direct naar inhoud van Regels
Plan: Offem-Zuid, eerste fase
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0575.UPOZOffemZuid-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het uitwerkingsplan Offem-Zuid, eerste fase van de gemeente Noordwijk;

1.2 uitwerkingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0575.UPOZOffemZuid-VA01 met de bijbehorende regels;

1.3 landschappelijke waarde:

belang in geomorfologisch (betrekking hebbende op de geologische ontstaanswijze) en landschappelijk-esthetisch opzicht, vooral gericht op de onderlinge samenhang (herkenbaarheid) van deze elementen;

1.4 natuurwaarde:

belang in botanisch, ornithologisch en algemeen zoölogisch opzicht en verder met geologische en bodemkundige waarde, waarbij met name de onderlinge samenhang (ecologie) van belang is;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aan huis verbonden beroep en bedrijf:

een beroep of bedrijf dat in of bij de woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat de ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.8 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.9 acceptabel hinderniveau:

De resultante van het uitgebreide afwegingsproces uitgevoerd door het bevoegd bestuursorgaan ten aanzien van de geurhinder van een inrichting.

1.10 ander bouwwerk:

een bouwwerk geen gebouw zijnde;

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 bebouwingspercentage:

de oppervlakte van gebouwen binnen het bouwvlak of, bij afwezigheid daarvan, het bestemmingsvlak, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak;

1.13 bed&breakfast:

een voorziening gericht op het - binnen een woning en door de bewoner - bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als ondergeschikte toeristisch recreatieve activiteit aan maximaal 4 personen;

1.14 bedrijfsgebouw:

niet voor bewoning bestemd gebouw ten dienste van een bedrijf, instelling of andere voorziening;

1.15 bestaande bouwwerk, object, afmeting, percentage, afstand, plaats, situatie:

bouwwerk, object, afmeting, percentage, afstand, plaats, situatie, zoals dat of die rechtens bestaat of mag bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats;

1.19 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.20 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van kelder- en kapverdiepingen;

1.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 brutovloeroppervlakte:

de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;

1.25 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.26 daknok:

hoogste punt van een schuin dak;

1.27 dakvoet:

laagste punt van een schuin dak;

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.29 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.30 erker:

een uitbouw van een woning, meestal voorzien van een borstwering en aan meer zijden voorzien van een raamconstructie;

1.31 extensieve dagrecreatie:

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie;

1.32 gastouderopvang:

een vorm van kinderopvang die met behoud van de woonfunctie door een bewoner van een woning wordt uitgeoefend en die voorziet in het verstrekken van kinderopvang voor maximaal zes kinderen tegelijk;

1.33 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.34 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.35 onderkomen:

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;

1.36 oorspronkelijke achtergevel:

de achtergevel waarbij moet uitgegaan worden van de situatie zoals die oorspronkelijk, dus ten tijde van de oplevering van het hoofdgebouw was.

1.37 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.38 peil:
  • e. peil ten aanzien van maaiveld: voor een bouwwerk, waarvan de voorgevel niet direct aan de openbare weg grenst: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende maaiveld ter plaatse van de voorgevel;
  • f. peil ten aanzien van de weg: voor een bouwwerk, waarvan de voorgevel direct aan de openbare weg grenst: de gemiddelde hoogte van die weg ter plaatse van de voorgevel
1.39 seksinrichting:

een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting worden in elk geval verstaan: een bordeel;

1.40 sociale woning:

Woningen als bedoeld in de artikelen 1.1.1 eerste lid sub d en e van het Besluit ruimtelijke ordening, zoals nader omschreven in de doelgroepenverordening sociale woningbouw.

1.41 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

1.42 voorgevel:

De naar de openbare weg gerichte gevel van een gebouw/het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel wordt aangemerkt;

1.43 voorgevelrooilijn:

de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen;

1.44 woning:

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouding.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de oppervlakte van een ondergronds bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren , verticaal geprojecteerd op het onderliggende horizontale vlak.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bruggen en duikers;
  • c. bermen en beplanting;
  • d. voet- en fietspaden;
  • e. water;
  • f. verhardingen;
  • g. reclamevoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte mag niet meer dan 20 m² bedragen, en
  • b. de bouwhoogte mag niet meer dan 4 m bedragen.
3.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 4 m.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met maximaal twee rijstroken;
  • b. in- en uitvoeg- en opstelstroken;
  • c. fiets- en voetpaden;
  • d. groen- en parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, waterpartijen;
  • e. bruggen en duikers;
  • f. geluidwerende voorzieningen;
  • g. voor instandhouding en ontwikkeling van ecologische verbindingszones tussen natuur- en natuurontwikkelingsgebieden, en
  • h. bij een en ander behorende andere voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte mag niet meer dan 20 m² bedragen, en
  • b. de bouwhoogte mag niet meer dan 4 m bedragen.
4.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
bouwwerken   max. bouwhoogte  
licht- en andere masten, informatieborden, verkeerstekens en -regelinstallaties   12 m  
bruggen, viaducten, geluidwerende voorzieningen   6 m  
overige andere bouwwerken   4 m  

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. watergangen, waterpartijen en oeverstroken;
  • b. waterhuishouding;
  • c. voor instandhouding en ontwikkeling van ecologische verbindingszones tussen natuur- en natuurontwikkelingsgebieden;
  • d. extensieve dagrecreatie;
  • e. bij een en ander behorende voorzieningen.
5.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in lid 5.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals duikers, bruggen, kademuren, beschoeiingen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 15 (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) is van toepassing op het uitvoeren van in dat artikel aangegeven werken en werkzaamheden, op en in de daarbij aangegeven gronden, met de daarbij aangegeven voorwaarden en uitzonderingen.

Artikel 6 Woongebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen,
  • b. beroep aan huis,
  • c. tuinen en erven,
  • d. verkeersvoorzieningen,
  • e. groen- en speelvoorzieningen,
  • f. water,
  • g. geluidwerende voorzieningen,
  • h. bij een en ander behorende in- en uitritten, parkeervoorzieningen en andere voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels

Op en in de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

6.2.1 Woningen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen mag niet meer dan 240 bedragen, waarvan minimaal 25% uit sociale woningbouw moet bestaan;
  • b. de bouwhoogte van grondgebonden woningen mag ten hoogste 10 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van gestapelde woningen mag ten hoogste 13 m bedragen.
6.2.2 Bijbehorende bouwwerken bij woningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw aan de achter- of zijgevel mag niet meer bedragen dan 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
  • c. de breedte van een aan- of uitbouw aan de zijgevel mag niet meer bedragen dan 2,5 m gerekend vanaf de oorspronkelijke zijgevel van het hoofdgebouw;
  • d. de goothoogte en bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3 m respectievelijk 4,5 m;
  • e. de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot het openbaar toegankelijk gebied mag niet minder bedragen dan 1 m;
  • f. de afstand van een bijbehorend bouwwerk vanaf de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 1 m;
  • g. het bij het oorspronkelijk hoofdgebouw behorende achtererfgebied mag als gevolg van alle bijbehorende bouwwerken voor niet meer dan 50% worden bebouwd;
  • h. de oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken bij aaneengesloten woningen mag niet meer bedragen dan 45 m²;
  • i. de oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken bij halfvrijstaande en vrijstaande woningen mag niet meer bedragen dan 60 m²;
  • j. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat de bouw van een bijbehorend bouwwerk (in de vorm van erker en/of luifel) aan de voorgevelgrens is toegestaan met dien verstande, dat:
    • 1. de diepte niet meer bedraagt dan 1 m, waarbij ten minste 2 m tuindiepte dient te resteren;
    • 2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 0,30 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van de woning;
    • 3. de breedte niet meer bedraagt dan:
      • indien de breedte van het bestaande raamkozijn wordt benut, de breedte van het bestaande raamkozijn plus de zijwanden van het bijbehorende bouwwerk;
      • in andere gevallen mag de breedte niet meer bedragen dan 3,5 m;
    • 4. er nog geen bijbehorend bouwwerk aan de voorzijde van de woning is gerealiseerd;
    • 5. een bijbehorend bouwwerk kan worden uitgevoerd in een combinatie van een erker met een boven de entree van de woning doorlopende luifel.
6.2.3 Dakkapellen op woningen

Voor het bouwen van een dakkapel gelden de volgende regels:

  • a. indien meerdere dakkapellen op één dakvlak of op meerdere aaneengesloten dakvlakken zijn gevestigd mogen deze uitsluitend worden gebouwd op een regelmatig gerangschikte en horizontale lijn;
  • b. bij een individueel hoofdgebouw mag een dakkapel uitsluitend gecentreerd in het dakvlak of gelijk aan geleding gevel worden gebouwd;
  • c. de onderzijde van een dakkapel mag niet minder dan 0,5 m en niet meer dan 1 m boven de dakvoet worden gebouwd;
  • d. de bovenzijde van een dakkapel mag niet minder dan 0,5 m onder de daknok worden gebouwd. Uitzondering mogelijk voor plaatsing in het achterdakvlak;
  • e. een dakkapel op een mansardedak mag uitsluitend worden gebouwd in het onderste deel van het dakvlak, met de bovenkant gelijnd aan de knik in het dakvlak;
  • f. op het voordakvlak mag
    • 1. per hoofdgebouw niet meer dan één dakkapel worden gebouwd,
    • 2. de zijkant van een dakkapel op niet meer dan 0,80 m uit het hart van de woningscheidende bouwmuur of vanaf de buitenzijde van de zijgevel worden gebouwd, met dien verstande dat bij een twee-onder-één-kap woningen ook één gecentreerde dakkapel op het gezamenlijke dakvlak mogelijk is,
    • 3. de bouwhoogte van een dakkapel maximaal 1,50 m bedragen, gemeten vanaf de voet van de dakkapel tot de bovenzijde van het boeibord of de daktrim,
    • 4. de breedte van een dakkapel maximaal 2/3 van de breedte van het dakvlak bedragen, gemeten tussen het hart van de woningscheidende bouwmuren of buitenzijde van de gevels;
  • g. op het zijdakvlak mag:
    • 1. de zijkant van een dakkapel niet meer dan 0,50 m uit het hart van de scheidende bouwmuur of vanaf de buitenzijde van de gevel worden gebouwd,
    • 2. de bouwhoogte van een dakkapel maximaal 1,75 m bedragen, gemeten vanaf de voet van de dakkapel tot de bovenzijde van het boeibord of de daktrim,
    • 3. de breedte van de dakkapel maximaal 2/3 van de breedte van het dakvlak bedragen, gemeten tussen het hart van de woningscheidende bouwmuren of de buitenzijde van de gevels.
6.2.4 Andere bouwwerken bij woningen

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. andere bouwwerken mogen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 1 m voor erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel(lijn);
    • 2. 2 m voor overige andere bouwwerken.
6.2.5 Bouwwerken ten aanzien van verkeersvoorzieningen

Voor het bouwen van bouwwerken ten aanzien van verkeersvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de inhoud van gebouwen mag niet meer dan 25 m³ bedragen;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 10 m bedragen.
6.2.6 Bouwwerken ten aanzien van nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van bouwwerken ten aanzien van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de inhoud van gebouwen mag niet meer dan 60 m³ bedragen;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 4 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 2 m bedragen.
6.2.7 Hogere grenswaarde

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen waarvoor een hogere waarde in het kader van de Wet geluidhinder is vastgesteld, wordt slechts verleend, als uit een akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting van de gevel ter plaatse van ten minste één van de tot de woning behorende buitenruimten een waarde van 48 dB, vanwege het wegverkeer op de Beeklaan, niet overschrijdt.

6.2.8 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
  • b. bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van de gemeentelijke parkeernormen, zoals opgenomen in bijlage 3, bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid;
  • c. parkeren voor de voorgevel van aaneengebouwde woningen is niet toegestaan, bij, twee-onder-een-kap en vrijstaande woningen is parkeren voor de voorgevel uitsluitend toegestaan als er bij de betreffende woning een garage aanwezig is of als er een oprit aanwezig is.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Dakterras

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in sublid 6.2.2, onder b ten behoeve van een dakterras bovenop een éénlaagse uitbouw aan de achterzijde waarbij:

  • a. boeiboorden tot een hoogte van 0,5 m zijn toegestaan;
  • b. terrashekjes en (dak)terrasafscheidingen tot een hoogte van 1,5 m zijn toegestaan, en
  • c. er geen afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. de uitstraling aan de straatzijde;
    • 2. de daglichttoetreding en bezonning van gebouwen op aangrenzende percelen.
6.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. Binnen deze bestemming is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of bedrijf toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
    • 1. er worden uitsluitend activiteiten uitgevoerd als bedoeld in categorie 1 van de bijlage 'Staat van bedrijfsactiviteiten', dan wel activiteiten die naar hun aard en omvang gelijk te stellen aan de genoemde categorieën;
    • 2. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
    • 3. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 1/3 deel van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de (woon)bebouwing tot een maximum van 50 m²;
    • 4. het plaatsen of gebruik van lichtreclame is niet toegestaan;
    • 5. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
    • 6. horeca en/of detailhandel is niet toegestaan, behoudens ondergeschikte detailhandel.
  • b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning is niet toegestaan.

Artikel 7 Leiding - Gas

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor:

  • a. een ondergrondse aardgastransportleiding met de hartlijn van de leiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas';
  • b. daarbij behorende voorzieningen.
7.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in lid 7.1:

  • a. mogen bouwwerken ten behoeve van de betreffende leiding worden gebouwd;
  • b. mag ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. het betreft vervanging, vernieuwing of verandering van een bestaand bouwwerk;
    • 2. de oppervlakte van het bouwwerk, gemeten onder, op en boven peil, niet wordt vergroot en
    • 3. gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
7.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 7.2, onder b, ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de betreffende andere bestemming van deze gronden, mits:

  • a. de integriteit en werking van en de veiligheid met betrekking tot de leiding niet worden geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten, en
  • b. ter zake daarvan vooraf advies van de leidingexploitant is ingewonnen.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Behoudens het bepaalde in lid 7.4.2, is het verboden zonder een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de hierna aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren op en in de gronden als bedoeld in lid 7.1:

  • a. het aanbrengen van bomen en andere diepwortelende beplantingen;
  • b. het aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waaronder begrepen het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen of ophogen van gronden en aanleggen van drainage;
  • d. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • e. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • f. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • g. het permanent opslaan van goederen.
7.4.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in sublid 7.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen vergunning was vereist;
    • 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende vergunning.
7.4.3 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden

Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 7.4.1, zijn slechts toelaatbaar, indien door de uitvoering daarvan, dan wel de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen:

  • a. de integriteit en werking van en de veiligheid met betrekking tot de leiding niet worden geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten, en
  • b. ter zake daarvan vooraf advies van de leidingexploitant is ingewonnen.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Aanvraag

De aanvrager van een Omgevingsvergunning - activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die betrekking heeft op gronden als bedoeld in lid 8.1, legt een KNA conform archeologisch onderzoeksrapport voor waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.

8.2.2 Vergunning

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het KNA conform opgesteld archeologisch onderzoeksrapport, als bedoeld in sublid 8.2.1 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de Omgevingsvergunning - activiteit bouwen verbonden voorschriften.
8.2.3 Voorschriften aan omgevingsvergunning

In de situatie als bedoeld in sublid 8.2.2, onder b, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de Omgevingsvergunning - activiteit bouwen verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.2.4 Uitzondering

Sublid 8.2.1, 8.2.2 en 8.2.3 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 100 m²;
  • c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
8.2.5 Vondsten tijdens bouwwerkzaamheden

Indien het bepaalde in sublid 8.2.3, onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften bij de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden om op of in de gronden, als bedoeld in lid 8.1, zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (Omgevingsvergunning - activiteit aanleggen) de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 50 cm;
  • b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.
  • g. landbouwactiviteiten die jaarlijks een deel van de grond afplaggen.
8.3.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in sublid 8.3.1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop lid 8.2 van toepassing is;
  • b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende ontgrondingsvergunning of Omgevingsvergunning - activiteit aanleggen, of
  • e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
8.3.3 Rapportageplicht

De aanvrager van een Omgevingsvergunning - activiteit aanleggen als bedoeld in sublid 8.3.1 die betrekking heeft op gronden als bedoeld in lid 8.1, legt een KNA conform onderzoeksrapport voor waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.

8.3.4 Omgevingsvergunning -activiteit aanleggen

Burgemeester en wethouders verlenen de Omgevingsvergunning - activiteit aanleggen indien naar hun oordeel uit het KNA conform archeologisch onderzoeksrapport als bedoeld in sublid 8.3.3 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de Omgevingsvergunning - activiteit aanleggen verbonden voorschriften.
8.3.5 Voorschriften aan omgevingsvergunning

In de situatie als bedoeld in sublid 8.3.4 onderdeel b, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de Omgevingsvergunning - activiteit aanleggen verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.3.6 Vondsten tijdens bouwwerkzaamheden

Indien het bepaalde in sublid 8.3.5, onderdeel c van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

8.4 Wijzigingsbevoegdheid
8.4.1 Wijzigen dubbelbestemming

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk in een andere dubbelbestemming wordt gewijzigd, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

8.4.2 Verwijderen dubbelbestemming

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, betreffende de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2', het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk van het plan wordt verwijderd, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Bouw- en bestemmingsgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouw- en bestemmingsgrenzen en bij de bepaling het bebouwde oppervlakte worden ondergeschikte bouwdelen van bouwwerken, zoals plinten, pilasters, luifels, kozijnen, gevelversieringen, brandtrappen, ventilatiekanalen, uitspringende schoorsteenwanden, gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en daarmee gelijk te stellen onderdelen waarvan de overschrijding van de bouwgrens of de bestemmingsgrens niet meer bedraagt dan 1,5 m, buiten beschouwing gelaten.

10.2 Bestaande bebouwing
  • a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afmetingen en afstandsmaten afwijken van de in Hoofdstuk 2 opgenomen bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. indien de bestaande afmetingen groter zijn dan de genoemde afmetingen, de afmetingen van de bestaande bouwwerken de maximale afmetingen zijn;
    • 2. indien de bestaande afstandsmaten kleiner zijn dan de genoemde afstandsmaten, de afstandsmaten van de bestaande bebouwing de minimale afmetingen zijn;
  • b. in geval van herbouw is hetgeen vermeld in lid 10.2, onder a sub 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  • c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  • d. een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een automatenhal;
  • e. een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige vuurwerkopslag;
  • f. een gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

12.1 milieuzone - geurzone

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' mogen geen woningen en andere geurgevoelige objecten worden gebouwd.

12.2 veiligheidszone - leiding

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, waaronder in ieder geval zijn begrepen woningen, worden gebouwd.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd omgevingsvergunning in afwijking van het plan te verlenen:

  • a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m² en de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
  • b. indien en voorzover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings- en bouwgrenzen en van aanduidingen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. voor afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
  • d. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van 40 m;
  • e. ten behoeve van het bouwen van balkons waarbij de bouwgrenzen worden overschreden met maximaal 1,5 m.
13.2 Randvoorwaarden

Burgemeester en wethouders verlenen slechts medewerking aan een omgevingsvergunning voor het afwijken mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

14.1 Wijziging bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de van deze regels deel uitmakende bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten als volgt te wijzigen:
het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en soorten opslag en installaties en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, opslagen en installaties, voorzover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven, opslagen en installaties hiertoe aanleiding geven.

14.2 Wijzigen aanduiding 'milieuzone - geurzone'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, betreffende de aanduiding 'milieuzone - geurzone', het plan te wijzigen zodanig dat de aanduiding geheel of gedeeltelijk van het plan wordt verwijderd, indien vaststaat dat er minder respectievelijk geen sprake meer is van geurhinder.

14.3 Wijzigen aanduiding 'veiligheidszone - leiding'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, betreffende de aanduiding 'veiligheidszone - leiding', het plan te wijzigen zodanig dat de aanduiding geheel of gedeeltelijk van het plan wordt verwijderd, indien door maatregelen ter plaatse geen plaatsgevonden risico van 10-6 vanwege de gastransportleiding meer aanwezig is.

Artikel 15 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

15.1 Omgevingsvergunningplicht

Behoudens het bepaalde in lid 15.2, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de hierna aangegeven gronden de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  werken en werkzaamheden*  
  gronden met de bestemming:   a   b   c   d   e   f  
art. 5   Water   +   +   +   +   +    
* de onderstaande letters worden hierna verklaard;
in de tabel is: + = omgevingsvergunning vereist  
a   Het aanleggen van ondergrondse transport- of communicatieleidingen.  
b   Het uitvoeren van grondwerkzaamheden.  
c   Het (ver)graven of dempen van sloten, watergangen en open water.  
d   Het aanleggen, verbreden of verharden van paden/wegen en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.  
e   Het vellen en rooien van houtopstanden.  
f   Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen of bomen.  
15.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in lid 15.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. werken en werkzaamheden waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    • 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
  • c. het aanleggen van kavelpaden en verhardingen ten behoeve van in- of uitritten;
  • d. verlagen van de bodem en afgraven van gronden, voor zover daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet;
  • e. werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 15.1, bij d, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning is vereist;
  • f. werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 15.1, bij e, voor zover daarop de Kapverordening van toepassing is.
15.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 15.1, zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen,

  • a. niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel
  • b. de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het uitwerkingsplan Offem-Zuid, eerste fase.