direct naar inhoud van Regels
Plan: Waterweide
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0532.UWPwaterweide-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het uitwerkingsplan Waterweide met identificatienummer NL.IMRO.0532.UWPwaterweide-VG01 van de gemeente Stede Broec;

1.2 bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Stede Broec - Zuid' met identificatienummer NL.IMRO.0532.BPstedebroeczuid-OH01 van de gemeente 'Stede Broec'.

1.3 uitwerkingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan-huis-verbonden beroep

een beroep dat in, aan of bij een woning wordt uitgeoefend door een (mede)bewoner van de op het bouwperceel gesitueerde woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de beroepsuitoefening een ruimtelijke uitwerking en uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 aan-huis-verbonden bedrijf

het door een (mede)bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in de woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;

1.8 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.9 archeologisch deskundige

De regio-archeoloog of een ander door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.10 archeologisch onderzoek

Onderzoek in het kader van de archeologische monumentenzorg verricht door een gecertificeerde dienst, bedrijf of instelling en werkend volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;

1.11 ballenvanger

een bouwwerk geen gebouw zijnde dat dient om aan de rand van het trapveld ballen te keren;

1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 beschoeiing

constructie die een oever of waterkant beschermt tegen afkalven, golfkrachten en andere invloeden die de stabiliteit van de waterkant of oever in gevaar brengen;

1.15 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.16 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.17 bestaand

bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het uitwerkingsplan;

1.18 botenhuis

een bijbehorend bouwwerk bestaande uit een niet betreedbare schuin aflopende overdekking en/of al dan niet gesloten wanden die zich bevindt in of direct aan een waterloop met als doel een vaartuig te stallen;

1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.20 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.21 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.25 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.26 eiland

land dat aan alle zijden door water is omringd;

1.27 erf

onbebouwd gedeelte van een bouwperceel;

1.28 erker

Een erker is een ruimte, in plattegrond trapeziumvormig, rechthoekig of halfrond, als uitbreiding van een ruimte of ander vertrek in een gebouw, die buiten de gevel uitsteekt en in open verbinding staat met het bedoelde vertrek;

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.30 geluidgevoelig object

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.31 geschakelde woningen

woningen waarvan de hoofdgebouwen door middel van bijbehorende bouwwerken met elkaar verbonden zijn;

1.32 geurgevoelig object

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze wordt gebruikt als bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij.

1.33 hogere grenswaarde

de bij het uitwerkingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.34 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, zowel in ruimtelijk als in functioneel opzicht als belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.35 huishouden

het in een woning met elkaar samen wonen van een aantal personen in een zekere continue samenstelling en waarbij tevens tussen deze verschillende personen een zekere onderlinge verbondenheid bestaat (gezin of samenlevingsverband);

1.36 huisvesting buitenlandse werknemers

het huisvesten van arbeidsmigranten, die hier op grond van een paspoort van een EU-lidstaat of een tewerkstellingsvergunning legaal tijdelijk werkzaam zijn en hun hoofdverblijf elders hebben;

1.37 kuntswerken

bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke;

1.38 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het telecommunicatieverkeer en de gas-, water- en electriciteitsdistributie, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse afvalcontainers, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, en zendmasten;

1.39 oever

waar het water aan het land grenst;

1.40 oorspronkelijk hoofdgebouw

het hoofdgebouw zoals dat ten tijde van de afronding van bouwwerkzaamheden, overeenkomstig de voor het hoofdgebouw verleende vergunning, is opgeleverd.

1.41 peil
  • voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan een weg of langzaam verkeersroute: de hoogte van die weg, respectievelijk langzaam verkeersroute, ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

tenzij in de regels anders is bepaald;

1.42 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een andere tegen vergoeding;

1.43 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden;

1. onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan:

  • een seksinrichting, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
  • een seksbioscoop of sekstheater;
  • een seksautomatenhal;
  • een seksclub of parenclub;

al dan niet in combinatie met elkaar;

2. onder een seksinrichting wordt niet verstaan:

  • een escortbedrijf;
  • een sekswinkel;
1.44 speelvoorziening

een in de openbare ruimte - buiten - gelegen gelegenheid om te kunnen spelen

1.45 steiger

constructie langs een oever die tot aanlegplaats dient voor vaartuigen;

1.46 trapveld

een openbaar terrein waar men kan voetballen dan wel een terrein van vergelijkbare omvang waarop diverse speelvoorzieningen aanwezig zijn;

1.47 twee-onder-een-kapwoning

één van twee woningen die aan één zijde via een gemeenschappelijke tussen- of scheidingsmuur aan elkaar zijn gebouwd, waarvan de andere zijde vrij staat, en waarvan het dak wordt gedeeld;

1.48 voorgevel

Een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw;

1.49 voorkeursgrenswaarde

de bij het uitwerkingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.50 water

al het open water: meren, rivieren, sloten, kanalen;

1.51 water-as

een centrale watergang met een minimale breedte van 6 meter met als oriëntatierichting noord-zuid. De watergang vormt een verbinding tussen het water aan de noordzijde en het water aan de zuidzijde van het plangebied;

1.52 waterkant

de grenslijn tussen water en oever bij het laagste peil;

1.53 woning

een complex van ruimten, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

1.54 woning in gestapelde vorm

een woning, deel uitmakend van een gebouw waarin meerdere woningen zijn ondergebracht, zodanig dat deze boven dan beneden en al dan niet tevens naast elkaar zijn gesitueerd en waarvan in ieder geval een gedeelte van de tot het gebouw behorende woningen niet direct toegankelijk is vanaf een weg of langzaam verkeersroute.

1.55 woning in niet gestapelde vorm

een woning, welke een zelfstandig gebouw vormt en direct toegankelijk is vanaf het aangrenzende maaiveld;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Water

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterlopen;
  • b. bermen en beplanting;
  • c. kades en oevers;
  • d. waterbouwkundige voorzieningen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - zoekgebied ontsluiting' wegen en paden, conform het bepaalde in artikel 9.3.

met daaraan ondergeschikt:

  • f. groenvoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen en andere kunstwerken ten behoeve van het kruisen van water.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten, vlaggenmasten en kunstwerken mag ten hoogste 10,00 m bedragen met dien verstande dat de onderdoorgang van een doorvaarbare brug of duiker tenminste 1,50 m gemeten van het gemiddelde waterpeil bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3,00 m bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. de waarborging van een vrije doorvaartbreedte.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen in gestapelde of niet-gestapelde vorm, al dan niet met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijf;
  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. tuinen en erven;
  • d. wegen, straten en paden;
  • e. fiets- en voetpaden;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - zoekgebied water-as' een water-as, conform het bepaalde in artikel 9.2;
  • g. waterhuishoudkundige doeleinden;
  • h. waterlopen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. speelvoorzieningen
  • k. pakeervoorzieningen;
  • l. nutsvoorzieningen;
  • m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen en andere kunstwerken ten behoeve van het kruisen van water;
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. maximaal 25 woningen per hectare zijn toegestaan;
  • b. de afstand van bouwwerken tot de achterste perceelsgrens, indien deze grenst aan water, bedraagt tenminste 1 meter; met uitzondering van walbeschoeiingen met een hoogte van ten hoogste 0,30 meter gemeten vanaf de waterlijn;
  • c. de afstand van de voorgevel van een hoofdgebouw tot aan de openbare weg bedraagt tenminste 3 meter.
4.2.2 Woningen in niet gestapelde vorm

Voor het bouwen van hoofdgebouwen in de vorm van woonhuizen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van een hoofdgebouw mag ten hoogste 100 m² bedragen;
  • b. de goothoogte van een hoofdgebouw mag ten hoogste 6,00 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag ten hoogste 10,00 m bedragen;
  • d. de geluidsbelasting vanwege werkverkeer op de gevel van geluidgevoelige objecten mag niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  • e. de bebouwingsgrens van het oorspronkelijk hoofdgebouw mag ten hoogste met 1,5 m overschreden worden ten behoeve van de bouw van een erker, mits:
    • 1. naar de zijde van de openbare weg een onbebouwd erf resteert met een diepte van tenminste 1,5 m;
    • 2. de breedte maximaal 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt voor zover de erker wordt gebouwd tegen die gevel;
    • 3. de goothoogte maximaal 3 m bedraagt dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
4.2.3 Woningen in gestapelde vorm

Voor het bouwen van een woongebouw gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte van een woongebouw mag ten hoogste 9,00 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van een woongebouw mag ten hoogste 12,00 m bedragen;
  • c. de geluidsbelasting vanwege werkverkeer op de gevel van geluidgevoelige objecten mag niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.
4.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij woningen in niet gestapelde vorm

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij woonhuizen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw mag ten hoogste 60 m² bedragen met dien verstande dat het achtererfgebied voor ten hoogste 50% mag worden bebouwd;
  • b. bijbehorende bouwwerken dienen tenminste 3,00 m achter de voorgevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan te worden gebouwd, met uitzondering van inpandige bijbehorende bouwwerken;
  • c. in in afwijking van het bepaalde onder b mogen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' bijbehorende bouwwerken over 50% van de gevelbreedte van het hoofdgebouw in of voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • d. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 6,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van tussen een blok geschakelde twee-onder-één kapwoningen aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste 4,50 m mag bedragen.
4.2.5 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van nutsgebouwen mag niet meer dan 30 m² bedragen
  • b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
4.2.6 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van:
    • 1. maximaal 10 m voor vlaggenmasten, lichtmasten en kunstwerken met dien verstande dat de onderdoorgang van doorvaarbare bruggen of duikers tenminste 1,50 m gemeten van het gemiddelde waterpeil bedraagt;
    • 2. maximaal 7 m voor een ballenvanger;
    • 3. maximaal 5 m voor speelvoorzieningen;
    • 4. maximaal 2 m voor erfafscheidingen met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen voor een naar de openbare weg gekeerde zijde van het hoofdgebouw ten hoogste 1 m bedraagt;
    • 5. maximaal 3 m voor andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde .
  • b. voor zover het overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bij een woning betreft, zijn deze enkel toegestaan in achtererfgebied, met uitzondering van de gronden ter plaatse voorzien van de aanduiding 'bijgebouwen'.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de bereikbaarheid van hulpdiensten;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 4.2.1 onder b in die zin dat bij hoofdgebouwen in de vorm van woningen in niet gestapelde vorm, boothuizen en/of steigers worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte van een boothuis bedraagt ten hoogste 20 m2 per hoofdgebouw ;
    • 2. de goothoogte van een boothuis bedraagt ten hoogste 3 m;
    • 3. de bouwhoogte van een boothuis bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  • b. het bepaalde in lid 4.2.4 onder a in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken wordt vergroot met ten hoogste 30 m², met dien verstande dat het achtererfgebied voor ten hoogste 50% mag worden bebouwd.
4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gedeelten van een hoofdgebouw of vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf als niet wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. maximaal 30% van de oppervlakte van de woning, inclusief bijbehorende bouwwerken wordt gebruikt, met dien verstande dat een maximum geldt van:
      • 45 m² bij bouwpercelen tot 750 m²;
      • 60 m² bij bouwpercelen van 750 m² tot 1.500 m²;
      • 75 m² bij bouwpercelen groter dan 1.500 m²;
    • 2. er zijn maximaal 50 verkeersbewegingen per etmaal toegestaan;
    • 3. er mag geen detailhandel plaatsvinden;
    • 4. er mag geen bedrijvigheid worden uitgeoefend die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of de Wet milieubeheer;
    • 5. er dienen voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd;
    • 6. de oppervlakte van reclameborden mag niet meer dan 0,50 m² bedragen, en de langste zijde van het reclamebord mag niet meer dan 1,00 m bedragen;
    • 7. er mogen geen verlichte reclameborden worden gebruikt;
  • b. een woning en/of een vrijstaand bijbehorend bouwwerk gebruiken voor de huisvesting van buitenlandse werknemers welke geen huishouden vormen;
  • c. het gebruik van bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  • d. het opslaan van goederen anders dan in gebouwen.

Artikel 5 Leiding - Riool

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. rioolleiding;

met bijbehorende bouwwerken.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

5.2.2 Toegestane bouwwerken

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bedoelde leidingen worden gebouwd.

5.3 Afwijken van de bouwregels

In afwijking van het bepaalde in lid 5.2.1 mogen bouwwerken met bijbehorende voorzieningen worden opgericht ten dienste van de basisbestemming, met dien verstande dat:

  • a. het bepaalde in het desbetreffende artikel van toepassing is;
  • b. het oprichten van bouwwerken slechts is toegestaan indien de belangen van de leidingbeheerder zich hiertegen niet verzetten en vooraf advies is ingewonnen bij de betrokken beheerder.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, voor zover geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het oprichten van enig bouwwerk;
  • b. het aanbrengen van hoogopgaand en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
  • c. het wijzigen van het maaiveld door ontgronding of ophoging;
  • d. het verrichten van grondroeractiviteiten (b.v. het aanbrengen van riolering, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • e. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  • f. het indrijven van voorwerpen;
  • g. het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • h. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • i. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.

5.4.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in lid 5.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en normaal beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

5.4.3 Toetsingscriteria

De werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 5.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover dit niet strijdig is met de belangen van de leiding.

5.4.4 Beoordelingscriteria

Alvorens te beslissen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning ten dienste van de basisbestemming, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de betrokken leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden het leidingenbelang niet onevenredig wordt geschaad.

5.4.5 Voorwaarde

Ter voorkoming van eventuele schade aan de leiding kunnen voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden gesteld.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 75 m² en dieper dan -1,7 m NAP, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
6.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 6.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en), een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het aanbrengen van hoogopgaand en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
  • b. het wijzigen van het maaiveld door ontgronding;
  • c. het verrichten van grondroeractiviteiten, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • d. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  • e. heiwerkzaamheden;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven of verruimen van bestaande waterlopen.

6.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 6.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen waartoe onder andere baggerwerkzaamheden worden gerekend;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie
  • d. bestaan uit het heien van palen, zo lang de door het heien veroorzaakte archeologische verstoring beperkt blijft tot minder dan 2% van het te bebouwen oppervlak. Bij ronde ingeheide palen wordt de oppervlakte berekend door middel van pi x radius². Bij vierkant ingeheide palen wordt de oppervlakte berekend door middel van lengte x breedte.
  • e. niet dieper gaan dan -1,7 m NAP en een kleinere oppervlakte dan 75 m² beslaan.

6.3.3 Toetsingscriteria

De in lid 6.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

6.3.4 Onderzoeksplicht

Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
6.3.5 Beoordelingscriteria

Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

6.3.6 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 6.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming Waarde - Archeologie 1 geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Parkeren
  • a. Indien bij het gebruik van gronden als bedoeld in Wonen sprake is van een parkeerbehoefte, dan moet in voldoende mate zijn voorzien in parkeergelegenheid voor auto's en fietsen.
  • b. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid indien wordt voldaan aan de parkeernorm zoals hieronder weergegeven gebaseerd op het gemiddelde van de CROW-categorie 'matig stedelijk gebied en rest bebouwde kom':

Type   Gemiddelde parkeernorm CROW 'matig stedelijk en rest bebouwde kom'  
Rijwoningen (tussen)   1,9  
Rijwoningen (hoek)   1,9  
Twee-onder-een-kap   2,1  
Half vrijstaand   2,2  
Kavel en vrijstaand   2,2  

  • c. Aanvullend op 8.1, sub b geldt het volgende voor de toe te rekenen parkeeraantallen op eigen terrein:

Parkeerruimte   Te rekenen aantal   Afmeting en voorwaarden  
Enkele oprit zonder garage   1   Oprit minimaal 5,0 m diep en 2,5 m breed  
Lange oprit zonder garage of carport   1   Oprit minimaal 10,0 m diep en 2,5 m breed  
Dubbele oprit zonder garage of carport   2   Auto's moeten onafhankelijk van elkaar van het terrein af kunnen.  
Garage zonder oprit (bij woning)   0   Garage minimaal 5,0 m diep en 2,5 m breed  
Garagebox (niet bij woning)   0   Garage minimaal 5,0 m diep en 2,5 m breed  
Garage met enkele oprit   1   Oprit minimaal 5,0 m diep en 2,5 m breed  
Garage met lange oprit   1   Oprit minimaal 10,0 m diep en 2,5 m breed  
Garage met dubbele oprit   2   Oprit minimaal 5,0 meter breed  

8.2 Strijdig gebruik

Tot strijdig gebruik met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden, als niet voorzien is in de aanleg en instandhouding van zes eilanden binnen 10 jaar;
  • b. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar of vliegtuigen;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, een escortbedrijf en/of (straat-)prostitutie;
  • d. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • e. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 Milieuzone - geurzone

Op de gronden gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'Milieuzone - geurzone' mogen ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen nieuwe geurgevoelige objecten worden gebouwd.

9.2 Overige zone - zoekgebied water-as

Uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - zoekgebied water-as' kan een water-as van minimaal 6 meter breed worden gerealiseerd en op minimaal 1 meter afstand van bebouwing.

9.3 Overige zone - zoekgebied ontsluiting

Uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - zoekgebied ontsluiting' mag een ontsluiting op de Raadhuislaan worden gerealiseerd met dien verstande dat per aanduidingsvlak maximaal 1 ontsluiting mag worden gerealiseerd.

Artikel 10 Overige regels

10.1 Afstemmingsregel

Naast de in het plan opgenomen regels gelden ten aanzien van de inrichting van het gebied, de integrale ontwerpprincipes met betrekking tot landschap, stedenbouw en architectuur van het Masterplan Waterweide en het Beeldkwaliteitsplan Waterweide, zoals opgenomen in Masterplan Waterweide en Beeldkwaliteitsplan Waterweide, voor zover dit niet betreft vergunningvrij bouwen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan
11.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het uitwerkingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het uitwerkingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het uitwerkingsplan Waterweide.