1.1 plan
Het bestemmingsplan 'Legmeer-west fase 4,5 en 6' met identificatienummer NL.IMRO.0451.BPLegmeerf4f5f6-VG01 van de gemeente Uithoorn;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en de daarbij behorende bijlagen);
1.3 verbeelding
de verbeelding van het bestemmingsplan 'Legmeer-west fase 4,5 en 6' met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven;
1.4 aanbouw
een bijbehorend bouwwerk dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 aaneen gebouwd
blokken van meer dan twee aaneengebouwde gebouwen;
1.8 aan-huis-gebonden beroep
het uitoefenen van een vrij en zelfstandig beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.11 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand bijbehorend bouwwerk, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw, waarmee het niet in directe verbinding staat en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.13 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.14 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.15 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.16 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.17 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.18 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.19 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.20 bouwwerk, geen gebouw zijnde
elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;
1.21 boven- en benedenwoning
gestapelde wooneenheden welke niet behoren tot een appartementencomplex of flatgebouw.
1.22 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.23 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.24 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond;
1.25 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.26 gestapelde woning
een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat;
1.27 goot
het snijpunt tussen dakvlak en gevelvlak;
1.28 grondgebonden woning
een gebouw dat uitsluitend één woning omvat en waarvan op het bijbehorende bouwperceel geen andere woningen voorkomen;
1.29 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.30 horecabedrijf
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik al dan niet ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaakfunctie;
1.31 kampeermiddel
- een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
- enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.32 kampeerterrein
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;
1.33 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit
het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten die in beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend;
1.34 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het al dan niet openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;
1.35 peil
- voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter hoogte van de hoofdingang, met dien verstande dat indien een terrein is gelegen aan meerdere wegen: de laagste weg;
- voor gebouwen die in een dijk zijn gebouwd: de hoogte van de kruin van de dijk ter hoogte van de hoofdingang;
- indien in of op het water wordt gebouwd, het ter plaatse van dat water aan te houden waterpeil;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld;
1.36 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.37 raam- en straatprostitutie
het op of aan de weg, vanachter een raam of op een andere voor publiek toegankelijke plaats door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken;
1.38 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf en een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.39 straatmeubilair
de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, vlaggenmasten, rijwielstandaards, papierbakken, afvalcontainers, openbare toiletten, zitbanken, plantenbakken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, speelplekvoorzieningen, telefooncellen, kunstobjecten en abri's;
1.40 uitbouw
een bijbehorend bouwwerk dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.41 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.42 vrijstaand
een gebouw zonder gemeenschappelijke wand met een andere gebouw;
1.43 vrij beroep
een beroep of beroepsmatige dienstverlening op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch en daarmee gelijk te stellen gebied;
1.44 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.45 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen van het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 ondergeschikte bouwdelen
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, zonnecollectoren, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de diepte van de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 meter en de hoogte niet meer bedraagt dan 3 meter.
3.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor ‘
Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- groen-, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- plantsoenen;
- bermen en bermstroken;
- taluds;
- oevers;
- bruggen, dammen en duikers;
- fiets- en voetpaden;
- speel- en nutsvoorzieningen;
- straatmeubilair;
- uitwegen terreinen;
- parkeren en parkeervoorzieningen.
3.2.1 Algemeen
Op deze gronden mogen met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in
artikel 3 lid 1 genoemde bestemming worden gebouwd:
- gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
- de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 18 m²;
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
- de bouwhoogte van straatmeubilair mag niet meer bedragen dan 6 meter;
- de bouwhoogte van kunstobjecten en speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 5 meter;
- de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 meter;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer bedragen dan 2 meter.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor ‘
Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wegen;
- fiets- en voetpaden;
- groen-, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- bermen en bermstroken;
- parkeren en parkeervoorzieningen;
- (ondergrondse) afvalcontainers
- straatmeubilair;
- bruggen, dammen en duikers;
- nutsvoorzieningen.
4.2.1 Algemeen
Op deze gronden mogen met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in
artikel 4 lid 1 genoemde bestemming worden gebouwd:
- gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
- de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 18 m²;
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
- de bouwhoogte van straatmeubilair mag niet meer bedragen dan 6 meter;
- de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 meter;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 meter.
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- watergangen;
- waterpartijen;
- bruggen;
- dammen en duikers;
- taluds;
- bermstroken;
- paden;
- oevers;
- ondergeschikte groenvoorzieningen;
- en andere tot de bestemming behorende water en/of verkeersvoorzieningen;
- speelvoorzieningen.
5.2.1 Algemeen
Op deze gronden mogen met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in
artikel 5 lid 1 genoemde bestemming, alsmede bijbehorende voorzieningen ten behoeve van het verkeer worden gebouwd:
- bouwwerken, geen gebouw zijnde.
Hierbij geldt dat de hoogte van bouwwerken wordt gemeten ten opzichte van de hoogte van de direct aangrenzende oever.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepaling:
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig als bedoelt in 2.1 lid 1 onder c van de Wabo wordt in ieder geval verstaan het gebruik of het laten gebruiken van gebouwen en/of onbebouwde gronden als:
- het gebruiken of laten gebruiken van gronden als ligplaats voor woonschepen;
- het gebruik als opslag-, stort- of bergplaats van andere al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden en noodzakelijk is voor het normale onderhoud van de gronden.
6.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor ‘
Wonen’ aangegeven gronden zijn bestemd voor:
- woningen;
met de daarbij behorende:
- erven;
- parkeren;
- beroepen en (bedrijf) aan huis.
Daar waar geen woningen worden gerealiseerd zijn de gronden tevens bestemd voor:
- de bestemming 'Groen' zoals bedoelt in artikel 3;
- de bestemming 'Verkeer' zoals bedoelt in artikel 4;
- de bestemming 'Water' zoals bedoelt in artikel 5.
6.2.1 Algemeen
Op deze gronden mogen met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in
artikel 6 lid 1 genoemde bestemming worden gebouwd:
- hoofdgebouwen;
- aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- overkappingen.
Waarbij de volgende algemene regels van toepassing zijn:
- het totaal aantal woningen mag niet meer bedragen dan 400;
- ter plaatse zijn uitsluitend grondgebonden woningen en beneden-bovenwoningen toegestaan;
- uitzondering op sub f is ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - stedenbouwkundig accent'. Hier zijn tevens gestapelde woningen toegestaan. Hierbij geldt dat maximaal 2 van de 3 locaties met de 'specifieke bouwaanduiding - stedenbouwkundig accent' ingevuld mogen worden met gestapelde woningen.
6.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgen bepalingen:
- de goothoogte mag niet meer bedragen dan 9 meter;
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 meter;
- uitzondering op sub a en b is daar waar gestapelde woningen worden gerealiseerd ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - stedenbouwkundig accent'. Hier bedraagt de maximale bouwhoogte ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven maximum bouwhoogte.
6.2.3 Aan-, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen grondgebonden woningen
Voor het bouwen van aan-, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij grondgebonden woningen, gelden de volgende bepalingen:
- de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 50% van de gronden met dien verstand dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
- de hoogte van de overkapping mag niet meer bedragen dan 3 meter;
- de diepte van de overkapping niet meer bedraagt dan 2 meter buiten het hoofdgebouw;
- de bovenzijde (dakrand) van een aan- of uitbouw of (aangebouwd) bijgebouw mag niet hoger worden gesitueerd dan 50 cm boven de bovenzijde van de vloer van de 1e verdieping;
- de diepte van de aan de achtergevel te bouwen aan- of uitbouw of (aangebouwd) bijgebouw mag ten hoogste 3 meter bedragen, gemeten van de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw;
- de breedte van de aan de oorspronkelijke achtergevel te bouwen aan- of uitbouw of (aangebouwd) bijgebouw mag niet meer bedragen dan de breedte van de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw;
- een aan de zijgevel van de woning te bouwen aan- of uitbouw of (aangebouwd) bijgebouw mag op niet minder dan 1 meter achter de voorgevelrooilijn en op niet meer dan 3 meter achter het verlengde van de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw worden gebouwd en mag niet breder zijn dan 3 meter;
- de aan- of uitbouwen of (aangebouwde) bijgebouwen mogen uitsluitend plat worden afgedekt.
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
- de bouwhoogte van een erf- of terreinafscheiding mag 1 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan niet meer dan 2 meter en daarvoor niet meer bedragen dan 1 meter;
- de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 8 meter;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 meter.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Kap bijgebouw
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in
artikel 6 lid 2.3 sub h voor het toestaan van een kap op een bijgebouw, mits:
- de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5,5 meter;
- er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in de omgeving aanwezige stedenbouwkundige, architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
- er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woongenot van omwonenden.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsactiviteit
(Bedrijfs)woningen en de daarbij behorende aan-, uitbouwen en bijgebouwen mogen worden gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsactiviteit, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van het bruto vloeroppervlak van de betreffende (bedrijfs)woning en bijbehorende aan-, uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van 45 m²;
- het geen horecabedrijf of detailhandel betreft;
- er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woongenot van omwonenden;
- op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van het aan huis gebonden beroep en/of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten plaatsvindt;
- in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat:
- voor het parkeren ten behoeve van de beroeps- en bedrijfsactiviteiten op eigen terrein voldoende ruimte aanwezig is; en
- behoudens in- en uitladen, geen beroeps- en bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning mogen plaatsvinden.
Artikel 7 Leiding - Watertransportleiding
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Leiding - Watertransportleiding' aangewezen gronden zijn, bij wijze van dubbelbestemming, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- de aanleg, instandhouding en bescherming van een watertransportleiding met bijhorende vrijwaringszone, van 10 meter aan weerszijden van de hartleiding.
7.2.1 Algemeen
Op deze gronden mogen met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in
artikel 7 lid 1 genoemde bestemming worden gebouwd:
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter.
7.3 Afwijken van de bouwregels
- Het bevoegd gezag is bevoegd om in afwijking van het bepaalde in artikel 7 lid 2.1 een omgevingsvergunning voor het bouwen van overige bouwwerken te verlenen, mits de veiligheid met betrekking tot de aanwezige watertransportleiding niet wordt geschaad door het realiseren van overige bouwwerken.
- Voorafgaand aan de toepassing van een afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 7 lid 3 sub a wint het bevoegd gezag advies in bij de leidingbeheerder omtrent de voorgenomen afwijking en vraagt zij tevens aan de leidingbeheerder om binnen een nader door het bevoegd gezag te bepalen redelijke termijn haar zienswijze kenbaar te maken.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Verbod
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld houtgewas;
- het wijzigen van maaiveldniveau door ontgronding of ophoging, met meer dan 0,5 meter;
- het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
- diepploegen vanaf 0,5 meter;
- het aanbrengen van gesloten verharding;
- het indrijven van voorwerpen in de bodem;
- het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
- het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
- het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
7.4.2 Uitzondering
Het in
artikel 7 lid 4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden die:
- behoren tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
- reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
7.4.3 Toelaatbaarheid
Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in
artikel 7 lid 4.1 zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover dit niet strijdig is met de belangen van de ondergrondse hoogspanningsverbinding. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 4
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 Algemeen
De voor '
Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, bij wijze van dubbelbestemming, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden van de gebieden met een lage verwachtingswaarden.
8.1.2 Voorrang dubbelbestemming
Voor zover de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 of gedeeltelijk samenvalt met andere dubbelbestemmingen die op deze gronden rusten, geldt dat de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 voorrang krijgt.
8.2 Bouwregels
Ten behoeve van andere, voor de gronden geldende bestemmingen is, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het volgende van toepassing:
In geval van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de gronden met de aanduiding Waarde - Archeologie 4, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, die:
- een oppervlakte hebben groter dan 5 hectare en;
- verder gaan dan een diepte van 0,30 meter;
eisen burgemeester en wethouders dat alvorens de omgevingsvergunning verleend wordt, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
Indien uit dit archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
8.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.
8.4 Afwijken van de bouwregels
8.4.1 Algemeen
Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van
artikel 8 lid 1.1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende regels.
8.4.2 Afwijken voor bouwwerken bij geen archeologische waarden
Een omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 8 lid 4.1 wordt in ieder geval verleend indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de aanvrager van de vergunning aan de hand van archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van de gemeentelijke archeologisch deskundige geen archeologische waarden te verwachten zijn.
8.4.3 Afwijken voor bouwwerken bij reeds verstoorde gronden
Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in
artikel 8 lid 4.1 wordt ook verleend, indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de aanvrager van de vergunning aan de hand van andere informatie heeft aangetoond dat door grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.
8.4.4 Afwijken voor bouwwerken na archeologisch onderzoek
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in
artikel 8 lid 4.1 wordt voorts verleend, indien:
- de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- de betrokken archeologische waarden, gelet op het bovengenoemd rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.5.1 Verboden
Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, bij een oppervlakte groter dan 5 ha:
- het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,3 meter waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage;
- het ophogen van gronden met meer dan 0,3 meter;
- het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, met een diepte van 0,3 meter of meer;
- het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
- het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.5.2 Uitzonderingen
Bovengenoemd verbod is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingsvergunning;
- noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor afgeweken moet worden, zoals bedoeld in artikel 8 lid 1.1;
- ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
8.5.3 Afwijken voor werken bij geen archeologische waarden
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager van de vergunning aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
8.5.4 Afwijken voor werken bij reeds verstoorde gronden
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt voorts verleend indien de aanvrager van de vergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
8.5.5 Afwijken voor werken na archeologisch onderzoek
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt voorts verleend indien de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals bedoelt onder
artikel 8 lid 5.2 sub d, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden, gericht op:
- het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- het doen van opgravingen;
- begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
Artikel 9 Waterstaat - Waterberging
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘
Waterstaat - Waterberging’ aangewezen gronden zijn, bij wijze van dubbelbestemming, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
- tijdelijke berging van water tijdens en na perioden van overvloedige neerslag;
- voorzieningen ten behoeve van de instandhouding van het waterbergend vermogen van de gronden.
9.2 Bouwregels
Ten behoeve van andere, voor de gronden geldende bestemmingen is, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het volgende van toepassing:
- uitsluitend mogen bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde worden gebouwd;
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2 meter.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in
artikel 9 lid 2 voor het bouwen van bouwwerken die op grond van het elders in deze regels bepaalde zijn toegestaan, mits dit niet strijdig is met de belangen van de tijdelijke waterberging, in welk kader de waterbeheerder wordt gehoord.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden zonder, of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, uit te voeren of uit te laten voeren:
- het ontgronden, afgraven of egaliseren van gronden;
- het aanbrengen van oppervlakteverharding;
- het aanbrengen van opgaande beplanting;
- het aanbrengen van ondergrondse (transport)leidingen.
- Het onder a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
- het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
- reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
- Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien de functie van het gebied als waterbergingsgebied door de werkzaamheden niet onevenredig wordt geschaad.
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene bouwregels
11.1 Ondergeschikte bouwdelen
- Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, luifels, erkers, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, zonnecollectoren, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- of bestemmingsgrens met niet meer dan 1 meter wordt overschreden en de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 meter.
- De voorgevelrooilijn mag niet met gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden overschreden, tenzij het betreft tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, funderingen, balkons en entreeportalen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
11.2 Bouwen steigers, vlonders, bruggen en dammen
Voor het bouwen van steigers, bruggen, dammen en duikers gelden de volgende bepalingen:
- toegestaan is om in en over het water heen te bouwen mits voldaan wordt aan de regels van de Keur van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht;
- de steigers, vlonders, bruggen en dammen mogen worden voorzien van een balustrade mits de balustrade niet hoger is dan 1,5 meter van het vloerpeil van de vlonder, steiger, dam of brug.
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
12.1 Algemeen verbod op strijdig gebruik
Onder strijdig als bedoelt in 2.1 lid 1 onder c van de Wabo wordt in ieder geval verstaan het gebruik of het laten gebruiken van gebouwen en/of onbebouwde gronden als:
- seksinrichting en raam- en straatprostitutie;
- opslagplaats voor vaten en kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen, grond- en baggerspecie, tenzij anders in de regels in opgenomen;
- uitstallings-, opslag-, stand-, of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen, tenzij anders in de regels is opgenomen;
- kampeerterrein tenzij anders in de regels is opgenomen;
- ligplaats voor woonschepen;
- het bedrijfsmatig verkopen of te koop aanbieden van goederen bestemd en gereed voor onmiddellijk gebruik of verbruik uitgezonderd de verkoop of het te koop aanbieden van producten en afkomstig van het betrokken agrarische bedrijf;
- gebruiken of laten gebruiken van aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen bij een (bedrijfs)woning als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
- het permanent bewonen of laten bewonen van recreatieve nachtverblijven;
- het gebruiken of laten gebruiken van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van evenementen.
12.2 Uitzondering bijzonder gebruiksverbod
- het (tijdelijke) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden;
- vormen van gebruik die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de betrokken grond ingevolge de bestemming(en), de daarbij behorende bestemmingsomschrijving(en) en/of de overige regels mag worden gebruikt.
12.3 Algemene afwijking
Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het gestelde in deze bepaling, met uitzondering van het bepaalde in
artikel 12 lid 1 strijdig gebruik, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 13 Algemene aanduidingsregels
13.1 Luchtvaartverkeerzone - LIB 4
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘luchtvaartverkeerzone – LIB 4’ geldt het luchthavenindelingbesluit van Schiphol en zijn zonder een verklaring van geen bezwaar, volgens artikel 8.9 van de Wet Luchtvaart, geen woningen, woonwagens, gebouwen met een onderwijsfunctie of gebouwen met een gezondheidszorgfunctie toegestaan, behoudens bestaand gebruik.
13.2 Luchtvaartverkeerszone - 20 KE
Ter plaatse van de aanduiding ‘Luchtvaartverkeerszone – 20KE’ geldt dat nieuwe woningbouwlocaties zijn toegestaan binnen bestaand stedelijk gebied.
Artikel 14 Algemene afwijkingsregels
14.1 Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels van dit plan voor:
- afwijkingen van maten (waaronder bouwhoogtes en percentages) met ten hoogste 10% voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
- overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 2,5 meter bedragen en geen vergroting van bestemmings- of bouwvlakken inhouden anders dan bedoeld onder a;
- de bouw van straatmeubilair en utilitaire bouwwerken waaronder transformatorhuisjes, wachthuisjes, gemalen, gasdrukregel- en meetstations, telecommunicatievoorzieningen en een centrale antenne-inrichting, met dien verstande, dat de oppervlakte per gebouw niet meer dan 25 m2 mag bedragen en de goothoogte niet meer dan 3,5 meter mag bedragen;
- het plaatsten van lichtmasten op gronden met de bestemming 'Verkeer', met dien verstande dat de hoogte niet meer bedraagt dan 15 meter;
- het plaatsen van lichtmasten op gronden met de bestemming 'Groen', met dien verstande dat de hoogte niet meer dan 8 meter mag bedragen.
14.2 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, afmeting en nokrichting van de bebouwing op grond van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
Artikel 15 Overige regels
15.1 Parkeren en laad- en losmogelijkheden
15.1.1 Parkeren
- Ten behoeve van het gebruik in relatie tot de omvang van het gebruik, dient er te worden voorzien, en ook tevens in stand gehouden, in voldoende parkeergelegenheid, alsook ruimte en het in stand houden daarvan van ruimte voor het laden en lossen van goederen, met dien verstande dat:
- Dit alleen van toepassing is wanneer sprake is van nieuwbouw, herbouw, uitbreiding of functiewijziging;
- Voor het bepalen van het benodigde aantal parkeerplaatsen, dient de parkeernorm van 1,7 parkeerplaats per woning aangehouden te worden. Waarbij maximaal 1 parkeerplaats per woning meegeteld mag worden op het eigen terrein;
- Voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor het laden en lossen van goederen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd, welke zich op of onder het gebouw, dan wel op of onder het daarbij behorende, onbebouwd blijvende terrein mogen bevinden;
- Maximaal 31% van de benodigde aantal parkeerplaatsen op eigen terrein mag worden gerealiseerd.
- Middels een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van sub a indien het voldoen aan de parkeernorm door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, dan wel naar het oordeel van het bevoegd gezag op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien;
- Middels een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van sub a indien op een andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
15.1.2 Afmeting parkeerplaatsen
Een ruimte voor het parkeren van een personenauto moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
- Indien de afmetingen voor een gehandicapte gereserveerde parkeerruimte, bij haaks parkeren ten minste 3,50 meter bij 5,00 meter bedraagt;
- Indien de afmetingen van een parkeerruimte uitgaande van langsparkeren, voor een personenauto ten minste 1,80 meter bij 5,50 meter en ten hoogste 3,25 meter bij 6,00 meter bedraagt, en in geval van haaksparkeren ten minste 2,50 meter bij 5,00 meter bedraagt.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwen
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het artikel 16 lid 1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het artikel 16 lid 1 sub a met maximaal 10%.
- artikel 16 lid 1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 16 lid 2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in het artikel 16 lid 2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het bepaalde onder artikel 16 lid 2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Legmeer-west fase 4,5 en 6'.