Artikel 13 Wonen
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
en ter plaatse van de aanduiding:
-
b. 'woonwagenstandplaats' voor maximaal 8 wooneenheden;
met daaraan ondergeschikt:
-
c. verkeer en verblijf;
-
d. tuinen en erven;
-
e. groenvoorzieningen, water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
-
f. openbare nutsvoorzieningen;
-
g. parkeervoorzieningen.
Onder het wonen is het aan-huis-verbonden beroep uitsluitend begrepen voor zover:
- de uitoefening plaatsvindt in het hoofdgebouw of aan- en uitbouwen;
- de vloeroppervlakte ten hoogste 20% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen betreft, met een maximum van 50 m2;
- dit niet leidt tot een verhoging van de parkeerdruk of tot extra autoverkeer in een mate waarin het woonklimaat onevenredig wordt aangetast;
- de uitstraling van het hoofdgebouw als woning behouden blijft.
Detailhandel kan uitsluitend deel uitmaken van een aan-huis-verbonden beroep voor zover dit een geïntegreerd en ondergeschikt deel is van de beroepsuitoefening.
13.2 Bouwregels
-
a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen en woonwagenstandplaatsen zoals bedoeld in lid 13.1, gelden de volgende regels:
-
1. een hoofdgebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
-
2. ter plaatse van de bouwaanduiding 'gestapeld' mag uitsluitend gestapeld worden gebouwd;
-
3. het aantal woningen bedraagt ten hoogste het bestaande aantal;
-
4. de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel uitsluitend voor bestaande hoofdgebouwen de bestaande afstand indien deze minder is;
-
5. in aanvulling op het gestelde onder punt 4. geldt dat bij uitbreiding van hoofdgebouwen en bij vervangende nieuwbouw sprake dient te zijn van een afstand van tenminste 3 m tot de zijdelingse perceelsgrens; deze afstand geldt niet voor de woningscheidende muur van aaneengebouwde woningen;
-
6. de goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste de in een bouwvlak aangegeven goot- en bouwhoogte, dan wel uitsluitend voor bestaande hoofdgebouwen ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze hoger zijn; zoals aangegeven middels de aanduiding 'afwijkende hoogte';
-
7. in aanvulling op het gestelde onder punt 6. geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'afwijkende hoogte', de bestaande hoofdgebouwen met een hogere goot- en/of bouwhoogte dan de in een bouwvlak aangegeven goot- en bouwhoogte, mogen worden uitgebreid met de afwijkende goot- en/of bouwhoogte; bij vervangende nieuwbouw dient sprake te zijn van een goot- en bouwhoogte van maximaal de in een bouwvlak aangegeven goot- en bouwhoogte;
-
8. In afwijking van het gestelde onder 6 en 7, geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'afwijkende hoogte 1' maximaal 35 m2 mag worden gebouwd tot een hoogte van 10 meter
-
9. de dakhelling bedraagt ten minste 30° en ten hoogste 60° bedraagt, of ten minste het in een bouwvlak aangegeven aantal graden, dan wel uitsluitend voor bestaande hoofdgebouwen ten minste het bestaande aantal graden indien dit minder is dan 30° of meer dan 60°;
-
10. in aanvulling op het gestelde onder punt 9. geldt dat bestaande hoofdgebouwen met een kleinere dakhelling dan 30° of bestaande hoofdgebouwen met een grotere dakhelling dan 60° mogen worden uitgebreid met de afwijkende dakhelling; bij vervangende nieuwbouw dient sprake te zijn van een dakhelling van ten minste 30° en ten hoogste 60°;
-
11. in afwijking van het bepaalde onder 1, 4, 6 en 9 geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats' per standplaats maximaal 150 m2 mag worden gebouwd, met een bouwhoogte van 6 m;
-
b. voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
-
1. de gezamenlijke oppervlakte bij een woning bedraagt ten hoogste 50% van een zijerf en ten hoogste 50% van een achtererf; met dien verstande dat:
- bij percelen tot 250 m2 de maximale gezamenlijke oppervlakte 50 m2 bedraagt;
- bij percelen van 250 - 500 m2 de maximale gezamenlijke oppervlakte 75 m2 bedraagt;
- bij percelen groter dan 500 m2 de maximale gezamenlijke oppervlakte 100 m2 bedraagt;
-
2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden op een afstand van ten minste 2,5 m achter de voorgevelrooilijn gebouwd, dan wel uitsluitend voor bestaande aan- en uitbouwen en bijgebouwen de bestaande afstand, indien deze minder is;
-
3. in aanvulling op het gestelde onder punt 2. geldt dat bij uitbreiding van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en bij vervangende nieuwbouw sprake dient te zijn van een afstand van tenminste 2,5 m achter de voorgevelrooilijn;
-
4. de diepte van aan- en uitbouwen achter de achtergevelrooilijn bedraagt ten hoogste 3,5 m, gerekend vanaf de achterste bouwgrens, dan wel uitsluitend voor bestaande aan- en uitbouwen de bestaande diepte indien deze groter is;
-
5. in aanvulling op het gestelde onder punt 4. geldt dat bij vervangende nieuwbouw de diepte van aan- en uitbouwen de afwijkende diepte mag bedragen; bij uitbreiding van aan- en uitbouwen dient sprake te zijn van een diepte achter de achtergevelrooilijn van ten hoogste 3,5 m gerekend vanaf de achterste bouwgrens;
-
6. aan- en uitbouwen worden uitsluitend plat afgedekt, tenzij in de bestaande situatie sprake is van een kap;
-
7. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3,25 m, dan wel uitsluitend voor bestaande aan- en uitbouwen en bijgebouwen de bestaande bouwhoogte, indien deze hoger is;
-
8. in aanvulling op het gestelde onder punt 7. geldt dat bestaande aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een hogere bouwhoogte dan 3,25 m mogen worden uitgebreid met de afwijkende bouwhoogte; bij vervangende nieuwbouw dient sprake te zijn van een bouwhoogte van ten hoogste 3,25 m;
-
9. bijgebouwen worden op ten minste 1 m van enig ander gebouw op hetzelfde erf gebouwd, dan wel uitsluitend voor bestaande bijgebouwen de bestaande afstand indien deze minder is;
-
10. in aanvulling op het gestelde onder punt 9. geldt dat bij uitbreiding van bijgebouwen en bij vervangende nieuwbouw sprake dient te zijn van een afstand van ten minste 1 m tussen het bijgebouw en enig ander gebouw op het erf;
-
c. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden geldt dat uitsluitend gebouwen mogen worden gebouwd zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
-
d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat uitsluitend bouwwerken mogen worden gebouwd zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
- de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de bouwvorm, zoals bepaald door goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van karakteristieke panden;
- de beleving van groen en water;
- de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
- parkeerruimte op eigen erf;
- de sociale veiligheid,
nadere eisen stellen aan:
-
a. de dakhelling van hoofdgebouwen met het oog op de samenhang van het bebouwingsbeeld per straatzijde of cluster;
-
b. de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van een pand in de zin dat bij (gedeeltelijke) verbouwing en/of verandering aangesloten dient te worden bij de bouwvorm van het bestaande pand;
-
c. de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
13.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de bouwvorm, zoals bepaald door goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van karakteristieke panden;
- de beleving van groen en water;
- de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
- parkeerruimte op eigen erf;
- de sociale veiligheid,
met een omgevingsvergunning afwijken van:
-
a. het bepaalde in lid 13.2 onder a. punt 1. voor het bouwen buiten het bouwvlak, met dien verstande dat de ontheffing voor aaneengebouwde woningen uitsluitend kan worden verleend voor zover dit voor een gehele straatzijde of cluster gebeurt tot een bouwblokdiepte van ten hoogste 11 m; voor vrijstaande woningen kan de omgevingsvergunning uitsluitend worden verleend voor de vergroting van de bouwblokdiepte tot ten hoogste 11 meter;
-
b. het bepaalde in lid 13.2 onder a. punt 4. en 5. voor het bouwen binnen 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens;
-
c. het bepaalde in lid 13.2 onder a. punt 6. en 7. voor een goothoogte van ten hoogste 7,5 meter en een bouwhoogte van ten hoogste 10 meter;
-
d. het bepaalde in lid 13.2 onder a. punt 9. en 10. voor een kleinere dakhelling dan 30o ,groter dan 60oof een platte afdekking, uitsluitend voor zover de stedenbouwkundige en architectonische samenhang daarom vraagt;
-
e. het bepaalde in lid 13.2 onder b. punt 2. en 3. en toestaan dat aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd op een afstand van minder dan 2,5 m achter de voorgevelrooilijn;
-
f. het bepaalde in lid 13.2 onder b. punt 6. en 7. en toestaan dat aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een kap mogen worden afgedekt, uitsluitend voor zover deze aan- en uitbouwen op zijerven tussen de voor- en achtergevelrooilijn zijn gesitueerd. De goot- en bouwhoogte bedragen ten hoogste respectievelijk 3,25 m en 5,5 m.
13.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de bezonning, privacy en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de bouwvorm, zoals bepaald door goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, kapvorm en gevelindeling van karakteristieke panden;
- de beleving van groen en water;
- de verkeersveiligheid en toegankelijkheid;
- parkeerruimte op eigen erf;
- de sociale veiligheid,
met een omgevingsvergunning afwijken van:
-
a. het bepaalde in lid 13.1 en toestaan dat in combinatie met de woonfunctie de gronden worden gebruikt ten behoeve van bedrijven die zijn genoemd onder milieucategorie 1 in de bij deze regels horende Staat van Bedrijfsactiviteiten, tot een oppervlakte van ten hoogste 50% van de gezamenlijk oppervlakte van hoofdgebouw en aan- en uitbouwen, met een maximum van 100 m2;
-
b. het bepaalde in artikel 13.1 ten behoeve van een verruiming van de maximale oppervlakte die mag worden benut voor een aan-huis-verbonden beroep, tot een oppervlakte van ten hoogste 50% van de gezamenlijk oppervlakte van hoofdgebouw en aan- en uitbouwen, met een maximum van 100 m2.