het bestemmingsplan Zuiderloo met identificatienummer NL.IMRO.0399.bpZuiderloo-0401 van de gemeente Heiloo;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
den geometrisch
bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge
de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan-huis-verbonden (bedrijfs)activiteiten:
een bedrijf dat
in een (gedeelte van) of bij een woning wordt uitgeoefend en dat is
gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van
diensten, door de gebruik(st)er van de woning;
1.6 aan-huis-verbonden beroep:
een beroep dat
uitgeoefend wordt in een praktijkruimte, (para-) medische beroepen,
kantoor, atelier, kapsalon, schoonheidssalon of hondentrimsalon en naar
de aard daarmee gelijk te stellen functies, welke in een woning worden
uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie
behoudt en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de
woonfunctie in overeenstemming is;
1.7 achtererfgebied:
erf achter de
lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van
daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk
gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf
achter het hoofdgebouw te komen;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9 bebouwingspercentage:
een op de
verbeelding of in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte
van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.10 bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of
bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een
persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw
of het terrein noodzakelijk is;
1.11 beperkt kwetsbaar object:
een object
waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een
richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee
rekening moet worden gehouden;
1.12 bestaand:
het moment ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van
een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel
bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd
gebouw, of ander bouwwerk, met een dak te onderscheiden in:
aanbouw:
een gebouw dat
als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in
directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan
worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht
ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
bijgebouw:
een vrijstaand
gebouw ten dienste van een groter genot van het hoofdgebouw, dat in
bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel
gelegen hoofdgebouw, zoals garages, schuren, hobbykasjes en
huisdierverblijven;
uitbouw:
een gebouw dat
als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw,
welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw
en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.16 bouwen:
het plaatsen, het
geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk
oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.17 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwlaag:
een doorlopend
gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke
bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met
inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en
kapverdieping;
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de planregels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak:
een geometrisch
bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
planregels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn
toegelaten;
1.22 bouwwerk:
elke constructie
van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij
direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of
indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 detailhandel:
het bedrijfsmatig
te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het
verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen
voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van
een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.24 dienstverlening:
een bedrijf of
instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van
economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn
begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar aard
daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met
uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
1.25 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
1.26 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 geluidzoneringsplichtige weg:
een inrichting,
bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van
vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;
1.28 gestapelde woning:
een woning in een
gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen
woningen omvat al dan niet met daarbij behorende bergingen waarbij per
woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het
voetgangersniveau, gewaarborgd is;
1.29 grondgebonden woning:
een woning die
rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan
één van de bouwlagen aansluit op het maaiveld;
1.30 hoofdgebouw:
gebouw, of
gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de
geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer
gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het
belangrijkst is;
1.31 horecabedrijf:
een bedrijf dat
in zijn algemeenheid gericht is op het verstrekken van nachtverblijf
en/of op het verstrekken en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en/of
dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie. Er wordt
onderscheid gemaakt tussen lichte, middelzware en zware horeca:
De voormelde vormen van horeca zijn als volgt te specificeren:
hotel: een
bedrijf dat in hoofdzaak bestaat van het verstrekken van nachtverblijf
en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan)
ondergeschikt is;
restaurant: een
bedrijf dat in hoofdzaak bestaat van het verstrekken van maaltijden
voor gebruik ter plaatse en waar het verstrekken van dranken (daaraan)
ondergeschikt is;
dagzaak: een
bedrijf dat qua openingstijden vergelijkbaar is met
detailhandelsvestigingen, zoals een dagcafé, lunchroom,
koffiehuis, koffieshop en/of ijssalon;
afhaalcentrum:
een bedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse
bereide etenswaren; het accent ligt op de verkoop van ter plaatse
bereide etenswaren en niet op de nuttiging ervan ter plaatse;
koffie-/theehuis:
een bedrijf gericht op het ter plaatse rechtstreeks aan de verbruiker
verstrekken van niet-alcoholische dranken, alsmede de verkoop van niet
ter plaatse bereide, kleine etenswaren; het accent ligt op de verkoop
van niet-alcoholische dranken;
cafetaria: een bedrijf dat in hoofdzaak bestaat van het verstrekken van kleine etenswaren, niet zijnde maaltijden;
cafés,
bars, avondgelegenheden: een bedrijf dat in hoofdzaak bestaat van het
verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en/of het gelegenheid
bieden voor dansen;
nachtgelegenheden:
een bedrijf dat in hoofdzaak bestaat van het verstrekken van dranken
voor gebruik ter plaatse en/of het gelegenheid bieden voor dansen en
waarvan het sluitingsuur later dan 02.00 uur ligt;
dancing/discotheek:
een horecabedrijf dat in hoofdzaak bestaat van het verstrekken van
dranken voor gebruik ter plaatse en/of het gelegenheid bieden voor
dansen en waarvan het sluitingsuur later dan 02.00 uur pleegt te liggen;
1.32 kas:
een gebouw,
waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of
ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten,
bloemen of planten;
1.33 kwetsbaar object:
een object
waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een
grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, die in
acht moet worden genomen;
1.34 Onevenredige aantasting:
Het resultaat van een ruimtelijke ingreep welke verhoudingsgewijs een te groot nadelig effect heeft op:
de aanwezige waarden in dat gebied, en of;
de ruimtelijke karakteristiek, en of;
de bestaande woonomgeving.
1.35 peil:
voor een
bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg
grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
voor een
bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg
grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij
voltooiing van de bouw;
indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil;
1.36 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in
goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of
toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie
ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.37 risicovolle inrichting:
een inrichting,
bij welke het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde,
richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden
aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of
beperkt kwetsbare objecten;
1.38 seksinrichting:
een voor het
publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een
omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden
verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop,
een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een
prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische
massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.39 voor-, zij- en achtergevellijn:
de denkbeeldige
lijn die strak loopt langs de voor-, zij- respectievelijk achtergevel
van een hoofdgebouw tot aan de perceelsgrenzen;
1.40 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.41 zijerf.
het gedeelte van het erf tussen een zijgevellijn en de aan die zijde van het hoofdgebouw gelegen erfgrens.
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 Wijze van meten
2.1.1 dakhelling
langs
het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak; voorzover in de
planregels een dakhelling is voorgeschreven, is deze niet van
toepassing op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, de
bovenste dakvlakken van mansardekappen en op dakvlakken welke niet
evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen.
2.1.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil
tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of
een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.1.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil
tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen
gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen,
zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen
bouwonderdelen;
2.1.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de
buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,
neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte
bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.1.5 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.
2.2 Toegelaten overschrijding bouwgrenzen
Bij de
toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen
bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als
plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen,
schoorstenen, gevel- en kroonlijsten buiten beschouwing gelaten, mits
de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 0,5 meter wordt
overschreden.
Voor
luifels, balkons en overstekende daken mag de bouw- c.q.
bestemmingsgrens met niet meer dan 1,8 meter worden overschreden, met
dien verstande dat de afstand tot de bestemmingsgrens van de
bestemmingen Verkeer en Verkeer - Verblijfsgebied ten minste 2 m
dient te bedragen. Voor een portaal of ingangspartij mag de bouw- c.q.
bestemmingsgrens met niet meer dan 1,5 meter worden overschreden,
met dien verstande dat de afstand tot de bestemmingsgrens van de
bestemming Verkeer - Verblijfsgebied ten minste 2 m dient te bedragen.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf - Nutsvoorziening aangewezen gronden zijn bestemd voor:
(openbare) nutsvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
groenvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, die ten dienste staan van deze bestemming.
3.2.2 Hoofdgebouwen
Gebouwen dienen aan de volgende bepalingen te voldoen:
gebouwen mogen uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’;
ter plaatse van
de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is ten
hoogste de aangegeven goot- en bouwhoogte toegestaan;
ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ is ten hoogste de aangegeven bouwhoogte toegestaan;
bouwen onder peil is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’.
3.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Voor bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
het erf mag voor
maximaal 50% worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken, met dien
verstande dat het maximale gezamenlijke grondoppervlak van de aan - en
bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 50 m²;
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze
bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze
bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 m;
de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag ten hoogste 3 m bedragen.
Artikel 4 Gemengd
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Gemengd aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep;
dienstverlening;
en ter plaatse van de aanduiding:
'kantoor' tevens voor een kantoor;
'opslag' tevens voor opslag;
met daaraan ondergeschikt:
verkeer en verblijf;
groenvoorzieningen en water;
openbare nutsvoorzieningen;
parkeervoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, die ten dienste staan van deze bestemming.
4.2.2 Hoofdgebouwen
Gebouwen dienen aan de volgende bepalingen te voldoen:
gebouwen mogen uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’;
ter plaatse van
de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is ten
hoogste de aangegeven goot- en bouwhoogte toegestaan;
ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ is ten hoogste de aangegeven bouwhoogte toegestaan;
de afstand van
hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens met uitzondering van de
aaneengebouwde woningen bedraagt ten minste 3 m, dan wel uitsluitend
voor bestaande hoofdgebouwen de bestaande afstand indien deze minder
is;
in aanvulling op het gestelde in artikel 4 lid 2.2 sub d
geldt dat bij uitbreiding van hoofdgebouwen en bij vervangende
nieuwbouw sprake dient te zijn van een afstand van tenminste 3 m tot de
zijdelingse perceelsgrens; deze afstand geldt niet voor de
woningscheidende muur van aaneengebouwde woningen;
de gehele kap dient te zijn voorzien van een dakhelling van tenminste 30° en ten hoogste 60°;
de bestaande dakhelling indien dit minder is dan 30° of meer dan 60°;
dat bestaande hoofdgebouwen mogen worden uitgebreid met de afwijkende dakhelling;
dat bij
vervangende nieuwbouw sprake dient te zijn van een dakhelling
van ten minste 30° en ten hoogste 60°;
bouwen onder peil is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’.
4.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Voor bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
het achtererfgebied mag voor maximaal 50% worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:
bij percelen tot 250 m² de maximale gezamenlijke oppervlakte 50 m² bedraagt;
bij percelen van 250 - 500 m² de maximale gezamenlijke oppervlakte 75 m² bedraagt;
bij percelen groter dan 500 m² de maximale gezamenlijke oppervlakte 100 m² bedraagt;
bijbehorende
bouwwerken worden op een afstand van ten minste 2,5 m achter de
voorgevelrooilijn gebouwd, dan wel uitsluitend voor bestaande aan- en
uitbouwen en bijgebouwen de bestaande afstand, indien deze minder is;
in aanvulling op het gestelde in artikel 4 lid 2.3 sub b.
geldt dat bij uitbreiding van bijbehorende bouwwerken en bij
vervangende nieuwbouw sprake dient te zijn van een afstand van
tenminste 2,5 m achter de voorgevelrooilijn;
de diepte van
aan- en uitbouwen achter de achtergevelrooilijn bedraagt ten hoogste
3,5 m, gerekend vanaf de achterste bouwgrens, dan wel uitsluitend voor
bestaande aan- en uitbouwen de bestaande diepte indien deze groter is;
in aanvulling op het gestelde in artikel 4 lid 2.3 sub d
geldt dat bij vervangende nieuwbouw de diepte van aan- en uitbouwen de
afwijkende diepte mag bedragen; bij uitbreiding van aan- en uitbouwen
dient sprake te zijn van een diepte achter de achtergevelrooilijn van
ten hoogste 3,5 m gerekend vanaf de achterste bouwgrens;
aan- en uitbouwen worden uitsluitend plat afgedekt, tenzij in de bestaande situatie sprake is van een kap;
de bouwhoogte
van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 3,25 m, dan wel
uitsluitend voor bestaande bijbehorende bouwwerken de bestaande
bouwhoogte, indien deze hoger is;
in aanvulling op het gestelde in artikel 4 lid 2.3 sub g
geldt dat bestaande bijbehorende bouwwerken met een hogere bouwhoogte
dan 3,25 m mogen worden uitgebreid met de afwijkende bouwhoogte; bij
vervangende nieuwbouw dient sprake te zijn van een bouwhoogte van ten
hoogste 3,25 m;
bijbehorende
bouwwerken worden op ten minste 1 m van enig ander gebouw op hetzelfde
erf gebouwd, dan wel uitsluitend voor bestaande bijbehorende bouwwerken
de bestaande afstand indien deze minder is;
in aanvulling op het gestelde in artikel 4 lid 2.3 sub i
geldt dat bij uitbreiding van bijbehorende bouwwerken en bij
vervangende nieuwbouw sprake dient te zijn van een afstand van ten
minste 1 m tussen het bijbehorende bouwwerk en enig ander gebouw op
hetzelfde erf.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze
bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze
bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m;
de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en bebouwingsbeeld;
de bouwvorm, zoals bepaald door goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van karakteristieke panden;
de beleving van groen en water;
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
parkeerruimte op eigen erf;
de sociale veiligheid;
nadere eisen stellen aan:
de plaats van hoofdgebouwen indien niet in de naar de weg gekeerde bouwgrens wordt gebouwd;
de diepte van hoofdgebouwen;
de goothoogte,
bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van het pand ter
plaatse van de aanduiding “karakteristiek” in de zin dat
bij (gedeeltelijke) verbouwing en/of verandering aangesloten dient te
worden bij de bouwvorm van het bestaande pand;
de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en bebouwingsbeeld;
de bouwvorm, zoals bepaald door goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van karakteristieke panden,
de beleving van groen en water;
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
parkeerruimte op eigen erf;
de sociale veiligheid;
met een omgevingsvergunning afwijken van :
het bepaalde in artikel 4 lid 2.2 sub a voor
het bouwen buiten het bouwvlak, met dien verstande dat de ontheffing
voor aaneengebouwde woningen uitsluitend kan worden verleend voor zover
dit voor een gehele straatzijde of cluster gebeurt, tot een
bouwblokdiepte van ten hoogste 11 m; voor vrijstaande woningen kan de
ontheffing uitsluitend worden verleend voor de vergroting van de
bouwblokdiepte tot ten hoogste 11 m;
het bepaalde artikel 4 lid 2.2 sub f voor een kleinere dakhelling dan 30° of groter dan 60o of een platte afdekking, uitsluitend voor zover de stedenbouwkundige en architectonische samenhang daarom vraagt;
het bepaalde in artikel 4 lid 2.3 sub b en toestaan dat bijbehorende bouwwerken worden gebouwd op een afstand van minder dan 2,5 m achter de voorgevelrooilijn;
het bepaalde in artikel 4 lid 2.3 sub f en artikel 4 lid 2.3 sub g
en toestaan dat bijbehorende bouwwerken met een kap mogen worden
afgedekt uitsluitend voor zover de aan- en uitbouwen op zijerven tussen
de voor- en achtergevelrooilijn zijn gesitueerd. De goot- en bouwhoogte
bedragen ten hoogste respectievelijk 3,25 m en 5,5 m.
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
groenvoorzieningen;
water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
doorsnijdingen voor wijk- en erftoegangswegen;
wegverbreding(en) tot max. 2 meter in directe aansluiting op de bestemming Verkeer en verblijfsgebied;
fiets- en wandelpaden;
openbare nutsvoorzieningen en gemalen;
perceelsontsluitingen;
speelvoorzieningen;
parkeervoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, die ten dienste staan van deze bestemming.
5.2.2 Gebouwen
Er mogen geen
gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van
openbare nutsvoorzieningen. Hiervoor geldt dat uitsluitend gebouwen
mogen worden gebouwd zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 3 Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 2, bijlage II Besluit
omgevingsrecht.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze
bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze
bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
de bouwhoogte van erfafscheidingen en (keer)muren bedraagt maximaal 1 m;
de bouwhoogte voor lichtmasten bedraagt maximaal 8 m;
de bouwhoogte voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 4 m.
Artikel 6 Recreatie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:
voorzieningen ten behoeve van dagrecreatie;
en ter plaatse van de aanduiding:
“volkstuin” tevens voor volkstuinen;
"bowlingbaan" tevens voor een bowlingbaan met de daarbij behorende middelzware horeca;
met daaraan ondergeschikt:
fiets- en wandelpaden;
groenvoorzieningen en water;
openbare nutsvoorzieningen;
parkeervoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, die ten dienste staan van deze bestemming.
6.2.2 Hoofdgebouwen
Gebouwen dienen aan de volgende bepalingen te voldoen:
gebouwen mogen uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’;
ter plaatse van
de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is ten
hoogste de aangegeven goot- en bouwhoogte toegestaan;
bouwen onder peil is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze
bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze
bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m;
de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m.
6.2.4 Bebouwing t.b.v. volkstuinen
In afwijking van het bepaalde in artikel 6 lid 2.2 dienen gebouwen t.b.v. volkstuinen aan de volgende bepalingen te voldoen:
gebouwen worden uitsluitend gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'volkstuinen';
gebouwen dienen
geconcentreerd op het (tuin)perceel gebouwd te worden waarbij de
onderlinge afstand tot gebouwen op één (tuin)perceel
niet groter mag zijn dan 2 m;
de oppervlakte van gebouwen per (tuin)perceel mag niet meer bedragen dan 6 m2;
de oppervlakte van kassen per (tuin)perceel mag niet meer bedragen dan 10 m2;
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en bebouwingsbeeld;
de beleving van groen en water;
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
parkeerruimte op eigen erf;
de sociale veiligheid;
nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 7 Sport
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:
voorzieningen ten behoeve van zaal- en veldsporten;
met daaraan ondergeschikt:
fiets- en wandelpaden;
groenvoorzieningen en water;
openbare nutsvoorzieningen;
parkeervoorzieningen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, die ten dienste staan van deze bestemming.
7.2.2 Hoofdgebouwen
Gebouwen dienen aan de volgende bepalingen te voldoen:
gebouwen mogen uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’;
ter plaatse van
de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is ten
hoogste de aangegeven goot- en bouwhoogte toegestaan;
bouwen onder peil is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’.
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze
bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze
bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m;
de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en bebouwingsbeeld;
de beleving van groen en water;
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
parkeerruimte op eigen erf;
de sociale veiligheid;
nadere eisen stellen aan:
de plaats van hoofdgebouwen indien niet in de naar de weg gekeerde bouwgrens wordt gebouwd;
de diepte van hoofdgebouwen;
de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 8 Tuin
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:
tuinen en erven
behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen
binnen de bestemming ‘Wonen’ en de bestemming
‘Gemengd’ en voor de in het plan nader aangeduide functies
en parkeervoorzieningen
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, die ten dienste staan van deze bestemming.
8.2.2 Gebouwen
Op
deze gronden mogen uitsluitend erkers en ingangspartijen worden
gebouwd voorzover deze zijn verbonden met het hoofdgebouw in de
aangrenzende bestemming, en voldoen aan de volgende
bepalingen:
voor erkers:
de overschrijding ten opzichte van de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1 m;
de
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenzijde van
de afgewerkte vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw waaraan
gebouwd wordt;
de breedte mag niet meer bedragen dan 2/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming;
voor ingangspartijen:
de overschrijding ten opzicht van de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
de
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de bovenzijde van
de afgewerkte vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw waaraan
gebouwd wordt;
de breedte mag niet meer bedragen dan 1/3 van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming;
met dien
verstande dat een erker en een ingangspartij niet in combinatie met
elkaar aan eenzelfde gevel mogen worden gerealiseerd en de afstand tot
de bestemmingen 'Verkeer' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' ten minste 2 m
dient te bedragen.
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat er uitsluitend
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd welke zijn
bedoeld in artikel 2.1, lid 3 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en bebouwingsbeeld;
de bouwvorm, zoals bepaald door goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van karakteristieke panden;
de beleving van groen en water;
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
de parkeerruimte op eigen erf;
de sociale veiligheid;
bij omgevingsvergunning afwijken van:
het bepaalde in artikel 8 lid 2.3 ten
behoeve van het bouwen van erfafscheidingen met een bouwhoogte van ten
hoogste 2 m, met dien verstande dat deze worden gebouwd op een afstand
van ten minste 2,5 m achter de voorgevelrooillijn;
het bepaalde in artikel 8 lid 2.3 ten behoeve van een toegangshek ter plaatse van een oprit met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m.
Artikel 9 Verkeer
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wegen;
tunnels voor ondertunneling ten behoeve van verkeer ter plaatse van de aanduiding 'tunnel';
fiets- en wandelpaden;
bermen, water en bermsloten;
groenvoorzieningen;
openbare nutsvoorzieningen;
geluidwerende voorzieningen.
De inrichting van de in de bestemming begrepen gronden dient met name te zijn gericht op een goede doorstroming van het verkeer.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, die ten dienste staan van deze bestemming.
9.2.2 Gebouwen
Er mogen geen
gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van
openbare nutsvoorzieningen en verkeersdoeleinden. Hiervoor geldt dat
uitsluitend gebouwen mogen worden gebouwd zoals bedoeld in artikel 2.1,
lid 3 Wet algemene bepalingenomgevingsrecht juncto artikel 2, bijlage II Besluit omgevingsrecht.
9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
de bouwhoogte van bouwwerken voor de verkeerstechnische uitrusting bedraagt ten hoogste 12 m;
de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt ten hoogste 6 m;
voor het overige bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 2 m.
Artikel 10 Verkeer - Railverkeer
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer - Railverkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
verkeer en vervoer per rail;
spoorwegovergangen en -onderdoorgangen en overige voorzieningen voor het verkeer en vervoer per rail;
tunnels voor ondertunneling ten behoeve van verkeer ter plaatse van de aanduiding 'tunnel';
bermen en bermsloten;
geluidwerende voorzieningen.
Het aantal spoorbanen en spoorwegovergangen mag niet worden vergroot.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, die ten dienste staan van deze bestemming.
10.2.2 Gebouwen
Er mogen geen
gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van
openbare nutsvoorzieningen en verkeersdoeleinden. Hiervoor geldt dat
uitsluitend gebouwen mogen worden gebouwd zoals bedoeld in artikel 2.1,
lid 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 2, bijlage
II Besluit omgevingsrecht.
10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze
bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze
bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende
bepalingen:
de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen bedraagt ten hoogste 2 m ten opzichte van de hoogte van de spoorbaan;
de bouwhoogte van bouwwerken voor de verkeerstechnische uitrusting bedraagt voor het overige maximaal 8 m;
voor het overige bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 2 m.
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en bebouwingsbeeld;
de beleving van groen en water;
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
parkeerruimte op eigen erf;
de sociale veiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 11 Verkeer - Verblijfsgebied
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
verkeersdoeleinden;
verblijfsdoeleinden;
fiets- en wandelpaden;
bermen, bermsloten, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
groenvoorzieningen;
openbare nutsvoorzieningen;
parkeervoorzieningen;
speelvoorzieningen;
en ter plaatse van de aanduiding:
'garage' tevens voor garageboxen.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemeen
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, die ten dienste staan van deze bestemming.
11.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van garages gelden de volgende regels:
garages worden uitsluitend gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'garageboxen';
de bouwhoogte van garages bedraagt ten hoogste 2,5 m, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze hoger is.
11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze
bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze
bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende
bepalingen:
de bouwhoogte van bouwwerken voor de verkeerstechnische uitrusting bedraagt maximaal 8 m;
de bouwhoogte van speeltoestellen bedraagt maximaal 6 m;
de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen bedraagt ten hoogste 2 m ten opzichte van de hoogte van de spoorbaan;
voor het overige bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 2 m.
Artikel 12 Wonen - 1
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen;
met daaraan ondergeschikt:
verkeer en verblijf;
tuinen en erven;
groenvoorzieningen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
openbare nutsvoorzieningen;
parkeervoorzieningen.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Algemeen
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, die ten dienste staan van deze bestemming.
12.2.2 Hoofdgebouwen
Gebouwen dienen aan de volgende bepalingen te voldoen:
gebouwen mogen uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’;
ter plaatse van
de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is ten
hoogste de aangegeven goot- en bouwhoogte toegestaan;
het aantal
woningen bedraagt ten hoogste het bestaande aantal, dan wel ten hoogste
het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'
aangegeven aantal per bouwvlak;
de gehele kap dient te zijn voorzien van een dakhelling van tenminste 30° en ten hoogste 60°;
de bestaande dakhelling indien dit minder is dan 30° of meer dan 60°;
dat bestaande hoofdgebouwen mogen worden uitgebreid met de afwijkende dakhelling;
dat bij vervangende nieuwbouw sprake dient te zijn van een dakhelling van ten minste 30° en ten hoogste 60°;
bouwen onder peil is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’.
12.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Voor bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
het achtererfgebied mag voor maximaal 50% worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:
bij percelen tot 250 m² de maximale gezamenlijke oppervlakte 50 m² bedraagt;
bij percelen van 250 - 500 m² de maximale gezamenlijke oppervlakte 75 m² bedraagt;
bij percelen groter dan 500 m² de maximale gezamenlijke oppervlakte 100 m² bedraagt;
bijbehorende
bouwwerken worden op een afstand van ten minste 2,5 m achter de
voorgevelrooilijn gebouwd, dan wel uitsluitend voor bestaande aan- en
uitbouwen en bijgebouwen de bestaande afstand, indien deze minder is;
in aanvulling op het gestelde in artikel 12 lid 2.3 sub b.
geldt dat bij uitbreiding van bijbehorende bouwwerken en bij
vervangende nieuwbouw sprake dient te zijn van een afstand van
tenminste 2,5 m achter de voorgevelrooilijn;
de diepte van
aan- en uitbouwen achter de achtergevelrooilijn bedraagt ten hoogste
3,5 m, gerekend vanaf de achterste bouwgrens, dan wel uitsluitend voor
bestaande aan- en uitbouwen de bestaande diepte indien deze groter is;
in aanvulling op het gestelde in artikel 12 lid 2.3 sub d geldt
dat bij vervangende nieuwbouw de diepte van aan- en uitbouwen de
afwijkende diepte mag bedragen; bij uitbreiding van aan- en uitbouwen
dient sprake te zijn van een diepte achter de achtergevelrooilijn van
ten hoogste 3,5 m gerekend vanaf de achterste bouwgrens;
aan- en uitbouwen worden uitsluitend plat afgedekt, tenzij in de bestaande situatie sprake is van een kap;
de bouwhoogte
van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 3,25 m, dan wel
uitsluitend voor bestaande bijbehorende bouwwerken de bestaande
bouwhoogte, indien deze hoger is;
in aanvulling op het gestelde in artikel 12 lid 2.3 sub g geldt
dat bestaande bijbehorende bouwwerken met een hogere bouwhoogte dan
3,25 m mogen worden uitgebreid met de afwijkende bouwhoogte; bij
vervangende nieuwbouw dient sprake te zijn van een bouwhoogte van ten
hoogste 3,25 m;
bijbehorende
bouwwerken worden op ten minste 1 m van enig ander gebouw op
hetzelfde erf gebouwd, dan wel uitsluitend voor
bestaande bijbehorende bouwwerken de bestaande afstand indien
deze minder is;
in aanvulling op het gestelde in artikel 12 lid 2.3 sub i geldt
dat bij uitbreiding van bijbehorende bouwwerken en bij
vervangende nieuwbouw sprake dient te zijn van een afstand van ten
minste 1 m tussen het bijbehorende bouwwerk en enig ander
gebouw op hetzelfde erf.
12.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze
bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze
bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m;
de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m.
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en bebouwingsbeeld;
de bouwvorm, zoals bepaald door goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van karakteristieke panden;
de beleving van groen en water;
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
parkeerruimte op eigen erf;
de sociale veiligheid;
nadere eisen stellen aan:
de plaats van hoofdgebouwen indien niet in de naar de weg gekeerde bouwgrens wordt gebouwd;
de diepte van hoofdgebouwen;
de goothoogte,
bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van het pand ter
plaatse van de aanduiding “karakteristiek” in de zin dat
bij (gedeeltelijke) verbouwing en/of verandering aangesloten dient te
worden bij de bouwvorm van het bestaande pand;
de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
12.4 Afwijken van de bouwregels
12.4.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en bebouwingsbeeld;
de bouwvorm, zoals bepaald door goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van karakteristieke panden,
de beleving van groen en water;
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
parkeerruimte op eigen erf;
de sociale veiligheid;
met een omgevingsvergunning afwijken van :
het bepaalde in artikel 12 lid 2.2 sub a
voor het bouwen buiten het bouwvlak, met dien verstande dat de
ontheffing voor aaneengebouwde woningen uitsluitend kan worden verleend
voor zover dit voor een gehele straatzijde of cluster gebeurt, tot een
bouwblokdiepte van ten hoogste 11 m; voor vrijstaande woningen kan de
ontheffing uitsluitend worden verleend voor de vergroting van de
bouwblokdiepte tot ten hoogste 11 m;
het bepaalde in artikel 12 lid 2.2 sub b voor een goothoogte van ten hoogste 7,5 m en een bouwhoogte van ten hoogste 10 m voor grondgebonden woningen;
het bepaalde artikel 12 lid 2.2 sub d voor een kleinere dakhelling dan 30° of groter dan 60o of een platte afdekking, uitsluitend voor zover de stedenbouwkundige en architectonische samenhang daarom vraagt;
het bepaalde in artikel 12 lid 2.3 sub b en toestaan dat bijbehorende bouwwerken worden gebouwd op een afstand van minder dan 2,5 m achter de voorgevelrooilijn;
het bepaalde in artikel 12 lid 2.3 sub f en artikel 12 lid 2.3 sub g
en toestaan dat bijbehorende bouwwerken met een kap mogen worden
afgedekt uitsluitend voor zover de aan- en uitbouwen op zijerven tussen
de voor- en achtergevelrooilijn zijn gesitueerd. De goot- en bouwhoogte
bedragen ten hoogste respectievelijk 3,25 m en 5,5 m.
Artikel 13 Wonen - 2
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen;
met daaraan ondergeschikt:
verkeer en verblijf;
tuinen en erven;
groenvoorzieningen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
openbare nutsvoorzieningen;
parkeervoorzieningen.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Algemeen
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, die ten dienste staan van deze bestemming.
13.2.2 Hoofdgebouwen
Gebouwen dienen aan de volgende bepalingen te voldoen:
gebouwen mogen uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’;
de goot- en
bouwhoogte bedragen ten hoogste de in een bouwvlak aangegeven goot- en
bouwhoogte, dan wel uitsluitend voor bestaande hoofdgebouwen ten
hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze hoger zijn;
het aantal woningen bedraagt ten hoogste het bestaande aantal;
de afstand van
hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m,
dan wel uitsluitend voor bestaande hoofdgebouwen de bestaande afstand
indien deze minder is;
in aanvulling op het gestelde in artikel 13 lid 2.2 sub d geldt
dat bij uitbreiding van hoofdgebouwen en bij vervangende nieuwbouw
sprake dient te zijn van een afstand van tenminste 3 m tot de
zijdelingse perceelsgrens; deze afstand geldt niet voor de
woningscheidende muur van aaneengebouwde woningen;
de gehele kap dient te zijn voorzien van een dakhelling van tenminste 30° en ten hoogste 60°;
de bestaande dakhelling indien dit minder is dan 30° of meer dan 60°;
dat bestaande hoofdgebouwen mogen worden uitgebreid met de afwijkende dakhelling;
dat bij vervangende nieuwbouw dient sprake te zijn van een dakhelling van ten minste 30° en ten hoogste 60°;
bouwen onder peil is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’;
13.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Voor bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
het achtererfgebied mag voor maximaal 50% worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:
bij percelen tot 250 m² de maximale gezamenlijke oppervlakte 50 m² bedraagt;
bij percelen van 250 - 500 m² de maximale gezamenlijke oppervlakte 75 m² bedraagt;
bij percelen groter dan 500 m² de maximale gezamenlijke oppervlakte 100 m² bedraagt;
bijbehorende
bouwwerken worden op een afstand van ten minste 2,5 m achter de
voorgevelrooilijn gebouwd, dan wel uitsluitend voor bestaande aan- en
uitbouwen en bijgebouwen de bestaande afstand, indien deze minder is;
in aanvulling op het gestelde in artikel 13 lid 2.3 sub b.
geldt dat bij uitbreiding van bijbehorende bouwwerken en bij
vervangende nieuwbouw sprake dient te zijn van een afstand van
tenminste 2,5 m achter de voorgevelrooilijn;
de diepte van
aan- en uitbouwen achter de achtergevelrooilijn bedraagt ten hoogste
3,5 m, gerekend vanaf de achterste bouwgrens, dan wel uitsluitend voor
bestaande aan- en uitbouwen de bestaande diepte indien deze groter is;
in aanvulling op het gestelde in artikel 13 lid 2.3 sub d geldt
dat bij vervangende nieuwbouw de diepte van aan- en uitbouwen de
afwijkende diepte mag bedragen; bij uitbreiding van aan- en uitbouwen
dient sprake te zijn van een diepte achter de achtergevelrooilijn van
ten hoogste 3,5 m gerekend vanaf de achterste bouwgrens;
aan- en uitbouwen worden uitsluitend plat afgedekt, tenzij in de bestaande situatie sprake is van een kap;
de bouwhoogte
van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 3,25 m, dan wel
uitsluitend voor bestaande bijbehorende bouwwerken de bestaande
bouwhoogte, indien deze hoger is;
in aanvulling op het gestelde in artikel 13 lid 2.3 sub f en artikel 13 lid 2.3 sub g geldt
dat bestaande bijbehorende bouwwerken met een hogere bouwhoogte dan
3,25 m mogen worden uitgebreid met de afwijkende bouwhoogte; bij
vervangende nieuwbouw dient sprake te zijn van een bouwhoogte van ten
hoogste 3,25 m;
bijbehorende
bouwwerken worden op ten minste 1 m van enig ander gebouw op
hetzelfde erf gebouwd, dan wel uitsluitend voor
bestaande bijbehorende bouwwerken de bestaande afstand indien
deze minder is;
in aanvulling op het gestelde in artikel 13 lid 2.3 sub i geldt
dat bij uitbreiding van bijbehorende bouwwerken en bij
vervangende nieuwbouw sprake dient te zijn van een afstand van ten
minste 1 m tussen het bijbehorende bouwwerk en enig ander
gebouw op hetzelfde erf.
13.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze
bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze
bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m;
de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m.
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en bebouwingsbeeld;
de bouwvorm, zoals bepaald door goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van karakteristieke panden;
de beleving van groen en water;
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
parkeerruimte op eigen erf;
de sociale veiligheid;
nadere eisen stellen aan:
de plaats van hoofdgebouwen indien niet in de naar de weg gekeerde bouwgrens wordt gebouwd;
de diepte van hoofdgebouwen;
de goothoogte,
bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van het pand ter
plaatse van de aanduiding “karakteristiek” in de zin dat
bij (gedeeltelijke) verbouwing en/of verandering aangesloten dient te
worden bij de bouwvorm van het bestaande pand;
de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
13.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en bebouwingsbeeld;
de bouwvorm, zoals bepaald door goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van karakteristieke panden,
de beleving van groen en water;
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
parkeerruimte op eigen erf;
de sociale veiligheid;
met een omgevingsvergunning afwijken van :
het bepaalde in artikel 13 lid 2.2 sub a voor
het bouwen buiten het bouwvlak, met dien verstande dat de ontheffing
voor aaneengebouwde woningen uitsluitend kan worden verleend voor zover
dit voor een gehele straatzijde of cluster gebeurt, tot een
bouwblokdiepte van ten hoogste 11 m; voor vrijstaande woningen kan de
ontheffing uitsluitend worden verleend voor de vergroting van de
bouwblokdiepte tot ten hoogste 11 m;
het bepaalde in artikel 13 lid 2.2 sub b voor een goothoogte van ten hoogste 7,5 m en een bouwhoogte van ten hoogste 10 m voor grondgebonden woningen;
het bepaalde in artikel 13 lid 2.2 sub b voor een goothoogte van ten hoogste 9 m en een bouwhoogte van ten hoogste 12 m voor gestapelde woningen;
het bepaalde artikel 13 lid 2.2 sub d voor het bouwen binnen 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens;
het bepaalde artikel 13 lid 2.2 sub f voor een kleinere dakhelling dan 30° of groter dan 60o of een platte afdekking, uitsluitend voor zover de stedenbouwkundige en architectonische samenhang daarom vraagt;
het bepaalde in artikel 13 lid 2.3 sub b en toestaan dat bijbehorende bouwwerken worden gebouwd op een afstand van minder dan 2,5 m achter de voorgevelrooilijn;
het bepaalde in artikel 13 lid 2.3 sub f en artikel 13 lid 2.3 sub g en
toestaan dat bijbehorende bouwwerken met een kap mogen worden afgedekt
uitsluitend voor zover de aan- en uitbouwen op zijerven tussen de voor-
en achtergevelrooilijn zijn gesitueerd. De goot- en bouwhoogte bedragen
ten hoogste respectievelijk 3,25 m en 5,5 m.
Artikel 14 Wonen - 3
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen - 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen;
met daaraan ondergeschikt:
verkeer en verblijf;
tuinen en erven;
groenvoorzieningen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
openbare nutsvoorzieningen;
parkeervoorzieningen.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Algemeen
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, die ten dienste staan van deze bestemming.
14.2.2 Hoofdgebouwen
Gebouwen dienen aan de volgende bepalingen te voldoen:
gebouwen mogen uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’;
ter plaatse van
de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is ten
hoogste de aangegeven goot- en bouwhoogte toegestaan;
het aantal
woningen bedraagt ten hoogste het bestaande aantal, dan wel ten hoogste
het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'
aangegeven aantal per bouwvlak;
de gehele kap dient te zijn voorzien van een dakhelling van tenminste 30° en ten hoogste 60°;
de bestaande dakhelling indien dit minder is dan 30° of meer dan 60°;
dat bestaande hoofdgebouwen mogen worden uitgebreid met de afwijkende dakhelling;
dat bij vervangende nieuwbouw sprake dient te zijn van een dakhelling van ten minste 30° en ten hoogste 60°;
bouwen onder peil is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’;
ter plaatse van
de aanduiding 'gevellijn' mogen, met uitzondering van de begane grond,
uitsluitend permanent geluiddichte gevels (dove gevels) worden
gerealiseerd.
14.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Voor bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
het achtererfgebied mag voor maximaal 50% worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:
bij percelen tot 250 m² de maximale gezamenlijke oppervlakte 50 m² bedraagt;
bij percelen van 250 - 500 m² de maximale gezamenlijke oppervlakte 75 m² bedraagt;
bij percelen groter dan 500 m² de maximale gezamenlijke oppervlakte 100 m² bedraagt;
bijbehorende
bouwwerken worden op een afstand van ten minste 2,5 m achter de
voorgevelrooilijn gebouwd, dan wel uitsluitend voor bestaande aan- en
uitbouwen en bijgebouwen de bestaande afstand, indien deze minder is;
in aanvulling op het gestelde in artikel 14 lid 2.3 sub b.
geldt dat bij uitbreiding van bijbehorende bouwwerken en bij
vervangende nieuwbouw sprake dient te zijn van een afstand van
tenminste 2,5 m achter de voorgevelrooilijn;
de diepte van
aan- en uitbouwen achter de achtergevelrooilijn bedraagt ten hoogste
3,5 m, gerekend vanaf de achterste bouwgrens, dan wel uitsluitend voor
bestaande aan- en uitbouwen de bestaande diepte indien deze groter is;
in aanvulling op het gestelde in artikel 14 lid 2.3 sub d geldt
dat bij vervangende nieuwbouw de diepte van aan- en uitbouwen de
afwijkende diepte mag bedragen; bij uitbreiding van aan- en uitbouwen
dient sprake te zijn van een diepte achter de achtergevelrooilijn van
ten hoogste 3,5 m gerekend vanaf de achterste bouwgrens;
aan- en uitbouwen worden uitsluitend plat afgedekt, tenzij in de bestaande situatie sprake is van een kap;
de bouwhoogte
van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 3,25 m, dan wel
uitsluitend voor bestaande bijbehorende bouwwerken de bestaande
bouwhoogte, indien deze hoger is;
in aanvulling op het gestelde in artikel 14 lid 2.3 sub g geldt
dat bestaande bijbehorende bouwwerken met een hogere bouwhoogte dan
3,25 m mogen worden uitgebreid met de afwijkende bouwhoogte; bij
vervangende nieuwbouw dient sprake te zijn van een bouwhoogte van ten
hoogste 3,25 m;
bijbehorende
bouwwerken worden op ten minste 1 m van enig ander gebouw op
hetzelfde erf gebouwd, dan wel uitsluitend voor
bestaande bijbehorende bouwwerken de bestaande afstand indien
deze minder is;
in aanvulling op het gestelde in artikel 14 lid 2.3 sub i geldt
dat bij uitbreiding van bijbehorende bouwwerken en bij
vervangende nieuwbouw sprake dient te zijn van een afstand van ten
minste 1 m tussen het bijbehorende bouwwerk en enig ander
gebouw op hetzelfde erf.
14.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze
bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze
bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m;
de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m.
14.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en bebouwingsbeeld;
de bouwvorm, zoals bepaald door goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van karakteristieke panden;
de beleving van groen en water;
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
parkeerruimte op eigen erf;
de sociale veiligheid;
nadere eisen stellen aan:
de plaats van hoofdgebouwen indien niet in de naar de weg gekeerde bouwgrens wordt gebouwd;
de diepte van hoofdgebouwen;
de goothoogte,
bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van het pand ter
plaatse van de aanduiding “karakteristiek” in de zin dat
bij (gedeeltelijke) verbouwing en/of verandering aangesloten dient te
worden bij de bouwvorm van het bestaande pand;
de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
14.4 Afwijken van de bouwregels
14.4.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en bebouwingsbeeld;
de bouwvorm, zoals bepaald door goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van karakteristieke panden,
de beleving van groen en water;
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
parkeerruimte op eigen erf;
de sociale veiligheid;
met een omgevingsvergunning afwijken van :
het bepaalde in artikel 14 lid 2.2 sub a
voor het bouwen buiten het bouwvlak, met dien verstande dat de
ontheffing voor aaneengebouwde woningen uitsluitend kan worden verleend
voor zover dit voor een gehele straatzijde of cluster gebeurt, tot een
bouwblokdiepte van ten hoogste 11 m; voor vrijstaande woningen kan de
ontheffing uitsluitend worden verleend voor de vergroting van de
bouwblokdiepte tot ten hoogste 11 m;
het bepaalde in artikel 14 lid 2.2 sub b voor een goothoogte van ten hoogste 7,5 m en een bouwhoogte van ten hoogste 10 m voor grondgebonden woningen;
het bepaalde artikel 14 lid 2.2 sub d voor een kleinere dakhelling dan 30° of groter dan 60o of een platte afdekking, uitsluitend voor zover de stedenbouwkundige en architectonische samenhang daarom vraagt;
het bepaalde in artikel 14 lid 2.3 sub b en toestaan dat bijbehorende bouwwerken worden gebouwd op een afstand van minder dan 2,5 m achter de voorgevelrooilijn;
het bepaalde in artikel 14 lid 2.3 sub f en artikel 14 lid 2.3 sub g
en toestaan dat bijbehorende bouwwerken met een kap mogen worden
afgedekt uitsluitend voor zover de aan- en uitbouwen op zijerven tussen
de voor- en achtergevelrooilijn zijn gesitueerd. De goot- en bouwhoogte
bedragen ten hoogste respectievelijk 3,25 m en 5,5 m.
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14 lid 2.2 sub g en
afzien van de verplichting een geluidsdichte gevel te realiseren indien
de bedrijfsactiviteiten op het perceel Hoogeweg 26d beëindigd zijn.
Artikel 15 Woongebied
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Woongebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen, al dan
niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden
beroep, passend binnen de uitgangspunten zoals opgenomen in het
stedenbouwkundige plan, beeldregieplan en het inrichtingsplan
openbare ruimte (IPOR);
het behoud en herstel van groenelementen en groene lijnelementen zoals deze zijn opgenomen in het stedenbouwkundig plan;
het zoveel als mogelijk handhaven van de groenvoorzieningen zoals deze op de verbeelding zijn aangeduid als 'groen';
met de daarbijbehorende:
tuinen, erven en terreinen;
bijbehorende bouwwerken;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
wegen, straten en paden;
groenvoorzieningen;
nutsvoorzieningen;
parkeervoorzieningen;
speelvoorzieningen;
water.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Algemeen
Voor het bouwen overeenkomstig de bestemming gelden de volgende algemene bepalingen:
uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, die ten dienste staan van deze bestemming;
het gemiddeld aantal woningen per hectare mag niet meer bedragen dan 25;
voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid voor de woningen, waarvoor het bepaalde in artikel 20 lid 4 onverkort van toepassing is.
15.2.2 Hoofdgebouwen
Gebouwen dienen aan de volgende bepalingen te voldoen:
als hoofdgebouw mogen uitsluitend grondgebonden woonhuizen worden gebouwd;
de oppervlakte van een hoofdgebouw mag per bouwlaag niet meer dan 120 m2 bedragen;
de bebouwing
dient een minimale afstand van 2 m te hebben tot de bestemmingen
'Verkeer' en 'Verkeer - Verblijfsgebied', met dien verstande dat
indien de afstand tot de bestemmingsgrens bij bestaande bebouwing
groter is, dit als minimale maat moet worden aangehouden;
de afstand van
een hoofdgebouw of een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de
zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 7,5 m bedragen;
de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 10 m bedragen;
de gehele kap dient te zijn voorzien van een dakhelling van tenminste 30° en ten hoogste 60°;
de bestaande dakhelling indien dit minder is dan 30° of meer dan 60°;
dat bestaande hoofdgebouwen mogen worden uitgebreid met de afwijkende dakhelling;
dat bij vervangende nieuwbouw dient sprake te zijn van een dakhelling van ten minste 30° en ten hoogste 60°;
bouwen onder
peil is uitsluitend toegestaan ter plaatse van het hoofdgebouw alsmede
ter plaatse van aangebouwde bijbehorende bouwwerken bij de
hoofdmassa.
15.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Voor bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
het
achtererfgebied mag, tenzij anders is aangegeven in de bestemming, voor
maximaal 50% worden bebouwd met bijbehorende bouwwerken, met dien
verstande dat:
bij percelen tot 250 m² de maximale gezamenlijke oppervlakte 50 m² bedraagt;
bij percelen van 250 - 500 m² de maximale gezamenlijke oppervlakte 75 m² bedraagt;
bij percelen groter dan 500 m² de maximale gezamenlijke oppervlakte 100 m² bedraagt;
bijbehorende bouwwerken worden op een afstand van ten minste 2,5 m achter de voorgevelrooilijn gebouwd;
de diepte
van aan- en uitbouwen achter de achtergevelrooilijn bedraagt
ten hoogste 3,5 m, gerekend vanaf de achterste bouwgrens, dan wel
uitsluitend voor bestaande bijbehorende bouwwerken de bestaande diepte
indien deze meer is;
aan- en uitbouwen worden uitsluitend plat afgedekt;
de bouwhoogte
van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 3,25 m, dan wel
uitsluitend voor bestaande bijbehorende bouwwerken de bestaande
bouwhoogte, indien deze hoger is;
in aanvulling op het gestelde in artikel 15 lid 2.3 sub d geldt
dat bestaande bijbehorende bouwwerken met een hogere bouwhoogte dan
3,25 m mogen worden uitgebreid met de afwijkende bouwhoogte; bij
vervangende nieuwbouw dient sprake te zijn van een bouwhoogte van ten
hoogste 3,25 m;
bijbehorende
bouwwerken worden op ten minste 1 m van enig ander gebouw op
hetzelfde erf gebouwd, dan wel uitsluitend voor
bestaande bijbehorende bouwwerken de bestaande afstand indien
deze minder is;
in aanvulling op het gestelde in artikel 15 lid 2.3 sub g geldt
dat bij uitbreiding van bijbehorende bouwwerken en bij
vervangende nieuwbouw sprake dient te zijn van een afstand van ten
minste 1 m tussen het bijbehorende bouwwerk en enig ander
gebouw op hetzelfde erf.
15.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze
bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze
bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1 m;
de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
15.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en bebouwingsbeeld;
de bouwvorm, zoals bepaald door goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van karakteristieke panden;
de beleving van groen en water;
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
parkeerruimte op eigen erf;
de sociale veiligheid;
nadere eisen stellen aan:
de plaats van hoofdgebouwen indien niet in de naar de weg gekeerde bouwgrens wordt gebouwd;
de diepte van hoofdgebouwen;
de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
15.4 Afwijken van de bouwregels
15.4.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en bebouwingsbeeld;
de bouwvorm, zoals bepaald door goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van karakteristieke panden,
de beleving van groen en water;
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
parkeerruimte op eigen erf;
de sociale veiligheid;
met een omgevingsvergunning afwijken van :
het bepaalde artikel 15 lid 2.2 sub g voor een kleinere dakhelling dan 30° of groter dan 60o of een platte afdekking, uitsluitend voor zover de stedenbouwkundige en architectonische samenhang daarom vraagt;
het bepaalde in artikel 15 lid 2.3 sub b en toestaan dat bijbehorende bouwwerken worden gebouwd op een afstand van minder dan 2,5 m achter de voorgevelrooilijn;
het bepaalde in artikel 15 lid 2.3 sub d en artikel 15 lid 2.3 sub e en
toestaan dat bijbehorende bouwwerken met een kap mogen worden afgedekt
uitsluitend voor zover deze aan- en uitbouwen op zijerven tussen de
voor- en achtergevelrooilijn zijn gesitueerd. De goot- en bouwhoogte
bedragen ten hoogste respectievelijk 3,25 m en 5,5 m.
15.4.2 Gestapelde woningen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15 lid 2.2 sub a ten einde gestapelde woningen toe te staan onder voorwaarde dat:
de goot- en bouwhoogte van gestapelde niet meer mag bedragen dan 12 m;
de situering van gestapelde woningen in overeenstemming is met het onderliggende stedenbouwkundige plan;
het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast;
het programma in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.
15.4.3 Afwijken van de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15 lid 2.2 sub d ten einde de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens te verkleinen tot 1 meter onder voorwaarde dat:
de situering van gestapelde woningen in overeenstemming is met het onderliggende stedenbouwkundige plan;
het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast.
Artikel 16 Woongebied - Uit te werken
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Woongebied - Uit te werken aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep;
het behoud en herstel van groenelementen en groene lijnelementen zoals deze zijn opgenomen in het stedenbouwkundig plan;
het zoveel als mogelijk handhaven van de groenvoorzieningen zoals deze op de verbeelding zijn aangeduid als 'groen';
met de daarbij behorende:
tuinen, erven en terreinen;
bijbehorende bouwwerken;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
wegen, straten en paden;
groenvoorzieningen;
nutsvoorzieningen;
parkeervoorzieningen;
speelvoorzieningen;
water.
16.2 Uitwerkingsregels
16.2.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders werken de bestemming uit met inachtneming van de volgende voorwaarden:
het
uitwerkingsplan moet in hoofdlijnen passend zijn binnen de
uitgangspunten zoals opgenomen in het stedenbouwkundige plan,
beeldregieplan en het inrichtingsplan openbare ruimte (IPOR);
het gemiddeld aantal woningen per hectare mag niet meer bedragen dan 25;
in afwijking van het bepaalde onder b mag het aantal woningen niet meer bedragen dan aangeduid op de verbeelding;
zelfstandig wonen, waaronder begrepen beroepen en bedrijven aan huis, is toegestaan, met dien verstande dat:
de bouwwijze van de woningen mag vrijstaand, twee-aaneengebouwd, aaneengebouwd en gestapeld zijn;
de goot- en bouwhoogte van een grondgebonden woning maximaal respectievelijk 7,5 m en 10 m mogen bedragen;
de bouwhoogte van een gestapelde woning maximaal 12 m mag bedragen;
voor wat
betreft de bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken geen gebouw
zijnde, de regels van toepassing zijn, als genoemd in artikel 15 lid 2.3 ;
wegen en parkeervoorzieningen zijn toegestaan, met dien verstande dat:
de wegen bij
voorkeur dienen te worden ingericht als woonerf dan wel als een 30
km/u-gebied als bedoeld in artikel 74 lid 2 van de Wet geluidhinder,
zoals deze luidt op het tijdstip van het vaststellen van het plan;
voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid voor de woningen, waarvoor het bepaalde in artikel 20 lid 4 onverkort van toepassing is;
overeenkomstig
de keur een onderhoudstrook van minimaal 3 meter opgenomen kan worden
naast watergangen en/of (watervoerende) greppels;
er dient een aanvaardbaar woon- en leefmilieu te kunnen worden gegarandeerd;
de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval moet worden aangetoond:
dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik;
dat er geen archeologische waarden worden verstoord;
dat vanuit de Wet geluidhinder geen belemmeringen zijn tegen de realisatie van woningen;
dat met de wijze van uitwerking rekening is gehouden met bestaande bedrijvigheid
dat het uitwerkingsplan financieel uitvoerbaar is.
16.2.2 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om in de uitwerking wijzigingsbevoegdheden op te nemen met betrekking tot:
het wijzigen van de bouwwijze van hoofdgebouwen;
het wijzigen van de situering van het bouwvlak.
16.3 Bouwregels
16.3.1 Voorlopig bouwverbod
Voor het bouwen van bouwwerken geldt de volgende regel:
zolang en voor zover de in artikel 16 lid 2.1 bedoelde uitwerking niet in werking is getreden, mogen bouwwerken niet worden gebouwd.
16.4 Afwijken van de bouwregels
16.4.1 Afwijken van het bouwverbod
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 16 lid 3.1 sub a
indien het bouwplan in overeenstemming is met een ontwerp-uitwerkingsplan.
Artikel 17 Waarde - Archeologie
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn mede bestemd voor:
het behoud van de aldaar in of op de grond aanwezige archeologische waarden.
17.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
Bij een aanvraag
voor omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk groter dan 50
m², waarbij de bodemingrepen dieper gaan dan 0,50 meter, moet de
aanvrager een onderzoeksrapport overleggen, waaruit blijkt of en in
welke mate de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag
betrekking heeft, worden verstoord.
als uit het in
sub a genoemd rapport blijkt dat de archeologische waarden van de
gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen
worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één
of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de
omgevingsvergunning:
de
verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor
(ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische
resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals: alternatieven voor
heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere
voorzieningen die op dit doel zijn gericht, of;
de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, of;
de
verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten
begeleiden door een archeologische deskundige op basis van een door het
bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen, of;
de
verplichting om na beëindiging van de activiteiten schriftelijk
verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de
archeologische waarden is omgegaan.
voordat
burgemeester en wethouders beslist op een aanvraag voor een
omgevingsvergunning als bedoeld in sub a, wint het advies in bij een
deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg over de
vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige
aantasting plaatsvindt of kan plaatsvinden aan de archeologische
waarden, en zo ja, of en welke van de in sub b genoemde voorwaarden er
in de vergunning moeten worden opgenomen.
het overleggen
van een rapport als bedoeld in sub a is niet nodig als de
archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie,
hetgeen is getoetst door een deskundige op het terrein van
archeologische monumentenzorg, voldoende is vastgesteld.
het bepaalde in sub a geldt niet:
als op basis
van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie
geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
als het
bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken,
waarbij de oppervlakte met maximaal 50 m² wordt uitgebreid, de
bodemingrepen niet dieper gaan dan 0,50 m en de bestaande fundering
wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders;
voor activiteiten die ten dienste staan van archeologisch onderzoek.
17.3 Nadere eisen
Burgemeester en
Wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en
de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden,
als uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en
beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.
De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden in de
grond (in situ) te behouden.
17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het
is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het
bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en
werkzaamheden uit te voeren, met dien verstande dat het werken, geen
bouwwerken zijnde en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter
dan 50 m² en dieper dan 0,50 m:
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
het graven van watergangen;
grondbewerkingen:
afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, het scheuren van
grasland, ontginnen van gronden of het aanleggen van een drainage;
het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
het aanleggen of rooien van bos, houtwallen of boomgaarden waarbij stobben worden verwijderd;
het
aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of
telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies,
installaties of apparatuur.
Het verbod als bedoeld in sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
het normale
onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in
ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels
gedraineerde percelen;
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
ten dienste staan van archeologisch onderzoek;
plaatsvinden
nadat op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de
betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Ten aanzien van de in artikel 17 lid 4 sub a genoemde omgevingsvergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
de
omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover de
archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, wat moet
blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 17 lid 2 sub a,
moet overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de
gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar oordeel van het
bevoegd gezag voldoende zijn vastgesteld. Als het rapport daarvoor
aanleiding geeft, moet op het advies van de erkend archeoloog zo nodig
een opgraving plaatsvinden;
het
overleggen van een rapport is niet nodig als naar oordeel van het
bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere
beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
Burgemeester
en wethouders kunnen één of meerdere van de volgende
voorwaarden aan de omgevingsvergunning bedoeld in artikel 17 lid 4 sub a verbinden:
de
verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor
(ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische
resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals: alternatieven voor
heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere
voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen of;
de
verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten
begeleiden door een archeologische deskundige op basis van een door het
bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
de
verplichting om na beëindiging van de activiteiten schriftelijk
verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de
archeologische waarden is omgegaan.
Voordat burgemeester en wethouders beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 17 lid 4 sub a winnen
zij advies in bij een archeologisch deskundige over de vraag of door
het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige aantasting
plaatsvindt of kan plaatsvinden aan de archeologische waarden, en zo ja
welke van de in sub d genoemde voorwaarden moeten worden overgenomen.
3 Algemene regels
Artikel 18 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal
in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de
beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 19 Algemene bouwregels
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen geldt dat:
het gemiddeld
aantal woningen binnen de bestemmingen Wonen -3, Woongebied en
Woongebied - Uit te werken per hectare niet meer dan 25 bedraagt;
het
totaal aantal woningen binnen de bestemmingen Wonen - 3,
Woongebied en Woongebied - Uit te werken niet meer dan 477
bedraagt.
Artikel 20 Algemene gebruiksregels
20.1 Algemeen
Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend:
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen.
20.2 Aan-huis-verbonden beroep
Onder het wonen is het aan-huis-verbonden beroep uitsluitend begrepen voor zover:
de uitoefening plaatsvindt in het hoofdgebouw of aan- en uitbouwen;
de
vloeroppervlakte ten hoogste 20% van de gezamenlijke vloeroppervlakte
van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen betreft met een maximum van 50
m²;
detailhandel kan
uitsluitend deel uitmaken van een aan-huis-verbonden beroep voor zover
dit een geïntegreerd en ondergeschikt deel is van de
beroepsuitoefening.
dit niet leidt
tot een verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een
mate waarin het woonklimaat onevenredig wordt aangetast.
20.3 Woonverbod 'milieuzone - geurzone'
Het is verboden de gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' te gebruiken voor wonen.
20.4 Parkeren
Voor het
parkeren van motorvoertuigen en/of fietsen, alsmede voor het laden of
lossen van goederen dienen voldoende voorzieningen te worden getroffen
op het betreffende bouwperceel, tenzij hierin op een andere wijze wordt
voorzien.
Bij de
beoordeling van de benodigde voorzieningen wordt het geldende
parkeerbeleid gehanteerd en aanvullend, voor zowel maatvoering als
normering, de ASVV van CROW (2012).
20.5 Waterberging
Voor de berging
en infiltratie van hemelwater moet in het gehele gebied dat valt onder
de bestemmingen Wonen - 1, Wonen -2, Wonen - 3, Woongebied en
Woongebied - nader uit te werken in samenhang met het
Zandzoomgebied en de omliggende strandvlaktes een gebied worden
ingericht dat minimaal gelijk is aan 20% van het verharde oppervlak dat
direct loost op het oppervlaktewater.
Artikel 21 Algemene aanduidingsregels
21.1 veiligheidszone - lpg
21.1.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van
de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' geldt dat die gronden - naast de
andere aangewezen bestemming(en) - tevens bestemd zijn voor de
bescherming van het woon-, leef- en verblijfsklimaat in verband met een
(nabij) aanwezige lpg-installatie.
21.1.2 Bouwregels
Er mag geen
toename plaatsvinden van kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten als
bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, tenzij ze
behoren tot de lpg-inrichting waaraan de veiligheidszone is
gerelateerd. Tevens mag de functie van de kwetsbare en/of beperkt
kwetsbare objecten niet worden gewijzigd naar een functie voor
beduidend grotere aantallen personen en/of kwetsbare groepen.
21.1.3 Specifieke gebruiksregels
Het gebruik van
de gronden t.b.v. de bedrijfsvoering mag niet in die zin worden
gewijzigd, dat de aangegeven veiligheidszone wordt vergroot.
21.1.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en
wethouders kunnen het plan wijzigen en de aanduiding wijzigen in die
zin dat de zone wordt aangepast indien daartoe als gevolg van wijziging
in gebruik, bedrijfsvoering, regelgeving of vergunningverlening
aanleiding bestaat.
uitsluitend van toepassing ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone';
niet
van toepassing indien maatregelen die noodzakelijk zijn in verband met
de ruimtelijke aanvaardbaarheid (voorwaardelijke verplichting) het
gebruik van de gronden en bouwwerken voor wonen niet in de
weg staat. De voorwaardelijke verplichting omvat:
het beëindigen van de bedrijfsactiviteiten van de paardenhouderij op het perceel Hoogeweg 34.
Artikel 22 Algemene afwijkingsregels
22.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en bebouwingsbeeld;
de bouwvorm, zoals bepaald door goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van karakteristieke panden;
de beleving van groen en water;
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
parkeerruimte op eigen erf;
de sociale veiligheid;
bij omgevingsvergunning afwijken van:
de in het plan
gegeven maten, afmetingen, aantallen en percentages tot ten hoogste 10%
van die maten, afmetingen en percentages;
het bepaalde in
het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden
overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
het bepaalde in
het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten
behoeve van het openbaar vervoer, gebouwtjes ten behoeve van de
bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee
gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per
gebouwtje ten hoogste 75 m³ bedraagt;
het bepaalde in
het plan en toestaan dat antennemasten voor telecommunicatie mogen
worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 40 meter bedraagt.
22.2 Aan-huis-verbonden bedrijf
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
het straat- en bebouwingsbeeld;
de bouwvorm, zoals bepaald door goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van karakteristieke panden;
de beleving van groen en water;
de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
parkeerruimte op eigen erf;
de sociale veiligheid;
bij omgevingsvergunning afwijken van:
het bepaalde in artikel 20 lid 2
en toestaan dat in combinatie met de woonfunctie de gronden worden
gebruikt ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen en bedrijven
die zijn genoemd onder milieucategorie 1 in de bij deze regels horende
bijlage 1 Staat van Bedrijven, tot een oppervlakte van ten hoogste 50%
van de gezamenlijke oppervlakte van hoofdgebouw en aangebouwde
bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 100 m²;
het bepaalde in artikel 20 lid 2 en toestaan dat gronden en gebouwen worden gebruikt ten behoeve van detailhandel;
het bepaalde in artikel 20 lid 2 ten
behoeve van een verruiming van de maximale oppervlakte die mag worden
benut voor een aan-huis-verbonden beroep, tot ten hoogste 100 m²,
uitsluitend voor bouwpercelen die door hun aard (hoekkavel of kavel met
vrijstaande woning) meer ruimte geven voor bebouwing.
22.3 Kelders
Burgemeester en
wethouders kunnen, voor ondergrondse bouwwerken die minder dan 1 meter
buiten het buitenwerk van het bovengronds gelegen gebouw worden
gerealiseerd, een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van
ondergrondse bouw buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen
gebouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
de kelder volledig is gelegen beneden peil;
kelders mogen niet worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel.
Artikel 23 Algemene wijzigingsregels
23.1 Algemeen
Burgemeester en
Wethouders kunnen, mits een zorgvuldige inpassing in de ruimtelijke en
functionele structuur van het plangebied en de directe omgeving daarvan
gewaarborgd wordt, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de
Wro, het plan wijzigen ten behoeve van:
het oprichten
van een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal
en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en andere bouwwerken
van openbaar nut tot een inhoud van ten hoogste 100 m³ en een
bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
een enigszins
andere situering en/of begrenzing van bouwpercelen, dan wel
bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en bouwvlakken en/of aanduidingen,
indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen
nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, op voorwaarde, dat de
oppervlakte van het betreffende bouwperceel, bestemmingsvlak dan wel
bouwvlak met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd;
het wijzigen van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' indien uit onderzoek blijkt dat de milieuzone kleiner is.
23.2 Langzaam verkeersverbindingen
Burgemeester en
Wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de
Wro ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone
- wijzigingsgebied 1' de bestemmingen Verkeer en Verkeer -
Verblijfsgebied wijzigen naar de bestemmingen Groen, Wonen of
Woongebied ten behoeve van de definitieve inrichting van het
gebied als langszaamverkeersverbinding.
23.3 Wijziging Ververkeer verblijf naar wg-u
Burgemeester en
Wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wro
ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 2' de
bestemmingen Verkeer en Verkeer - Verblijfsgebied wijzigen naar de
bestemmingen Woongebied - Uit te werken.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 24 Overgangsrecht
24.1 Bouwwerken
Een bouwwerk
dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een
omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het
bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet
wordt vergroot,
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het
teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of
veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen
wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet
gegaan.
Het bevoegd
gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een
omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een
bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
Het bepaalde
onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op
het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd
zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan,
daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
24.2 Gebruik
Het gebruik van
grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding
van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden
het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te
veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig
gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang
wordt verkleind.
Indien het
gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het
plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het
verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het bepaalde
onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was
met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de
overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 25 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als "Regels van het bestemmingsplan Zuiderloo".