direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0512.BP2013134-4001

Regels


 



Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan Buitengebied met identificatienummer NL.IMRO.0512.BP2013134-4001 van de gemeente Gorinchem.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan huis verbonden bedrijf

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, dat niet krachtens een milieuwet vergunning-of meldingplichtig is, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de bewoner van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aan huis verbonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, ontwerptechnisch, kunstzinnig of hiermee gelijk te stellen gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de bewoner van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.7 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.8 afwijken van de bouwregels en/of van de gebruiksregels

een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

1.9 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, niet zijnde een kwekerij;

1.10 agrarische bedrijvigheid:

bedrijvigheid, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren, niet zijnde een kwekerij;

1.11 andere geluidsgevoelige gebouwen

gebouwen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

1.12 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten;

1.13 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;

1.14 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.15 bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van (een deel van) het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.16 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.17 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.18 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.19 bestaand
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van ter inzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van ter inzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald; de bestaande plaats van een bouwwerk is de omtrek van het gebouw loodrecht geprojecteerd op het grondvlak, exclusief de bijgebouwen;
  • b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van ter inzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.20 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.21 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.22 bijgebouw:

een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan een woning, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte;

1.23 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.24 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.25 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.26 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.27 buitenste kantstreep

markering van de begrenzing van de buitenzijde van de buitenste rijstrook;

1.28 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps-of bedrijfsactiviteit;

1.29 extensieve (dag)recreatie

recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, paardrijden, fietsen, varen, zwemmen en vissen;

1.30 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 glastuinbouw

niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, waarbij de productie (nagenoeg) volledig plaatsvindt in kassen;

1.32 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfsvoering volledig of nagenoeg volledig is gericht op het gebruik maken van grond als productiemiddel. Megastallen en intensieve veehouderijen niet toegestaan;

1.33 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.34 kampeermiddel

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.35 kas

een gebouw waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal ten behoeve van het kweken van vruchten, groenten, bloemen en/of planten;

1.36 kwekerij

een bedrijf dat overwegend of uitsluitend is gericht op het telen van tuinbouwgewassen in de volle grond.

1.37 landbouwmechanisatiebedrijf

een bedrijf gericht op repareren en onderhouden van landbouwwerktuigen en machines, waaronder tractoren en maaimachines, als servicefunctie voor agrarische bedrijven in de omliggende regio, met daaraan ondergeschikte, incidentele verkoop van die producten en daarbij behorende onderdelen.

1.38 landschapswaarden

de aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of ecologisch en/of geomorfologisch opzicht;

1.39 mantelzorg

het bieden van zorg in een woning aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.40 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.41 natuurwaarden

de aan een gebied eigen zijnde ecologische waarden;

1.42 nevenactiviteit

een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in zowel omvang (m2), omzet (€) als de effecten op het woon-en leefklimaat;

1.43 niet-grondgebonden agrarische bedrijvigheid:

agrarische bedrijvigheid, die functioneel geheel of hoofdzakelijk niet afhankelijk is van de ter plaatse bij het agrarisch bedrijf behorende grond als productiemiddel;

1.44 normaal onderhoud, gebruik en beheer

een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;

1.45 omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.46 omgevingsvergunning voor het het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.47 omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3. onder b van de Wet ruimtelijke ordening;

1.48 onderkomen:

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voorzover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;

1.49 productiegerichte paardenhouderij

een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden;

1.50 peil
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
1.51 permanente bewoning

bewoning door een persoon of door groepen van personen van een voor recreatieve bewoning bedoelde ruimte als hoofdverblijf c.q. vaste woon-of verblijfplaats;

1.52 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.53 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.54 Staat van Bedrijfsactiviteiten

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;

1.55 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.56 veehouderij:

agrarische bedrijvigheid bestaande uit fokkerij, houderij en/of mesterij van vee, zoals varkens, kalveren en pluimvee, die functioneel volledig of nagenoeg volledig is gericht op het gebruik maken van grond als productiemiddel;

1.57 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt;

1.58 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.59 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.60 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 wijze van meten van de regels

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • a. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

  • b. de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

  • c. de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

  • d. de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

  • e. de horizontale diepte van een gebouw:

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;

  • f. de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

  • g. de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

  • h. de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.2 wijze van meten ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3 wijze van meten analoge kaart

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de verbeelding en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Kleinschaligheid en reliëf

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Kleinschaligheid en reliëf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische bedrijvigheid, met dien verstande dat grondgebonden veehouderijen uitsluitend zijn toegestaan op de bestaande locatie;
  • b. instandhouding van de aldaar voorkomende danwel daaraan eigen landschapswaarden in de vorm van kleinschaligheid van het landschap en het reliëf van de bodem;
  • c. volkstuinen, ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin',
  • d. gastenverblijf, met een oppervlakte van maximaal 150 m², en een hoogte van 3 m, ter plaatse van de aanduiding ' - gastenverblijf',
  • e. per bouwvlak één paardenbak met bijbehorende voorzieningen;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, ontsluitings-, parkeer-en groenvoorzieningen, tuinen en erven.

3.1.2 mede bestemmingsomschrijving

De gronden zijn mede bestemd voor:

  • a. kleinschalig kamperen;
  • b. extensieve (dag)recreatie;
  • c. wegen en paden;
  • d. water en voorzieningen voor de waterhuishouding; met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, ontsluitings-en parkeervoorzieningen.
3.2 bouwregels
3.2.1 bouwregels bedrijfsgebouwen, kassen en bedrijfswoningen

Bedrijfsgebouwen, kassen en bedrijfswoningen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. (tunnel)kassen zijn uitsluitend toegestaan voor zover bestaand;
  • c. goot-en bouwhoogte maximaal 6 m respectievelijk 10 m;
  • d. het aantal bedrijfswoningen is maximaal 1, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;
  • e. de inhoud van de woning, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, mag niet meer bedragen dan 650 m³, met dien verstande dat, indien de bestaande inhoud meer dan 650 m³ bedraagt de inhoud niet meer mag bedragen dan de bestaande inhoud.
3.2.2 bouwregels aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning

Aan-en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gezamenlijke oppervlakte per bedrijfswoning maximaal 60 m2;
  • b. goothoogte is:
    • 1. bij een inpandige bedrijfswoning maximaal 3 m;
    • 2. bij een niet-inpandige bedrijfswoning maximaal 3 m dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning + 0,25 m;
  • c. bouwhoogte is:
    • 1. bij een inpandige bedrijfswoning maximaal 6 m;
    • 2. bij een niet-inpandige bedrijfswoning maximaal de bouwhoogte van de bedrijfswoning -2 m, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 6 m.
3.2.3 bouwregels bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bouwwerken geen gebouwen zijnde voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. sleufsilo's, silo's, windmolens en mestopslagplaatsen mogen niet buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. bouwhoogte binnen het bouwvlak maximaal 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van silo's maximaal 12 m mag zijn;
  • c. bouwhoogte buiten het bouwvlak maximaal 2 m.
3.3 afwijken van de bouwregels
3.3.1 overschrijding grens bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in sublid 3.2.1, onder a, ten behoeve van het bouwen met overschrijding van bouwgrens, met ten hoogste 30 m en tot maximaal 10% van de oppervlakte van het bouwvlak, mits:

  • 1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond, en
  • 2. de landschapswaarden als bedoeld in lid 3.1 onder b, niet onevenredig worden aangetast.
3.3.2 bouwhoogte bedrijfsgebouwen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in sublid 3.2.1, onder c, ten behoeve van het bouwen van bedrijfsgebouwen tot een goothoogte van 10 m en een bouwhoogte van 11 m, mits:

  • 1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond, en
  • 2. de landschapswaarden als bedoeld in lid 3.1 onder b, niet onevenredig worden aangetast.
3.3.3 hoogte silo's

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in sublid 3.2.3 onder b, ten behoeve van het bouwen van silo's tot een hoogte van 15 m,

mits:

  • 1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond, en
  • 2. de landschapswaarden als bedoeld in lid 3.1 onder b, niet onevenredig worden aangetast.
3.3.4 windmolen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in sublid 3.2.3 onder b, ten behoeve van het bouwen van een windmolen tot een hoogte van 20 m,

mits:

  • 1. in een bouwvlak maximaal één windmolen wordt gebouwd;
  • 2. de windmolen een vermogen heeft tot 30 Kw.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 mestbassins en, sleufsilo''s en paardenbakken

Een met de bestemming strijdig is in ieder geval ook het gebruik van gronden gelegen buiten de bouwvlakken voor -niet als bouwwerk aan te merken- mestbassins, en sleufsilo''s en paardenbakken.

3.4.2 Grondgebonden veehouderij

Het ingebruiknemen van gebouwen en gronden ten behoeve van het houden van dieren voor veehouderij in de vorm van een grondgebonden agrarisch bedrijf is uitsluitend toegestaan indien is aangetoond dat de depositie gelijkblijft danwel afneemt ten opzichte van de bestaande ammoniakdepositie.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Kleinschalig kamperen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van:

  • a. het binnen of direct aansluitend buiten een bouwvlak gebruiken van gronden, in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober, als standplaats voor ten hoogste 15 kampeermiddelen, en
  • b. het uitsluitend binnen het betreffende bouwvlak bouwen van daarbij behorende, niet voor bewoning bestemde gebouwen, zoals sanitaire ruimten, en andere bouwwerken, tot een goothoogte van 3 m en een hoogte van 5 m,

mits:

  • 1. de landschapswaarden als bedoeld in lid 3.1, niet onevenredig worden aangetast, en
  • 2. wordt voorzien in een redelijke inpassing van een en ander in het landschap, met behulp van aanwezige of aan te brengen opgaande afschermende beplanting.
3.5.2 Bed en Breakfast appartementen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen van het bepaalde in lid 3.1, ten behoeve van het gebruik van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen binnen een bouwvlak waar sprake is van agrarische bedrijvigheid als hoofdactiviteit, voor ten hoogste 5 "bed and breakfast"-appartementen van maximaal 200 m³ per appartement, per agrarisch bedrijf met een gezamenlijke inhoud van maximaal 800 m³, inclusief de daarbij behorende gemeenschappelijke ruimten, uitsluitend als ondergeschikte nevenactiviteit.

3.5.3 ander gebruik agrarische bedrijfsbebouwing

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen van het bepaalde in lid 3.1, ten behoeve van het gebruiken van bebouwing binnen het bouwvlak voor opslag van goederen en stalling, zoals caravan- en botenstalling, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsbebouwing van het betreffende agrarisch bedrijf mag, zolang van de omgevingsvergunning gebruik wordt gemaakt, niet worden vergroot;
  • b. het andere gebruik mag:
    • 1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet belemmeren;
    • 2. geen onevenredige schade, hinder of andere nadelige milieugevolgen voor de omgeving opleveren;
    • 3. geen wijziging van de uitwendige hoofdvorm van de betreffende bebouwing met zich meebrengen;
    • 4. geen opslag van goederen in de open lucht inhouden of met zich meebrengen;
    • 5. in vergelijking met het agrarisch gebruik geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden met zich meebrengen, met dien verstande dat parkeren behorende bij het hier bedoelde gebruik uitsluitend op het bouwvlak mag plaatsvinden.
3.5.4 detailhandel in eigen gemaakte / geteelde producten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen van het bepaalde in lid 3.1, en toe te staan dat binnen de bestaande bebouwing de verkoop van eigen gemaakte en / of geteelde producten mogelijk is, mits deze activiteit ondergeschikt en gerelateerd is aan de uitoefening van het agrarische bedrijf, met een maximum vloeroppervlakte van 100 m².

3.5.5 gebruik dierenverblijven

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in 3.4.2 voor het ingebruiknemen van gebouwen en gronden ten behoeve van het houden van dieren voor veehouderij in de vorm van een grondgebonden agrarisch bedrijf waarbij de depostie toeneemt ten opzichte van de bestaande ammoniakdepositie mits:

  • het betreffende bedrijf beschikt over een onherroepelijke Wnb-vergunning danwel
  • is aangetoond dat er geen negatieve effenten optreden in omliggende Natura 2000-gebieden, met name ten aanzien van de ammoniakdepositie.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijken van een omgevingsvergunning op de in artikel 3.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerkzijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie-en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen.
3.6.2 uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.6.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het kracht het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • c. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die worden uitgevoerd binnen het bouwvlak.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 verschuiving en vergroting bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, mits de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 (Algemene regels) het plan ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf zodanig te wijzigen, dat de grens van een bouwvlak elders op die gronden wordt aangegeven, zulks volgens de volgende regels:

  • a. het bouwvlak blijft voor ten minste 50% van de oppervlakte van de daarin begrepen gronden, dezelfde gronden omvatten als ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  • b. geen gebouw mag door het wijzigen buiten het bouwvlak komen te liggen;
  • c. de oppervlakte van het bouwvlak mag, met inachtneming van 3.2.1 onder a, door het wijzigen worden vergroot tot maxiamaal 1,75 ha;
  • d. door de vergroting van bouwmogelijkheden ten gevolge van de wijziging, mag de ammoniakdepositie binnen het bouwvlak niet wordt verhoogd ten opzichte van de bestaande ammoniakdepositie, met dien verstande dat de ammoniakdepositie binnen het bouwvlak wel mag worden verhoogd indien:
    • 1. het betreffende bedrijf beschikt over een onherroepelijke Wnb-vergunning , danwel
    • 2. is aangetoond dat er geen negatieve effecten optreden in omliggende Natura 2000-gebieden, met name ten aanzien van de ammoniakdepositie.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Openheid

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Openheid' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische bedrijvigheid, met dien verstande dat grondgebonden veehouderijen uitsluitend zijn toegestaan op de bestaande locatie;
  • b. instandhouding van de aldaar voorkomende danwel daaraan eigen landschapswaarden in de vorm van openheid van het landschap;
  • c. gastenverblijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - gastenverblijf';
  • d. per bouwvlak één paardenbak met bijbehorende voorzieningen;
  • e. een paardenhouderij voor maximaal 50 paarden, ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij', met dien verstande dat:
    • 1. de stalling van paarden uitsluitend mag plaatsvinden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenstalling';
    • 2. een manege niet is toegestaan;
  • f. een paardenbak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak';

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, ontsluitings-, parkeer-en groenvoorzieningen, tuinen en erven.

4.1.2 mede bestemmingsomschrijving

De gronden zijn mede bestemd voor:

  • a. kleinschalig kamperen;
  • b. extensieve (dag)recreatie;
  • c. wegen en paden;
  • d. water en voorzieningen voor de waterhuishouding; met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, ontsluitings-en parkeervoorzieningen.
4.2 bouwregels
4.2.1 bouwregels bedrijfsgebouwen, kassen en bedrijfswoningen

Bedrijfsgebouwen, kassen en bedrijfswoningen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat indien een bebouwingspercage is aangegeven het bebouwingspercentage ten hoogste het aangegeven percentage bedraagt;
  • b. (tunnel)kassen zijn uitsluitend toegestaan voor zover bestaand;
  • c. het aantal bedrijfswoningen is maximaal 1, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' uitgesloten geen bedrijfswoning is toegestaan;
    • 2. binnen het bouwperceel Laag Dalemseweg 104 uitsluitend één bedrijfswoning is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal wooneenheden niet meer bedragen dan is aangegeven.
  • d. goot-en bouwhoogte maximaal 6 m respectievelijk 10 m;
  • e. de inhoud van de woning, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, mag niet meer bedragen dan 650 m³, met dien verstande dat, indien de bestaande inhoud meer dan 650 m³ bedraagt de inhoud niet meer mag bedragen dan de bestaande inhoud.
4.2.2 bouwregels aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning

Aan-en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gezamenlijke oppervlakte per bedrijfswoning maximaal 60 m2;
  • b. goothoogte is:
    • 1. bij een inpandige bedrijfswoning maximaal 3 m;
    • 2. bij een niet-inpandige bedrijfswoning maximaal 3 m dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning + 0,25 m;
  • c. bouwhoogte is:
    • 1. bij een inpandige bedrijfswoning maximaal 6 m;
    • 2. bij een niet-inpandige bedrijfswoning maximaal de bouwhoogte van de bedrijfswoning -2 m, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 6 m.
4.2.3 bouwregels bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bouwwerken geen gebouwen zijnde voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. sleufsilo's, silo's, windmolens en mestopslagplaatsen mogen niet buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - sleufsilo' ook buiten het bouwvlak sleufsilo's mogen worden gebouwd;
  • b. bouwhoogte binnen het bouwvlak maximaal 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van silo's maximaal 12 m mag zijn;
  • c. bouwhoogte buiten het bouwvlak maximaal 2 m.
4.3 afwijken van de bouwregels
4.3.1 overschrijding grens bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in sublid 4.2.1 onder a, ten behoeve van het bouwen met overschrijding van bouwgrens, met ten hoogste 30 m en tot maximaal 10% van de oppervlakte van het bouwvlak, mits:

  • 1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond, en
  • 2. de landschapswaarden als bedoeld in lid 4.1 onder b, niet onevenredig worden aangetast.
4.3.2 bouwhoogte bedrijfsgebouwen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in sublid 4.2.1, onder c, ten behoeve van het bouwen van bedrijfsgebouwen tot een goothoogte van 10 m en een bouwhoogte van 11 m, mits:

  • 1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond, en
  • 2. de landschapswaarden als bedoeld in lid 4.1 onder b, niet onevenredig worden aangetast.
4.3.3 hoogte silo's

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in sublid 4.2.3 onder b, ten behoeve van het bouwen van silo's tot een hoogte van 15 m,

mits:

  • 1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond, en
  • 2. de landschapswaarden als bedoeld in lid 4.1 onder b, niet onevenredig worden aangetast.
4.3.4 windmolen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in sublid 4.2.3 onder b, ten behoeve van het bouwen van een windmolen tot een hoogte van 20 m,

mits:

  • 1. in een bouwvlak maximaal één windmolen wordt gebouwd;
  • 2. de windmolen een vermogen heeft tot 30 Kw.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 mestbassins en, sleufsilo's, kwekerijen en paardenbakken

Een met de bestemming strijdig is in ieder geval ook het gebruik van gronden gelegen buiten de bouwvlakken:

  • a. voor -niet als bouwwerk aan te merken- mestbassins, en sleufsilo''s en paardenbakken, met uitzondering van een paardenbak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch -paardenbak';
  • b. nieuwe kwekerijen.
4.4.2 Grondgebonden veehouderij

Het ingebruiknemen van gebouwen en gronden ten behoeve van het houden van dieren voor veehouderij in de vorm van een grondgebonden agrarisch bedrijf is uitsluitend toegestaan indien is aangetoond dat de depositie gelijkblijft danwel afneemt ten opzichte van de bestaande ammoniakdepositie.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Kleinschalig kamperen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 4.1 ten behoeve van:

  • a. het binnen of direct aansluitend buiten een bouwvlak gebruiken van gronden, in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober, als standplaats voor ten hoogste 15 kampeermiddelen, en
  • b. het uitsluitend binnen het betreffende bouwvlak bouwen van daarbij behorende, niet voor bewoning bestemde gebouwen, zoals sanitaire ruimten, en andere bouwwerken, tot een goothoogte van 3 m en een hoogte van 5 m,

mits:

  • 1. de landschapswaarden als bedoeld in lid 4.1, niet onevenredig worden aangetast, en
  • 2. wordt voorzien in een redelijke inpassing van een en ander in het landschap, met behulp van aanwezige of aan te brengen opgaande afschermende beplanting.
4.5.2 Bed en Breakfast appartementen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen van het bepaalde in lid 4.1, ten behoeve van het gebruik van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen binnen een bouwvlak waar sprake is van agrarische bedrijvigheid als hoofdactiviteit, voor ten hoogste 5 "bed and breakfast"-appartementen van maximaal 200 m³ per appartement, per agrarisch bedrijf met een gezamenlijke inhoud van maximaal 800 m³, inclusief de daarbij behorende gemeenschappelijke ruimten, uitsluitend als ondergeschikte nevenactiviteit.

4.5.3 ander gebruik agrarische bedrijfsbebouwing

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen van het bepaalde in lid 4.1, ten behoeve van het gebruiken van bebouwing binnen het bouwvlak voor opslag van goederen en stalling, zoals caravan- en botenstalling, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsbebouwing van het betreffende agrarisch bedrijf mag, zolang van de omgevingsvergunning gebruik wordt gemaakt, niet worden vergroot;
  • b. het andere gebruik mag:
    • 1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet belemmeren;
    • 2. geen onevenredige schade, hinder of andere nadelige milieugevolgen voor de omgeving opleveren;
    • 3. geen wijziging van de uitwendige hoofdvorm van de betreffende bebouwing met zich meebrengen;
    • 4. geen opslag van goederen in de open lucht inhouden of met zich meebrengen;
    • 5. in vergelijking met het agrarisch gebruik geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden met zich meebrengen, met dien verstande dat parkeren behorende bij het hier bedoelde gebruik uitsluitend op het bouwvlak mag plaatsvinden.
4.5.4 detailhandel in eigen gemaakte / geteelde producten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen van het bepaalde in lid 4.1, en toe te staan dat binnen de bestaande bebouwing de verkoop van eigen gemaakte en / of geteelde producten mogelijk is, mits deze activiteit ondergeschikt en gerelateerd is aan de uitoefening van het agrarische bedrijf, met een maximum vloeroppervlakte van 100 m².

4.5.5 gebruik dierenverblijven

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in 4.4.2 voor het ingebruiknemen van gebouwen en gronden ten behoeve van het houden van dieren voor veehouderij in de vorm van een grondgebonden agrarisch bedrijf waarbij de depostie toeneemt ten opzichte van de bestaande ammoniakdepositie mits:

  • het betreffende bedrijf beschikt over een onherroepelijke Wnb-vergunning danwel
  • is aangetoond dat er geen negatieve effenten optreden in omliggende Natura 2000-gebieden, met name ten aanzien van de ammoniakdepositie.
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6.1 vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijken van een omgevingsvergunning op de in artikel 4.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerkzijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie-en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden.
4.6.2 uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.6.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het kracht het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • c. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die worden uitgevoerd binnen het bouwvlak.
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
4.7.1 verschuiving en vergroting bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, mits de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 (Algemene regels) het plan ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf zodanig te wijzigen, dat de grens van een bouwvlak elders op die gronden wordt aangegeven, zulks volgens de volgende regels:

  • a. het bouwvlak blijft voor ten minste 50% van de oppervlakte van de daarin begrepen gronden, dezelfde gronden omvatten als ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  • b. geen gebouw mag door het wijzigen buiten het bouwvlak komen te liggen;
  • c. de oppervlakte van het bouwvlak mag, met inachtneming van 4.2.1 onder a, door het wijzigen worden vergroot tot maxiamaal 1,75 ha;
  • d. door de vergroting van bouwmogelijkheden ten gevolge van de wijziging, mag de ammoniakdepositie binnen het bouwvlak niet wordt verhoogd ten opzichte van de bestaande ammoniakdepositie, met dien verstande dat de ammoniakdepositie binnen het bouwvlak wel mag worden verhoogd indien:
    • 1. het betreffende bedrijf beschikt over een onherroepelijke Wnb-vergunning , danwel
    • 2. is aangetoond dat er geen negatieve effecten optreden in omliggende Natura 2000-gebieden, met name ten aanzien van de ammoniakdepositie.

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Openheid en verkavelingspatroon

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Openheid en verkavelingspatroon' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische bedrijvigheid, met dien verstande dat grondgebonden veehouderijen uitsluitend zijn toegestaan op de bestaande locatie;
  • b. instandhouding van de aldaar voorkomende danwel daaraan eigen landschapswaarden in de vorm van openheid van het landschap en het verkavelingspatroon,
  • c. weidevogelgebied, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur' - weidevogelgebied',
  • d. kwekerij, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - kwekerij',
  • e. modelvliegclub met bijbehorend clubgebouw tot een oppervlakte van 50 m², ter plaatse van aanduiding 'modelvliegtuigbaan' en 'specifieke vorm van sport - clubgebouw',
  • f. gastenverblijf, met een oppervlakte van maximaal 150 m², en een hoogte van 3 m, ter plaatse van de aanduiding ' - specifieke vorm van recreatie - gastenverblijf',
  • g. per bouwvlak één paardenbak met bijbehorende voorzieningen;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, ontsluitings-, parkeer-en groenvoorzieningen, tuinen en erven.

5.1.2 mede bestemmingsomschrijving

De gronden zijn mede bestemd voor:

  • a. kleinschalig kamperen;
  • b. extensieve (dag)recreatie;
  • c. wegen en paden;
  • d. water en voorzieningen voor de waterhuishouding; met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, ontsluitings-en parkeervoorzieningen.
5.2 bouwregels
5.2.1 bouwregels bedrijfsgebouwen, kassen en bedrijfswoningen

Bedrijfsgebouwen, kassen en bedrijfswoningen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. (tunnel)kassen zijn uitsluitend toegestaan voor zover bestaand;
  • c. het aantal bedrijfswoningen is maximaal 1 of aantal dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' uitgesloten geen bedrijfswoning is toegestaan;
  • d. goot-en bouwhoogte maximaal 6 m respectievelijk 10 m;
  • e. de inhoud van de woning, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, mag niet meer bedragen dan 650 m³, met dien verstande dat, indien de bestaande inhoud meer dan 650 m³ bedraagt de inhoud niet meer mag bedragen dan de bestaande inhoud;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bedrijfsgebouwen en kassen' zijn uitsluitend de volgende gebouwen ten dienste van het agrarisch bedrijf Kooiweg 10 toegestaan:
    • 1. maximaal één bedrijfswoning;
    • 2. bedrijfsgebouwen, met uitzondering van bedrijfsgebouwen die worden gebruikt als dierenverblijf;
    • 3. en kassen.
5.2.2 bouwregels aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning

Aan-en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gezamenlijke oppervlakte per bedrijfswoning maximaal 60 m2;
  • b. goothoogte is:
    • 1. bij een inpandige bedrijfswoning maximaal 3 m;
    • 2. bij een niet-inpandige bedrijfswoning maximaal 3 m dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning + 0,25 m;
  • c. bouwhoogte is:
    • 1. bij een inpandige bedrijfswoning maximaal 6 m;
    • 2. bij een niet-inpandige bedrijfswoning maximaal de bouwhoogte van de bedrijfswoning -2 m, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 6 m.
5.2.3 bouwregels bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bouwwerken geen gebouwen zijnde voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. sleufsilo's, silo's, windmolens en mestopslagplaatsen mogen niet buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - sleufsilo' ook buiten het bouwvlak sleufsilo's mogen worden gebouwd;
  • b. bouwhoogte binnen het bouwvlak maximaal 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van silo's maximaal 12 m mag zijn;
  • c. bouwhoogte buiten het bouwvlak maximaal 2 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 overschrijding grens bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in sublid 5.2.1 onder a, ten behoeve van het bouwen met overschrijding van bouwgrens, met ten hoogste 30 m en tot maximaal 10% van de oppervlakte van het bouwvlak, mits:

  • 1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond, en
  • 2. de landschapswaarden als bedoeld in lid 5.1 onder b en c, niet onevenredig worden aangetast.

5.3.2 bouwhoogte bedrijfsgebouwen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in sublid 5.2.1, onder d, ten behoeve van het bouwen van bedrijfsgebouwen tot een goothoogte van 10 m en een bouwhoogte van 11 m, mits:

  • 1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond, en
  • 2. de landschapswaarden als bedoeld in lid 5.1 onder b, niet onevenredig worden aangetast.
5.3.3 hoogte silo's

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in sublid 5.2.3 onder b, ten behoeve van het bouwen van silo's tot een hoogte van 15 m,

mits:

  • 1. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond, en
  • 2. de landschapswaarden als bedoeld in lid 5.1 onder b, niet onevenredig worden aangetast.

5.3.4 windmolen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in sublid 5.2.3 onder b, ten behoeve van het bouwen van een windmolen tot een hoogte van 20 m,

mits:

  • 1. in een bouwvlak maximaal één windmolen wordt gebouwd;
  • 2. de windmolen een vermogen heeft tot 30 Kw.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 mestbassins en, sleufsilo''s en paardenbakken

Een met de bestemming strijdig is in ieder geval ook het gebruik van gronden gelegen buiten de bouwvlakken voor -niet als bouwwerk aan te merken- mestbassins, en sleufsilo''s en paardenbakken.

5.4.2 Grondgebonden veehouderij

Het ingebruiknemen van gebouwen en gronden ten behoeve van het houden van dieren voor veehouderij in de vorm van een grondgebonden agrarisch bedrijf is uitsluitend toegestaan indien is aangetoond dat de depositie gelijkblijft danwel afneemt ten opzichte van de bestaande ammoniakdepositie.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Kleinschalig kamperen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 5.1 ten behoeve van:

  • a. het binnen of direct aansluitend buiten een bouwvlak gebruiken van gronden, in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober, als standplaats voor ten hoogste 15 kampeermiddelen, en
  • b. het uitsluitend binnen het betreffende bouwvlak bouwen van daarbij behorende, niet voor bewoning bestemde gebouwen, zoals sanitaire ruimten, en andere bouwwerken, tot een goothoogte van 3 m en een hoogte van 5 m,

mits:

  • 1. de landschapswaarden als bedoeld in lid 5.1, niet onevenredig worden aangetast, en
  • 2. wordt voorzien in een redelijke inpassing van een en ander in het landschap, met behulp van aanwezige of aan te brengen opgaande afschermende beplanting.
5.5.2 Bed en Breakfast appartementen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen van het bepaalde in lid 5.1, ten behoeve van het gebruik van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen binnen een bouwvlak waar sprake is van agrarische bedrijvigheid als hoofdactiviteit, voor ten hoogste 5 "bed and breakfast"-appartementen van maximaal 200 m³ per appartement, per agrarisch bedrijf met een gezamenlijke inhoud van maximaal 800 m³, inclusief de daarbij behorende gemeenschappelijke ruimten, uitsluitend als ondergeschikte nevenactiviteit.

5.5.3 ander gebruik agrarische bedrijfsbebouwing

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen van het bepaalde in lid 5.1, ten behoeve van het gebruiken van bebouwing binnen het bouwvlak voor opslag van goederen en stalling, zoals caravan- en botenstalling, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsbebouwing van het betreffende agrarisch bedrijf mag, zolang van de omgevingsvergunning gebruik wordt gemaakt, niet worden vergroot;
  • b. het andere gebruik mag:
    • 1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet belemmeren;
    • 2. geen onevenredige schade, hinder of andere nadelige milieugevolgen voor de omgeving opleveren;
    • 3. geen wijziging van de uitwendige hoofdvorm van de betreffende bebouwing met zich meebrengen;
    • 4. geen opslag van goederen in de open lucht inhouden of met zich meebrengen;
    • 5. in vergelijking met het agrarisch gebruik geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden met zich meebrengen, met dien verstande dat parkeren behorende bij het hier bedoelde gebruik uitsluitend op het bouwvlak mag plaatsvinden.
5.5.4 detailhandel in eigen gemaakte / geteelde producten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen van het bepaalde in lid 5.1, en toe te staan dat binnen de bestaande bebouwing de verkoop van eigen gemaakte en / of geteelde producten mogelijk is, mits deze activiteit ondergeschikt en gerelateerd is aan de uitoefening van het agrarische bedrijf, met een maximum vloeroppervlakte van 100 m².

5.5.5 gebruik dierenverblijven

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in 5.4.2 voor het ingebruiknemen van gebouwen en gronden ten behoeve van het houden van dieren voor veehouderij in de vorm van een grondgebonden agrarisch bedrijf waarbij de depostie toeneemt ten opzichte van de bestaande ammoniakdepositie mits:

  • het betreffende bedrijf beschikt over een onherroepelijke Wnb-vergunning danwel
  • is aangetoond dat er geen negatieve effenten optreden in omliggende Natura 2000-gebieden, met name ten aanzien van de ammoniakdepositie.
5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.6.1 vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijken van een omgevingsvergunning op de in artikel 5.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerkzijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie-en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden.
5.6.2 uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.6.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het kracht het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • c. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die worden uitgevoerd binnen het bouwvlak.
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
5.7.1 verschuiving en vergroting bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, mits de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 3 (Algemene regels) het plan ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf zodanig te wijzigen, dat de grens van een bouwvlak elders op die gronden wordt aangegeven, zulks volgens de volgende regels:

  • a. het bouwvlak blijft voor ten minste 50% van de oppervlakte van de daarin begrepen gronden, dezelfde gronden omvatten als ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  • b. geen gebouw mag door het wijzigen buiten het bouwvlak komen te liggen;
  • c. de oppervlakte van het bouwvlak mag, met inachtneming van 5.2.1 onder a, door het wijzigen worden vergroot tot maxiamaal 1,75 ha;
  • d. door de vergroting van bouwmogelijkheden ten gevolge van de wijziging, mag de ammoniakdepositie binnen het bouwvlak niet wordt verhoogd ten opzichte van de bestaande ammoniakdepositie, met dien verstande dat de ammoniakdepositie binnen het bouwvlak wel mag worden verhoogd indien:
    • 1. het betreffende bedrijf beschikt over een onherroepelijke Wnb-vergunning , danwel
    • 2. is aangetoond dat er geen negatieve effecten optreden in omliggende Natura 2000-gebieden, met name ten aanzien van de ammoniakdepositie.

Artikel 6 Bedrijf

6.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven en aantal bedrijfswoningen die hierna als nadere bestemming zijn aangegeven ter plaatse van de aanduiding:
    aanduiding   nadere bestemming   maximum aantal wooneenheden   bestaande oppervlakte bedrijfsgebouwen 1,5)   max. oppervlakte bedrijfsgebouwen 1,5)
    (10% algemene regeling)  
    max. goothoogte bedrijfsgebouwen 1)   max. bouwhoogte bedrijfsgebouwen 1)  
    'garage'   garagebedrijf en opslag van goederen (waaldijk 9)   1   850 m² 2)   1150 m² 3)   4 m   6 m  
    'seksinrichting'   bordeel
    (arkelsedijk 72)  
    1   130 m²   143 m²   9 m   9 m  
    'hovenier'   hovenier
    (vlietskade 86)  
    1   150 m²   165 m²   4 m   9 m  
    'specifieke vorm van bedrijf – landbouwmechanisatiebedrijf '   -landbouwmechanisatiebedrijf
    -het houden van vee als ondergeschikte nevenactiviteit
    (haarweg 64a)  
    1   1175 m² 4)   1295 m²   4 m   9 m  
    'specifieke vorm van bedrijf – opslag ledschermen   opslag van ledschermen (Nieuwe Weg 8)   1   300 m²   1100 m²   6 m   9 m  
    'specifieke vorm van bedrijf- aannemer en caravanstalling'   aannemer en caravanstalling (Nieuwe Weg 14)   1   2455 m²   2455 m²   4   9  
    'specifieke vorm van bedrijf – landbouwmechanisatiebedrijf '   landbouwmechanisatiebedrijf (haarweg 85)   1   600 m²   660 m²   6 m   9 m  
    'specifieke vorm van maatschappelijk - meetstation'   meetstation RW (waaldijk)   0   60 m²   66 m²   4 m   4 m  
    'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch loonbedrijf '   agrarisch loonbedrijf (kooiweg 3)   1   360 m²   396 m²   4 m   9 m  
    'specifieke vorm van bedrijf - caravanstalling'   caravanstalling
    (kooiweg 3)  
    0   0 m   360 m²   3 m   5 m  
    'specifieke vorm van bedrijf – fourage bedrijf'   fourage bedrijf
    (kooiweg 5)  
    0   2200 m²   2420 m²   4 m   9 m  
     
    1)   exclusief bedrijfswoningen en aan- en uitbouwen en bijgebouwen van de bedrijfswoning  
    2)   exclusief oppervlakte van 240 m² aan opslagcontainers  
    3)   inclusief oppervlakte van 240 m² aan opslagcontainers  
    4)   inclusief uitbreiding loods 300 m², exclusief bedrijfswoning,  
    5)   de oppervlakte betreft de voetprint van de gebouwen  
  • b. groensingel, ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel',
  • c. seksinrichting, ter plaatse van de aanduiding 'seksinrichting',
  • d. wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.
  • e. nutsvoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening'.
6.2 bouwregels
6.2.1 bouwregels bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen, en de goothoogte en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen binnen elk bestemmingsvlak niet meer bedragen dan voor dat vlak in de tabel in lid 6.1 is aangegeven;
  • b. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen, behoudens op de gronden die gelegen zijn binnen de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - geluidzoneringsplichtig bedrijf' waarvoor de volgende minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens geldt:
    • 1. 3,50 meter bij bouwpercelen met een bouwperceelsbreedte tot 30 meter;
    • 2. 4 meter bij bouwpercelen met een bouwperceelsbreedte tot 40 meter;
    • 3. 5 meter bij bouwpercelen met een bouwperceelsbreedte van meer dan 40 meter;
  • c. de inhoud van de woning, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, mag niet meer bedragen dan 650 m³, met dien verstande dat, indien de bestaande inhoud meer dan 650 m³ bedraagt de inhoud niet meer mag bedragen dan de bestaande inhoud;
  • d. de goothoogte en hoogte van de bedrijfswoning mogen niet meer dan respectievelijk 6 m en 10 m bedragen.
6.2.2 bouwregels aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning

Aan-en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gezamenlijke oppervlakte per bedrijfswoning maximaal 60 m2;
  • b. goothoogte is:
    • 1. bij een inpandige bedrijfswoning maximaal 3 m;
    • 2. bij een niet-inpandige bedrijfswoning maximaal 3 m dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning + 0,25 m;
  • c. bouwhoogte is:
    • 1. bij een inpandige bedrijfswoning maximaal 6 m;
    • 2. bij een niet-inpandige bedrijfswoning maximaal de bouwhoogte van de bedrijfswoning -2 m, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 6 m.
6.2.3 Voorwaardelijke verplichting - nieuwbouw caravanstalling

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor het bouwen van een gebouw ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 1', voor de in artikel 4.1 bedoelde functie, kan pas worden verleend als is aangetoond dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:

6.2.4 bouwregels bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal:

  • a. vlaggenmasten 10 m;
  • b. lichtmasten 10 m;
  • c. bedrijfsinstallaties 4 m;
  • d. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde 2 m.
6.3 specifieke gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt mede verstaan een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van:

  • 1. detailhandelsbedrijven, behoudens de in lid 6.1 onder a bedoelde;
  • 2. bedrijven als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht zijn aangewezen als inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken;
  • e. bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • f. vuurwerkbedrijven;
  • g. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
6.3.1 parkeren agrarisch loonbedrijf en caravanstalling

Voor de in artikel 6.1 onder 'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch loonbedrijf' en 'specifieke vorm van bedrijf - caravanstalling' genoemde functies gelden de volgende parkeernormen:

Functie   Parkeernorm  
Bedrijfswoning   2 parkeerplaatsen per woning  
Agrarisch loonbedrijf   1,3 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak  
Caravanstalling   0,8 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak  
6.4 afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6.1 voor het toestaan van een ander bedrijf dan ter plaatse is toegestaan, met uitzondering van nutsvoorzieningen, mits:

  • a. het bedrijf is opgenomen in de categorieën 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten dan wel het een bedrijf betreft dat voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf genoemd in de categorieën 1 of 2;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
6.5 wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen voor het toestaan van een bedrijf dat is opgenomen in de naast hogere categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten dan ter plaatse is toegestaan, dan wel een bedrijf dat voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk gesteld kan worden met een bedrijf van die naast hogere categorie, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. geen onevenredige aantasting vindt plaats van de verkeersveiligheid;
  • b. geen onevenredige aantasting vindt plaats van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.

Artikel 7 Groen

7.1 bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  • b. parken en plantsoenen;
  • c. paden;
  • d. water en voorzieningen voor de waterhuishouding en de waterweg;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. reclamemast, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - reclamemast';
  • g. instandhouding van de aldaar voorkomende danwel daaraan eigen waarden die hierna zijn vermeld bij de desbetreffende aanduiding:
    waarden   ter plaatse van de aanduiding  
    botanische waarden   'specifieke vorm van natuur - botanische waarden'  
    landschapwaarden   'landschapswaarden'  
    recreatief medegebruik   'specifieke vorm van recreatie - recreatief medegebruik'  
  • h. volkstuinen, ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin'.

met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, bruggen, trappen, wegen, in- en uitritten en verhardingen en met inachtneming van de keur van het waterschap.

7.2 bouwregels
7.2.1 bouwregels gebouwen

Gebouwen mogen niet worden gebouwd;

7.2.2 bouwregels bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal:

  • a. lichtmasten en vlaggenmasten 10 m;
  • b. de bouwhoogte van een reclamemast ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - reclamemast' mag niet meer dan 40 m bedragen,
  • c. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde 2,5 m.
7.2.3 specifieke gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met deze bestemming wordt in elk geval verstaan het gebruik van de gronden ten behoeve van het parkeren van motorvoertuigen en buitenopslag.

7.2.4 afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in lid 7.2.3 voor het gebruik van de gronden ten behoeve van parkeren van motorvoertuigen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. aangetoond wordt dat er op eigen terrein en directe omgeving onvoldoende ruimte aanwezig is om in de parkeerbehoefte te voorzien;
  • b. aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting van groen en ecologische waarden plaatsvindt;
  • c. rekening wordt gehouden met de waterhuishouding;
  • d. de verkeersveiligheid niet in het geding komt;
  • e. de parkeervoorziening moet grenzen aan de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied.
7.3 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 7.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

gronden   andere werken en werkzaamheden  
  a   b   c   d   e   f   g   h  
gronden ter plaatse van de aanduiding:                  
landschapswaarden   +   +   +     +     +    
specifieke vorm van natuur - botanische waarden   +   +     +          
*) de onderstaande letters worden hierna verklaard;
in de tabel is: + = van toepassing  
  • a. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben;
  • f. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
  • g. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
  • h. definitief omzetten van grasland in bouwland, anders dan ten behoeve van herinzaai, met uitzondering van de teelt van ruwvoedergewassen tot een maximum van 20 % van de bij een bedrijf behorende gronden.
7.3.2 weigeringsgrond

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de natuurwaarden en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

7.3.3 advies landschapsdeskundige

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3.1 wordt niet verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover een advies hebben ingewonnen van een onafhankelijk landschapsdeskundige.

7.3.4 uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.

Artikel 8 Groen - Park

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Park' aangewezen gronden zijn bestemd voor landschapspark met daarin:

  • a. watergangen en waterpartijen;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. circulatieleiding;
  • f. deïnundatiezone, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - deinundatiezone'.
8.2 Bouwregels
8.2.1 bouwregels gebouwen
  • a. de bouwhoogte maximaal 4 m;
  • b. de oppervlakte van een gebouw, met uitzondering van de fietsenberging, maximaal 12 m²;
  • c. de oppervlakte van de fietsberging maximaal 300 m².
8.2.2 bouwregels bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, maximaal 6 m.

8.3 Specifieke gebruiksregels

Een met de bestemming strijdig gebruik is in ieder geval ook het gebruik van gronden als bedoeld in lid 8.1, voor parkeren en buitenopslag.

Artikel 9 Maatschappelijk - Begraafplaats

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  • a. begraafplaats;
  • b. parkeerplaatsen, groenvoorzieningen, waterpartijen en bij een en ander behorende overige voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Toegestane bouwwerken

Op de gronden als bedoeld in lid 9.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. niet voor bewoning bestemde gebouwen;
  • b. bij een en ander behorende andere bouwwerken, zoals palen, masten, verkeerstekens, technische installaties en erf- of perceelafscheidingen.
9.2.2 Bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in sublid 9.2.1, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan gebouwen mag niet meer bedragen dan 20 m²;
  • b. de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, mag niet meer bedragen dan 2 m respectievelijk 4 m;
  • c. de goothoogte en hoogte van bijgebouwen en de hoogte van andere bouwwerken mogen niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
bouwwerken   max. goothoogte   max. bouwhoogte  
bijgebouwen:   3 m   6 m  
erf- of perceelafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, op of rond een terrein waarop een gebouw staat:   -   2 m  
overige erf- of perceelafscheidingen:   -   1 m  

Artikel 10 Natuur

10.1 bestemmingsomschrijving

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurwaarden;
  • b. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de ecologische verbindingszone;
  • c. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  • d. plaatsen van nautische voorzieningen, zoals verkeerstekens, - lichten en bakens, ten behoeve van het scheepvaartverkeer;
  • e. extensieve dagrecreatie;
  • f. uitsluitend een wandelpad, ter plaatse van de aanduiding 'pad';

met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en paden.

10.2 bouwregels
10.2.1 bouwregels gebouwen

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

10.2.2 bouwregels bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bouwhoogte van:

  • a. nautische voorzieningen ten behoeve van de scheepvaart, maximaal 6 m;
  • b. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, maximaal 2 m.
10.3 Afwijken van de bouwregels
10.3.1 gebouwen ten dienste van beheer en onderhoud

Bij omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in lid 10.2.1, ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van de bestemming, zoals schuilgelegenheden en bergingen, mits de noodzaak daarvan is aangetoond en de in lid 10.1 bedoelde waarden niet onevenredig worden aangetast.

Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen mag niet meer dan 200 m² bedragen;
  • b. de oppervlakte van elk gebouw mag niet meer dan 30 m² bedragen;
  • c. de hoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m bedragen.
10.4 Specifieke gebruiksregels

Een met de bestemming strijdig gebruik is in ieder geval ook het gebruik van gronden als ligplaats voor woonschepen en andere daarmee vergelijkbare onderkomens die geschikt zijn voor bewoning en op water kunnen drijven.

10.5 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.5.1 vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 10.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen;
  • f. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling.
10.5.2 weigeringsgrond

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.5.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de natuurwaarden en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

10.5.3 advies landschapsdeskundige

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.5.1 wordt niet verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover een advies hebben ingewonnen van een onafhankelijk landschapsdeskundige.

10.5.4 uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.5.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.

Artikel 11 Verkeer

11.1 bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en straten met een functie voornamelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer, waarbij het aantal rijstroken maximaal twee bedraagt;
  • b. wandel-en fietspaden;
  • c. parkeer- en groen-en speelvoorzieningen;
  • d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.

11.2 bouwregels
11.2.1 bouwregels gebouwen

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

11.2.2 bouwregels bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, anders dan voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer maximaal 20 m.

Artikel 12 Verkeer - Spoor

12.1 bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - Spoor aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegen;
  • b. wegen en paden;
  • c. parkeer-, groenvoorzieningen;
  • d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen; met bijbehorende gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde en voorzieningen.
  • e. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
12.2 bouwregels
12.2.1 bouwregels gebouwen

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

12.2.2 bouwregels bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde anders dan voor de geleiding, beveiliging en regeling van het railverkeer maximaal 15 m.

Artikel 13 Verkeer - Verblijfsgebied

13.1 bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op verblijf alsmede de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
  • b. parkeer- en groenvoorzieningen;
  • c. instandhouding van de aldaar voorkomende danwel daaraan eigen waarden die hierna zijn vermeld bij de desbetreffende aanduiding:
    waarden   ter plaatse van de aanduiding  
    cultuurhistorische waarden   'cultuurhistorische waarden'  
    landschapwaarden   'landschapswaarden'  
  • d. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  • e. ondergrondse containers;

met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.

13.2 bouwregels
13.2.1 bouwregels gebouwen

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

13.2.2 bouwregels bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, anders dan voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer maximaal 15 m.

13.3 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.3.1 vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 13.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

gronden   andere werken en werkzaamheden  
  a   b   c   d   e   f   g   h  
gronden ter plaatse van de aanduiding:                  
cultuurhistorische waarden   +   +   +     +   +   +    
landschapswaarden   +   +   +     +     +    
*) de onderstaande letters worden hierna verklaard;
in de tabel is: + = van toepassing  
  • a. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben;
  • f. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
  • g. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
  • h. definitief omzetten van grasland in bouwland, anders dan ten behoeve van herinzaai, met uitzondering van de teelt van ruwvoedergewassen tot een maximum van 20 % van de bij een bedrijf behorende gronden.
13.3.2 weigeringsgrond

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13.3.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de natuurwaarden en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

13.3.3 advies landschapsdeskundige

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13.3.1 wordt niet verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover een advies hebben ingewonnen van een onafhankelijk landschapsdeskundige .

13.3.4 uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13.3.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.

Artikel 14 Water

14.1 bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  • b. instandhouding van de aldaar voorkomende danwel daaraan eigen waarden die hierna zijn vermeld bij de desbetreffende aanduiding:
    waarden   ter plaatse van de aanduiding  
    cultuurhistorische waarden   'cultuurhistorische waarden'  
    landschapwaarden   'landschapswaarden'  
  • c. verkeer en recreatie te water;
  • d. taluds en natuurvriendelijke oevers;
  • e. bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals kunstwerken en andere waterstaatwerken, en ten behoeve van de waterafvoer en waterberging.
14.2 bouwregels
14.2.1 bouwregels gebouwen

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

14.2.2 bouwregels bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde anders dan voor de waterwegaanduiding, geleiding of tolheffing, maximaal:

  • a. bruggen en viaducten 8 m;
  • b. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde 4 m.
14.3 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.3.1 vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 14.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

gronden   andere werken en werkzaamheden  
  a   b   c   d   e   f   g   h  
gronden ter plaatse van de aanduiding:                  
cultuurhistorische waarden   +   +   +     +   +   +    
landschapswaarden   +   +   +     +     +    
*) de onderstaande letters worden hierna verklaard;
in de tabel is: + = van toepassing  
  • a. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben;
  • f. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
  • g. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
  • h. definitief omzetten van grasland in bouwland, anders dan ten behoeve van herinzaai, met uitzondering van de teelt van ruwvoedergewassen tot een maximum van 20 % van de bij een bedrijf behorende gronden.
14.3.2 weigeringsgrond

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 14.3.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de natuurwaarden en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

14.3.3 advies landschapsdeskundige en waterbeheerder

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 14.3.1 wordt niet verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover een advies hebben ingewonnen van een onafhankelijk landschapsdeskundige en de waterbeheerder.

14.3.4 uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 14.3.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.

Artikel 15 Wonen

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat de oppervlakte maximaal 25% van de vloeroppervlakte van de gebouwen bedraagt tot een maximum van 40 m²;
  • c. kantoor, ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
  • d. één paardenbak, ter plaatse van de aanduiding 'rijbak';
  • e. opslag van foodtrucks, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-opslag foodtrucks'.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Toegestane bouwwerken

Op en in de gronden als bedoeld in lid 15.1, mogen uitsluitend worden gebouwd woningen, aan- of uitbouwen, bijgebouwen en bij de bestemming behorende andere bouwwerken.

15.2.2 Bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in lid 15.2.1, gelden de volgende bepalingen:

woningen

  • a. in elk bestemmingsvlak mag het aantal woningen niet meer bedragen dan het aantal dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven, doch niet meer dan één indien geen aantal is aangegeven;
  • b. de woning mag uitsluitend op de bestaande plaats worden gebouwd, tenzij een bouwvlak is aangegeven, in welk geval de woning binnen het bouwvlak mag worden gebouwd;
  • c. de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen of niet minder dan de bestaande afstand, indien die minder dan 3 m bedraagt;
  • d. de inhoud van een woning, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, mag niet meer bedragen dan 650 m³, met dien verstande dat, indien de bestaande inhoud meer dan 650 m³ bedraagt, de inhoud niet meer mag bedragen dan de bestaande inhoud;
  • e. de goothoogte en hoogte van een woning mogen niet meer dan respectievelijk 6 m en 10 m bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'.de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de aangegeven hoogte;

aan- en uitbouwen, bijgebouwen, andere bouwwerken

  • f. aan- en uitbouwen, en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd achter het verlengde van de voorgevel van de betreffende woning;
  • g. de goothoogte en hoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en de hoogte van andere bouwwerken mogen niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
    bouwwerken   max goothoogte   max bouwhoogte  
    aan- en uitbouwen, bijgebouwen:   3 m   6 m  
    pergola's en overkappingen:   -   3 m  
    erf- of terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn:   -   1 m  
    overige andere bouwwerken:   -   2 m  
  • h. de gezamenlijke oppervlakte van bij een woning behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen mag niet meer dan 50 m² bedragen, of niet meer dan de bestaande oppervlakte indien dit meer bedraagt;
  • i. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 30 m² bedragen.

Voorwaardelijke verplichting - nieuwbouw gebouwen 
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor het bouwen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 2', voor de in artikel 5.1 bedoelde functie, kan pas worden verleend als is aangetoond dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • j. sloop van 760 m² aan bebouwing en de daarbij behorende fundering zoals weergegeven in bijlage ' sloop gebouwen voor nieuwe woning Kooiweg 10' van de regels;
  • k. sloop van minimaal 240 m² aan bebouwing en de daarbij behorende fundering op het perceel Weverwijk 30a te Langbroek (gemeente Zederik);
  • l. de onder b bedoelde afname van het toegestane bebouwde oppervlak op het betreffende perceel is vastgelegd in een onherroepelijk bestemmingsplan.
15.3 Afwijken van de bouwregels
15.3.1 verplaatsen woning

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sublid 15.2.2 onder b, ten behoeve van het verplaatsen van de woning over een afstand van ten hoogste 10 m, mits:

  • a. het betreft vervangende nieuwbouw van de bestaande woning, en
  • b. de afstand van een woning tot de weg niet minder bedraagt dan de bestaande afstand.
15.3.2 vergroten oppervlakte aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sublid 15.2.2 onder h, ten behoeve van een gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot een maximum van 100 m² mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
15.4 Afwijken van de gebruiksregels
15.4.1 afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 15.1 voor het toestaan van een aan huis verbonden bedrijf, mits:

  • a. de oppervlakte maximaal 25% van de vloeroppervlakte van de gebouwen bedraagt tot een maximum van 40 m2;
  • b. er geen sprake is van een duurzame ontwrichting van de bestaande distributieve voorzieningen of een ernstige verstoring van de verzorgingsstructuur;
  • c. het geen bedrijfsactiviteiten betreft die normaliter in een winkelcentrum of een winkelstraat worden uitgeoefend;
  • d. er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • e. er geen detailhandel plaatsvindt behalve als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf.
15.4.2 voorwaarden voor het afwijken

Omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 15.4.1 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
15.4.3 Bed en Breakfast appartementen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 15.1, ten behoeve van het gebruik van ten hoogste twee slaapkamers per woning voor "bed and breakfast", tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 25% van de woning, inclusief de bij de "bed and breakfast" behorende gemeenschappelijke ruimten.

Artikel 16 Leiding - Gas

16.1 bestemmingsomschrijving
16.1.1 bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. een ondergrondse hoofdtransportgasleiding ter plaatse van de aanduiding hartlijn Leiding-Gas;
  • b. het beheer en onderhoud van de leiding;
  • c. de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding;

met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.

16.2 bouwregels
16.2.1 bouwregels in relatie met andere bestemmingen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming (artikelen 3 tot en met 15) mag alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.

16.2.2 bouwregels gebouwen

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

16.2.3 bouwregels bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 3 meter.

16.3 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.3.1 vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel bedoelde gronden 16.1 de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen;
  • e. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • f. het permanent opslaan van goederen.
16.3.2 weigeringsgrond

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 16.3.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de ondergrondse leidingen en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

16.3.3 advies leidingbeheerder

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 16.3.1 wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de leidingbeheerder.

16.3.4 uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 16.3.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.

Artikel 17 Leiding - Hoogspanningsverbinding

17.1 bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. een bovengrondse hoogspanningsleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding';
  • b. het beheer en onderhoud van de leiding;
  • c. de bescherming van het woon -en leefklimaat in verband met de leiding;

met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.

17.2 bouwregels
17.2.1 bouwregels in relatie met andere bestemmingen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (artikelen 3 tot en met 15) mag alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.

17.2.2 bouwregels gebouwen

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

17.2.3 bouwregels bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, maximaal 30 m.

17.3 afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 17.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de leidingbeheerder.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.4.1 vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 17.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen.
17.4.2 advies leidingbeheerder

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 17.4.1 wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de leidingbeheerder.

17.4.3 uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 17.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.

Artikel 18 Leiding - Riool

18.1 bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor::

  • a. een ondergrondse rioolpersleiding ter plaatse van de aanduiding hartlijn Leiding - Riool;
  • b. het beheer en onderhoud van de leiding;
  • c. de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding;

met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.

18.2 bouwregels
18.2.1 bouwregels in relatie met andere bestemmingen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (artikelen 3 tot en met 15) mag alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.

18.2.2 bouwregels gebouwen

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

18.2.3 bouwregels bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 3 m.

18.3 afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 18.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de leidingbeheerder.

18.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
18.4.1 vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 18.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen.
18.4.2 weigeringsgrond

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 18.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de ondergrondse leidingen en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

18.4.3 advies leidingbeheerder

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 18.4.1 wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de leidingbeheerder.

18.4.4 uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 18.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.

Artikel 19 Leiding - Water

19.1 bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Water aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. een ondergrondse waterleiding ter plaatse van de aanduiding hartlijn Leiding - Water;
  • b. het beheer en onderhoud van de leiding;
  • c. de bescherming van het woon-en leefklimaat in verband met de leiding;

met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.

19.2 bouwregels
19.2.1 bouwregels in relatie met andere bestemmingen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (artikelen 3 tot en met 15) mag alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.

19.2.2 bouwregels gebouwen

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

19.2.3 bouwregels bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 3 m.

19.3 afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 19.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de leidingbeheerder.

19.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
19.4.1 vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 19.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen.
19.4.2 weigeringsgrond

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 19.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de ondergrondse leidingen en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

19.4.3 advies leidingbeheerder

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 19.4.1 wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de leidingbeheerder.

19.4.4 uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 19.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.

Artikel 20 Waarde - Archeologie AMK

20.1 bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie AMK aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het behoud en het veiligstellen van de archeologische waarden van deze gronden.

20.2 bouwregels
20.2.1 omgevingsvergunning voor het bouwen
  • a. voor bouwwerkzaamheden met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 30 m2 en waarvoor (grond)werkzaamheden dieper dan 30 cm noodzakelijk zijn, moet alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. indien uit het in artikel 20.2.1 onder a. genoemde rapport of uit de in artikel 20.2.1 onder c. bedoelde informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 20.2.1 onder a. en derhalve geen archeologisch rapport verplicht te stellen indien:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld of;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek voldoende is aangetoond dat in de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
20.2.2 advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 20.2.1 onder a. winnen zij advies in bij een archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 20.2.1 onder b. dienen te worden verbonden aan de omgevingsvergunning.

20.3 nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische waarden of resten aanwezig zijn en in de grond behouden moeten worden.

20.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.4.1 vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 20.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden, en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplanting, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het scheuren van grasland;
  • g. overige werkzaamheden, waaronder sloopwerkzaamheden, waarbij de grond wordt geroerd.
20.4.2 uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 20.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden met een oppervlakte kleiner dan 30 m2 of waarvoor de gronden niet dieper dan 30 cm worden geroerd;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en/of beheer betreffen;
  • c. ondergeschikt bodemingrepen, waaronder wordt verstaan:
    • 1. het uitvoeren van grondboringen van enigerlei aard (booronderzoek, sonderingen);
    • 2. het plaatsen van peilbuizen;
    • 3. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers, verkeersborden en ander straatmeubilair;
    • 4. naar de aard daarmee vergelijkbare bodemverstoringen van ondergeschikt belang;
  • d. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.
20.4.3 voorwaarden aan omgevingsvergunning
  • a. voor het uitvoeren of uit laten voeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden moet alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. indien uit het in artikel 20.4.3 onder a. genoemd rapport of uit de in artikel 20.4.3 onder c. bedoelde informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zullen of kunnen komen verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 20.4.3 onder a. en derhalve geen archeologisch rapport verplicht te stellen indien:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld of;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek voldoende is aangetoond dat in de betrokken gronden geen archeologisch waarden (meer) aanwezig zijn.
20.4.4 advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 20.4.1 winnen zij advies in bij een archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 20.4.3 onder b. dienen te worden verbonden aan de omgevingsvergunning.

Artikel 21 Waarde - Archeologische verwachting hoog PM1

21.1 bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologische verwachting hoog PM1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het behoud en het veiligstellen van de archeologische waarden van deze gronden.

21.2 bouwregels
21.2.1 omgevingsvergunning voor het bouwen
  • a. voor bouwwerkzaamheden met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 250 m2 en waarvoor (grond)werkzaamheden dieper dan 30 cm noodzakelijk zijn, moet alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. indien uit het in artikel 21.2.1 onder a. genoemd rapport of uit de in artikel 21.2.1 onder c. bedoelde informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 21.2.1 onder a. en derhalve geen archeologisch rapport verplicht te stellen indien:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld of;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek voldoende is aangetoond dat in de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
    • 3. de bodemverstoring uitsluitend wordt veroorzaakt door het aanbrengen van (hei)palen en de verstoring hierdoor beperkt blijft tot minder dan 1% van de oppervlakte van het te bebouwen gebied.
21.2.2 advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 21.2.1 onder a. winnen zij advies in bij een archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 21.2.1 onder b. dienen te worden verbonden aan de omgevingsvergunning.

21.3 nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische waarden of resten aanwezig zijn en in de grond behouden moeten worden.

21.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.4.1 vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 21.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplanting, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het scheuren van grasland;
  • g. overige werkzaamheden, waaronder sloopwerkzaamheden, waarbij de grond wordt geroerd.
21.4.2 uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 21.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden met een oppervlakte kleiner dan 250 m2 of waarvoor de gronden niet dieper dan 30 cm worden geroerd;
  • a. agrarische werkzaamheden, zoals scheuren, ploegen, draineren, egaliseren, tot een diepte van 50 cm, ter plaatse van de bestemmingen Agrarisch met waarden - Kleinschaligheid en reliëf, Agrarisch met waarden - Openheid en Agrarisch met waarden - Openheid en verkavelingspatroon;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en/of beheer betreffen;
  • c. ondergeschikte bodemingrepen, waaronder wordt verstaan:
    • 1. het uitvoeren van grondboringen van enigerlei aard (booronderzoek, sonderingen);
    • 2. het plaatsen van peilbuizen;
    • 3. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers, verkeersborden en ander straatmeubilair;
    • 4. naar de aard daarmee vergelijkbare bodemverstoringen van ondergeschikt belang;
  • d. de aanleg van kabels, rioleringen en/of leidingen waarbij geheel binnen de breedte én diepte van al bestaande leidingsleuven of vergraven wegcunetten wordt gewerkt;
  • e. de aanleg van kabels en/of leidingen mits de sleufdiepte beperkt blijft tot maximaal 60 cm en de sleufbreedte tot maximaal 50 cm;
  • f. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.
21.4.3 voorwaarden aan omgevingsvergunning
  • a. voor het uitvoeren of uit laten voeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden moet alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. indien uit het in artikel 21.4.3 onder a. genoemde rapport of uit de in artikel 21.4.3 onder c. bedoelde informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 21.4.3 onder a. en derhalve geen archeologisch rapport verplicht te stellen indien:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld of;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek voldoende is aangetoond dat in de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
21.4.4 advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 21.4.1 winnen zij advies in bij een archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 21.4.3 onder b. dienen te worden verbonden aan de omgevingsvergunning.

Artikel 22 Waarde - Archeologische verwachting hoog PM2

22.1 bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologische verwachting hoog PM2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het behoud en het veiligstellen van de archeologische waarden van deze gronden.

22.2 bouwregels
22.2.1 omgevingsvergunning voor het bouwen
  • a. voor bouwwerkzaamheden met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 250 m2 en waarvoor (grond)werkzaamheden dieper dan 150 cm noodzakelijk zijn, moet alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. indien uit het in artikel 22.2.1 onder a. genoemde rapport of uit de in artikel 22.2.1 onder c. bedoelde informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 22.2.1 onder a. en derhalve geen archeologisch rapport verplicht te stellen indien:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld of;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek voldoende is aangetoond dat in de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
    • 3. de bodemverstoring uitsluitend wordt veroorzaakt door het aanbrengen van (hei)palen en de verstoring hierdoor beperkt blijft tot minder dan 1% van de oppervlakte van het te bebouwen gebied.
22.2.2 advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 22.2.1 onder a. winnen zij advies in bij een archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 22.2.1 onder b. dienen te worden verbonden aan de omgevingsvergunning.

22.3 nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische waarden of resten aanwezig zijn en in de grond behouden moeten worden.

22.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.4.1 vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 22.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplanting, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het scheuren van grasland;
  • g. overige werkzaamheden, waaronder sloopwerkzaamheden, waarbij de grond wordt geroerd.
22.4.2 uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden met een oppervlakte kleiner dan 250 m2 of waarvoor de gronden niet dieper dan 150 cm worden geroerd;
  • a. agrarische werkzaamheden, zoals scheuren, ploegen, draineren, egaliseren, tot een diepte van 50 cm, ter plaatse van de bestemmingen Agrarisch met waarden - Kleinschaligheid en reliëf, Agrarisch met waarden - Openheid en Agrarisch met waarden - Openheid en verkavelingspatroon;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en/of beheer betreffen;
  • c. ondergeschikte bodemingrepen, waaronder wordt verstaan:
    • 1. het uitvoeren van grondboringen van enigerlei aard (booronderzoek, sonderingen);
    • 2. het plaatsen van peilbuizen;
    • 3. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers, verkeersborden en ander straatmeubilair;
    • 4. naar de aard daarmee vergelijkbare bodemverstoringen van ondergeschikt belang;
  • d. de aanleg van kabels, rioleringen en/of leidingen waarbij geheel binnen de breedte én diepte van al bestaande leidingsleuven of vergraven wegcunetten wordt gewerkt;
  • e. de aanleg van kabels en/of leidingen mits de sleufdiepte beperkt blijft tot maximaal 60 cm en de sleufbreedte tot maximaal 50 cm;
  • f. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.
22.4.3 voorwaarden aan omgevingsvergunning
  • a. voor het uitvoeren of uit laten voeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden moet alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. indien uit het in artikel 22.4.3 onder a. genoemde rapport of uit de in artikel 22.4.3 onder c. bedoelde informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 22.4.3 onder a. en derhalve geen archeologisch rapport verplicht te stellen indien:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld of;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek voldoende is aangetoond dat in de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
22.4.4 advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 22.4.1 winnen zij advies in bij een archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 22.4.3 onder b. dienen te worden verbonden aan de omgevingsvergunning.

Artikel 23 Waarde - Archeologische verwachting hoog PM3

23.1 bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologische verwachting hoog PM3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het behoud en het veiligstellen van de archeologische waarden van deze gronden.

23.2 bouwregels
23.2.1 omgevingsvergunning voor het bouwen
  • a. voor bouwwerkzaamheden met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 250 m2 en waarvoor (grond)werkzaamheden dieper dan 150 cm noodzakelijk zijn, moet alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. indien uit het in artikel 23.2.1 onder a. genoemde rapport of uit de in artikel 23.2.1 onder c. bedoelde informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 23.2.1 onder a. en derhalve geen archeologisch rapport verplicht te stellen indien:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld of;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek voldoende is aangetoond dat in de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
    • 3. de bodemverstoring uitsluitend wordt veroorzaakt door het aanbrengen van (hei)palen en de verstoring hierdoor beperkt blijft tot minder dan 1% van de oppervlakte van het te bebouwen gebied.
23.2.2 advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 23.2.1 onder a. winnen zij advies in bij een archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 23.2.1 onder b. dienen te worden verbonden aan de omgevingsvergunning.

23.3 nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische waarden of resten aanwezig zijn en in de grond behouden moeten worden.

23.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.4.1 vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 23.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplanting, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het scheuren van grasland;
  • g. overige werkzaamheden, waaronder sloopwerkzaamheden, waarbij de grond wordt geroerd.
23.4.2 uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 23.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden met een oppervlakte kleiner dan 250 m2 of waarvoor de gronden niet dieper dan 150 cm worden geroerd;
  • b. agrarische werkzaamheden, zoals scheuren, ploegen, draineren, egaliseren, tot een diepte van 50 cm, ter plaatse van de bestemmingen Agrarisch met waarden - Kleinschaligheid en reliëf, Agrarisch met waarden - Openheid en Agrarisch met waarden - Openheid en verkavelingspatroon;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en/of beheer betreffen;
  • d. ondergeschikte bodemingrepen, waaronder wordt verstaan:
    • 1. het uitvoeren van grondboringen van enigerlei aard (booronderzoek, sonderingen);
    • 2. het plaatsen van peilbuizen;
    • 3. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers, verkeersborden en ander straatmeubilair;
    • 4. naar de aard daarmee vergelijkbare bodemverstoringen van ondergeschikt belang;
  • e. de aanleg van kabels, rioleringen en/of leidingen waarbij geheel binnen de breedte én diepte van al bestaande leidingsleuven of vergraven wegcunetten wordt gewerkt;
  • f. de aanleg van kabels en/of leidingen mits de sleufdiepte beperkt blijft tot maximaal 60 cm en de sleufbreedte tot maximaal 50 cm;
  • g. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplanting, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - kwekerij';
  • h. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.
23.4.3 voorwaarden aan omgevingsvergunning
  • a. voor het uitvoeren of uit laten voeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden moet alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. indien uit het in artikel 23.4.3 onder a. genoemd rapport of uit de in artikel 23.4.3 onder c. bedoelde informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 23.4.3 onder a. en derhalve geen archeologisch rapport verplicht te stellen indien:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld of;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek voldoende is aangetoond dat in de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
23.4.4 advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 23.4.1 winnen zij advies in bij een archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 23.4.3 onder b. dienen te worden verbonden aan de omgevingsvergunning.

Artikel 24 Waarde - Archeologische verwachting hoog PM4

24.1 bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologische verwachting hoog PM4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het behoud en het veiligstellen van de archeologische waarden van deze gronden.

24.2 bouwregels
24.2.1 omgevingsvergunning voor het bouwen
  • a. voor bouwwerkzaamheden met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 250 m2 en waarvoor (grond)werkzaamheden dieper dan 500 cm noodzakelijk zijn, moet alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. indien uit het in artikel 24.2.1 onder a. genoemde rapport of uit de in artikel 24.2.1 onder c. bedoelde informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 24.2.1 onder a. en derhalve geen archeologisch rapport verplicht te stellen indien:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld of;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek voldoende is aangetoond dat in de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
    • 3. de bodemverstoring uitsluitend wordt veroorzaakt door het aanbrengen van (hei)palen en de verstoring hierdoor beperkt blijft tot minder dan 1% van de oppervlakte van het te bebouwen gebied.
24.2.2 advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 24.2.1 onder a. winnen zij advies in bij een archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 24.2.1 onder b. dienen te worden verbonden aan de omgevingsvergunning.

24.3 nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische waarden of resten aanwezig zijn en in de grond behouden moeten worden.

24.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.4.1 vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 24.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplanting, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het scheuren van grasland;
  • g. overige werkzaamheden, waaronder sloopwerkzaamheden, waarbij de grond wordt geroerd.
24.4.2 uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 24.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden met een oppervlakte kleiner dan 250 m2 of waarvoor de gronden niet dieper dan 500 cm worden geroerd;
  • b. agrarische werkzaamheden, zoals scheuren, ploegen, draineren, egaliseren, tot een diepte van 50 cm, ter plaatse van de bestemmingen Agrarisch met waarden - Kleinschaligheid en reliëf, Agrarisch met waarden - Openheid en Agrarisch met waarden - Openheid en verkavelingspatroon;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en/of beheer betreffen;
  • d. ondergeschikte bodemingrepen, waaronder wordt verstaan:
    • 1. het uitvoeren van grondboringen van enigerlei aard (booronderzoek, sonderingen);
    • 2. het plaatsen van peilbuizen;
    • 3. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers, verkeersborden en ander straatmeubilair;
    • 4. naar de aard daarmee vergelijkbare bodemverstoringen van ondergeschikt belang;
  • e. de aanleg van kabels, rioleringen en/of leidingen waarbij geheel binnen de breedte én diepte van al bestaande leidingsleuven of vergraven wegcunetten wordt gewerkt;
  • f. de aanleg van kabels en/of leidingen mits de sleufdiepte beperkt blijft tot maximaal 60 cm en de sleufbreedte tot maximaal 50 cm;
  • g. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.
24.4.3 voorwaarden aan omgevingsvergunning
  • a. voor het uitvoeren of uit laten voeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden moet alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. indien uit het in artikel 24.4.3 onder a. genoemde rapport of uit de in artikel 24.4.3 onder c. bedoelde informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 24.4.3 onder a. en derhalve geen archeologisch rapport verplicht te stellen indien:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld of;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek voldoende is aangetoond dat in de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
24.4.4 advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 24.4.1 winnen zij advies in bij een archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 24.4.3 onder b. dienen te worden verbonden aan de omgevingsvergunning.

Artikel 25 Waarde - Archeologische verwachting laag AP

25.1 bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologische verwachting laag AP aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het behoud en het veiligstellen van de archeologische waarden van deze gronden.

25.2 bouwregels
25.2.1 omgevingsvergunning voor het bouwen
  • a. voor bouwwerkzaamheden met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 10.000 m2 en waarvoor (grond)werkzaamheden dieper dan 30 cm noodzakelijk zijn, moet alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. indien uit het in artikel 25.2.1 onder a. genoemde rapport of uit de in artikel 25.2.1 onder c. bedoelde informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 25.2.1 onder a. en derhalve geen archeologisch rapport verplicht te stellen indien:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld of;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek voldoende is aangetoond dat in de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
    • 3. de bodemverstoring uitsluitend wordt veroorzaakt door het aanbrengen van (hei)palen en de verstoring hierdoor beperkt blijft tot minder dan 1% van de oppervlakte van het te bebouwen gebied.
25.2.2 advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 25.2.1 onder a. winnen zij advies in bij een archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 25.2.1 onder b. dienen te worden verbonden aan de omgevingsvergunning.

25.3 nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische waarden of resten aanwezig zijn en in de grond behouden moeten worden.

25.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
25.4.1 vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 25.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplanting, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het scheuren van grasland;
  • g. overige werkzaamheden, waaronder sloopwerkzaamheden, waarbij de grond wordt geroerd.
25.4.2 uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 25.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden met een oppervlakte kleiner dan 10.000 m2 of waarvoor de gronden niet dieper dan 30 cm worden geroerd;
  • b. agrarische werkzaamheden, zoals scheuren, ploegen, draineren, egaliseren, tot een diepte van 50 cm, ter plaatse van de bestemmingen Agrarisch met waarden - Kleinschaligheid en reliëf, Agrarisch met waarden - Openheid en Agrarisch met waarden - Openheid en verkavelingspatroon;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en/of beheer betreffen;
  • d. ondergeschikte bodemingrepen, waaronder wordt verstaan:
    • 1. het uitvoeren van grondboringen van enigerlei aard (booronderzoek, sonderingen);
    • 2. het plaatsen van peilbuizen;
    • 3. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers, verkeersborden en ander straatmeubilair;
    • 4. naar de aard daarmee vergelijkbare bodemverstoringen van ondergeschikt belang;
  • e. de aanleg van kabels, rioleringen en/of leidingen waarbij geheel binnen de breedte én diepte van al bestaande leidingsleuven of vergraven wegcunetten wordt gewerkt;
  • f. de aanleg van kabels en/of leidingen mits de sleufdiepte beperkt blijft tot maximaal 60 cm en de sleufbreedte tot maximaal 50 cm;
  • g. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplanting, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - kwekerij';
  • h. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.
25.4.3 voorwaarden aan omgevingsvergunning
  • a. voor het uitvoeren of uit laten voeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden moet alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. indien uit het in artikel 25.4.3 onder a. genoemde rapport of uit de in artikel 25.4.3 onder c. bedoelde informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 25.4.3 onder a. en derhalve geen archeologisch rapport verplicht te stellen indien:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld of;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek voldoende is aangetoond dat in de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
25.4.4 advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 25.4.1 winnen zij advies in bij een archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 25.4.3 onder b. dienen te worden verbonden aan de omgevingsvergunning.

Artikel 26 Waarde - Archeologische verwachting middelmatig LMNT

26.1 bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologische verwachting middelmatig LMNT aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het behoud en het veiligstellen van de archeologische waarden van deze gronden.

26.2 bouwregels
26.2.1 omgevingsvergunning voor het bouwen
  • a. voor bouwwerkzaamheden met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 100 m2 en waarvoor (grond)werkzaamheden dieper dan 30 cm noodzakelijk zijn, moet alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. indien uit het in artikel 26.2.1 onder a. genoemde rapport of uit de in artikel 26.2.1 onder c. bedoelde informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 26.2.1 onder a. en derhalve geen archeologisch rapport verplicht te stellen indien:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld of;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek voldoende is aangetoond dat in de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
    • 3. de bodemverstoring uitsluitend wordt veroorzaakt door het aanbrengen van (hei)palen en de verstoring hierdoor beperkt blijft tot minder dan 1% van de oppervlakte van het te bebouwen gebied.
26.2.2 advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 26.2.1 onder a. winnen zij advies in bij een archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 26.2.1 onder b. dienen te worden verbonden aan de omgevingsvergunning.

26.3 nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische waarden of resten aanwezig zijn en in de grond behouden moeten worden.

26.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
26.4.1 vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 26.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplanting, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het scheuren van grasland;
  • g. overige werkzaamheden, waaronder sloopwerkzaamheden, waarbij de grond wordt geroerd.
26.4.2 uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 26.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden met een oppervlakte kleiner dan 100 m2 of waarvoor de gronden niet dieper dan 30 cm worden geroerd;
  • b. agrarische werkzaamheden, zoals scheuren, ploegen, draineren, egaliseren, tot een diepte van 50 cm, ter plaatse van de bestemmingen Agrarisch met waarden - Kleinschaligheid en reliëf, Agrarisch met waarden - Openheid en Agrarisch met waarden - Openheid en verkavelingspatroon;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en/of beheer betreffen;
  • d. ondergeschikte bodemingrepen, waaronder wordt verstaan:
    • 1. het uitvoeren van grondboringen van enigerlei aard (booronderzoek, sonderingen);
    • 2. het plaatsen van peilbuizen;
    • 3. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers, verkeersborden en ander straatmeubilair;
    • 4. naar de aard daarmee vergelijkbare bodemverstoringen van ondergeschikt belang;
  • e. de aanleg van kabels, rioleringen en/of leidingen waarbij geheel binnen de breedte én diepte van al bestaande leidingsleuven of vergraven wegcunetten wordt gewerkt;
  • f. de aanleg van kabels en/of leidingen mits de sleufdiepte beperkt blijft tot maximaal 60 cm en de sleufbreedte tot maximaal 50 cm;
  • g. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.
26.4.3 voorwaarden aan omgevingsvergunning
  • a. voor het uitvoeren of uit laten voeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden moet alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. indien uit het in artikel 26.4.3 onder a. genoemde rapport of uit de in artikel 26.4.3 onder c. bedoelde informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 26.4.3 onder a. en derhalve geen archeologisch rapport verplicht te stellen indien:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld of;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek voldoende is aangetoond dat in de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
26.4.4 advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 26.4.1 winnen zij advies in bij een archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 26.4.3 onder b. dienen te worden verbonden aan de omgevingsvergunning.

Artikel 27 Waarde - Archeologische verwachting middelmatig PM

27.1 bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologische verwachting middelmatig PM aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het behoud en het veiligstellen van de archeologische waarden van deze gronden.

27.2 bouwregels
27.2.1 omgevingsvergunning voor het bouwen
  • a. voor bouwwerkzaamheden met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 500 m2 en waarvoor (grond)werkzaamheden dieper dan 30 cm noodzakelijk zijn, moet alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. indien uit het in artikel 27.2.1 onder a. genoemde rapport of uit de in artikel 27.2.1 onder c. bedoelde informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 27.2.1 onder a. en derhalve geen archeologisch rapport verplicht te stellen indien:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld of;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek voldoende is aangetoond dat in de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
    • 3. de bodemverstoring uitsluitend wordt veroorzaakt door het aanbrengen van (hei)palen en de verstoring hierdoor beperkt blijft tot minder dan 1% van de oppervlakte van het te bebouwen gebied.
27.2.2 advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 27.2.1 onder a. winnen zij advies in bij een archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 27.2.1 onder b. dienen te worden verbonden aan de omgevingsvergunning.

27.3 nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische waarden of resten aanwezig zijn en in de grond behouden moeten worden.

27.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
27.4.1 vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 27.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplanting, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het scheuren van grasland;
  • g. overige werkzaamheden, waaronder sloopwerkzaamheden, waarbij de grond wordt geroerd.
27.4.2 uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 27.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden met een oppervlakte kleiner dan 500 m2 of waarvoor de gronden niet dieper dan 30 cm worden geroerd;
  • b. agrarische werkzaamheden, zoals scheuren, ploegen, draineren, egaliseren, tot een diepte van 50 cm, ter plaatse van de bestemmingen Agrarisch met waarden - Kleinschaligheid en reliëf, Agrarisch met waarden - Openheid en Agrarisch met waarden - Openheid en verkavelingspatroon;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en/of beheer betreffen;
  • d. ondergeschikte bodemingrepen, waaronder wordt verstaan:
    • 1. het uitvoeren van grondboringen van enigerlei aard (booronderzoek, sonderingen);
    • 2. het plaatsen van peilbuizen;
    • 3. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers, verkeersborden en ander straatmeubilair;
    • 4. naar de aard daarmee vergelijkbare bodemverstoringen van ondergeschikt belang;
  • e. de aanleg van kabels, rioleringen en/of leidingen waarbij geheel binnen de breedte én diepte van al bestaande leidingsleuven of vergraven wegcunetten wordt gewerkt;
  • f. de aanleg van kabels en/of leidingen mits de sleufdiepte beperkt blijft tot maximaal 60 cm en de sleufbreedte tot maximaal 50 cm;
  • g. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.
27.4.3 voorwaarden aan omgevingsvergunning
  • a. voor het uitvoeren of uit laten voeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden moet alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. indien uit het in artikel 27.4.3 onder a. genoemde rapport of uit de in artikel 27.4.3 onder c. bedoelde informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 27.4.3 onder a. en derhalve geen archeologisch rapport verplicht te stellen indien:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld of;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek voldoende is aangetoond dat in de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
27.4.4 advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 27.4.1 winnen zij advies in bij een archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 27.4.3 onder b. dienen te worden verbonden aan de omgevingsvergunning.

Artikel 28 Waarde - Archeologische verwachting zeer hoog LMNT2

28.1 bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologische verwachting zeer hoog LMNT2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het behoud en het veiligstellen van de archeologische waarden van deze gronden.

28.2 bouwregels
28.2.1 omgevingsvergunning voor het bouwen
  • a. voor bouwwerkzaamheden met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 30 m2 en waarvoor (grond)werkzaamheden dieper dan 30 cm noodzakelijk zijn, moet alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. indien uit het in artikel 28.2.1 onder a. genoemde rapport of uit de in artikel 28.2.1 onder c. bedoelde informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 28.2.1 onder a. en derhalve geen archeologisch rapport verplicht te stellen indien:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld of;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek voldoende is aangetoond dat in de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
    • 3. de bodemverstoring uitsluitend wordt veroorzaakt door het aanbrengen van (hei)palen en de verstoring hierdoor beperkt blijft tot minder dan 1% van de oppervlakte van het te bebouwen gebied.
28.2.2 advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 28.2.1 onder a. winnen zij advies in bij een archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 28.2.1 onder b. dienen te worden verbonden aan de omgevingsvergunning.

28.3 nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische waarden of resten aanwezig zijn en in de grond behouden moeten worden.

28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
28.4.1 vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 28.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen en het aanbrengen van drainage;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplanting, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het scheuren van grasland;
  • g. overige werkzaamheden, waaronder sloopwerkzaamheden, waarbij de grond wordt geroerd.
28.4.2 uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 28.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden met een oppervlakte kleiner dan 30 m2 of waarvoor de gronden niet dieper dan 30 cm worden geroerd;
  • b. agrarische werkzaamheden, zoals scheuren, ploegen, draineren, egaliseren, tot een diepte van 50 cm, ter plaatse van de bestemmingen Agrarisch met waarden - Kleinschaligheid en reliëf, Agrarisch met waarden - Openheid en Agrarisch met waarden - Openheid en verkavelingspatroon;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en/of beheer betreffen;
  • d. ondergeschikte bodemingrepen, waaronder wordt verstaan:
    • 1. het uitvoeren van grondboringen van enigerlei aard (booronderzoek, sonderingen);
    • 2. het plaatsen van peilbuizen;
    • 3. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers, verkeersborden en ander straatmeubilair;
    • 4. naar de aard daarmee vergelijkbare bodemverstoringen van ondergeschikt belang;
  • e. de aanleg van kabels, rioleringen en/of leidingen waarbij geheel binnen de breedte én diepte van al bestaande leidingsleuven of vergraven wegcunetten wordt gewerkt;
  • f. de aanleg van kabels en/of leidingen mits de sleufdiepte beperkt blijft tot maximaal 60 cm en de sleufbreedte tot maximaal 50 cm;
  • g. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.
28.4.3 voorwaarden aan omgevingsvergunning
  • a. voor het uitvoeren of uit laten voeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden moet alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. indien uit het in artikel 28.4.3 onder a. genoemde rapport of uit de in artikel 28.4.3 onder c. bedoelde informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in artikel 28.4.3 onder a. en derhalve geen archeologisch rapport verplicht te stellen indien:
    • 1. de archeologische waarden van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld of;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek voldoende is aangetoond dat in de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
28.4.4 advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in artikel 28.4.1 winnen zij advies in bij een archeologische deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 28.4.3 onder b. dienen te worden verbonden aan de omgevingsvergunning.

Artikel 29 Waterstaat - Waterkering

29.1 bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de waterkering, met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals duikers, keerwanden en merktekens.

29.2 bouwregels
29.2.1 bouwregels in relatie tot andere bestemmingen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (artikelen 3 tot en met 15) mag alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.

29.2.2 bouwregels gebouwen

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

29.2.3 gebouwen bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 3 m.

29.3 afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 29.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de beheerder van de waterkering.

29.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
29.4.1 vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 29.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeer voorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie -en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen.
29.4.2 advies beheerder waterkering

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 29.4.1 wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de beheerder van de waterkering.

29.4.3 uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld 29.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.

Artikel 30 Waterstaat - Waterstaatkundige functies

30.1 bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterstaatkundige functies aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. de berging en afvoer van hoog oppervlaktewater, sediment en ijs;
  • b. de waterhuishouding;
  • c. de aanleg, het onderhoud en de verbetering van de waterkering en het vergroten van de afvoercapaciteit;
  • d. met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.
30.2 bouwregels
30.2.1 bouwregels in relatie met andere bestemmingen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (artikelen 3 tot en met 15) mag alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.

30.2.2 bouwregels gebouwen

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

30.2.3 bouwregels bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 3 m.

30.3 afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 30.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de beheerder van de waterstaat.

30.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
30.4.1 vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 30.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie-en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen.
30.4.2 advies beheerder waterstaat

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 30.4.1 wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de beheerder van de waterstaat.

30.4.3 uitzonderingen vergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 30.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 31 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 32 Algemene bouwregels

  • a. In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
  • b. In die gevallen dat de bestaande afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.
  • c. In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in Hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

Artikel 33 Algemene gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in elk geval verstaan:

  • a. een gebruik van gronden als stort -en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings -en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'seksinrichting'.

Artikel 34 Algemene aanduidingsregels

34.1 geluidzone - industrie 50 dB(A)
34.1.1 aanduidingomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding geluidzone -industrieterrein zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

34.1.2 bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (artikelen 3 tot en met 15) mogen geen nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen worden gebouwd.

34.1.3 afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 34.1.2 voor het bouwen van nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van deze woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

34.2 milieuzone - geurzone
34.2.1 aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' aangewezen gronden zijn, behalve de voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met een bedrijf.

34.2.2 bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de daar overige voorkomende bestemmingen mogen ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' geen nieuwe woningen en andere geurgevoelige objecten worden gebouwd.

34.2.3 afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 34.2.1 voor het toestaan van het bouwen overeenkomstig de daarvoorkomende overige bestemmingen, mits ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.

34.2.4 wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen door het verwijderen van de aanduiding 'milieuzone - geurzone', mits het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van het bedrijf met de hinderzone wordt beëindigd.

34.3 overige zone - deinundatiezone
34.3.1 aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - deinundatiezone' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de ongestoorde afvoer van inundatiewater naar de overlaten en de ambtssluis te Dalem bij een dijkdoorbraak in dijkkring 43, ter voorkoming van overbelasting van de Diefdijklinie als primaire waterkering.

34.3.2 bouwregels

Werken die de afstroming van het water beïnvloeden doordat de hoogteligging van het maaiveld dan wel de ruwheid van het terrein gewijzigd wordt, zijn aan toetsing van de waterkeringbeheerder onderworpen.

Voordat op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - deinundatiezone' een omgevingsvergunning voor bouwen of het uitvoeren van werken of werkzaamheden wordt verleend zal de gemeente advies omtrent de voorgenomen werken inwinnen bij de waterkeringbeheerder. De waterkeringbeheerder zal in haar advies eventuele mitigerende maatregelen meewegen die het effect van de opstuwing kunnen compenseren.

34.4 vrijwaringszone - dijk 1
  • a. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 1' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering;
  • b. Ter plaatse van gronden met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 1' mag niet worden gebouwd;
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van lid 34.4 onder b, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
    • 2. het belang van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.
34.5 vrijwaringszone - dijk 2

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk - 2' zijn de gronden naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, aangeduid als buitenbeschermingszone van de primaire waterkering.

34.6 vrijwaringszone - vaarweg

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid als vrijwaringszone van de vaarweg. Het gebruik van deze gronden mag geen belemmering vormen voor:

  • a. de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
  • b. het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
  • c. de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten en
  • d. het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg.
34.7 vrijwaringszone - weg
34.7.1 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg' mag niet worden gebouwd met uitzondering van bouwwerken welke nodig zijn voor het wegverkeer.

34.7.2 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 34.7.1 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits het bouwwerk in overeenstemming is met de ter plaatse aangewezen bestemming en door de bouw of situering van het bouwwerk het verkeersbelang niet onevenredig wordt aangetast.

34.7.3 Gebruiksregels

De gronden ter plaatse van aanduiding 'vrijwaringszone - weg' mogen niet worden gebruikt voor:

  • a. stortplaats voor afvalstoffen;
  • b. bergingsgebied als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet.

Artikel 35 Algemene afwijkingsregels

35.1 algemene afwijkingsregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte -en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte -en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  • b. de regels en worden toegestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • c. de regels en worden toegestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m met dien verstande dat deze afwijking uitsluitend mag op gronden behorende bij de bestemmingen [invullen bestemmingen];
  • d. de regels en worden toegestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 10 m.
35.2 Voorwaarde afwijkingsregels

Omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 35.1 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 36 Algemene wijzigingsregels

36.1 Algemene wijzigingen

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
  • b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.
36.2 Wijziging naar andere bestemmingen in voormalig agrarisch bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat in een bouwvlak op gronden als bedoeld in de artikel 3 'Agrarisch met waarden - Kleinschaligheid en reliëf", 4 "Agrarisch met waarden - Openheid" en 5 "Agrarisch met waarden - Openheid en verkavelingspatroon" geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd, de bestemming binnen dat bouwvlak te wijzigen in een van de hierna genoemde bestemmingen, met inachtneming van de daarbij aangegeven bepalingen; bij wijziging wordt tegelijkertijd het bouwvlak van de plankaart verwijderd:

wijziging in bestemming     in acht te nemen bepalingen  
Wonen   a.   binnen het te verwijderen bouwvlak wordt een oppervlakte van maximaal 800 m² van de gronden aangewezen als "Wonen" en behouden de overige gronden de betreffende agrarische bestemming;  
  b.   elke wijziging omvat in elk geval alle woonruimten binnen het te verwijderen bouwvlak;  
  c.   het bepaalde in artikel 15 "Wonen" is van overeenkomstige toepassing;  
  d.   het aantal woningen binnen elk bouwvlak mag niet worden vergroot;  
Bedrijf
die in de van deze voorschriften deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 1 of 2, danwel daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft de gevolgen voor de omgeving  
e.   binnen het te verwijderen bouwvlak wordt een aaneengesloten deel of het geheel van de oppervlakte van de gronden aangewezen als "Bedrijf" en behouden de overige gronden de betreffende agrarische bestemming;  
  f.   de gezamenlijke oppervlakte, de goothoogte en de hoogte van gebouwen mogen ten opzichte van de ten tijde van het wijzigingsbesluit bestaande situatie niet worden vergroot;  
  g.   het bepaalde in artikel 6 "Bedrijf" is van overeenkomstige toe passing;  
  h.   de bedrijfsactiviteiten/voorzieningen mogen de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet belemmeren;  
  i.   de bedrijfsactiviteiten/voorzieningen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van het landschap en het natuurlijk milieu van de omgeving, waarin het betreffende bedrijf/de voorziening voorkomt en evenmin mogen daardoor in milieuhygiënisch opzicht blijvend minder gunstige gevolgen voor nabij gelegen woningen ontstaan;  
  j.   de bedrijfsactiviteiten/voorzieningen mogen geen wijziging van de uiterlijke verschijningsvorm van de betreffende bebouwing inhouden;  
  k.   de bedrijfsactiviteiten/voorzieningen mogen geen opslag van goederen in de open lucht inhouden of met zich meebrengen;  
  l.   de bedrijfsactiviteiten/voorzieningen mogen geen detailhandel inhouden of met zich meebrengen, behoudens detailhandel in ondergeschikte mate in het betreffende bedrijf en daaraan inherent;  
  m.   de bedrijfsactiviteiten/voorzieningen mogen in vergelijking met het voormalige, agrarisch gebruik geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden met zich meebrengen, met dien verstande dat parkeren behorende bij het hier bedoelde gebruik uitsluitend op bij het betreffende bedrijf behorende gronden mag plaatsvinden;  
  n.   de bepaling onder d.  
Wonen met extra woning(en)   o.   binnen het te wijzigen bestemmingsvlak mag/mogen naast de bestaande dienstwoning:
1. ten hoogste één woning worden gebouwd indien ten minste 1.000 m² aan bedrijfsbebouwing wordent gesloopt,
2. ten hoogste twee woningen worden gebouwd indien ten minste 2.000 m² aan bedrijfsbebouwing wordent gesloopt, of
3. ten hoogste drie woningen worden gebouwd indien ten minste 3.000 m² aan bedrijfsbebouwing wordent gesloopt,
met dien verstande dat de te slopen bebouwing reeds bestond vóór 1 januari 2003;  
  p.   de te slopen bedrijfsbebouwing mag zich op verschillende percelen bevinden, maar er dient een minimale hoeveelheid bebouwing van 250 m² per perceel gesloopt te worden, met dien verstande dat de te slopen bebouwing reeds bestond vóór 1 januari 2003;  
  q.   binnen het te wijzigen bestemmingsvlak wordt een oppervlakte van maximaal 800 m² van de gronden aangewezen als "Wonen" en voorzover de gronden niet als "Wonen" worden aangewezen krijgen deze dezelfde bestemming als de omringende gronden.  
  r.   het bepaalde in artikel 15 "Wonen" is van overeenkomstige toepassing;  
  s.   op geen van de gevels van de nieuwe woning mag, bij voltooiing, de geluidbelasting de ter plaatse toegestane voorkeurswaarde krachtens de Wet geluidhinder overschrijden;  
  t.   de wijziging naar de woonbestemming mag niet tot gevolg hebben dat omliggende bedrijven onevenredig in hun bedrijfsvoering worden aangetast;  
  v.   aan de hand van een inrichtingsplan dient de meerwaarde voor de ruimtelijke kwaliteit te worden aangetoond, met name ten aanzien van de beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing.  

36.3 Wijziging van bedrijven naar wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat op gronden als bedoeld in artikel 6 "Bedrijf", geen bedrijf meer is gevestigd, de bestemming te wijzigen in de hierna genoemde bestemming, met inachtneming van de daarbij aangegeven bepalingen:

wijziging in bestemmingen   in acht te nemen bepalingen  
Wonen   a.   binnen het te wijzigen bestemmingsvlak wordt een oppervlakte van maximaal 800 m² van de gronden aangewezen als "Wonen" en voorzover de gronden niet als "Wonen" worden aangewezen krijgen deze dezelfde bestemming als de omringende gronden.  
  b.   elke wijziging omvat in elk geval alle woonruimten binnen het te wijzigen bestemmingsvlak;  
  c.   het bepaalde in artikel 15 "Wonen" is van overeenkomstige toepassing;  
  d.   het aantal woningen binnen elk bouwvlak mag niet worden vergroot;  
  e.   de wijziging naar de woonbestemming mag niet tot gevolg hebben dat omliggende bedrijven onevenredig in hun bedrijfsvoering worden aangetast;  
Wonen met extra woningen   f.   binnen het te wijzigen bestemmingsvlak mag naast de bestaande bedrijfswoning:
1. ten hoogste één woning worden gebouwd indien ten minste 1.000 m² aan bedrijfsbebouwing worden wordt gesloopt, 2. ten hoogste twee woningen worden gebouwd indien ten minste 2.000 m² aan bedrijfsbebouwing worden wordt gesloopt,
3. ten hoogste drie woningen worden gebouwd indien ten minste 3.000 m² aan bedrijfsbebouwing worden wordt gesloopt;
met dien verstande dat de te slopen bebouwing reeds bestond vóór 1 januari 2003;  
  g.   de te slopen bedrijfsbebouwing mag zich op verschillende percelen bevinden, maar er dient een minimale hoeveelheid bebouwing van 250 m² per perceel gesloopt te zijn;  
  h.   vooraf dient vast te staan dat alle overige voormalige bedrijfsgebouwen zonder cultuurhistorische waarden worden gesloopt, met uitzondering van voormalige bedrijfsgebouwen , die als bijgebouwen bij de woning worden aangemerkt en, gezien de oppervlaktebepalingen ter zake in artikel 9 "Wonen ", als zodanig mogen worden aangemerkt;  
  i.   binnen het te wijzigen bestemmingsvlak wordt een oppervlakte van maximaal 800 m² van de gronden aangewezen als "Wonen" en voorzover de gronden niet als "Wonen" worden aangewezen krijgen deze dezelfde bestemming als de omringende gronden.  
  j.   het bepaalde in artikel 15 "Wonen" is van overeenkomstige toepassing;  
  k.   op geen van de gevels van de nieuwe woning mag, bij voltooiing, de geluidbelasting de ter plaatse toegestane voorkeurswaarde krachtens de Wet geluidhinder overschrijden;  
  l.   de wijziging naar de woonbestemming mag niet tot gevolg hebben dat omliggende bedrijven onevenredig in hun bedrijfsvoering worden aangetast;  
  m.   aan de hand van een inrichtingsplan dient de meerwaarde voor de ruimtelijke kwaliteit te worden aangetoond, met name ten aanzien van de beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing.  

Artikel 37 Overige regels

37.1 Parapluplan Nieuwe Hollandse Waterlinie

Op dit bestemmingsplan is naast het bepaalde in dit bestemmingsplan tevens het bepaalde in het Parapluplan Nieuwe Hollandse Waterlinie van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 38 Overgangsrecht

38.1 Overgangsrecht bouwen
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het bepaalde onder 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
38.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld onder 1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het bepaalde onder 1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 39 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied'.