Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Voorofsche Zoom 2014
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0484.B123voorofschezoom-VA01

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Voorofsche Zoom 2014' met identificatienummer NL.IMRO.0484.B123voorofschezoom-VA01 van de Gemeente Alphen aan den Rijn;

1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw
een bijbehorend bouwwerk dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Hieronder worden ook verstaan aangebouwde bijgebouwen;

1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.7 achtergevel
gevel aan de achterzijde van het oorspronkelijke (hoofd)gebouw;

1.8 afwijking
een afwijking van het bestemmingsplan als bedoeld in art. 2.1, lid 1, onder c, van de Wabo juncto art. 2.12, eerste lid, onder a, sub 1, van de
Wabo;

1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bebouwingsgrens
een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen;

1.11 bebouwingspercentage
een binnen een bij het plan behorend geometrisch bepaald vlak of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van een deel van het bouwperceel, dan wel bouwvlak of bestemmingsvlak dat ten hoogste mag worden bebouwd; dit percentage heeft geen betrekking op ondergrondse parkeergarages;

1.12 bestaand
  1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. bij gebruik: het gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen, tenzij in de regels anders is bepaald;
1.13 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.16 bijgebouw
een niet voor bewoning bestemd gebouw behorende bij een op het zelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat architectonisch en functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.20 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.24 cultuur en ontspanning
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op cultuur en ontspanning, evenwel met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.25 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond;

1.26 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover dit bestemmingsplan deze die inrichting niet verbied;

1.27 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.28 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.30 kantoor
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.31 onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen;

1.32 overkapping
bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand;

1.33 peil
  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. in overige gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte maaiveld;
1.34 plangrens
de geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan;

1.35 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.36 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.37 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.38 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van ter inzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;

1.39 voorgevelrooilijn
de naar de weg gekeerde bouwgrens; indien meerdere bouwgrenzen naar de weg gekeerd zijn, wijst het bevoegd gezag een voorste bouwgrens aan;

1.40 voorzieningen van openbaar nut
kleinschalige nutsvoorzieningen zoals transformatiehuisjes en schakelkastjes, ondergrondse lokale leidingen, tele- en datacommunicatieleidingen, riolering, telefooncellen en wachthuisjes, straatvoorzieningen (o.a. voor afvalstoffen) met een inhoud van maximaal 50 m³ per op te richten bouwwerk en een hoogte van maximaal 3 meter;

1.41 wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.42 woning
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

1.43 zeer kwetsbare groepen
personen, die zichzelf niet goed in veiligheid kunnen brengen, bijvoorbeeld door een geestelijke of lichamelijke beperking of zeer jonge leeftijd, en ouderen.

1.44 zijgevel
gevel aan de zijkant van het oorspronkelijke (hoofd)gebouw;
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
 
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.3 de breedte en diepte van een gebouw
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidsmuren, op 1 meter boven peil;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat balkonhekken tot 1 m bij aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen hierbij niet worden meegerekend;
 
2.5 de horizontale diepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
 
2.6 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.8 de oppervlakte van een overkapping
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
 
2.9 ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en toegangstrappetjes naar appartementen buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1,5 meter wordt overschreden.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Gasontvangststation
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf Gasontvangstation' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de aanleg en instandhouding van een gasontvangstation;
  2. ondergrondse en bovengrondse leidingen en toebehoren;
  3. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen, lichtvoorzieningen, erf- en terreinafscheidingen en groen.
 
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste van de bestemming staan.

3.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met dien verstande dat:
    1. de goot- en bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 6 meter.
3.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3,5 meter.
Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van het openbaar nut;
  2. transformatoren, gasvoorzieningen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
een en ander met de bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding.
 
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met dien verstande dat
    1. de goothoogte mag niet meer dan 4 meter bedragen;
    2. de bouwhoogte mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van bedrijfsinstallaties en lichtmasten mag maximaal 3 meter bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 2 meter bedragen;
  4. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 1 m;
  5. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen en straten, met een functie gericht op zowel verblijf als de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
  2. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  3. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  4. straatmeubilair;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. voorzieningen voor (ondergrondse) afvalinzameling;
  7. met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte mag maximaal 4 m voor speelvoorzieningen bedragen;
  2. de bouwhoogte voor voorzieningen ten behoeve van de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag maximaal 9 m bedragen;
  3. de bouwhoogte voor overige bouwwerken mag maximaal 2 m bedragen.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. waterhuishoudkundige doeleinden;
  2. waterberging en waterlopen, alsmede voor de ontsluiting van aangrenzende percelen;
  3. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals bruggen, dammen en/of duikers, bermen, oevers/oeverbeschoeiingen, rietkragen en taluds.
 
6.2 Bouwregels
Voor het bouwen ten dienste van deze bestemming gelden de volgende bepalingen:
  1. op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd zoals bruggen, oeverbeschoeiingen, bewegwijzeringen, staketsels en duikers;
  2. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen. 
Artikel 7 Wonen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen, met bijbehorende voorzieningen, waaronder begrepen het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, mits de woonfunctie duidelijk wordt gehandhaafd en het woonmilieu niet evenredig wordt verstoord en met in achtneming van de specifieke gebruiksregels genoemd in artikel 7 lid 4.1.
7.2 Bouwregels
  1. op de gronden zijn toegelaten:
    1. hoofdgebouwen;
    2. aan- en uitbouwen;
    3. bijgebouwen;
    4. overkappingen;
    5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zend-, ontvangst- en lichtmasten uitgezonderd, en;
    6. tuinen en erven;
  2. hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en dienen met de voorgevel in of binnen een afstand van ten hoogste één meter vanaf de voorgevelrooilijn te worden opgericht;
  3. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan in het bouwvlak is aangegeven;
  4. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' zijn gestapelde woningen toegestaan;
  5. de afstand van een vrijstaand hoofdgebouw en van de vrijstaande zijde van een aaneengebouwd hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 2,5 m bedragen;
  6. de goothoogte en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan in het bouwvlak is aangegeven;
  7. bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  8. bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op ten minste 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw;
  9. voor de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen en aan- en uitbouwen geldt het volgende:
    1. op bijgebouwen en aan- en uitbouwen is een kap toegstaan, mits de dakrichting en de dakvorm van de kap een afgeleide is van de kap van het hoofdgebouw;
    2. indien het erf grenst aan openbaar toegankelijk gebied, is - in afwijking van het bepaalde in artikel 7 lid 2 sub i onder 1 - op aan- en uitbouwen en bijgebouwen binnen 1 meter vanaf het openbaar toegankelijk gebied geen kap toegestaan;  
    3. indien uitgevoerd met een plat dak mag de bouwhoogte maximaal 3 m bedragen tenzij de bouwhoogte van de aanbouw aansluit op de bestaande eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw, met dien verstande dat een afwijking is toegestaan van maximaal 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
    4. indien uitgevoerd met een kap mag de goothoogte maximaal 3 m bedragen tenzij de goothoogte van de aanbouw aansluit op de bestaande eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw, met dien verstande dat een afwijking is toegestaan van maximaal 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, de bouwhoogte mag maximaal 5 meter bedragen;
  10. de diepte van aan- en uitbouwen aan de achtergevel mag, gemeten vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw, maximaal 3 m bedragen;
  11. de diepte van aan- en uitbouwen aan de zijgevel mag, gemeten vanaf de zijgevel van het hoofdgebouw maximaal 3,5 m bedragen;
  12. de gezamenlijke oppervlakte van bij een zelfde woning behorende bijgebouwen en aan- en uitbouwen mag binnen het erf niet meer dan 40% bedragen, met een maximum van 50 m2;
  13. indien de oppervlakte van de gronden binnen het erf meer bedraagt dan 250 m2, mag de gezamenlijke oppervlakte van bij een zelfde woning behorende bijgebouwen en aan- en uitbouwen binnen het erf niet meer dan 20% bedragen met een maximum van 100 m2;
  14. overkappingen mogen uitsluiten worden gebouwd binnen het erf, op ten minste 1 m achter het verlengde van de voorgevelrooilijn. De oppervlakte mag maximaal 18 m2 bedragen;
  15. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevelrooilijn bedraagt maximaal 1 m, gelegen achter de voorgevelrooilijn bedraagt de hoogte maximaal 2 m;
  16. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen:
    1. 5 m voor speelvoorzieningen;
    2. 3 m voor pergola's en overkappingen, bij woningen;
    3. 8 m voor vlaggenmasten, waarbij het aantal vlaggenmasten niet meer mag bedragen dan 1;
    4. 3 m voor overige bouwwerken geen gebouwen zijnde achter de voorgevelrooilijn;
  17. in uitzondering op het bovenstaande mogen gebouwen en bouwwerken ten dienste van nutsvoorzieningen worden gebouwd met een maximale hoogte van 4 m en een maximale oppervlakte van 20 m2.
7.3 Nadere eisen
7.3.1 Nadere eisen in het kader van de beeldkwaliteit
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan:
  1. de situering, maatvoering en verschijningsvorm van gebouwen en andere bouwwerken;
voorzover die eisen redelijkerwijs noodzakelijk worden geacht voor de realisering en instandhouding van de beoogde beeldkwaliteit zoals omschreven in het Beeldkwaliteitsplan, welke als bijlage onderdeel uitmaakt van deze regels.
7.4 Specifieke gebruiksregels
 
7.4.1 Aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
Ten behoeve van aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, gelden de volgende specifieke gebruiksregels;
  1. de vloeroppervlakte bedraagt ten hoogste 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning en de bijbehorende aanbouwen en bijgebouwen, en niet meer dan 45 m2;
  2. in de woning en de bijbehorende aanbouwen en bijgebouwen een bergruimte voor (brom)fietsen met een oppervlakte van ten minste 5 m2 aanwezig is en blijft;
  3. alleen bedrijfsactiviteiten die vallen onder inrichting type A zoals bedoeld in het Activiteitenbesluit zijn toegestaan;
  4. de bedrijfsactiviteiten mogen geen onevenredig nadelige gevolgen hebben voor het milieu van de woonomgeving door milieuhinder en verkeers- en parkeeroverlast;
  5. de bedrijfsactiviteiten mogen door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen, het woonkarakter van de buurt niet onevenredig aantasten;
  6. de bedrijfsactiviteiten mogen geen detailhandel betreffen; en
  7. de bedrijfsactiviteiten mogen geen afbreuk doen aan de woonfunctie in die zin dat de relatie tussen de bewoner(s) van de woning en de uitoefening daarin van de bedrijfsactiviteiten wordt verbroken.
7.4.2 Huisvesting van zeer kwetsbare groepen
Als een gebruik in strijd met de bestemming wordt aangemerkt de huisvesting van zeer kwetsbare groepen binnen de bestemming Wonen.
Artikel 8 Leiding - Gas
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een aardgastransportleiding. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
 
8.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bedoelde leiding worden gebouwd. Gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en), zijn niet toegestaan uit een oogpunt van externe veiligheid en zekerheid van levering van energie.
 
8.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd middels een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 8 lid 2 voor een in de overige aan de gronden toegekende bestemmingen passend bouwwerk, mits:
  1. geen onevenredige aantasting van de belangen van de leiding ontstaat of kan ontstaan;
  2. door de bouw en de situering van een bouwwerk geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de leiding;
  3. vooraf advies is ingewonnen van de beheerder van de leiding.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op of in de in artikel 8 lid 1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het verlagen dan wel afgraven van de gronden;
  2. het planten of verwijderen van diepwortelende beplanting of bomen;
  3. het in de grond indrijven van voorwerpen/objecten;
  4. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontronding of ophoging;
  5. het verrichten van grondroeractiviteiten (b.v. het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  6. diepploegen;
  7. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  8. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  9. het plaatsen van roerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
8.4.2 Uitzondering
Het vervatte verbod in artikel 8 lid 4.1 geldt niet voor:
  1. werken of werkzaamheden in verband met de realisering of onderhoud van de leiding;
  2. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis binnen het op de bestemming gerichte normale beheer en onderhoud;
  3. werken en of werkzaamheden, die op het tijdstip dat het bestemmingsplan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn;
  4. het aanleggen van parkeervoorzieningen met een half open verharding.
8.4.3 Toelaatbaarheid
De werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 8 lid 4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de aardgastransportleiding ontstaat of kan ontstaan.
 
8.4.4 Advies
Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in artikel 8 lid 4.1 wordt bij de beheerder van de leiding advies ingewonnen.
 
Artikel 9 Leiding - Water
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangeduide gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een watertransportleiding, waarbij de leiding primair is ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
 
9.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
 
9.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd middels een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in  artikel 9 lid 2 voor een in de overige aan de gronden toegekende bestemmingen passend bouwwerk, mits:
  1. geen onevenredige aantasting van de belangen van de leiding ontstaat of kan ontstaan;
  2. door de bouw en de situering van een bouwwerk geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de leiding;
  3. vooraf advies is ingewonnen van de beheerder van de leiding.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op of in de in artikel 9 lid 1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het verlagen dan wel afgraven van de gronden;
  2. het planten of verwijderen van diepwortelende beplanting of bomen;
  3. het in de grond indrijven van voorwerpen/objecten;
  4. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontronding of ophoging;
  5. het verrichten van grondroeractiviteiten (b.v. het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  6. diepploegen;
  7. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  8. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  9. het plaatsen van roerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
9.4.2 Uitzondering
Het vervatte verbod in artikel 8 lid 4.1 geldt niet voor:
  1. werken of werkzaamheden in verband met de realisering of onderhoud van de leiding;
  2. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis binnen het op de bestemming gerichte normale beheer en onderhoud;
  3. werken en of werkzaamheden, die op het tijdstip dat het bestemmingsplan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn;
  4. het aanleggen van parkeervoorzieningen met een half open verharding.
9.4.3 Toelaatbaarheid
De werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 9 lid 4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de watertransportleiding ontstaat of kan ontstaan.
 
9.4.4 Advies
Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in artikel 9 lid 4.1 wordt bij de beheerder van de leiding advies ingewonnen.
 
Artikel 10 Waterstaat - Waterkering
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangeduide gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van de waterkering.
 
10.2 Bouwregels
Voor het bouwen ten dienste van deze bestemming gelden de volgende bepalingen:
  1. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel artikel 10 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m;
  2. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)voorschiften, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voorzover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid.
10.3 Afwijken van de bouwregels
10.3.1 Afwijking
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd middels een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 10 lid 2, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels. Ontheffing wordt slechts verleend indien het waterstaatsbelang niet wordt geschaad.
 
10.3.2 Advies
Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de beheerder van de watergang omtrent de vraag of door voorgenomen bouwactiviteiten het waterstaatsbelang niet wordt geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.
 
3 Algemene regels
Artikel 11 Voorwaardelijke verplichting
 
11.1 Uitschakelbare ventilatiesystemen
Gronden mogen niet worden gebruikt ten behoeve van de functies zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 zonder dat voorzien is in een centraal afsluitbaar ventilatiesysteem en deze in stand wordt gehouden conform de afgegeven omgevingsvergunning.
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 13 Algemene gebruiksregels
 
13.1 Algemeen
  1. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van:
    1. staan- of ligplaats van onderkomens;
    2. staanplaats van voertuigen, waarin detailhandel plaatsvindt;
    3. kampeer- of caravanterrein;
    4. opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;
    5. ten behoeve van lawaaisporten;
tenzij het gebruik dat verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik en beheer van de gronden.
  1. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen ten behoeve van:
    1. een seksinrichting;
    2. horeca in de vorm van discotheken en bar-dancings;
    3. bedrijfsmatige opslag van vuurwerk;
  2. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval tevens het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning verstaan;
  3. Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht valt in ieder geval eveneens het gebruik van gronden en opstallen binnen de bestemming 'Wonen' ten behoeve van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten;
  4. het realiseren van nieuwe woningen tenzij dat in de planregels in hoofdstuk 2 nadrukkelijk is toegestaan.
13.2 Parkeren
  1. Voor het parkeren van motorvoertuigen en/of fietsen, alsmede voor het laden of lossen van goederen dienen voldoende voorzieningen te worden getroffen op het betreffende bouwperceel, tenzij hierin op een andere wijze wordt voorzien.
  2. Bij de beoordeling van de benodigde voorzieningen wordt de gemeentelijke parkeernota gehanteerd en aanvullend, voor zowel maatvoering als normering, de ASVV van CROW (2012).
 
Artikel 14 Algemene aanduidingsregels
14.1 Veiligheidszone - gasdrukregelstation
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - gasregeldrukstation' is geen nieuwbouw ten behoeve van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen toegestaan.
Artikel 15 Algemene afwijkingsregels
15.1 Algemeen
Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten aanzien van:
  1. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken met een hoogte van ten hoogste 3.50 meter en met een inhoud van ten hoogste 50 m3 ten dienste van het openbaar nut, zoals:
    1. wachthuisjes, telefooncellen, muurtjes en standbeelden;
    2. transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwtjes, zulks met uitzondering van gasdrukregel- en gasdrukmeetstations;
  2. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bebouwingsgrens of een weg nader te bepalen, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan redelijk, gewenst en/of noodzakelijk is;
  3. het veranderen van de voorgeschreven maatvoeringen voor bouwwerken met ten hoogste 15%, indien dit om de bouwtechnische, cultuurhistorische, architectonische en/of stedenbouwkundige redenen noodzakelijk wordt geacht.
 
15.2 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in artikel 15 lid 1 wordt niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 16 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 18 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan Voorofsche Zoom 2014.