direct naar inhoud van Artikel 15 Wonen
Plan: Bestemmingsplan Dorp
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0406.BPDORP2010-OH01

Artikel 15 Wonen

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen en het daaronder begrepen beroep aan huis;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage', tevens voor ondergrondse parkeervoorzieningen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden', tevens voor cultuurhistorische waarden;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf', tevens voor een loodgieterswerkplaats met bijbehorende opslagdoeleinden;
  • e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, verhardingen en water.
15.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

15.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • b. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1', bedraagt de goothoogte aan de achterkant ten hoogste 6 m;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2', bedraagt de goothoogte aan de achterkant ten hoogste 9 m;
  • e. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • f. de dakhelling bedraagt niet minder dan 40 en niet meer dan 55 graden, indien er alleen een bouwhoogte is aangegeven, kan het gebouw ook plat afgedekt worden;
  • g. Indien er sprake is van een mansarde kap, kan de dakhelling afwijken van het bepaalde in lid 15.2.1 onder d;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' mag over een breedte van tenminste 2,5 m en een hoogte van tenminste 2,5 m niet gebouwd worden;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarde' bedraagt de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling niet meer dan de bestaande waarde.

15.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt buiten het bouwvlak ten hoogste 50% van het zij- en achtererf met een maximum van 40m2;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b bedraagt de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 60m2 indien de oppervlakte van het zij- en achtererf groter dan of gelijk aan 200 m2 is;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' bedraagt de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 80 m2;
  • e. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m;
  • f. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  • g. de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • h. de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 4,5 m;

15.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 7,5 m;
  • c. de bouwhoogte van dakloze zwembaden bedraagt ten hoogste 0,2 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
15.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 15.2.2 onder b, om voor percelen kleiner dan 200m2 een maximale oppervlakte van 60m2 toe te staan, mits dit niet leidt tot een onevenredige verdichting van het perceel en/of onevenredige aantasting van de woonsituatie;
  • b. lid 15.2.2 onder e en g, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,5 m, mits dit niet leidt tot een onevenredige schaduwwerking en/of zichthinder voor aangrenzende percelen;
  • c. lid 15.2.3 onder d voor de bouwhoogte van een antennemast voor een radio-ontvangst- of zendinstallatie tot ten hoogste 3 m boven de aanwezige bouwhoogte van de omliggende hoofdgebouwen, mits dit geen onaanvaardbare zichthinder voor aangrenzende percelen oplevert;
  • d. lid 15.2.3 onder d voor de bouwhoogte van een schotelantenne met een doorsnede van ten hoogste 2 m tot een bouwhoogte van 5 m, mits dit geen onaanvaardbare zichthinder voor aangrenzende percelen oplevert.
15.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het medegebruik van een woning voor het uitoefenen van een beroep aan huis gelden de volgende voorwaarden:

  • a. het gebruik mag uitsluitend uitgeoefend worden door de bewoner(s) van de woning;
  • b. het gebruik mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de woning en de omgeving en moet een kleinschalig karakter hebben;
  • c. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven;
  • d. het gebruik mag het uiterlijk ten aanzien van de woning niet aantasten;
  • e. reclame – uitingen mogen niet strijdig zijn met het woonkarakter van de omgeving;
  • f. het gebruik mag geen onevenredige parkeerdruk met zich meebrengen;
  • g. het gebruik mag geen ernstige en/of onevenredige hinder voor het woonmilieu opleveren en niet onder de werkingssfeer van de Wet Milieubeheer vallen;
  • h. het medegebruik van een woning voor het bieden van overnachtingsmogelijkheden (bed & breakfast) is toegestaan tot een maximum van 5 slaapplaatsen.
15.5 Afwijken van de gebruiksregels
15.5.1 Afwijken ten behoeve van bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.1voor de uitoefening van een bedrijf aan huis, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. geen afwijking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, die onder de werking van de Wet Milieubeheer vallen;
    • 2. Het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    • 3. Het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is.
  • c. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelig beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
  • e. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
  • f. maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw met bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 60m².

15.5.2 Afwijken ten behoeve van functieverandering

Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied' afwijken van het bepaalde in lid 15.1 om gebruik ten behoeve van detailhandel en/of dienstverlening mogelijk te maken, met dien verstande dat:

  • a. de bedrijfsvloeroppervlakte per vestiging niet meer dan 80 m2 bedraagt;
  • b. medewerking wordt verleend na overleg met de Kamer van Koophandel.