onderbouw die in schaal aansluit op De Bijenkorf met daarin een winkelruimte van 4.000 m2 op de begane grond en 1e en 2e verdieping. Daarboven zitten twee verdiepingen met parkeren. Vervolgens 15 verdiepingen waarin appartementen zijn ondergebracht .
Karel Doorman
Status: gerealiseerd
Aan de rand van de Lijnbaan, het uit de naoorlogse periode daterende winkelhart van Rotterdam, boven inmiddels gerestaureerd winkelcomplex "Ter Meulen" zijn er twee torens, verbonden door een middendeel gebouwd met appartementen, 4.000 m2 parkeren en 11.500 m2 winkels. Het is een voorbeeld van een inbreilocatie om tot verdichting van het centrum te komen.
Calypso
Realisatie: gerealiseerd
Het innovatief woonconcept is gesitueerd op de hoek van de Mauritsweg en het Kruisplein. Het gebouw huisvest 407 appartementen, kantoren, winkels en 500 overdekte parkeerplaatsen. Onderdeel van nieuwbouw is de nieuwe Pauluskerk.
Hiltonlocatie
Status: gerealiseerd
De verbouwing betrof de herinrichting van het hotel. De grootste verandering aan de buitenkant was de verplaatsing van de hoofdingang van de Kruiskade naar het Weena. Met een hoofdingang aan het Weena kregen de Coolsingel en het Hofplein een hele andere uitstraling. Er kwam een luifel van 15 meter lang en 5 meter breed. Onder het hotel kwam ook een parkeergarage met een oprit vanaf het Weena.
Cool63
Status: in uitvoering
Het Bouwplan Spinoza staat niet op zichzelf, maar maakt deel uit van een brede transformatie van het Stadhuisplein. Cool63 is de nieuwe naam van het herontwikkelingsproject op de hoek van de Coolsingel en het Stadhuisplein. In het nieuwbouw- en renovatieproject Cool63 worden de panden uit de wederopbouw periode deels gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Het plan omvat circa 13.700 m2 winkels en horeca, circa 5.100 m2 kantoren (nadat eerst circa 13.000 m2 verouderde en incourante kantoorvolume is gesloopt) en 15 woningen in het middeldure/dure segment. Het herinrichten van een deel van het Stadhuisplein en de Coolsingel is onderdeel van het nieuwbouwproject.
De noordzijde van het plein wekt een zeer rommelige indruk, vooral vanwege de grote diversiteit aan aanbouwen en terrassen die hier is ontstaan vanuit de zittende horecafuncties. Om meer samenhang aan te brengen in het beeld is er een voorstel ontwikkeld om de aanbouwen te vervangen door serres in twee bouwlagen. Dit voorstel komt voort uit het bouwplan Spinoza en is ontworpen door dezelfde architect.
Op de huidige bebouwing aan de Kruiskade tegenover het Hilton hotel worden 15 exclusieve appartementen gebouwd. Elk met een eigen groot dakterras of -tuin met uitzicht op de Coolsingel en het Stadhuis.
Een ander belangrijk onderdeel van de verbetering van het Stadhuisplein is het op termijn verwijderen van de twee horecapaviljoens op de koppen, zodat het Stadhuisplein weer een directe verbinding krijgt met het Stadhuis. De bedoeling is om de horeca, die in de paviljoens is gevestigd, in het nieuwe gebouw te integreren, zodat het mogelijk is de paviljoens te laten verwijderen en de openbare ruimte te herinrichten.
Forum
Voor het project Forum is in juli 2013 een omgevingsvergunning verleend. Deze omgevingsvergunning is als gevolg van een uitspraak van de Raad van State op 31 december 2014 onherroepelijk geworden. Aan de omgevingsvergunning zal zeer waarschijnlijk geen uitvoering worden gegeven. De plannen voor Forum zijn namelijk qua bebouwing en qua programma imiddels gewijzigd. Zeer waarschijnlijk zal het nieuwe bouwplan door middel van een aparte bestemmingsplanprocedure planologisch mogelijk worden gemaakt. Omdat nog niet bekend is hoe het nieuwe bouwplan qua bebouwing en qua programma er exact uit komt te zien, is ervoor gekozen om de locatie Forum uit het plangebied te knippen. Daarmee krijgt de feitelijke aanwezige situatie een planologisch kader, te weten het bestemmingsplan "Coolsingel eo". De omgevingsvergunning blijft nog bestaan en de witte vlek in het plangebied wordt op korte termijn opgevuld. Het programma van Forum zal op deze manier, na inwerkingtreding van het nieuwe projectbestemmingsplan, voorts niet toevallen aan de rest van het plangebied met de bestemming “Centrum - 1”.
Algemeen
Het plangebied heeft één centrumbestemming. Deze centrumbestemming kent meerdere centrumfuncties, zoals wonen, kantoor, detailhandel, dienstverlening, horeca, hotel, maatschappelijke voorzieningen, cultuur en ontspanning. Deze functies zijn onderling uitwisselbaar.
Daarnaast is sprake van een wijzigingsbevoegdheid die in de toekomst kan wijzigen naar ''Centrum - 2'' in de omgeving van Pompenburg.
Centrum-1
Deze bestemming laat op de begane grond de volgende functies toe: detailhandel, dienstverlening en horeca. Op de verdiepingen zijn wonen (met uitzondering van omgeving Pompenburg), detailhandel, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, cultuur en ontspanning, hotels en horeca toegestaan.
De bestaande bioscopen en theaters worden mogelijk gemaakt: Pathé (Schouwburgplein 101), de Doelen (Schouwburgplein 50), Luxor (Kruiskade 10), zijn toegestaan.
Een aantal van de toegestane functies is qua b.v.o. begrensd. Het betreft detailhandel en dienstverlening, horeca en kantoor.
Detailhandel en dienstverlening is begrensd tot 214.000 m2 b.v.o. Het betreft de in 2014 in het plangebied feitelijk aanwezige alsmede vergunde detailhandel. Aangezien de locatie Forum niet in het plangebied is opgenomen, is de detailhandel die aan het programma van dit project is toe te rekenen, niet meegenomen in het maximum aantal b.v.o dat is toegestaan.
De horecafunctie is begrensd tot 37.000 m2. Het betreft het bestaande aantal m2 b.v.o. aan horeca in het plangebied (feitelijk aanwezig alsmede vergund) van 22.000 m2 en een mogelijkheid voor uitbreiding van de functie tot 15.000 m2 b.v.o. Ook hier is geen rekening gehouden met het project Forum.
Tenslotte is het bestaande aantal kantoren (feitelijk aanwezig alsmede vergund) als maximum toegestaan aantal opgenomen. Het betreft 541.500 m2 b.v.o, waarbij het project Forum buiten beschouwing is gelaten.
Op de verbeelding zijn maximum bouwhoogtes aangegeven. Afwijking hiervan is mogelijk van 10 m naar 15 m, 40 m naar 70 m, van 70 m naar 100 m, van 100 m naar 150 m en van 150 m naar 200 m. Voor de gerealiseerde projecten B-Tower (Hennekijnstraat 50-60), Calypso (gesitueerd op de hoek van de Mauritsweg en het Kruisplein), De Karel Doorman (toren gesitueerd op de hoek van de Karel Doormanstraat en Binnenwegplein) en Splinter nr. 25 aan de Aert van Nesstraat geldt dat de afwijking van de bouwregel van 70 m naar 100 m niet van toepassing is. Zij hebben eerder via de oude vrijstellingsprocedure gebouwd naar 70 meter. Afwijkingsmogelijkheden kunnen niet getrapsgewijs gebruikt worden.
Centrum - 1 is een flexibele centrumbestemming, maar laat geen bedrijven toe, behalve in de omgeving Pompenburg.
Cultuur en ontspanning zijn voorzieningen op het gebied van cultuur, sport, spel en ontspanning. Theater en bioscoop vallen onder deze functie. Door de verkeersaantrekkende werking die theater en bioscoop genereren, worden ze in de regels uitgezonderd van cultuur en ontspanning en daarmee uit de centrumbestemming. De bestaande en de reeds vergunde theaters en bioscopen, worden wel toegestaan. Echter, kleinschalige voorzieningen voor tonen van films en podiumkunsten zijn wel toegestaan binnen de functie cultuur en ontspanning.
Horeca
Ten tijde van de terinzagelegging van dit ontwerpbestemmingsplan is er in het plangebied 22.000 m2 b.v.o. aan horeca aanwezig. Aan dit bestaande aantal b.v.o. mag 15.000 m2 horeca worden toegevoegd. In totaal is derhalve 37.000 m2 b.v.o. horeca toegestaan. Horeca is mogelijk in de centrumbestemming, in de bestemming "Maatschappelijk - 2" en in de bestemming “Verkeer - Verblijfsgebied” binnen de aanduiding “specifieke vorm van detailhandel – kiosk”. In de regels van de verschillende bestemmingen is het totale aantal m2 b.v.o. opgenomen. De bepalingen van de genoemde bestemmingen zijn met elkaar verbonden.
In woongebieden, zoals aangegeven in paragraaf 4.2.4. van het bestemmingsplan, wordt horeca beperkt tot de begane grond en kan er via een afwijkingsmogelijkheid horeca op de eerste etage toegestaan worden.
Terrassen
Binnen de bestemmingen "Verkeer - Verblijfsgebied", "Verkeer - Wegverkeer" en "Groen" zijn tevens terrassen toegestaan ten behoeve van een horecavestiging die is toegelaten op grond van een aangrenzende bestemming.
Exploitatievergunning nodig
Voor alle inrichtingen, waar horeca de primaire bedrijfsfunctie betreft, is een exploitatievergunning vereist. De horecaexploitatievergunning wordt afgegeven voor de inpandige m² alsmede voor de eventuele m² terras en heeft een looptijd van vijf jaar. Voor de beoordeling van de aanvraag van de exploitatievergunning geldt dat het bestemmingsplan van de betreffende locatie leidend is. Of een vergunning wordt toegewezen, hangt daarnaast onder andere af van afwegingen die ten aanzien van het beleid worden gemaakt (horecagebiedsplannen). Daarnaast wordt beoordeeld of het pand bouwtechnisch en geluidstechnisch geschikt is voor de door de ondernemer aangevraagde activiteiten. Voor het proces en vereisten van de vergunningverlening wordt verwezen naar paragraaf 4.3 van de horecanota 2012-2016.
Onder maatschappelijke voorzieningen worden sociale, medische, educatieve, levensbeschouwelijke en publieke voorzieningen verstaan. Het betekent dat een voorziening die past in deze definitie zonder planwijziging vervangen kan worden door een andere passende voorziening.
"Maatschappelijk -1" is een bestemming, waarbij geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen, zoals scholen, kinderdagverblijven (sinds Wgh 1-7-2012), ziekenhuizen en niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen, zoals een buurthuis of kerkgebouw toegestaan zijn. Het komt in dit bestemmingsplan als hoofdbestemming niet voor, maar wel als functie (maatschappelijke voorzieningen).
De bestemming "Maatschappelijk - 2" houdt in dat er alleen maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan die niet geluidsgevoelig zijn, zoals een buurthuis, of een consultatiebureau.
Het Stadhuis krijgt de enkelbestemming Maatschappelijk - 2 en horeca is daar toegestaan.
De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming "Verkeer - Verkeersweg" gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen en viaducten, tramlijnen met bovenleidingen en parkeerplaatsen. En daarnaast natuurlijk ook voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Het gaat hierbij om de volgende wegen (weggedeeltes): Schiekade-Hofplein-Weena-Pompenburg-Coolsingel-Westblaak-Blaak-Mauritsweg voor zover vallend binnen het bestemmingsplangebied Lijnbaankwartier-Coolsingel. Deze wegen (inclusief metro- en tramlijnen) hebben hoofdzakelijk een verkeersfunctie in het gebied en vallen dus onder de bestemming "Verkeer - Wegverkeer".
Binnen de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" zijn voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen zoals rijstroken, fietspaden en parkeerplaatsen ook mogelijk. Hierbij dient expliciet te worden vermeld dat:
De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).
In het plangebied komt een spoorlijn voor. De bovengrondse spoorlijn heeft de bestemming "Verkeer - Spoorverkeer". Het gaat hierbij om railvoorzieningen voor treinverkeer die zich binnen het gebied bevinden. Binnen het bestemmingsplangebied valt alleen het NS spoor, in het noordoostelijk deel, onder de bestemming "Verkeer - Spoorverkeer'.
De ondergrondse spoorlijn krijgt een aanduiding "tunnel" met een aanduiding 'vrijwaringszone - spoor' van 5 meter aan weerszijden. Dit geldt ook voor de ondergrondse metrolijnen.
In de regels is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.
In de regels zijn ter bescherming van de archeologische waarden in het plangebied de dubbelbestemmingen waarde - archeologie opgenomen. Voor bepaalde werkzaamheden in de grond is een omgevingsvergunning nodig.
De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 1' is opgenomen ter bescherming van het (in voorbereiding zijnde) Beschermd Stadsgezicht Waterproject.
De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 2' is opgenomen voor het behoud van de aan het gebied eigen zijnde cultuurhistorische waarden.
Zie verder hoofdstuk 3.2 en 3.3. voor meer informatie over archeologie en cultuurhistorie.
De dubbelbestemming "Waterstaat - Waterstaatkundige functie" is opgenomen ter bescherming van de instandhouding van de hoofdwatergang. Vrijstelling hiervan is mogelijk waarbij contact opgenomen moet worden met het waterschap.
De dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering is opgenomen ter bescherming van de waterkering. Ter plaatse bouwen is niet toegestaan. Vrijstelling hiervan is mogelijk waarbij contact opgenomen moet worden met de dijkbeheerder.
Algemeen
Aanleiding voor het opnemen van deze parkeerregeling is gelegen in het feit dat de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeernormen) uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 met de nieuwe Wro (1 juli 2008) en de daarop gebaseerde overgangswet (29 november 2014) hun werkingskracht hebben verloren. Dit betekent dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening geen aanvullende werking meer hebben op bestemmingsplannen die vanaf 29 november 2014 worden vastgesteld. Het betreft met name de bepalingen over het parkeren (en laden en lossen). Immers, bij elke bouwaanvraag kwam via de toetsing aan de Bouwverordening de vraag aan de orde of bij het bouwplan wel voldoende parkeergelegenheid wordt of kan worden gerealiseerd. Nu de grondslag aan deze bepalingen is komen te vervallen, kan hier ook niet meer aan worden getoetst.
Het overgangsrecht zorgt ervoor dat de parkeernormen uit de Bouwverordening wel van toepassing blijven, voor vijf jaar, voor alle plannen vastgesteld vóór 29 november 2014.Het opleggen van de parkeernormen moet geregeld worden door het opnemen van een zogenoemde voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan. Als grondslag hiervoor geldt het tweede lid van artikel 3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waarin is opgenomen dat een bestemmingsplan regels kan bevatten waarvan de uitleg bij het gebruik van een bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hierdoor is het mogelijk om in de bestemmingsplanregel te verwijzen naar gemeentelijke beleidsregels over parkeernormen. Omdat nu nog geen beleid is vastgesteld, is er voor gekozen de normen uit de Bouwverordening Rotterdam 2010 op te nemen in het bestemmingsplan. Tevens is in de regels een bepaling opgenomen waarmee geregeld is dat nieuw beleid ten aanzien van parkeernormen de nu vastgelegde parkeernormen kan vervangen.
Regeling
In de regels van het bestemmingsplan is nu de regel 'Voorwaardelijke verplichting over parkeren' opgenomen. In deze regeling wordt voor de parkeernormen verwezen naar de bijlage Parkeernormen. Deze normen zijn gelijk aan de normen zoals opgenomen in de Bouwverordening Rotterdam 2010. Er is geen materiele wijziging van de toetsingsnormen beoogd. Slechts de wettelijke grondslag is gewijzigd.
Uitvoering
Bij het bouwen van woningen en voorzieningen worden in het bestemmingsplan eisen gesteld aan de aanwezige parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden. In het centrum geldt dat er alleen maximumnormen zijn, in de andere gebieden zijn er ook minimumnormen. Wat betreft de parkeergelegenheid wordt er een parkeereis gesteld. Deze parkeereis wordt berekend aan de hand van de parkeernormen die zijn opgenomen in bijlage Parkeernormen van de regels van dit bestemmingsplan. De minimumparkeernormen zijn er om te zorgen dat de behoefte aan parkeerruimte bij nieuwe ontwikkelingen geaccommodeerd wordt. De maximumnormen zijn bedoeld om de bereikbaarheid en leefbaarheid van de binnenstad te verbeteren. Om overlast in het openbaar gebied tegen te gaan moet de parkeereis door de ontwikkelaar op eigen terrein gerealiseerd worden.
Afwijkingsbepaling
In situaties waarin dit tot onoverkomelijke problemen leidt kan een beroep worden gedaan op de afwijkingsbepaling.
Onder a, wordt met dubbelgebruik bedoeld dat bij het ontwikkelen van meerdere functies, zoals wonen, bedrijfsfuncties, winkelfuncties e.a. die op verschillende tijdstippen gebruik maken van parkeerplaatsen, een deel van de parkeerplaatsen dubbel gebruikt kan worden. De totale parkeereis voor het geheel wordt hierdoor lager dan de parkeereisen per functie afzonderlijk.
Onder b, wordt met parkeereisovereenkomst bedoeld een overeenkomst, tussen de ontwikkelaar en de gemeente, waarbij de gemeente de verplichting op zich neemt om (een deel van) de parkeerplaatsen in de omgeving beschikbaar te stellen of te realiseren. De ontwikkelaar betaalt hiervoor een compensatiesom. De hoogte van de afkoopsom is afhankelijk van het aantal te compenseren parkeerplaatsen en het gebied waarin de ontwikkeling wordt geïnitieerd.
Onder b en c, wordt gesproken over een gemeentelijk belang. Dit houdt in dat de ontwikkeling zodanig gewenst is vanuit de gemeente dat de gemeente toestaat dat een deel van de parkeereis wordt opgelost in het openbare gebied. De ontwikkelaar moet hierbij kunnen aangeven met gegronde redenen dat het niet mogelijk is om de parkeereis op eigen terrein te realiseren.
Onder d, wordt gesproken over een bijzonder gemeentelijk belang. Het gaat hierbij om zeer uitzonderlijke situaties, waarbij met gegronde redenen aangetoond is, dat het niet mogelijk is om aan (een deel van) de parkeereis op eigen terrein te voldoen én er ook geen mogelijkheden bestaan om (een deel van) de parkeereis in de openbare ruimte op te lossen. Het verschil met het gemeentelijk belang, zoals genoemd in onderdeel b en c, zit in het feit dat de gemeente de ontwikkeling zodanig gewenst vindt, uit economisch oogpunt of uit het oogpunt van milieu, hinder of woonomgeving, dat er volledige vrijstelling van de parkeereis wordt toegestaan. Deze afwijking zal slechts worden verleend na een bestuurlijk besluit waarin de motivering van het verlenen van deze afwijking is opgenomen.
Structurele groengebieden zijn bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden en speeltoestellen toegestaan. Ten aanzien van water geldt hetzelfde als voor de bestemmingen "Verkeer - Wegverkeer" en "Verkeer - Verblijfsgebied".
In het plangebied is reeds een aantal groene plekken met een hoge kwaliteit aanwezig, zoals de Lijnbaanhoven, de tuin bij het Schielandhuis en de binnentuin van het Stadhuis. Deze plekken zullen gekoesterd en versterkt worden. Dit is in het bestemmingsplan kracht meegegeven door deze locaties te bestemmen als ''Groen' in plaats van "Verkeer - Verblijfsgebied". Ook binnen de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is het mogelijk nieuw groen toe te voegen.
De geselecteerde groene locaties zijn gekoppeld aan bebouwing met een hoge cultuurhistorische waarde, zoals het Stadhuis, de Lijnbaanflats en het Schielandhuis. Met het benadrukken van het belang van de groene buitenruimte wordt aangegeven dat de kwaliteit van deze complexen niet alleen in het gebouw zit, maar voor een groot deel ook voortkomt uit het groen.
De regeling dakterrassen geldt voor de gevallen waarvan de maximale bouwhoogte is bereikt en luidt als volgt:
"Ten behoeve van het realiseren van een dakterras is voor de daktoegang op het dak een gebouwde voorziening toegestaan, met een oppervlak van maximaal 6 m2 en een hoogte van maximaal 2,50 meter. Deze voorziening dient minimaal 2,5 meter uit de dakrand te liggen. Het hekwerk dient minimaal 1,5 meter uit de dakrand te staan, met een hoogte van maximaal 1,2 meter."
De regel is te vinden in Hoofdstuk 3 van de regels, onder artikel 22 Algemene bouwregels.
De aanwezigheid van belwinkels in Rotterdam in menig deelgemeente in toenemende mate als problematisch ervaren. Weliswaar moeten belwinkels die goederen te koop aanbieden zich net als winkels houden aan de Winkeltijdenwet, maar voor uitsluitend het bieden van de mogelijkheid om goedkoop te telefoneren geldt de Winkeltijdenwet niet en dat betekent dat die dienst 24 uur per dag, 7 dagen in de week mag worden aangeboden. Dit kan leiden tot overlast door het komen en gaan van klanten op late uren in straten waar wonen en detailhandel van oudsher worden gecombineerd. Het voorkomen van overlast in verband met de bescherming van de leefbaarheid van een gebied, wordt in dit bestemmingsplan vertaald in direct werkende beperkende gebruiksregels. Daarbij is uitgangspunt het beperken van het aantal belwinkels in Rotterdam.
In het plangebied van dit bestemmingsplan komen dergelijke bestaande belwinkels niet voor. Belwinkels zijn doorgaans toelaatbaar in bestemmingen die de functie 'dienstverlening' mogelijk maken. In dit bestemmingsplan komt een dergelijke bestemming niet voor en zijn belwinkels derhalve niet toegestaan.
Het schrappen van het algemene bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht maakt het mogelijk de exploitatie van seksinrichtingen aan gemeentelijke regelgeving te onderwerpen. In de nota "Het Rotterdams prostitutiebeleid" (juni 2000) staat hoe dit in de gemeente Rotterdam is geregeld. Het beleid is gericht op het tegengaan van uitbreiding van het aantal seksinrichtingen.
Eén van de criteria waar de vergunningaanvraag voor een seksinrichting aan wordt getoetst is het bestemmingsplan. Nieuwe vestigingen zijn niet toegestaan als dit niet past in het bestemmingsplan. Voor de bestaande vestigingen, seksinrichtingen die bestonden vóór 1-2-2000, geldt dat zij gevestigd mogen zijn in strijd met het bestemmingsplan (overgangsrecht). Deze vestigingen worden als zij ook aan de andere criteria voldoen positief bestemd in nieuwe bestemmingsplannen.
Binnen dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen aanwezig en derhalve ook niet bestemd.
In het plangebied is een straalverbinding aanwezig ten behoeve van de telecommunicatie (zoals aangegeven op de verbeelding). Deze aanduiding valt samen met de bestemming ''Centrum - 1" Maximum bebouwingshoogte is 100 meter met een afwijking tot 150 meter.
Om de onbelemmerde doorgang van de signalen te waarborgen geldt een hoogtebeperking voor bouwwerken binnen het straalpad. De maximumhoogte is 102 tot 105 meter en heeft een breedte van 100 meter. Een onbelemmerde doorgang van de signalen is in de huidige situatie gewaarborgd, omdat de primaire maximumhoogte nergens het straalpad doorkruist.
Bij het gebruik maken van de afwijkingsmogelijkheid met betrekking tot de bouwhoogte vanaf 100 meter is een advies van de straalpadbeheerder noodzakelijk, om aan te tonen dat de voorgenomen bouwactiviteiten geen gevaar of hinder opleveren voor de doorgang van de signalen.
Over het plangebied zijn toetsingsvlakken gelegen t.b.v. communicatie- en navigatieapparatuur van de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) om de kwaliteit hiervan te waarborgen. Enkele van de kegelvormige toetsingsvlakken liggen ter hoogte van het bestemmingsplan op circa 70 tot 80 meter NAP. De toetsingsvlakken worden als volgt uitgelegd: als de bebouwing lager is dan de hoogte van de toetsingvlakken, dan is er geen verdere toestemming van Luchtverkeersleiding Nederland (LNVL) of Rijkswaterstaat nodig. Zodra de bebouwing hoger is dan de toetsingvlakken dienen LVNL en Rijkswaterstaat te beoordelen of de bebouwing een belemmering is voor respectievelijk de apparatuur en de vliegbewegingen.
In het bestemmingsplan zijn bouwhoogten toegestaan die deze toetsingsvlakken doorkruisen.
Het straatpeil in het plangebied varieert tussen enkele decimeters beneden NAP tot circa 1 meter beneden NAP.
In de regels zijn bouwhoogten toegestaan die hoger zijn dan 70 meter. In de regels is opgenomen dat wanneer hoger gebouwd wordt dan 70 meter, een advies van de Luchtverkeersleiding Nederland noodzakelijk is, om aan te tonen dat de voorgenomen bouwactiviteiten geen gevaar of hinder opleveren voor het luchtverkeer.
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationale Waterplan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op basis van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003 zijn de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten, waterschappen, zowel qua inhoud als qua financiering, beschreven en is een werknorm voor de kans dat het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (o.a. in bebouwd gebied) vastgelegd.
Daarnaast is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor streekplannen, streekplanuitwerkingen, regionale en gemeentelijke structuurplannen, bestemmingsplannen en projectbesluiten. De wijziging op het Besluit Ruimtelijke Ordening (Bro) per 1 november 2003 regelt vooral een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het wettelijk vooroverleg.
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.
De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan 2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:
Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. De gemeente en de andere waterbeheerders hebben op 5 juni 2013 de herijking van het Waterplan 2 vastgesteld. Dit betreft een herijking van de realisatiestrategie en de introductie van een nieuw uitvoeringsprogramma 2013-2018.
De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.
Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.
De beheerder van het oppervlaktewater in Lijnbaankwartier-Coolsingel is het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Op basis van de Keur verleent het Hoogheemraadschap vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.
Het plangebied in het Centrum van Rotterdam is vrijwel geheel verhard. Alleen in het zuidoostelijk deel is een klein stukje oppervlaktewater aanwezig: de Leuvekolk, en in het noorden: de Hofpleinvijver. Ten westen van het plangebied bevindt zich de Westersingel en ten oosten de Delftsevaart.
In het plangebied zijn verschillende peilbuizen aanwezig, waardoor er een goed beeld is van de gemiddelde ontwateringsdiepte (afstand tussen maaiveld en grondwaterpeil) in het gebied. De gemiddelde ontwateringsdiepte is 1 meter bij Pompenburg, tussen 1,40 en 2 meter in het grootste deel van het plangebied en tot 3,73 meter in het zuidoosten van het plangebied.
Een afstand tussen maaiveld en grondwaterpeil van meer dan 80 centimeter betekent dat (de kans op) grondwateroverlast beperkt zal blijven.
Binnen het plangebied zijn een aantal secundaire waterkeringen gelegen. Het betreft de twee boezemkades aan weerszijden van de Delftsevaart cq de Leuvekolk en de secundaire waterkering ter hoogte van de Blaak.
Het plangebied ligt geheel binnendijks, binnen de waterkeringen van dijkring 14 (Zuid-Holland). Deze dijkring heeft een overschrijdingskans van 1/10.000 jaar. Dit houdt in dat deze waterkering bescherming biedt tot een bepaalde rivierwaterstand, waarbij de kans op overschrijding van deze waterstand 1 op 10.000 per jaar is.
De gevolgen van een overstroming binnendijks zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogtes in het gebied. Om een indicatie van de risico's te krijgen heeft de provincie Zuid-Holland voor de gehele provincie berekend welke gebieden in de huidige situatie bij een doorbraak van de primaire waterkering onder water lopen en welke overstromingsdieptes er dan bereikt kunnen worden. Uit deze berekening blijkt dat het grootste deel van het plangebied niet zal overstromen bij een dijkdoorbraak, maar dat bij de Lijnbaan en het Schouwburgplein overstromingsdieptes tot circa 80 centimeter mogelijk zijn.
Het bestemmingsplangebied valt grotendeels binnen rioleringsdistrict 9 (Westersingel). Alleen de zuidoostelijke punt van het plangebied valt binnen rioleringsdistrict 10 (W.M. Schurmannstraat).
In het plangebied ligt een gemengd stelsel, wat betekend dat het huishoudelijk afvalwater gezamenlijk met het hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering (AWZI). District 9 voert het afvalwater af naar AWZI Dokhaven en district 10 naar AWZI Kralingse Veer. Binnen het plangebied is geen vuilwateroverstort aanwezig. Deze is buiten het plangebied gelegen en mond uit op de Westersingel. Recentelijk is als extra buffer tussen het gemengde stelsel en de overstort een rioolwaterberging gerealiseerd onder de parkeergarage van het Museumpark.
De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt bestaan voornamelijk uit het optoppen van bestaande gebouwen en het transformeren van kantoorfunctie naar woonfunctie. Het bestemmingsplan voorziet niet in een toename van het verhard oppervlak. Er hoeft derhalve ten behoeve van het bestemmingsplan geen extra waterberging te worden gerealiseerd. Ook is er geen nieuw oppervlaktewater voorzien. De waterberging van de Kruispleingarage valt buiten het plangebied.
Er vindt geen toename van de verharding plaats en er zijn geen nieuwe ondergrondse objecten voorzien. Er worden geen effecten op de grondwaterstand verwacht.
Het bestemmingsplan maakt de toevoeging van programma en de transformatie van kantoren naar woningen mogelijk (woningen genereren meer afvalwater per 100 m2 dan kantoren). De hoeveelheid afvalwater die in het gebied wordt geproduceerd (en via het riool moet worden afgevoerd) neemt hierdoor toe. In relatieve zin is deze toename beperkt ten opzichte van de grote hoeveelheid afvalwater die door de huidige bebouwing in het gebied wordt geproduceerd, en waar de rioolcapaciteit op is berekend. Een tekort aan rioolcapaciteit door de ontwikkelingen in het plangebied wordt daarom niet voorzien.
Ten aanzien van hemelwater ligt de voorkeur in principe bij het gescheiden afvoeren van afval- en hemelwater. Gescheiden afvoer van afval- en hemelwater leidt tot vermindering van vuilwateroverstorten. Dit komt de waterkwaliteit ten goede, en zorgt voor een vermindering van het water dat wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuivering. In het centrum van Rotterdam ligt een robuust gemengd stelsel en er is weinig ruimte in de ondergrond voor het aanleggen van gescheiden riolering. In het centrum is het beleid er daarom meer op gericht om lokaal hemelwater terug te brengen in het milieu (de bodem). Voor de materiaalkeuze van nieuwbouw gelden randvoorwaarden, aangezien verontreiniging van afstromend hemelwater voorkomen moet worden. Uitloogbare materialen vormen een belasting voor de waterkwaliteit, deze zijn niet onvoorwaardelijk toepasbaar.
Er zijn geen ontwikkelingen voorzien in de directe nabijheid van de waterkeringen. De ontwikkelingen in het plangebied hebben geen significante invloed op het veiligheidsrisico binnendijks.
Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.
In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.
Het instrument milieueffectrapportage wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.
Het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel maakt de volgende ontwikkelingen mogelijk: het toevoegen van maximaal 650 woningen door nieuwbouw danwel maximaal 1.300 woningen door transformatie van kantoren naar woningen. Daarnaast biedt het bestemmingsplan ruimte voor de toevoeging van 15.000 m2 b.v.o. horeca en 10.000 m2 b.v.o. kantoren (wijzigingsgebied Pompenburg).
Om te bepalen of het bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, is het programma getoetst aan de Nederlandse en Europese wetgeving. In het bestemmingsplan zijn geen activiteiten opgenomen die voorkomen op de C/D-lijst. De ontwikkelingen liggen niet in of nabij een gevoelig gebied, zoals de ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000 gebied. Bovendien hebben de ontwikkelingen geen grote negatieve effecten op het milieu. Dit blijkt uit de milieuonderzoeken waarvan de resultaten beschreven zijn in hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan.
Op grond van het bovenstaande is bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel niet m.e.r.-beoordelingsplichtig en daarmee ook niet m.e.r.-plichtig.
Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. De gemeente Rotterdam gebruikt al sinds de jaren '50 instrumenten om bedrijven in te passen in de omgeving. Dit gebeurde eerst door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen die zijn opgenomen in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Begin jaren '90 heeft Rotterdam beleid vastgesteld waarbij voor de milieuzonering gebruik wordt gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).
De (huidige) VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve afstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.
Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.
De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.
Het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel vormt een groot deel van het centrum van Rotterdam. In de Rotterdamse methodiek is dit gebied getypeerd als gemengd gebied, en daardoor zijn er in principe bedrijven in milieucategorie 3 toegestaan in dit gebied. Het plangebied kenmerkt zich door detailhandel en dienstverlening, horeca en kantoren en in mindere mate door woningen. Bedrijven (in milieucategoriën 1 en 2) zijn binnen het plangebied alleen toegestaan binnen de bestemming Centrum – 2 die kan worden opgenomen als gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid ter plaatse van het wijzigingsgebied op de locatie Pompenburg.
Hoewel bedrijven vanuit het oogpunt van functiemenging wel in het plangebied zouden passen worden ze om twee redenen in het grootste deel van het plangebied niet toegestaan. Vermenging met bedrijven zou afbreuk doen aan de uitstraling en het functioneren van het winkel- en uitgaansgebied. En vestiging van bedrijven zou conflicteren met de ingezette koers om de woonfunctie van het centrum te versterken.
Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.
Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht.
In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn.
Rotterdams beleid
In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeursgrenswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.
Plangebied
Voor het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel zijn de wettelijke geluidsbronnen wegverkeer (inclusief tramverkeer) en railverkeer van belang. Het plangebied ligt niet binnen de geluidzone van een industrieterrein of een luchtvaartterrein, zodat deze wettelijke geluidsbronnen geen rol spelen bij dit bestemmingsplan.
Lijnbaankwartier-Coolsingel is een bestemmingsplan met een grote mate van flexibiliteit in het uitwisselen van functies en het toevoegen van programma. Nagenoeg overal maakt het bestemmingsplan nieuwe woningen en geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen mogelijk. Bijna alle binnen het plangebied aanwezige bebouwingsvlakken zijn daarom te beschouwen als ontwikkellocaties. Het Shell-gebouw en het Stadhuis zijn geen ontwikkellocaties omdat hier geen woningen zijn toegestaan, en Calypso en B'Tower zijn geen ontwikkellocaties omdat dit gerealiseerde woongebouwen zonder uitbreiding zijn. Bij andere bestaande woongebouwen is toevoeging van woningen bovenop de bestaande bebouwing mogelijk. Op de begane grond worden geen woningen toegelaten.
In de onderstaande afbeelding is de ligging aangegeven van de locaties waar het bestemmingsplan nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk maakt:
Het Ingenieursbureau van de gemeente Rotterdam heeft deze 42 ontwikkellocaties (nieuwe geluidsgevoelige situaties) onderzocht op de geluidsbelasting veroorzaakt door het wegverkeer, en een aantal van deze locaties zijn ook onderzocht op de geluidsbelasting van het railverkeer. De locaties zijn 1 t/m 46 genummerd, maar de locaties 30 en 39 buiten het onderzoek gelaten omdat het bestemmingsplan hier geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk maakt. In het onderzoek zijn wel de locaties 26, 27, 47, 48 en 49 meegenomen, maar vanwege de uitkomsten van het onderzoek worden op deze locaties geen geluidsgevoelige functies toegelaten (dus blijven deze locaties hier buiten beschouwing). De resultaten van het akoestisch onderzoek zijn hieronder voor de 42 nieuwe geluidsgevoelige situaties weergegeven.
Als in een zone langs een weg nieuwe situaties mogelijk worden gemaakt, dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximum snelheid. In het akoestisch onderzoek kunnen wegen waar een snelheid van maximaal 30 km/u geldt buiten beschouwing blijven. In de onderstaande tabel is de zonebreedte aangegeven.
Tabel Breedte geluidszones langs wegen
Soort gebied | Stedelijk- | -gebied | Buiten- | -stedelijk- | -gebied | ||||
Aantal rijstroken | 1 of 2 | 3 of meer | 1 of 2 | 3 of 4 | 5 of meer | ||||
Zonebreedte | 200 meter | 350 meter | 250 meter | 400 meter | 600 meter |
Bij nieuwe geluidsgevoelige situaties is de voorkeurswaarde aan de gevel 48 dB. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft volgens artikel 83 van de Wet geluidhinder de bevoegdheid om een hogere waarde vast te stellen, tot maximaal 63 dB. De onderbouwing van dit voornemen, het ontwerpbesluit, wordt tegelijkertijd met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Rekenresultaten
De geluidsbelasting vanaf alle relevante zoneplichtige wegen op de gevels van de ontwikkellocaties (locaties waar nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige functies mogelijk zijn) is onderzocht. De geluidbelastingen vanwege de Goudsesingel, Westewagenstraat, Binnenrotte, Schiedamsevest en Mauritsstraat blijken ruim onder de voorkeurswaarde van 48 dB te liggen. Deze geluidsbelastingen zijn daarom niet relevant en niet opgenomen in de onderstaande tabel. Op de gevels van de ontwikkellocaties die binnen de zone van een weg zijn gelegen zijn in het rekenmodel een aantal rekenpunten aangebracht. Op deze rekenpunten is op verschillende rekenhoogtes een geluidsberekening uitgevoerd. In de tabel is per weg de hoogste berekende geluidsbelasting op de gevel van een locatie opgenomen. Deze geluidsbelastingen zijn het uitgangspunt voor de toets van het bestemmingsplan aan de normen van de Wet geluidhinder en voor de keuzes die met betrekking tot geluid zijn gemaakt, waaronder het gemotiveerd vaststellen van hogere waarden.
Bij geluidsonderzoek dat voor een bestemmingsplan wordt uitgevoerd moet 10 jaar vooruit worden gekeken, zodat bij het opstellen van het plan rekening wordt gehouden met de toename van het verkeer veroorzaakt door o.a. ontwikkelingen in en in de omgeving van het plangebied. In het onderzoek is daarom gebruik gemaakt van de geprognosticeerde verkeersintensiteiten in 2024. Tegenover de toename van het verkeer staat de prognose dat het verkeer stiller wordt. In artikel 110g van de Wet geluidhinder is bepaald dat vanwege het stiller worden van het verkeer een aftrek van 5 dB op de berekende geluidsbelasting mag worden toegepast, in de onderstaande tabel zijn de geluidsbelastingen inclusief deze aftrek aangegeven. Daar is één uitzondering op, de vrijliggende trambaan op de Van Oldenbarneveltplaats. Hier is geen aftrek van 5 dB toegepast omdat de geluidsbelasting hier alleen door de tram wordt veroorzaakt, waarop de prognoses ten aanzien van het stiller worden niet van toepassing zijn.
Tabel Maximale geluidsbelasting op de nieuwe geluidsgevoelige situaties per zoneplichtige weg
Locatie | Weg | Berekende geluidsbelasting (dB) | Aan te vragen hogere waarde (dB) | |||||
1 | Weena | 62,6 | 63 | |||||
Kruisplein | 61,6 | 62 | ||||||
Kruisstraat | 64,3 | 63* | ||||||
Delfsepoort | 49,2 | 49 | ||||||
Karel Doormanstraat | 63,2 | 63 | ||||||
Weena Zuid | 52,5 | 53 | ||||||
2 | Weena | 64,3 | 63* | |||||
Hofplein | 50,6 | 51 | ||||||
Delfsepoort | 50,3 | 50 | ||||||
Karel Doormanstraat | 61,1 | 61 | ||||||
Poortstraat | 49,6 | 50 | ||||||
Weena Zuid | 61,9 | 62 | ||||||
3 | Weena | 65,5 | 63* | |||||
Schiekade | 48,5 | 49 | ||||||
Coolsingel | 50,8 | 51 | ||||||
Hofplein | 60,1 | 60 | ||||||
Weena Zuid | 60,6 | 61 | ||||||
4 | West-Kruiskade | 52,8 | 53 | |||||
Kruisplein | 63,4 | 63 | ||||||
Mauritsweg | 52,4 | 52 | ||||||
Westersingel | 51,3 | 51 | ||||||
Kruisstraat | 65,3 | 63* | ||||||
Schouwburgplein | 60,2 | 60 | ||||||
Karel Doormanstraat | 59,1 | 59 | ||||||
5 | Weena | 53,7 | 54 | |||||
Kruisstraat | 54,4 | 54 | ||||||
Karel Doormanstraat | 62,1 | 62 | ||||||
Weena Zuid | 62,3 | 62 | ||||||
Kruiskade | 57,7 | 58 | ||||||
6 | Weena | 57,1 | 57 | |||||
Pompenburg | 48,9 | 49 | ||||||
Schiekade | 49,2 | 49 | ||||||
Coolsingel | 67,1 | 63* | ||||||
Hofplein | 65,3 | 63* | ||||||
Weena Zuid | 61,0 | 61 | ||||||
Kruiskade | 55,4 | 55 | ||||||
7 | Karel Doormanstraat | 48,9 | 49 | |||||
Kruiskade | 57,0 | 57 | ||||||
8 | Schouwburgplein | 52,4 | 52 | |||||
Karel Doormanstraat | 61,1 | 61 | ||||||
Kruiskade | 55,8 | 56 | ||||||
9 | Coolsingel | 63,7 | 63* | |||||
Hofplein | 53,7 | 54 | ||||||
Kruiskade | 56,8 | 57 | ||||||
10 | Schouwburgplein | 55,4 | 55 | |||||
11 | West-Kruiskade | 49,8 | 50 | |||||
Kruisplein | 53,5 | 54 | ||||||
Schouwburgplein | 68,6 | 63* | ||||||
12 | Schouwburgplein | 52,6 | 53 | |||||
Karel Doormanstraat | 53,4 | 53 | ||||||
Zoutmanstraat | 59,7 | 60 | ||||||
Van Ghentstraat | 58,0 | 58 | ||||||
13 | Schouwburgplein | 51,9 | 52 | |||||
Karel Doormanstraat | 51,1 | 51 | ||||||
Zoutmanstraat | 57,6 | 58 | ||||||
14 | Coolsingel | 65,8 | 63* | |||||
Hofplein | 50,0 | 50 | ||||||
Meent | 50,9 | 51 | ||||||
Hennekijnstraat | 60,8 | 61 | ||||||
Sint Luciastraat | 61,5 | 62 | ||||||
Aert van Nesstraat | 65,4 | 63* | ||||||
15 | Zoutmanstraat | 51,8 | 52 | |||||
Van Ghentstraat | 61,3 | 61 | ||||||
Aert van Nesstraat | 65,0 | 63* | ||||||
16 | Hennekijnstraat | 61,8 | 62 | |||||
Sint Luciastraat | 57,2 | 57 | ||||||
Aert van Nesstraat | 64,9 | 63* | ||||||
17 | Van Oldenbarneveltplaats (tram) | 63,7 | 63* | |||||
Van Ghentstraat | 55,2 | 55 | ||||||
Aert van Nesstraat | 64,4 | 63* | ||||||
18 | Van Oldenbarneveltplaats (tram) | 53,0 | 53 | |||||
Hennekijnstraat | 57,1 | 57 | ||||||
Aert van Nesstraat | 64,3 | 63* | ||||||
19 | Coolsingel | 67,1 | 63* | |||||
Meent | 51,3 | 51 | ||||||
Van Oldenbarneveltplaats (tram) | 61,6 | 62 | ||||||
Hennekijnstraat | 55,2 | 55 | ||||||
Sint Luciastraat | 53,8 | 54 | ||||||
Aert van Nesstraat | 66,2 | 63* | ||||||
20 | Van Oldenbarneveltstraat | 51,8 | 52 | |||||
Van Oldenbarneveltplaats (tram) | 53,0 | 53 | ||||||
Karel Doormanstraat | 62,9 | 63 | ||||||
21 | Van Oldenbarneveltstraat | 55,5 | 56 | |||||
Van Oldenbarneveltplaats (tram) | 61,3 | 61 | ||||||
Karel Doormanstraat | 59,2 | 59 | ||||||
22 | Coolsingel | 62,4 | 62 | |||||
Van Oldenbarneveltplaats (tram) | 70,2 | 63* | ||||||
23 | Westblaak | 50,8 | 51 | |||||
Karel Doormanstraat | 63,9 | 63* | ||||||
24 | Westblaak | 64,2 | 63* | |||||
Hartmanstraat | 50,1 | 50 | ||||||
Karel Doormanstraat | 63,2 | 63 | ||||||
25 | Coolsingel | 61,7 | 62 | |||||
Schiedamsedijk | 51,8 | 52 | ||||||
Westblaak | 62,9 | 63 | ||||||
Blaak | 51,1 | 51 | ||||||
28 | Weena | 50,8 | 51 | |||||
Pompenburg | 49,9 | 50 | ||||||
Schiekade | 52,0 | 52 | ||||||
Coolsingel | 62,8 | 63 | ||||||
Hofplein | 64,8 | 63* | ||||||
Haagseveer | 53,7 | 54 | ||||||
Doelwater | 57,4 | 57 | ||||||
29 | Pompenburg | 53,3 | 53 | |||||
Coolsingel | 54,9 | 55 | ||||||
Haagseveer | 60,2 | 60 | ||||||
Raam | 58,2 | 58 | ||||||
Doelwater | 57,7 | 58 | ||||||
Zandstraat (Raamplein) | 58,0 | 58 | ||||||
31 | Coolsingel | 63,7 | 63* | |||||
Meent | 58,9 | 59 | ||||||
Rodezand | 58,1 | 58 | ||||||
Stadhuisstraat | 56,6 | 57 | ||||||
Aert van Nesstraat | 50,9 | 51 | ||||||
32 | Coolsingel | 66,9 | 63* | |||||
Meent | 63,2 | 63 | ||||||
Leeuwenstraat | 55,0 | 55 | ||||||
Rodezand | 62,7 | 63 | ||||||
Van Oldenbarneveltplaats (tram) | 54,0 | 54 | ||||||
Aert van Nesstraat | 53,7 | 54 | ||||||
33 | Coolsingel | 65,3 | 63* | |||||
Bulgersteyn | 58,8 | 59 | ||||||
Van Oldenbarneveltplaats (tram) | 54,7 | 55 | ||||||
34 | Coolsingel | 66,6 | 63* | |||||
Schiedamsedijk | 51,8 | 52 | ||||||
Westblaak | 50,1 | 50 | ||||||
Bulgersteyn | 59,4 | 59 | ||||||
35 | Coolsingel | 57,1 | 57 | |||||
Schiedamsedijk | 49,0 | 49 | ||||||
Blaak | 52,0 | 52 | ||||||
Bulgersteyn | 57,5 | 58 | ||||||
Korte Hoogstraat | 53,0 | 53 | ||||||
36 | Coolsingel | 64,5 | 63* | |||||
Schiedamsedijk | 55,4 | 55 | ||||||
Westblaak | 53,4 | 53 | ||||||
Blaak | 61,1 | 61 | ||||||
Korte Hoogstraat | 54,1 | 54 | ||||||
37 | Coolsingel | 53,2 | 53 | |||||
Schiedamsedijk | 52,1 | 52 | ||||||
Blaak | 61,7 | 62 | ||||||
Soetensteeg | 53,2 | 53 | ||||||
Korte Hoogstraat | 56,3 | 56 | ||||||
38 | Schiedamsedijk | 50,8 | 51 | |||||
Blaak | 61,4 | 61 | ||||||
Keizerstraat | 52,4 | 52 | ||||||
Vissersdijk | 56,3 | 56 | ||||||
40 | Schouwburgplein | 51,1 | 51 | |||||
Karel Doormanstraat | 50,6 | 51 | ||||||
Zoutmanstraat | 60,1 | 61 | ||||||
Van Ghentstraat | 58,7 | 59 | ||||||
41 | Van Ghentstraat | 57,4 | 57 | |||||
Aert van Nesstraat | 62,7 | 63 | ||||||
42 | Schouwburgplein | 56,7 | 57 | |||||
Karel Doormanstraat | 51,8 | 52 | ||||||
Aert van Nesstraat | 63,7 | 63* | ||||||
43 | Schouwburgplein | 56,7 | 57 | |||||
Van Oldenbarneveltplaats (tram) | 60,9 | 61 | ||||||
Karel Doormanstraat | 59,1 | 59 | ||||||
Van Ghentstraat | 57,3 | 57 | ||||||
Aert van Nesstraat | 64,4 | 63* | ||||||
44 | Schouwburgplein | 49,1 | 49 | |||||
Van Oldenbarneveltstraat | 57,0 | 57 | ||||||
Van Oldenbarneveltplaats (tram) | 64,2 | 63* | ||||||
Karel Doormanstraat | 59,3 | 59 | ||||||
45 | Van Oldenbarneveltstraat | 49,1 | 49 | |||||
Van Oldenbarneveltplaats (tram) | 49,7 | 50 | ||||||
Karel Doormanstraat | 63,2 | 63 | ||||||
46 | Westblaak | 50,9 | 51 | |||||
Karel Doormanstraat | 63,3 | 63 |
Op de met een * aangegeven locaties is de hoogste berekende geluidsbelasting hoger dan 63 dB (de hoogste geluidsbelasting die als hogere waarde is vast te stellen). De maximale hogere waarde van 63 dB wordt voor deze locaties als hogere waarde aangevraagd. Bij de realisatie van geluidsgevoelige functies op deze locaties zal per gevel moeten worden bekeken of de vastgestelde hogere waarde al dan niet met maatregelen wordt gehaald, of dat een zogenaamde dove gevel moet worden toegepast.
Spoor
Het spoortraject Rotterdam-Barendrecht ligt ten noorden van het plangebied, en deels binnen het plangebeid. Dit spoortraject is aangegeven op de landelijke Geluidplafondkaart. De geluidszone van dit spoortraject is afhankelijk van de hoogte van de geluidproductieplafonds (GPP's) op de betrokken referentiepunten (art. 1.4a Besluit geluidhinder). De GGP's langs het spoortraject Rotterdam – Barendrecht ter hoogte van het plangebied variëren van 56,7 dB tot 66,3 dB. De geluidszone langs deze spoorlijn is maximaal 600 meter.
Alle ontwikkellocaties (waar nieuwe geluidsgevoelige functies kunnen worden toegevoegd) die binnen de geluidszone van 600 meter vanaf het spoor zijn gelegen zijn onderzocht op de geluidsbelasting veroorzaakt door het railverkeer. Bij een aantal van deze locaties is de geluidsbelasting op de gevel lager dan de voorkeurswaarde, die bij railverkeerslawaai 55 dB bedraagt. Omdat deze locaties voldoen aan de wettelijke voorkeurswaarde kunnen ze verder buiten beschouwing worden gelaten en zijn ze niet opgenomen in onderstaande tabel. Bij zes locaties is een geluidsbelasting hoger dan de voorkeurswaarde berekend. Deze locaties zijn met de hoogste berekende geluidsbelasting, en de hoogte waarop deze belasting is berekend, in de onderstaande tabel aangegeven.
Tabel Maximale geluidsbelasting op de nieuwe geluidsgevoelige situaties door railverkeerslawaai
Locatie | Hoogte rekenpunt | Berekende geluidsbelasting | Aan te vragen hogere waarde | ||
1 | 195 | 56,5 | 57 | ||
2 | 195 | 58,3 | 58 | ||
3 | 195 | 58,9 | 59 | ||
6 | 68 | 60,2 | 60 | ||
28 | 68 | 64,5 | 65 | ||
29 | 68 | 61,0 | 61 |
De maximaal toegestane geluidsbelasting, die bij railverkeer 68 dB bedraagt, wordt op geen van de locaties overschreden. Alle berekende geluidsbelastingen vanwege railverkeer kunnen daarom door het college van Rotterdam als hogere waarden worden vastgesteld.
Metro
De metrolijnen A, B, C, D en E (de noord-zuidlijn onder de Coolsingel en de oost-westlijn onder de Blaak/Westblaak) liggen binnen het plangebied. Conform de Regeling zonekaart spoorwegen geluidhinder hebben deze metrolijnen een geluidszone van 25 meer. Echter, omdat deze spoortrajecten binnen het plangebied ondertunneld zijn, wordt de geluidsbelasting vanwege deze spoorlijnen door het tunnellichaam afgeschermd. Vanwege deze trajecten wordt daarom geen geluidsbelasting bij de ontwikkellocaties verwacht. Metrolawaai is daarom niet van belang voor dit bestemmingsplan. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is daarom geen onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting vanwege deze metrolijnen.
Het in een bestemmingsplan mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, en daarmee samenhangend het vaststellen van hogere waarden (het toestaan van een hogere maximale geluidsbelasting op de gevels van nieuwe geluidsgevoelige situaties), moet worden gemotiveerd. Bij deze motivering moeten de volgende aspecten worden betrokken:
Op alle locaties wordt de voorkeurswaarde als gevolg van één of meerdere wegen overschreden. Daarnaast wordt bij 21 van de 42 locaties de maximaal toegestane grenswaarde overschreden. Maatregelen zijn daarom noodzakelijk.
Bronmaatregelen als het invoeren van 30-km wegen in het centrum en het toepassen van stil asfalt zijn effectief om de geluidsbelasting in het plangebied te reduceren. Beide maatregelen kunnen tot een geluidsreductie van 3 à 4 dB leiden. Deze maatregelen zijn echter lastig te borgen in het bestemmingsplan. Bovendien is Lijnbaankwartier-Coolsingel een flexibel bestemmingsplan. Omdat nagenoeg overal woningen kunnen worden gerealiseerd is het gericht invoeren van 30 km wegen en toepassen van stil asfalt niet mogelijk.
Overdrachtsmaatregelen zoals geluidschermen of afschermende bebouwing, of het vergroten van de afstand tussen de weg en de gevel, zijn in het centrumgebied vanuit planologisch en stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk en niet voorstelbaar.
Bron en/of overdrachtsmaatregelen zijn bovendien vaak niet afdoende om de geluidbelasting bij woningen en andere geluidsgevoelige functies te beperken tot de maximaal toegestane geluidsbelasting. Omdat wegens de bovenstaande redenen niet tot het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen wordt overgegaan is het treffen van ontvangermaatregelen en/of het vaststellen van hogere waarden noodzakelijk. Bij de relevante gevels van de locaties 1, 2, 3, 4, 6, 9, 11, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 22, 24, 28, 31, 32, 33, 34 en 36 zullen dove gevels moeten worden toegepast. Of, als alternatief daarvoor, vlliesgevels, loggia's of binnenbalkons.
Op locaties 1, 2, 3, 6, 28 en 29 wordt de voorkeurswaarde (55 dB) als gevolg van railverkeerslawaai overschreden. De maximale toegestane geluidbelasting voor woningen of andere geluidgevoelige gebouwen (68 dB) wordt niet overschreden. Bron- en overgangsmaatregelen zijn voor dit deel van het spoor beperkt toepasbaar en/of weinig effectief.
De gecumuleerde geluidsbelasting wordt bepaald als er sprake is van een overschrijding van de voorkeurswaarde bij een geluidsgevoelige locatie door meer dan één soort geluidbron. Binnen het plangebied is er sprake van een overschrijding van de voorkeurswaarde bij locaties als gevolg van wegverkeer en railverkeer. De maximale berekende cumulatieve geluidsbelasting is 73,4 dB bij locatie 6. Hier is de cumulatieve geluidsbelasting van wegverkeer en railverkeer circa 5 dB hoger dan de belasting van het wegverkeer. Ook op een aantal rekenpunten bij de locaties 1, 2 en 3 is dit het geval. Op de hoger gelegen rekenpunten op locatie 28 is het railverkeer maatgevend. De cumulatieve geluidsbelasting van railverkeer en wegverkeer is hier circa 2 dB hoger dan de belasting van het wegverkeer.
Het aantal rekenpunten waarop een significant hogere gecumuleerde geluidsbelasting is berekend (ten opzichte van de geluidsbelasting van alleen wegverkeer of railverkeer) is beperkt. En op deze punten is de geluidsbelasting zonder cumulatie vaak al hoger dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De gemeente ziet daarom geen aanleiding om op basis van de gecumuleerde geluidsbelasting tot een andere afweging ten aanzien van het vaststellen van hogere waarden te komen dan op basis van de geluidsbelasting per geluidsbron.
Het Ontheffingsbeleid is alleen van toepassing op nieuwe woningen waarvoor hogere waarden moeten worden vastgesteld en geldt niet voor andere geluidgevoelige bestemmingen. Eén van de belangrijkste criteria van het gemeentelijke ontheffingsbeleid is het creëren van minimaal één geluidluwe gevel en indien van toepassing minimaal één geluidluwe buitenruimte per woning. Van een geluidluwe gevel/buitenruimte is sprake als de gecumuleerde geluidsbelasting van alle wegen niet hoger is dan 53 dB en de gecumuleerde geluidsbelasting van alle spoorwegen niet hoger is dan 55 dB. Bij woningen met een geluidluwe gevel wordt gesteld dat deze een goede geluidskwaliteit hebben, ook als de geluidsbelasting op andere gevels van de woning hoog is, omdat dan aan tenminste één kant van de woning buiten kan worden gezeten of een raam open kan zonder last te hebben van het lawaai.
Zoals uit de onderstaande afbeelding blijkt is er bij veel van de huidige gevels in het plangebied sprake van een geluidluwe gevel. De kleur groen geeft aan dat de maximale geluidbelasting op een punt lager is dan 53 dB, en dus geluidluw.
Het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel maakt de realisatie van maximaal 650 woningen door nieuwbouw of maximaal 1.300 woningen door transformatie van kantoren naar woningen mogelijk (zie paragraaf 4.2.1).
De nieuwbouwwoningen en de transformatiewoningen worden bij het toepassen van het Ontheffingenbeleid als twee verschillende categorieën gezien. Bij de nieuwbouwwoningen is de locatie, de oriëntatie en de vormgeving nog vrij. Een nieuwbouwwoning zal daarom altijd over een geluidluwe gevel kunnen beschikken. Daarom worden de hogere waarden voor de nieuwbouwwoningen verleend onder voorwaarde dat deze woningen over tenminste één geluidluwe gevel beschikken.
Bij een bestaand kantoorgebouw zijn de locatie, oriëntatie en vormgeving een gegeven. Als van dit bestaande gebouw een woongebouw zou worden gemaakt zal vaak een deel van de nieuwe woningen niet over een geluidluwe gevel kunnen beschikken. De gemeente Rotterdam kiest er in deze gevallen bij het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel voor van haar beleid af te wijken dat nieuwe woningen over een geluidluwe gevel dienen te beschikken. De motivering daarvoor is als volgt:
Bij de transformatie van kantoren naar woningen gelden er in tegenstelling tot de nieuwbouw van woningen geen geluidsnormen voor het geluidsniveau binnen de woning (de binnenwaarde). Bij voorkeur hebben deze woningen een binnenwaarde van 33 dB, maar het vastleggen van deze waarde zou een grote belemmering vormen voor transformatie omdat de gevels van bestaande kantoorpanden lastig tot dit niveau zijn te isoleren. Een binnenwaarde van 38 dB wordt bij stedelijk wonen als acceptabel gezien. Daarom is in de regels van dit bestemmingsplan vastgelegd dat woningen in (voormalige) kantoorpanden aan een binnenwaarde van maximaal 38 dB moeten voldoen.
Vanwege de bovenstaande redenen zal aan het college worden voorgesteld de hoogste berekende geluidsbelasting van een geluidsbron (een weg of de spoorlijn) op een locatie als hogere waarde vast te stellen. Deze hogere waarde geldt dan als maximaal toegestane geluidsbelasting vanwege de betreffende geluidsbron op de betreffende locatie. Een uitzondering hierop vormen de situaties waarin de hoogste berekende geluidsbelasting hoger is dan de maximaal toegestane geluidsbelasting van 63 dB. Bij gevels waar dit speelt kan mogelijk de geluidsbelasting worden teruggebracht door het aanbrengen van een vliesgevel (een geluidscherm aan de woningen), of een loggia of binnenbalkon. Een andere mogelijkheid om bij een overschrijding van de wettelijk maximale geluidsbelasting woningen te kunnen realiseren is het toepassen van een 'dove gevel'. Deze goed geïsoleerde gevels hoeven niet aan de normen uit de Wet geluidhinder voor de geluidsbelasting op de gevel te worden getoets (maar moeten wel aan de norm voor de binnenwaarde voldoen). Op de locaties waar de berekende geluidsbelasting hoger is dan de maximaal toegestane geluidsbelasting zal de maximale hogere waarde van 63 dB als hogere waarde worden aangevraagd. Deze hogere waarde is dan van toepassing op de delen van de locatie waar de geluidsbelasting wel 63 dB of lager is en voor de delen van de locatie waar met toepassing van een vliesgevel e.d. de geluidsbelasting alsnog 63 dB of lager is geworden.
Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient de kwaliteit van de buitenlucht te worden meegenomen bij het bestemmen van ruimtelijke ontwikkelingen. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoeliger zijn voor luchtverontreiniging zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.
Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel projecten met ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL is in uitvoering genomen. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden en loopt tot 1 augustus 2014.
Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden.
De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:
Rotterdams beleid
Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt.
Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.
Een van de projecten die in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is opgenomen is het project Rotterdam Centrum. Het NSL loopt tot 1 augustus 2014, maar geeft wat opgenomen programma's betreft een doorkijk naar 2020. In het centrum van Rotterdam zijn tot 2020 (de NSL periode) circa 52 bouwprojecten voorzien, die voor een deel nog met een ruimtelijke procedure (bestemmingsplan of omgevingsvergunning) mogelijk gemaakt moeten worden. Deze 52 projecten in het centrum zijn als één NSL-project in het NSL opgenomen omdat het verkeer van en naar deze projecten over dezelfde wegen rijdt. Deze projecten zijn daarom bij het effect op de luchtkwaliteit niet afzonderlijk te beschouwen. Een bestemmingsplan dat één of meerdere van deze projecten mogelijk maakt zal daarom een beroep op het NSL-project Rotterdam Centrum moeten doen. Ook andere projecten/ontwikkelingen in het centrum, die bij de melding aan het NSL niet waren voorzien, moeten een beroep op het NSL-project Rotterdam Centrum doen. Voor dergelijke projecten is aanvullend aan het totale programma van de 52 projecten op twee manieren programmaruimte in het NSL-project aangebracht:
Programmaruimte door ophoging:
totaal programma van de 52 concrete projecten | in het NSL opgenomen programma | programmaruimte | |||
woningen | 4.352 | 5.000 | 648 | ||
kantoren | 297.600 m2 | 315.000 m2 | 17.400 m2 | ||
voorzieningen | 138.650 m2 | 145.000 m2 | 6.350 m2 |
In de bestemmingsplannen Lijnbaankwartier-Coolsingel, Waterstad en Dijkzigt (die thans voor het centrum worden opgesteld en dus een beroep op het NSL moeten doen) wordt, naast een deel van de 52 concrete projecten, ook ruimte geboden voor nieuwbouw en transformatie van kantoren naar woningen. Daarom moeten deze bestemmingsplannen gebruik maken van de programmaruimte die in het NSL-project Rotterdam Centrum is aangebracht. Omdat het bij het effect op de luchtkwaliteit om de hoeveelheid verkeer gaat die door de nieuwe ontwikkelingen wordt gegenereerd is uitwisseling tussen programmaonderdelen mogelijk, mits de totale hoeveelheid verkeer daardoor niet toeneemt. Dit betekent dat de programmaruimte die bij kantoren en voorzieningen in het NSL is opgenomen ook gebruikt kan worden voor woningen. Aangezien extra kantoren en (commerciële) voorzieningen gelet op de leegstand niet als wenselijk worden gezien en extra woningen wel, zal deze programmaruimte aan woningen worden toegekend.
Bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel
In het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel wordt de mogelijkheid geboden tot toevoeging van 650 woningen door nieuwbouw. Ook door het onttrekken van kantoorruimte ontstaat er een mogelijkheid om woningen toe te voegen, zonder dat dit gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit. Immers in een "worst-case" benadering genereren kantoren in het centrum per 200 m2 b.v.o evenveel als één woning. Elke woning die in de plaats komt van 200 m2 b.v.o. kantoorruimte zal geen effect hebben op de luchtkwaliteit en kan daarom bovenop het genoemde aantal van 650 worden gerealiseerd. Ook de toevoeging van studenteneenheden is mogelijk, waarbij geldt dat in plaats van 1 nieuwbouwwoning 10 studenteneenheden mogen worden gerealiseerd. Aan het transformeren van kantoren tot studenteneenheden is geen maximum gesteld omdat deze transformatie voor minder verkeer zorgt (zie paragraaf 4.2.1).
Het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel is niet het eerste bestemmingsplan dat een beroep doet op het NSL-project Rotterdam Centrum, maar wel het eerste bestemmingsplan dat een beroep doet op de extra programmaruimte die in dat NSL-project is aangebracht. Aangezien Lijnbaankwartier- Coolsingel het eerste bestemmingsplan is dat een beroep doet op de extra programmaruimte gebruikt dit plan voor de 650 nieuwe woningen die mogelijk worden gemaakt de 648 woningen die bij woningen als extra programmaruimte zijn opgenomen. Voor de twee resterende woningen wordt een beroep gedaan op de programmaruimte voor kantoren en voorzieningen. Voorzieningen (een mix van verschillende functies) genereren gemiddeld genomen per 100 m2 2 keer zoveel verkeer dan 1 woning (bij kantoren is dit de helft van 1 woning). De programmaruimte aan kantoren en voorzieningen genereert derhalve evenveel verkeer als 213 woningen. Van 2 van deze 213 woningen maakt het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel gebruik. De andere bestemmingsplannen in het centrum maken gebruik van de rest van deze woningen en van de programmaruimte doordat er voor nieuwbouw vaak bestaand programma verdwijnt. Dat ook voor de andere bestemmingsplannen voldoende ruimte in het NSL beschikbaar is zal te zijner tijd bij deze plannen worden aangetoond.
Het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel maakt naast toevoeging van programma ook uitwisseling van programma voor verschillende functies mogelijk. Waar nu kantoren of maatschappelijke voorzieningen zitten staat het bestemmingsplan ook detailhandel of culturele voorzieningen toe. Daardoor kan in theorie een verschuiving optreden van programma dat weinig verkeer genereert naar programma dat veel verkeer genereert. Bij de functies die (veruit) het meeste verkeer per m2 genereren, bioscopen en theaters, is in de regels vastgelegd dat deze niet mogen uitbreiden. Nu de functies die het meeste verkeer aantrekken zijn beperkt tot waar ze aanwezig zijn is het aannemelijk dat verschuivingen van functies per saldo niet tot een significante toename van verkeer zullen leiden.
Het extra verkeer dat door het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel wordt gegenereerd blijft binnen de hoeveelheid verkeer dat door het opgegeven NSL-programma wordt gegenereerd. Omdat de ontwikkelingen die het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel mogelijk maakt zijn opgenomen in een vastgesteld programma (het NSL) dat gericht is op het bereiken van de wettelijke grenswaarden kan het bestemmingsplan een beroep doen op het NSL. Door een beroep op het NSL wordt voldaan aan de Wet luchtkwaliteit (Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer).
De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.
Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.
De Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. Voor het grootste deel van het plangebied is het beeld dat de contactzone (de bovenste 1 meter van de bodem) zeer licht is vervuild. De ondergrond (dieper dan 1 meter) is hier licht verontreinigd. Alleen ter plaatse van het Schouwburgplein/Calypso e.o. geeft de Bodemkwaliteitskaart een andere indicatie. Hier is de contactzone licht verontreinigd en de ondergrond sterk verontreinigd. Dit is echter een algemene indicatie gebaseerd op de aanwezigheid van vervuilende bedrijfsactiviteiten en ophogingen in het verleden. Op de locatie van Calypso is de bodem vanaf 2009 gesaneerd alvorens te bouwen en ter plaatse van het Schouwburgplein hebben eerder saneringen plaatsgevonden.
Aangezien de nieuwe ontwikkelingen die door het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt geen nieuwbouw ter plaatse van ongesaneerde locaties met een sterke bodemverontreiniging betreffen vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel.
Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.
Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriëntatiewaarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.
Rotterdams beleid
De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriëntatiewaarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).
Groepsrisico
In het noorden en ten noorden van het plangebied zijn de spoorlijn van Rotterdam naar Dordrecht en het station Rotterdam Centraal gelegen. Over dit spoor vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dit transport van gevaarlijke stoffen is voor het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel de enige relevante risicobron.
Ten behoeve van het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel is het plaatsgebonden risico berekend en is een berekening uitgevoerd om te kijken of de ontwikkelingen die dit plan mogelijk maakt voor een toename van het groepsrisico zorgen ten opzichte van de autonome ontwikkeling.
Er zijn twee groepsrisicoberekeningen uitgevoerd: een berekening met de persoonsdichtheid langs het spoor na de ontwikkeling van Rotterdam Central District (RCD) en het Laurenskwartier (de autonome ontwikkeling), en een berekening met de autonome ontwikkelingen en de geringe toename van de persoonsdichtheid die door het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel wordt veroorzaakt. Uit beide berekeningen komt een groepsrisico van 2,3 maal de oriëntatiewaarde. Het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel zorgt dus niet voor een toename van het groepsrisico. De volledige realisatie van het RCD is als uitgangspunt genomen bij de autonome ontwikkeling. Het staat echter niet vast dat het RCD gerealiseerd zal worden met het omvangrijke programma waarmee eertijds rekening is gehouden, deze ontwikkeling gaat in ieder geval minder snel. De autonome ontwikkeling die werkelijk zal plaatsvinden zal derhalve tot een lagere persoonsdichtheid langs het spoor leiden dan waarmee in de berekening rekening is gehouden. Hoeveel minder is moeilijk vast te stellen, daarom is van een worst-case benadering uitgegaan.
Het oude bestemmingsplan Spoorzone Rechter Maasoever maakte bij Pompenburg omvangrijke nieuwbouw mogelijk langs en boven het spoor tussen de Schiekade en de tunnelmond. Het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel maakt deze ontwikkelingsmogelijkheden niet mogelijk in het plan zelf, maar met een in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid (zie paragraaf 4.2.6). Indien er concrete plannen voor deze locatie is, kan het college deze met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid toestaan. Er moet dan een wijzigingsplan worden opgesteld, waarin het effect van de ontwikkelingen op het groepsrisico zal moeten worden verantwoord. In de regels bij deze wijzigingsbevoegdheid, wetgevingszone – wijzigingsgebied, is vastgelegd dat het college alleen tot wijziging kan overgaan als er eerst een groepsrisicoberekening heeft plaatsgevonden. En nadat het berekende groepsrisico, mede gelet op kans en/of effectmaatregelen (die in het wijzigingsplan vastgelegd moeten zijn) en het advies van de Veiligheidsregio, door het college verantwoord is geacht.
Om bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde een toename van het groepsrisico verantwoord te kunnen achten is maatwerk nodig, waarbij uitvoerig moet worden gekeken naar maatregelen om het effect te verkleinen, naar de zelfredzaamheid en de mogelijkheden voor rampbestrijding en hulpverlening. Dit is alleen mogelijk als er duidelijkheid is over de te realiseren bebouwing, bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid. Echter er is wettelijk bepaald dat een wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan niet op voorhand in strijd mag zijn met een goede ruimtelijke ordening. Met andere woorden: als vaststaat of aannemelijk is dat het groepsrisico bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid redelijkerwijs niet verantwoord kan worden geacht, mag de wijzigingsbevoegdheid niet in het bestemmingsplan worden opgenomen. Ten aanzien daarvan overweegt de gemeente Rotterdam het volgende: Het berekende groepsrisico is het vertrekpunt voor een verantwoording waarbij aan het bevoegd gezag een grote beleidsvrijheid toekomt bij het afwegen van het risico, de mogelijke effecten en de maatregelen om die te beperken en het maatschappelijk belang van de ruimtelijke ontwikkelingen. Door het verlengen van de spoortunnel (hetgeen als een reële mogelijkheid wordt gezien) kan het groepsrisico en het effect van een calamiteit aanzienlijk worden teruggebracht. Om deze redenen acht de gemeente het aannemelijk dat het groepsrisico bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid kan worden verantwoord, zodat het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Plaatsgebonden risico
De 10-6 plaatsgebonden risicocontour van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de rails ligt tussen de Willemsspoortunnel en de Schiekade op 7 meter uit het hart van het spoor (het midden van de vier sporen). De 10-6 plaatsgebonden risicocontour blijft binnen het spoorterrein en vormt daarmee geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Effectmaatregelen en zelfredzaamheid
De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) heeft advies uitgebracht ten aanzien van; het (her)ontwikkelen van locaties bestemd voor zeer kwetsbare groepen mensen, zelfredzaamheid van mensen bij een calamiteit en maatregelen om het effect van een calamiteit te verminderen. Bestemmingen die zijn gericht op zeer kwetsbare groepen mensen zijn: kinderdagverblijven, scholen voor lager- en voortgezet onderwijs, ziekenhuizen en woongebouwen voor ouderen. De VRR adviseert om: binnen 140 meter vanaf het hart van het spoor geen (her)ontwikkeling van zeer kwetsbare bestemmingen mogelijk te maken, binnen 200 meter vanaf het hart van het spoor de gevels van zeer kwetsbare bestemmingen bestand te maken tegen brandoverslag en binnen 330 meter vanaf het hart van het spoor zorg te dragen voor goede ontvluchtingsmogelijkheden bij zeer kwetsbare bestemmingen. Binnen 140 meter vanaf het spoor zijn geen zeer kwetsbare bestemmingen aanwezig of mogelijk. Binnen 200 meter en 330 meter vanaf het spoor zijn geen zeer kwetsbare functies aanwezig of gepland, maar het bestemmingsplan maakt deze wel mogelijk. Vanwege de grote afstand tot het spoor, de afschermende werking van de tussenliggende bebouwing en aangezien het spoor langs Pompenburg in een (open) tunnelbak is gelegen worden de door de VRR geadviseerde maatregelen echter niet noodzakelijk gevonden om bij een eventuele (her)ontwikkeling tot een goede ruimtelijke ordening te komen.
De VRR adviseert om bij alle nieuwe ontwikkelingen binnen 30 meter vanaf de rand van het spoor de bebouwing zo te construeren dat deze bestand is tegen brandoverslag door een plasbrand op het spoor. En om eveneens bij nieuwe ontwikkelingen binnen deze 30 meter zorg te dragen voor ontvluchtingsmogelijkheden door middel van een van het spoor afgekeerde (nood)uitgang.
Een klein deel van het kantoor langs de Schiekade valt binnen het plasbrandaandachtsgebied van 30 meter vanaf de rand van het spoor, nieuwe ontwikkelingen zijn hier niet voorzien. Bovendien vermindert de ligging van het spoor in een tunnelbak op deze locatie zowel de kans op als de gevolgen van een plasbrand.
Een calamiteit met het transport van gevaarlijke stoffen in of nabij het Lijnbaankwartier-Coolsingel kan leiden tot een zeer groot aantal dodelijke slachtoffers en gewonden. Een dergelijke calamiteit heeft een kans op voorkomen van minder dan 1 keer in de miljoen jaar. Dit is in vergelijking met andere ongevalkansen van andere gebeurtenissen klein. Als voorbeeld kan worden genoemd een kans van eenmaal op 10.000 jaar op een overstroming. Dit verklaart waarom het risico op een calamiteit met zeer veel dodelijke slachtoffers, uitgedrukt als kans maal effect, toch aanvaardbaar zou kunnen zijn.
Uit eerder onderzoek en dit onderzoek blijkt dat het gevolg van het stedenbouwkundige plan RCD voor het externe veiligheidsrisico groot is, dit risico is sterk afhankelijk van de vervoerssituatie en de infrastructuur. Uit dit onderzoek blijkt dat het RCD-gebied grote invloed heeft op het groepsrisico van het spoor ter hoogte van het station Rotterdam Centraal. Er is een overlap van de maatgevende kilometervakken voor RCD en Lijnbaankwartier-Coolsingel. De populatie aan weerszijden van het spoor (binnen en buiten het bestemmingsplangebied) maakt deel uit van het groepsrisico.
Ook blijkt uit dit onderzoek dat de bijdrage van de ontwikkellocaties die het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel mogelijk maakt, geen invloed heeft op het groepsrisico.
De waarde van 2,3 maal de oriëntatiewaarde is aanvaardbaar gelet op:
De Europese Unie heeft richtlijnen opgesteld om de biodiversiteit te behouden. Nederland heeft hieraan uitwerking gegeven in de Natuurbeschermingswet, die vooral gericht is op het beschermen van gebieden en de Flora- en faunawet die vooral gericht is op de bescherming van soorten.
De Natuurbeschermingswet beschermt specifieke gebieden (Natura 2000) op basis van Europese richtlijnen: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands en Beschermde Natuurmonumenten. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Daarnaast kan hier ook het beschermen van soorten op basis van de Flora- en faunawet van toepassing zijn.
De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming en geldt voor heel Nederland. Voor alle in het wild levende planten en dieren geldt een algemene zorgplicht. Tevens is een lijst van kracht met beschermde soorten. De bescherming van deze soorten is nader uitgewerkt in verbodsbepalingen.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden houden met de gevolgen van het plan voor de natuur. Gekeken dient te worden of ten gevolge van het plan, of bij de uitvoering van het plan geen blijvende schadelijke effecten zullen optreden aan gebieden en soorten. Dit moet 'op voorhand in redelijkheid' worden ingeschat via een deskundigenrapport (zgn. natuurtoets, of ecologische toets).
Als er mogelijk effecten zijn, moet aannemelijk worden gemaakt dat daarvoor een ontheffing Flora- en faunawet kan worden verkregen en/of dat met zorgvuldig handelen schade kan worden voorkomen. Op grond van de Natuurbeschermingswet geldt een vergunningplicht. Als een vergunning nodig is, dan moet, om de uitvoerbaarheid voor het bestemmingsplan aan te tonen, aannemelijk worden gemaakt dat een vergunning kan worden verleend, zo nodig met mitigerende maatregelen, of door middel van compensatie.
Het bestemmingsplangebied Lijnbaankwartier-Coolsingel ligt niet in of nabij een gebied dat is aangewezen in het kader van de natuurbeschermingswet. De Nieuwe Maas maakt wel deel uit van de nationale ecologische hoofdstructuur. Het plangebied ligt echter op enige afstand van de rivier, zodat Invloed van ontwikkelingen in het plangebied op de ecologische hoofdstructuur niet wordt verwacht.
In het kader van de Flora- en faunawet dient te worden nagegaan of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde fauna door voorgenomen ontwikkelingen kans lopen te worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt) of groeiplaatsen van beschermde flora verdwijnt. Afhankelijk van de zwaarte van bescherming van een soort kan een ontheffingplicht aan de orde zijn, waarbij mitigerende en compenserende als voorwaarden kunnen worden gesteld.
Vanwege het grotendeels verharde, sterk stedelijke karakter van het plangebied en daarmee de menselijke beïnvloeding is het onwaarschijnlijk dat er hier geschikte groeiplaatsen voor strikt beschermde plantensoorten aanwezig zijn.
Van de meeste beschermde soorten is de aanwezigheid in het plangebied uit te sluiten of zeer onwaarschijnlijk. Aanwezigheid van een aantal beschermde soorten is in Lijnbaankwartier-Coolsingel echter niet op voorhand uit te sluiten. Voor het sterk verstedelijkte gebied zijn dit vooral soorten uit de soortgroepen vleermuizen en jaarrond beschermde vogels. Uit losse waarnemingen is aanwezigheid van vleermuizen reeds aangetoond, ook zijn er enkele (kleine) verblijfplaatsen bekend midden in het centrum. Fourageergelegenheid is vooral aanwezig in de vorm van kleine binnentuinen/plaatsen. Verblijfplaatsen kunnen echter door het hele gebied worden verwacht. Bij eventuele ontwikkelingen waarbij sloop en/of verwijderen van grote hoeveelheden groen aan de orde is en plaatsing verlichting etc. dient men bedacht te zijn op mogelijke negatieve effecten op deze soorten. Naast vleermuizen zijn in het bestemmingsplangebied ook vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen als huismus en gierzwaluw te verwachten. Van beide soorten zijn waarnemingen bekend en het is daardoor ook niet op voorhand uit te sluiten dat er verblijfplaatsen (nesten) aanwezig zijn. Voor huismus zal dit vooral op locaties zijn waar kleinschalig groen aanwezig is (bv. hagen/struwelen). Voor gierzwaluw gaat het vooral om daken met dakpannen waaronder genesteld kan worden (dakpannen zijn in het plangebied nauwelijks aanwezig, waardoor de kans op verblijfplaatsen klein is). Tot slot is in het gebied ook de slechtvalk waargenomen. Deze roofvogelsoort broedt op hoge gebouwen, masten en torens.
Het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel legt grotendeels de bestaande situatie vast en neemt de ontwikkelmogelijkheden uit de voorgaande bestemmingsplannen over. Het plan voorziet niet in grootschalige sloop of nieuwbouw op onbebouwde locaties. De belangen van de wettelijk beschermde soorten flora en fauna staan de vaststelling van het bestemmingsplan daarom niet in de weg.
Bij sloop of grootschalige renovatie moet bekeken worden of negatieve effecten op beschermde soorten (met name vleermuizen en de huismus) kunnen optreden. Indien dat het geval is dient mogelijk een ontheffing voor de werkzaamheden te worden verkregen.
Rotterdam ambieert een duurzame ruimtelijke ontwikkeling van de stad, de regio en de haven.
Binnen de stad speelt het streven naar duurzaamheid op alle schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad als geheel, als op het niveau van de verschillende stadsdelen: de binnenstad, wijken en buurten en op het niveau van een gebouw. Deze duurzaamheidsambitie is uitgewerkt in een aantal beleidsplannen, zoals het Programma Duurzaam, Rotterdamse Woningkwaliteit (RWK), het Waterplan Rotterdam, Gezond in de stad, de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit (RAL) en het Rotterdam Climate Initiative (RCI).
Het Programma Duurzaam benoemt de volgende Rotterdamse duurzaamheidsprincipes:
Deze ambitie is in het Programma Duurzaam geconcretiseerd in 10 duurzaamheidsopgaven. Bij ruimtelijke plannen is opgave 10 “bevorderen van duuzame gebiedsontwikkeling” de overkoepelende opgave. Een aantal van de andere opgaven vormen een specificering hiervan.
In 2013 is de Ontwikkelingsvisie Lijnbaankwartier vastgesteld, hierin is onder andere voor duurzaamheid de richting aangegeven die de gemeente op wil. Het Lijnbaankwartier heeft een hoge bebouwingsdichtheid. Een hoge dichtheid biedt vanuit duurzaamheid vele voordelen en wordt daarom ook wel "ecodensity" genoemd. Daarom wil de gemeente het Lijnbaankwartier nog verder verdichten. Dit om tot een nog efficiënter ruimtegebruik te komen, maar vooral om een betere functiemenging te verkrijgen. Dit betekent het toevoegen van (een gevarieërder aanbod aan) woningen, want deze functie is nu ondervertegenwoordigd in het centrum.
Het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel is een gebiedsbestemmingsplan met verschillende ontwikkelingen en keuzes die bijdragen aan de ambities en opgaven uit het Programma Duurzaam. De mogelijkheid in het geldende plan om andere functies (kantoren) te transformeren tot woningen wordt nagenoeg overal overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Een toename van woningen in het centrum heeft een positief effect op de duurzaamheid. Door de goede bereikbaarheid met het openbaar vervoer wordt duurzame mobiliteit bevorderd en de CO2-uitstoot verminderd. Door te verdichten in het centrum wordt de energie-efficiency verbeterd en wordt omschakelen naar duurzame energie makkelijker. Ook wordt door een grotere en gevarieërdere woningvoorraad de toekomstbestendigheid van (andere functies in) het centrum vergroot. Het bestemmingsplan voorziet in een toevoeging van horeca en detailhandel, waarbij de cultuurhistorische kwaliteit van het Lijnbaankwartier behouden blijft. Dit leidt tot waardecreatie en meer levendigheid, waardoor de toekomstbestendigheid van het gebied wordt versterkt.
Voor het Lijnbaankwartier is een duurzaamheidsprofiel opgesteld. Hieruit blijkt dat twee van de aspecten waarop het gebied slecht scoort geluidshinder en luchtkwaliteit zijn. De duurzaamheidswinst door verdichting met woningen wordt deels teniet gedaan als deze aspecten niet verbeteren.
De verdichting die het bestemmingsplan mogelijk maakt leidt ook bij gelijkblijvend autogebruik niet tot een overschrijding van de wettelijke normen en het NSL (zie paragraaf 6.5). Door de fietsvoorzieningen te verbeteren daalt naar verwachting het autogebruik ten gunste van de fiets. De gemeente zet in op meer groen in de wijk, dit heeft een positieve invloed op aspecten van luchtkwaliteit. In het bestemmingsplan is vastgelegd dat er binnen 50 meter langs drukke wegen geen nieuwe scholen en kinderdagverblijven mogen worden gevestigd. Zodat negatieve effecten op de gezondheid bij kinderen als kwetsbare groep wordt tegengegaan.
In Lijnbaankwartier-Coolsingel wordt geluidshinder bijna volledig veroorzaakt door het wegverkeer. Stedelijk wordt het geluidsprobleem aangepakt door het aanbrengen van stil asfalt en het isoleren van (bestaande) gevels. Deze ingrepen kunnen echter niet in een bestemmingsplan worden geborgd. Uit het akoestisch onderzoek t.b.v. het bestemmingsplan blijkt dat alle nieuwbouwwoningen over een geluidluwe gevel kunnen beschikken, dit is als verplichting in het bestemmingsplan opgenomen. Bij transformatie van kantoren naar woningen is als voorwaarde gesteld dat ook deze woningen over een acceptabel geluidsniveau in de woning moeten beschikken.
Bij duurzaam bouwen is de insteek om er zorg voor te dragen dat tijdens de hele kringloop van bouwen, renoveren en beheren van bouwwerken, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het Bouwbesluit geeft aan welk kwaliteitsniveau ten minste is vereist. In Rotterdam geldt daarnaast 'De Rotterdamse Woningkwaliteit' (RWK). Het RWK is een eenvoudig systeem van aanvullende kwaliteiten op het Bouwbesluit en bestaat uit zes thema's: oppervlakte, veiligheid, toegankelijkheid, duurzaamheid, flexibiliteit en comfort. Een aantal van de duurzaam bouwen maatregelen kunnen worden toegepast bij nieuwe ontwikkelingen in Nieuw Crooswijk:
Eén van de meest ambitieuze doelstellingen is om de CO2-uitstoot in 2025 met 50% te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990. Ook wordt in 2025 gestreefd naar een energieneutrale gebouwde omgeving.
Om een substantiële bijdrage aan deze doelstelling te leveren en energie te besparen, is het beleid van de gemeente Rotterdam er op gericht zoveel mogelijk woningen, bedrijven en voorzieningen aan te sluiten op een collectief warmtenet. Dit warmtenet omvat een stelsel van leidingen waardoor warm water wordt gepompt voor verwarming en warm tapwater. Daarbij wordt als warmtebron gebruik gemaakt van industriële restwarmte. Bij grootschalige toepassing, op gemeentelijk niveau, wordt een grote milieuwinst behaald op het gebied van het broeikaseffect (CO2) en de lokale luchtkwaliteit (NOx).
Dankzij de in 2007 doorgevoerde aanpassing van de bouwverordening wordt aansluiting op het warmtedistributienet bevorderd. Indien ter plaatse een warmtedistributienet aanwezig is, dan dient een te bouwen bouwwerk te worden aangesloten op dat net. Dit is aan de orde als het bouwwerk minder dan 40 meter van de dichtstbijzijnde leiding ligt, of als de kosten van de aansluiting niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 meter.
De binnenstad van Rotterdam heeft stadsverwarming, met als basis de gasgestookte centrale aan de Delftsevaart die ook stroom levert. Deze energie wordt niet duurzaam maar wel relatief efficiënt opgewekt en is daarom ook geschikt voor de toekomst. Een vereiste voor nieuwe bouwontwikkelingen is dat deze aansluiting krijgen op het stedelijk warmtenet. Naast een vraag naar warmte is er ook een toenemende vraag naar koude. Een koudenet in de binnenstad kan voor een forse besparing op elektriciteit. In delen van de binnenstad worden de mogelijkheden voor warmte-koudeopslag benut, maar in het Lijnbaankwartier is hiervoor veel vrije ruimte.
De gemeente bevordert het opwekken van duurzame energie in de gebouwde omgeving. Kleine windmolens ('urban wind') en photovoltaïsche zonnepanelen (PV) zijn nu nog niet concurrerend met netstroom, maar dat wordt in de nabije toekomst wel verwacht. Naast bovengenoemde maatregelen moeten nieuw op te richten gebouwen of gebouwen die gerenoveerd worden daarom wat betreft daklast ook geschikt zijn voor het (na)plaatsen van zonnepanelen, zonneboiler of een groen dak. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het klimaatprogramma van Rotterdam dient bij het ontwerp van gebouwen rekening te worden gehouden met duurzaam bouwen principes en de energieprestatie eisen. Zo is het reeds langer het verplicht om een EPC-berekening (EnergiePrestatieCoëfficiënt) in de dienen in het kader van het aanvragen van een omgevingsvergunning.
De gemeente Rotterdam stimuleert de aanleg van groene daken in Rotterdam. Zo heeft de stad inmiddels een aantal gemeentelijke gebouwen voorzien van een groen dak.
Wanneer groene daken op grote schaal worden toegepast dragen ze bij aan een duurzame en gezonde stad. Groene daken vangen regenwater op en voeren het vertraagd af. Hierdoor wordt het riool minder belast als het hard regent. Groene daken nemen stofdeeltjes op uit de atmosfeer en vormen zo een buffer tegen luchtvervuiling. Daarmee leveren groene daken een bijdrage aan de vermindering van CO2-uitstoot. Een beplant dak isoleert het pand eronder. Daardoor blijft het vooral in de zomer koeler in huis. Bovendien stralen groene daken bij hogere temperaturen minder warmte uit waardoor het ook een gunstige invloed heeft op de omgevingstemperatuur. En natuurlijk wordt de stad groener, waardoor er meer kansen komen voor flora en fauna en de leefbaarheid wordt verbeterd.
In Lijnbaankwartier-Coolsingel is overwegend sprake van platte daken, hetgeen veel mogelijkheden biedt voor groene daken en daktuinen. Ook is er sprake van veel hoogteverschil tussen de daken. Omdat de meeste daken zichtbaar zijn vanuit hogere bebouwing is het extra waardevol om deze te vergroenen.
Met betrekking tot handhaving is er een groot verschil tussen een stedelijk gebied en een buitengebied. In tegenstelling tot in een buitengebied is het in een omvangrijk en dichtbebouwd stedelijk plangebied ondoenlijk alle bestaande illegale bebouwing en gebruik te inventariseren. In de praktijk is het lang niet altijd mogelijk om van buitenaf waar te nemen wat zich in een pand of op een besloten binnenterrein afspeelt en het ontbreekt aan capaciteit om hier in het kader van de opstelling van een bestemmingsplan een stelselmatig onderzoek naar in te stellen. Bovendien zou een dergelijke inventarisatie altijd een momentopname zijn. Het zou te ver voeren om uit de jurisprudentie, die leert dat er in beginsel een handhavingsplicht bestaat, af te leiden dat er ook in alle gevallen een opsporingsplicht bestaat.
Uiteraard zal altijd worden gereageerd op klachten van omwonenden. Doordat illegale situaties, die reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan, worden uitgezonderd van het overgangsrecht, bestaat, op grond van de jurisprudentie, ook na langere tijd in beginsel nog de mogelijkheid om handhavend op te treden, indien een situatie aan het licht komt die redelijkerwijze niet eerder bekend kon zijn. Juridisch zijn deze situaties immers wegbestemd. Per geval zal door het bevoegde bestuursorgaan een zorgvuldige belangenafweging worden gemaakt.
Op 16 april 2002 hebben burgemeester en wethouders de "Kadernota handhaving dS+V" vastgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten voor de handhaving op het gebied van de dS+V zijn vastgelegd. Deze nota wordt door de dagelijks besturen van de meeste Rotterdamse deelgemeenten formeel onderschreven. In de nota wordt de wijze waarop het handhavingsbeleid wordt georganiseerd vastgelegd. Zo is onder andere een Handhavingscommissie ingesteld, die advies uitbrengt. Voorts heeft het college een beleid ingezet dat is gericht op programmatisch handhaven (bijvoorbeeld horeca, kinderdagverblijven, verblijfsinrichtingen). Hierbij ligt de prioriteit bij veiligheid.
Locatie aan de Kruiskade tussen Thalia en Hilton
Dit betreft de bouwontwikkeling in het kader van Klein en Fijn. De grondopbrengsten van de gemeente zullen voldoende zijn voor alle gemeentelijke kosten behorende bij deze ontwikkeling via een te sluiten anterieure overeenkomst en/of via het programmabudget Klein en Fijn. De grondexploitatie van deze locatie is derhalve financieel haalbaar.
Locatie Pompenburg
Voor de gebieden gelegen aan de Schiekade/Couwenburgstraat, voormalig Hofpleinstation en Stroveer/Couwenburg zijn wijzigingsbevoegdheden voor B&W opgenomen waarmee de huidige bestemming 'Verblijfsgebied' en 'Spoorverkeer' kunnen worden gewijzigd in de bestemming 'Centrum-2'. Deze locaties kunnen dan worden gerealiseerd nadat een wijzigingsprocedure is doorlopen; dit zal niet plaatsvinden dan nadat de financiële uitvoerbaarheid van die projecten is vastgesteld. De financiële afweging verschuift daarmee naar de toekomst.
In het kader van het overleg bij de voorbereiding van bestemmingsplannen, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan:
De provincie geeft aan dat het provinciale beoordelingskader vastgelegd is in de provinciale Structuurvisie (PSV) en de Verordening Ruimte (VR). De provincie heeft het bestemmingsplan hieraan getoetst en geconstateerd dat het bestemmingsplan op enkele punten niet conform dit beleid is.
Direct ten noorden van het plangebied ligt de spoorlijn en de tunnelmond van de spoorlijn. Over deze spoorlijn vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dit transport van gevaarlijke stoffen is voor het onderhavige bestemmingsplan een relevante risicobron.
In onderhavig plan worden kwetsbare functies, vooral kantoren, deels via wijzigingsbevoegdheden mogelijk gemaakt. Als gevolg hiervan zal er sprake zijn van een toename van het groepsrisico. In de toelichting van het bestemmingsplan bij dit onderdeel Externe Veiligheid is de spoorlijn waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt niet bij de relevante risicobronnen opgenomen.
Uitgangspunt van het provinciaal beleid ten aanzien van externe veiligheid is dat indien het groepsrisico, veroorzaakt door risicobronnen, als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen boven de oriëntatiewaarde komt te liggen, een goed onderbouwde risicoverantwoording nodig is. De beleidsvisie 'Duurzaamheid en Milieu' beschrijft het beleid op het gebied van externe veiligheid. Wanneer het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt, dient aannemelijk te worden gemaakt dat op termijn wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde en moet aangetoond worden dat een maximale inspanning is geleverd om de gevolgen van een ongeval tot een minimum te beperken.
Ten aanzien van transport van gevaarlijke stoffen over dit spoor dient een paragraaf externe veiligheid te worden opgenomen over de verantwoording van het groepsrisico (GR). Deze ontbreekt in de toelichting van het onderhavige bestemmingsplan.
Commentaar:
In paragraaf 6.7.1 was reeds de volgende tekst opgenomen: "In het noorden en ten noorden van het plangebied zijn de spoorlijn van Rotterdam naar Dordrecht en het station Rotterdam Centraal gelegen. Over dit spoor vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dit transport van gevaarlijke stoffen is voor het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel de enige relevante risicobron".
Tussen het plangebied en het station ligt Rotterdam Central District (RCD). Voor RCD is een structuurvisie opgesteld, waarbij een groepsrisicoberekening is uitgevoerd met als uitgangspunt de persoonsdichtheid na realisatie van de voorziene ontwikkelingen. Door het college van B&W is op 27 september 2011 een expliciet besluit genomen ten aanzien van het groepsrisico van de RCD gebiedsontwikkeling. Het college heeft besloten dat het toekomstige groepsrisico na realisatie van de bouwlocaties van RCD niet meer mag bedragen dan 5,2 keer de oriëntatiewaarde gelet op het belang van deze ontwikkelingen en de maatregelen die op het gebied van zelfredzaamheid en hulpverlening worden getroffen. Dit groepsrisico is met de komst van het Basisnet Spoor verlaagd van 5,2 maal de oriëntatiewaarde naar 2,3 maal de oriëntatiewaarde.
Het invloedsgebied groepsrisico van RCD valt samen met het invloedsgebied van Lijnbaankwartier- Coolsingel. Het groepsrisico binnen dit invloedsgebied wordt voornamelijk veroorzaakt door de huidige en toekomstige bebouwing in het RCD. Het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel voorziet niet in een toename van de persoonsdichtheid binnen het invloedsgebied. Om bovengenoemde redenen heeft de gemeente Rotterdam in paragraaf 6.7.2 aangegeven het groepsrisico in het kader van het bestemmingsplan Lijnbaankwartier-Coolsingel verantwoord te achten.
De drie in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden zullen bij toepassing wel tot een toename van het groepsrisico leiden. Maar deze mogelijke toename behoeft niet reeds bij de vaststelling van het bestemmingsplan te worden verantwoord. Indien er concrete plannen voor deze locaties zijn kan het college deze met toepassing van de wijzigingsbevoegdheden toestaan. Er moet dan een wijzigingsplan worden opgesteld, waarin het effect van de ontwikkelingen op het groepsrisico zal moeten worden verantwoord. Om bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde een toename van het groepsrisico verantwoord te kunnen achten is maatwerk nodig, waarbij uitvoerig moet worden gekeken naar maatregelen om het effect te verkleinen, naar de zelfredzaamheid en de mogelijkheden voor rampbestrijding en hulpverlening.
Het is niet mogelijk om aannemelijk te maken dat op termijn aan de oriëntatiewaarde zal worden voldaan. Voldoen aan de oriëntatiewaarde is alleen mogelijk door maatregelen aan de bronkant (het verder terugdringen of staken van het transport van gevaarlijke stoffen) en/of door niet of minder te verdichten in het RCD. Op het eerste heeft de gemeente geen zicht en geen invloed en het tweede is niet wenselijk gezien de functie van het RCD als belangrijk stedelijk knooppunt.
Uitgangspunt van het provinciaal beleid is dat nieuwe kantoren alleen worden toegelaten binnen de invloedsfeer van de belangrijkste knooppunten van openbaar vervoer in de centra van stedelijke gebieden. De herontwikkelingslocatie Pompenburg, welke onderdeel uitmaakt van het Central District Rotterdam (RCD), is in de actualisering Provinciale Structuurvisie en de verordening Ruimte (VR) als ontwikkelingslocatie voor kantoren opgenomen.
Het plan is gezien de situering in het plangebied in het Central District Rotterdam in overeenstemming met artikel 7, lid 1 van de VR.
Artikel 2 van de VR schrijft voor dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op nieuwe ontwikkelingen met wonen, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen voorziet in een aantoonbare behoefte en gebaseerd is op een regionale visie op het programma terzake of tenminste op regionaal niveau is afgestemd. De toelichting van het plan dient hierover een verantwoording te bevatten. Deze verantwoording ontbreekt.
Commentaar:
In paragraaf 4.2.2 en van de toelichting is alsnog ingegaan op het regionale kantorenbeleid en de regionale afstemming hierover. Aangegeven is dat de locatie Hofplein/Pompenburg onderdeel uitmaakt van een regionaal knooppunt en dat het beoogd kantorenprogramma onderdeel is van de studie/reservelijst op de groslijst met kantorenprojecten.
De herontwikkelingslocatie Pompenburg, welke onderdeel uitmaakt van het Central District Rotterdam (RCD), is in de actualisering Provinciale Structuurvisie en de verordening Ruimte (VR) als ontwikkelingslocatie voor kantoren opgenomen. Pompenburg bevindt zich binnen de invloedsfeer van de belangrijkste knooppunten van openbaar vervoer in Rotterdam. Het programma op de locatie Hofplein/Pompenburg maakt een onderdeel uit van de groslijst met het regionale kantorenprogramma. Met dit programma wordt recht gedaan aan de primaire ontwikkelingsrol die bij marktpartijen en gemeenten ligt, wordt de overprogrammering gereduceerd, wordt gestuurd op een beter evenwicht tussen ruimtevraag en -aanbod en blijft er, zij het na onderlinge afstemming, ruimte voor maatwerk.
De provincie wijst erop dat naar verwachting de Visie Ruimte en Mobiliteit (integrale herziening van de PSV) en de gewijzigde verordening Ruimte medio 2014 door Provinciale Staten zal worden vastgesteld. Dit kan ertoe leiden dat de gemeente het onderhavige bestemmingsplan opnieuw zal moeten aanpassen aan de toekomstige Verordening Ruimte.
Commentaar:
Van deze opmerking wordt kennisgenomen.
Het voornoemde plan is door ons getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor onze aardgastransportleidingen, zoals bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Op grond van deze toetsing komen wij tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
Commentaar:
Voor kennisgeving aangenomen.
Het bovengenoemde plan heeft geen nadelige invloed op het watersysteem. Het hoogheemraadschap heeft daarom geen bezwaar tegen de vaststelling van het plan.
Commentaar:
Voor kennisgeving aangenomen.
BOOR geeft aan dat bij de tekst over archeologie in de Toelichting een deel van de door het BOOR aangeleverde tekst is weggevallen of weggelaten. BOOR verzoekt om deze tekst toch op te nemen. Betreffende tekst over de bewoningsgeschiedenis van het gebied vormt een onderbouwing voor het gekozen beleid. Het gaat om de tekst bij het kopje 'Bewoningsgeschiedenis'.
Commentaar:
De geleverde tekst was abusievelijk in een aparte paragraaf terechtgekomen. De tekst is nu alsnog opgenomen als subparagraaf 3.2.2 van de toelichting.
De afdeling Risicobeheersing van de VRR brengt in het kader van externe veiligheid advies uit over de verantwoording van het groepsisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. Zij doet dit door midddel van een analyse van de omgeving, waarbij risicobronnen, mogelijke scenario's en hun effecten worden beschouwd.
VRR geeft aan dat voor het beoordelen van het ruimtelijk plan het college van B&W een gemotiveerde afweging dient te maken tussen de overwegingen met betrekking tot externe veiligheid en de toegevoegde waarde van het ruimtelijk plan. Graag verneemt de VRR het besluit van B&W met betrekking tot de onderstaande adviespunten.
Binnen de 100%-letaliteiscontour (140 meter vanuit het hart van de spoorbaan) geen (her)ontwikkeling van zeer kwetsbare bestemmingen mogelijk maken.
Commentaar:
Het bestemmingsplan voorziet niet in de (her)ontwikkeling van zeer kwetsbare bestemmingen binnen deze contour.
Eventuele (her)ontwikkeling van zeer kwetsbare bestemmingen binnen 200 meter vanuit het hart van de spoorbaan zodanig te realiseren dat deze beschermd zijn tegen brandoverslag als gevolg van een BLEVE. Hierbij kan voor de gevels gericht naar het spoor gedacht worden aan blinde gevels of het beperken van het glasoppervlak. De gevels en/of glasoppervlakken die gericht zijn naar het spoor, behoren bestand te zijn tegen een warmtestralingsflux > 35 kW/m2. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient bij de brandpreventieve toets rekening te worden gehouden met de effecten van een BLEVE op de gevel.
Eventuele (her)ontwikkeling van zeer kwetsbare bestemmingen binnen de 1%-letaliteitscontour (330 meter vanuit het hart van de spoorbaan) zodanig construeren dat aanwezigen bij een dreigende BLEVE goede ontvluchtingsmogelijkheden hebben. Voor het ontvluchten is het wenselijk minimaal één (nood)uitgang van het spoor af te richten en in voldoende mate aan te laten sluiten op de infrastructuur van de omgeving.
Eventuele (her)ontwikkelingen binnen de 1%-letaliteitcontour (30 meter vanuit de rechterspoorbaan) zodanig te construeren dat deze beschermd zijn tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) als gevolg van een plasbrand. Hierbij kan voor de gevels gericht naar het spoor gedacht worden aan blinde gevels of het beperken van het glasoppervlak. De gevels en/of glasopppervlakken die gericht zijn naar het spoor behoren bestand te zijn tegen een warmtestralingsflux > 15 kW/m2. Bij de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient bij de brandpreventieve toets rekening te worden gehouden met de effecten van een plasbrand op de gevel.
Eventuele (her)ontwikkelingen binnen de 1%-letaliteitcontour (30 meter vanuit de rechterspoorbaan) van het spoor zodanig te construeren dat aanwezigen bij een (dreigende) plasbrand goede ontvluchtingsmogelijkheden hebben. Voor het ontvluchten is het wenselijk minimaal één (nood)uitgang van het spoor af te richten en in voldoende mate aan te laten sluiten op de infrastructuur van de omgeving.
Eventuele (her)ontwikkelingen binnen de 1%-letaliteitcontour (120 meter vanuit het hart van het spoor) zodanig te construeren dat bij een toxische wolk de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van aanwezigen verbeterd wordt. Als deuren, ramen en ventilatieopeningen afsluitbaar zijn en het luchtverversingssysteem uitgeschakeld kan worden, is een object geschikt om enkele uren in te schuilen.
Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezigen personen, zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne "Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand".
Commentaar n.a.v. 9.5.2 t/m 9.5.7:
Zoals door de Veiligheidsregio wordt gesteld vallen deze adviezen niet binnen de context van de Wet ruimtelijke ordening en kan dit niet in het bestemmingsplan worden geregeld.