direct naar inhoud van Regels
Plan: Bestemmingsplan Heemskerk Buitengebied 2015
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0396.BPbuitengebied2015-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het Bestemmingsplan Heemskerk Buitengebied 2015 met identificatienummer NL.IMRO.0396.BPbuitengebied2015-VA01 van de gemeente Heemskerk.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 verbeelding

de digitale tekening van het Bestemmingsplan Heemskerk Buitengebied 2015 van de gemeente Heemskerk beschikbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.

1.4 aan-huis-gebonden beroep

een beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming zijn. Hieronder worden begrepen: advocaat, accountant-administratieconsulent, alternatieve genezer, belastingconsulent, bouwkundige, architect, fysiotherapeut, gerechtsdeurwaarder, huidtherapeut, interieurarchitect, juridisch adviseur, kunstenaar, leraar, logopedist, notaris, organisatie-adviseur, orthopedagoog, psycholoog, raadgevend adviseur, redacteur, registeraccountant, stedenbouwkundige, tolkvertaler, tuin- en landschapsarchitect, verloskundige, webshop en daarmee vergelijkbare beroepen. De bedrijfsmatige activiteiten als opgenomen in de bijlage 1 bij deze regels vallen niet onder aan huis gebonden beroep.

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 aanduidingsvlak

een op de verbeelding aangegeven vlak waarop een aanduiding betrekking heeft.

1.8 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren alsook de verkoop van eigen (geteelde) producten;

1.9 afgewerkt bouwterrein

de hoogte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde omringende grond; bij hellende terreinen: het hoogste punt van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde omringende grond.

1.10 agrarisch hulp- en nevenbedrijf

een bedrijf, gericht op het verlenen van diensten en het leveren van dieren of goederen aan agrarische bedrijven, dan wel op het verwerken, opslaan en verhandelen van dieren of producten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven.

1.11 agrarische verbreding

het ontplooien van nevenactiviteiten op een agrarisch bedrijf, die ruimtelijk inpasbaar zijn en verbonden zijn aan de bestaande te behouden agrarische bedrijfsvoering, zoals extensieve dagrecreatie, kleinschalige verblijfsrecreatie en productiegebonden detailhandel.

1.12 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende, of naar verwachting voorkomende, waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.13 atelier

een werkplaats voor een kunstenaar, waarbij exposities alsmede de verkoop van geëxposeerde en ter plaatse vervaardigde kunstwerken zijn toegestaan.

1.14 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.15 bebouwde kom

het gebied binnen de grenzen van Heemskerk die zijn vastgesteld op grond van het Aanwijzingsbesluit uniforme bebouwde kom Heemskerk 2014.

1.16 Bed & Breakfast

recreatief nachtverblijf in de vorm logies met ontbijt binnen de bestaande woning en/of bestaande bebouwing.

1.17 bedrijf

een onderneming waarbij de bedrijfsactiviteiten gericht zijn op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.18 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten.

1.19 bedrijfmatige activiteiten aan huis:

een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit aan huis die niet valt onder aan-huis-gebonden beroep, maar wel onder de selectie van bedrijfsmatige activiteiten als opgenomen in bijlage 1 Categorie 1 uit de VNG-bedrijvenlijst van deze regels;

1.20 bedrijfswoning

een woning in of bij een bouwwerk of terrein, die alleen is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar is ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf.

1.21 bestaand

het vergunde gebruik en/of de vergunde bouwwerken ten tijde van de inwerkingtreding van het plan.

1.22 bestaande situatie stikstofemissie

de stikstofemissie van een agrarisch bedrijf zoals die kan worden afgeleid uit de Landbouwtelling 2015 en de Regeling ammoniak en veehouderij (zoals die geldt op het moment waarop het plan is vastgesteld).

1.23 bestaande veldschuren

ten tijde van de inwerkingtreding van het plan aanwezige schuren, gelegen buiten het bouwvlak, ten behoeve van de opslag van gewassen en andere ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse noodzakelijke benodigdheden.

1.24 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.25 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming.

1.26 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

 

1.27 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.28 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

 

1.29 bouwlaag

een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en zolder. De maatvoering van het Bouwbesluit dient in acht te worden genomen.

1.30 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.

1.31 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.32 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.33 categorie van horeca-activiteiten

een groep horeca-activiteiten, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving.

1.34 cultuurhistorische waarden

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de ontstaansgeschiedenis en het gebruik van de gronden in de loop der tijd, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- en wegenpatroon dan wel de architectuur.

1.35 dagrecreatie

het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de woning, zonder dat daar een overnachting (elders) mee gepaard gaat.

1.36 detailhandel

het bedrijfsmatig aan particulieren te koop of te huur aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; horecadoeleinden worden hier niet onder begrepen.

1.37 dienstverlening

het beroepsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (als dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder kappers, belwinkels, schoonheidssalons, stomerijen, wasserettes, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus en dergelijke.

 

1.38 doeleinden van openbaar nut

nutsvoorzieningen zoals transformatorhuisjes en schakelkastjes, ondergrondse lokale leidingen, tele- en datacommunicatieleidingen, riolering, telefooncellen en wachthuisjes, straatvoorzieningen (o.a. voor afvalstoffen), waaronder in ieder geval wordt begrepen een warmtenet en een drainvoedingswaternet.

1.39 educatief medegebruik

een educatief medegebruik van de gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit educatieve gebruik is toegestaan.

1.40 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat grenst aan een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.41 extensieve dagrecreatie

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie:

1.42 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.43 geluidzoneringsplichtige inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder (Stbl. 1981, 533) rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.

1.44 glastuinbouw

de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;

1.45 grondgebonden veehouderij

iedere vorm van een agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij.

1.46 hobbymatig houden van dieren (hobbyboeren)

agrarische activiteiten die niet vallen onder de werking van het Activiteitenbesluit zoals dat luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.47 hoofdfunctie

de belangrijkste functie waarvoor het hoofdgebouw en/of de gronden mogen worden gebruikt.

1.48 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.49 hoofdverblijf

van hoofdverblijf is hier sprake, indien het gebruik als woning door een persoon, gezin of andere groep personen:

  • a. noopt tot inschrijving in het bevolkingsregister van de gemeente Heemskerk overeenkomstig de (geldende) wettelijke voorschriften (Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens), en/of;
  • b. inhoudt dat in de woning, in een kalenderjaar, meer dan 182 maal, al dan niet achtereenvolgend door een zelfde persoon, gezin of andere groep mensen, nachtverblijf wordt gehouden.

1.50 horeca(bedrijf)

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en maaltijden, overwegend voor gebruik ter plaatse, een en ander gepaard gaande met dienstverlening.

1.51 horecavoorziening

voorzieningen, geen horecabedrijf zijnde en ondergeschikt aan de hoofdfunctie, voor het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaar voor het gebruik ter plaatse.

1.52 intensieve veehouderij

de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weide gang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische (open) grond als productiemiddel;

1.53 kampeermiddelen

een mobiel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.54 kantoor

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder advocatenkantoren, notarissenkantoren, adviesbureau's, administratiekantoren, bankwezen en congres- en vergaderaccommodaties.

1.55 kassen

bedrijfsgebouwen van glas of ander lichtdoorlatend materiaal oorspronkelijk vergund en/of opgericht ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, met dien verstande dat ten hoogste 10% van de oppervlakte van de vergunde kassen mag worden gebouwd als gebouw ten behoeve van teeltondersteunende functies zoals bijvoorbeeld verspeenruimte, ketelhuis en kantine.

1.56 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van activiteiten zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van bijvoorbeeld aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken.

1.57 kleinschalig kamperen

kamperen, in de vorm van recreatief medegebruik op gronden met een andere hoofdfunctie, niet zijnde permanente standplaatsen.

1.58 kwetsbare object

object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.59 maatvoeringsvlak

het op de verbeelding aangegeven vlak, dat goothoogtes en woningtypes scheidt.

1.60 manege

een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en pony's houdt, in combinatie met een of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en pony's, horeca (kantine, foyer en dergelijke) en het houden van wedstrijden of andere evenementen, passend binnen de bestemming.

1.61 mobiel kampeermiddel

een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan of enig ander onderkomen met de bedoeling deze te plaatsen op een kampeerterrein gedurende niet meer dan 3 aansluitende maanden per strandseizoen.

1.62 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.63 nevenfunctie/activiteit:

een activiteit die niet rechtstreeks de bedrijfs- of functie-uitoefening overeenkomstig de bestemming betreft en die van een zodanige (beperkte) bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang is dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en ruimtelijke verschijningsvorm, als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar en als zodanig ook functioneel aanwezig blijft.

1.64 normaal onderhoud en beheer

het onderhoud en beheer dat gericht is op het zodanige in conditie houden en/of brengen van gronden en bouwwerken dat het voortbestaan van deze gronden en bouwwerken op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt gehouden.

1.65 opslag

het bedrijfsmatig opslaan, verpakken en verhandelen van goederen.

1.66 paardenbak

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden, pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen.

1.67 paardenfokkerij

het fokken van paarden en het houden van paarden ten behoeve van de vlees- en / of melkproductie;

1.68 paardenhouderij

een bedrijf (niet zijnde agrarisch bedrijf) uitsluitend gericht op het houden, stallen, trainen, africhten, verzorgen van paarden en pony's alsmede de handel in paarden alsmede het anderszins bieden van diensten en faciliteiten voor en met paarden, met een beperkte publieksaantrekkende functie.

1.69 paardenstalling

het houden van paarden en pony's, ondergeschikt aan de bedrijfsvoering, ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's te stellen en te weiden; onder paardenstalling wordt geen manege verstaan.

1.70 parkeerplaats

een al dan niet speciaal hiervoor aangelegde gelegenheid voor het parkeren van een voertuig met een afmeting zoals opgenomen in het gemeentelijk Parkeerbeleidsplan.

1.71 perceelsgrens

een grens van een bouwperceel.

1.72 permanente bewoning

het gebruik als hoofdverblijf.

1.73 permanente standplaats (kampeermiddel)

het gedeelte van een kampeerterrein dat bestemd is voor het plaatsen van een kampeermiddel, dat gedurende het gehele jaar aanwezig mag zijn en als nachtverblijf uitsluitend mag worden gebruikt door personen, die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.74 permanente verblijfsrecreatie

verblijfsrecreatie door middel van kampeermiddelen, waarvan het ruimtegebruik een bestendig karakter draagt, waaronder wordt verstaan het innemen van een standplaats op hetzelfde terrein voor langer dan een strandseizoen.

1.75 productiegbonden detailhandel

beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen vanuit een bedrijf dat die goederen vervaardigt/produceert, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.76 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

1.77 recreatieve voorziening

voorziening ten behoeve van recreatie, hieronder mede begrepen sport- en spelaccommodaties, voorzieningen ter bevordering van de lichamelijke en geestelijke gezondheid, kantine alsmede accommodaties voor administratieve functies ten dienste van de bestemming.

1.78 recreatiewoning

een gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, uitsluitend bestemd om te dienen als recreatief woonverblijf voor een persoon, gezin of andere groep mensen, die daar geen hoofdverblijf hebben;

1.79 risicovolle inrichting:

een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.80 Staat van bedrijfsactiviteiten:

de lijst van bedrijven bevattende basisinformatie voor milieuzonering zoals is opgenomen in bijlage 2 behorende bij deze regels.

1.81 straatmeubilair

openbare voorzieningen, zoals zitbanken, bloemen- en plantenbakken, gedenktekens, beeldende kunstwerken, straatverlichting, wegbebakening en bewegwijzering, brievenbussen, afvalbakken, rijwielstandaards, lichtmasten, elektrische oplaadpalen en andere hiermee gelijk te stellen voorzieningen.

1.82 strandseizoen:

de periode van 1 april tot 1 oktober van het kalenderjaar, met dien verstande dat bebouwing aanwezig mag zijn in de periode van 15 maart tot 15 oktober.

1.83 teeltondersteunende voorzieningen

voorzieningen in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt:

  • a. hoge teeltondersteunende voorzieningen met een meer permanent karakter: teeltondersteunende voorzieningen, in de regel hoger dan 2 m, ter bescherming van zaaisels en planten, tegen onkruid en wildschade en tegen weersinvloeden, die vrij gemakkelijk verwijderbaar zijn, maar waarbij dat niet na elk teeltseizoen plaats vindt, zoals teeltbakken instellingen, plastic en foliekassen, -tunnels en -regenkappen;
  • b. hoge ondersteunende voorzieningen met een tijdelijk karakter: teeltondersteunende voorzieningen, in de regel hoger dan 2 m, ter bescherming van zaaisels en planten, tegen weersinvloeden, die aanwezig zijn gedurende de periode dat de teelt dat vereist, en die na (een deel van) het teeltseizoen, en uiterlijk binnen 8 maanden, weer worden verwijderd, zoals voor mensen toegankelijke wankelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;
  • c. lage teeltondersteunende voorzieningen met een meer permanent karakter: teeltondersteunende voorzieningen voorplantaardige teelten, met een hoogte van maximaal 2 m, die op of nabij de grond worden aangebracht, voor zogenaamde containerteelt;
  • d. lage teeltondersteunende voorzieningen met een tijdelijk karakter: teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van maximaal 2 m, aanwezig gedurende de periode dat de teelt dat vereist, en die na (een deel van) het teeltseizoen, en uiterlijk binnen 8 maanden, weer wordt verwijderd, zoals lage tunnels, insectengaas, afdekfolies en vlakveldfolies.

1.84 twee aan een gebouwde woning (half-vrijstaand)

blokken van twee woningen, die aan een zijde een gemeenschappelijke wand hebben.

1.85 tuincentrum

een bedrijf, gericht op de teelt en de verhandeling van bomen, heesters, planten en andere siergewassen en in samenhang daarmee de verkoop van artikelen die met de tuinbewerking of de inrichting van tuinen verband houden, zoals tuingereedschappen, tuinmeubilair en tuingrond.

1.86 tuin- en akkerbouwbedrijf

een bedrijf gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen.

1.87 uitweg

elke ontsluiting van een perceel op een weg.

1.88 vast kampeermiddel

een (sta)caravan, chalet, trekkershut, strandhuis, of ander recreatief verblijf, dat naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken.

1.89 verblijfsrecreatie

het nachtverblijf voor recreatieve doeleinden buiten de eerste woning, waarbij ten minste een nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie en kennissen.

1.90 vloeroppervlak
  • a. bruto verkoopvloeroppervlak: de totale vloeroppervlakte van winkels met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;
  • b. netto verkoopvloeroppervlak (verkoopvloeroppervlak): de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.

1.91 volkstuin

gronden waarop voor particulier gebruik, op recreatieve wijze voedings- en siergewassen worden geteeld.

1.92 volwaardig bedrijf

een bedrijf dat jaarrond een arbeidsbehoefte of -omvang heeft van tenminste één volledige arbeidskracht, met een daarbij passend jaarinkomen en waarvan het behoud ook op langere termijn in voldoende mate en op duurzame wijze is verzekerd (bedrijfseconomisch en milieuhygiënisch).

1.93 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

 

1.94 voorgevellijn

de (denkbeeldige) lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan.

 

1.95 vrijstaande woning

een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning.

1.96 watergang

een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan.

 

1.97 webshop

een website die speciaal ingericht is om de bezoeker producten of diensten te laten kopen via on-line transacties;

1.98 weg

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.99 winterrust

de periode gelegen tussen 1 oktober tot 1 mei van het kalenderjaar.

1.100 woning

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat blijkens aard, inrichting en indeling geschikt en bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.

1.101 zorgvuldige landschappelijke inpassing

de landschappelijke inpassing zoals bedoeld onder hoofdstuk 2, paragraaf 2.4 van de bij dit bestemmingsplan behorende toelichting.

1.102 (woon)zorgboerderij:

een qua architectonische vormgeving als (voormalige) boerderij aan te merken gebouw of gebouwencomplex waar collectieve voorzieningen aanwezig zijn gericht op de educatie en verzorging, op medisch, therapeutisch of daarmee gelijk te stellen gebied van de bewoners van de boerderij.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 bebouwingspercentage

een in het plan aangegeven percentage, dat op gronden ter plaatse van de aanduiding "maximum bebouwingspercentage (%)" aangeeft wat maximaal mag worden bebouwd.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels ( en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 peil

Het peil wordt door de gemeente vastgelegd.

  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de kruin van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

2.10 verticale diepte

van het peil tot het laagste punt van het bouwwerk, fundering niet meegerekend.

2.11 vloeroppervlakte

totale oppervlakte aan bebouwing binnen een bestemmingsvlak.

2.12 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, balkons, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 0,5 meter wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. glastuinbouwbedrijven;
  • b. grondgebonden veehouderijen;
  • c. tuin- en akkerbouwbedrijven;
  • d. extensief recreatief medegebruik;
  • e. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen,

en op de gronden ter plaatse van de aanduidingen:

  • f. 'grondgebonden veehouderij': uitsluitend een grondgebonden veehouderij,

en tevens voor:

  • g. bestaande niet-agrarische nevenactiviteiten en agrarische verbreding zoals bedoeld in 3.5.2 zijn toegestaan,

met daaraan ondergeschikt:

  • h. infrastructurele voorzieningen;
  • i. waterlopen en duinrellen;
  • j. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. groenvoorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen, niet zijnde:
    • 1. kassen met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 20% van een bouwvlak;
    • 2. teeltondersteunende voorzieningen met een meer permanent karakter; en/of
    • 3. kleine dagrecreatieve voorzieningen,

mogen uitsluitend worden gebouwd op gronden die zijn voorzien van een bouwvlak;

  • b. binnen een bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden gebouwd tot een bebouwingspercentage van ten hoogste 75%;
  • c. kassen mogen uitsluitend worden gebouwd buiten een bouwvlak tot een bebouwingspercentage van ten hoogste ten hoogste 90%, met inachtnemening van het bepaalde in lid 3.2.1, sub a onder 1;
  • d. de afstand tussen gebouwen, niet zijnde woningen, mag niet minder dan 2 m bedragen, tenzij de gebouwen aaneengesloten worden gebouwd.

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, mogen worden gebouwd tot een goot- en bouwhoogte van ten hoogste respectievelijk 6 m en 15 m en dienen een dakhelling van tenminste 20 graden en maximaal 80 graden te hebben;
  • b. teeltondersteunende voorzieningen mogen worden gebouwd in overeenstemming met het bepaalde in 1.83.

3.2.3 Kassen

Voor het bouwen van kassen gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding "grondgebonden veehouderij" mogen geen kassen worden gebouwd;
  • b. kassen mogen worden gebouwd tot een bouwhoogte van ten hoogste 8 m;
  • c. kassen mogen niet worden gebouwd binnen een afstand van:
    • 1. 10 m van een woning van derden, voor zover er sprake is van een bestaand glastuinbouwbedrijf;
    • 2. 30 m van een woning van derden;
    • 3. 10 m van de grens met de bestemming 'Verkeer'
    • 4. 1 m met de grens van het perceel;
  • d. afstand van kassen tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 1 m te bedragen, tenzij de kassen in de perceelsgrens worden gebouwd.

3.2.4 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfswoningen dienen in de naar de weg gelegen bouwgrens van het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste het bestaande aantal bedrijfswoningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' bedrijfswoningen niet zijn toegestaan;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning, exclusief bijbehorende bouwwerken, mag ten hoogste 600 m³ bedragen;
  • d. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning mag ten hoogste respectievelijk 5 m en 10 m bedragen;
  • e. de dakhelling van een bedrijfswoning dient ten minste 20° en ten hoogste 80° te bedragen;
  • f. bij bedrijfswoningen mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
  • 1. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan te worden gebouwd
  • 2. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken ten hoogste 120 m² per bedrijfswoning mag bedragen
  • 3. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste 3 m dan wel de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning + 0,3 m mag bedragen;
  • 4. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste 4,5 m mag bedragen
  • 5. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten hoogste 3 m en 4,5 m mag bedragen;
  • g. onder bijbehorende bouwwerken zijn kelders toegestaan tot een diepte van ten hoogste 3,3 m beneden het peil.

3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen buiten een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat ten hoogste 5% van de buiten een bouwvlak gelegen gronden bebouwd mag worden tot een maximum van 20 m², met dien verstande dat de oppervlakte van sleufsilo's en/of waterbassins niet worden meegerekend voor het bepalen van de toegelaten oppervlakte aan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten een bouwvlak ;
  • b. sleufsilo's dienen binnen of direct grenzend aan een bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van sleufsilo's ten hoogste 2 m mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van mest- en voedersilo's mag ten hoogste 12 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van waterbassins mag ten hoogste 6 m bedragen;
  • e. silo's en waterbassins dienen op een afstand van ten minste 1 m uit de perceelsgrens te worden gebouwd;
  • f. de bouwhoogte van (schotel)antennes mag ten hoogste 10 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van antennemasten mag ten hoogste 20 m bedragen;
  • h. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen mag ten hoogste 3 m bedragen;
  • i. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het opwekken van energie door middel van wind mag ten hoogste 15 m bedragen;
  • j. de bouwhoogte van balkonhekken op aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 1,2 m bedragen ten opzichte van de hoogte van de 1e bouwlaag van het aangebouwde bijbehorende bouwwerk;
  • k. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen die worden gebouwd vóór de voorgevelrooilijn mag ten hoogste 1 m bedragen, voor het overige mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 2 m bedragen;
  • l. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen een vlak ten hoogste 6 m mag bedragen.

3.2.6 Beoordeling bouwplannen

Ten aanzien van bouwaanvragen als bedoeld in 3.2.1 tot en met 3.2.5 met een oppervlakte groter dan 50 m², geldt dat een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend zal worden verleend indien sprake is van een volwaardig bedrijf.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Bouwen van gebouwen buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.2.1 onder a teneinde gebouwen te realiseren buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. de bebouwing is bestemd als schuilgelegenheid voor het vee;
  • b. het oppervlak niet groter is dan 50 m2 per agrarisch bedrijf;
  • c. de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt.

3.3.2 Goothoogte bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.2.2 onder a teneinde de goothoogte van bedrijfsgebouwen te verhogen ten behoeve van effcient ruimtegebruik, met dien verstande dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan 8 m en de afstand tot de bouwgrens ten minste 5 m bedraagt;

3.3.3 Bouwhoogte kassen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.2.3 onder b teneinde de bouwhoogte van kassen te vergroten met dien verstande dat bouwhoogte van kassen te vergroten met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 12 m.

3.3.4 Afstand van kassen tot woningen van derden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.2.2 onder c teneinde de afstand van 10 m van de kassen tot woningen van derden te verminderen, mits voldoende waarborgen aanwezig zijn dat er geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van het woon- en leefklimaat. Daartoe dient van te voren het advies van een onafhankelijke ter zake deskundige te zijn ingewonnen.

3.3.5 Bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.2.4 onder b ten behoeve van het bouwen van een bedrijfswoning, met dien verstande dat:

  • a. op het perceel nog geen bedrijfswoning is opgericht en de gronden niet zijn aangeduid met "bedrijfswoning uitgesloten";
  • b. sprake dient te zijn van een volwaardige bedrijf;
  • c. de bedrijfswoning is bestemd voor de huisvesting van een arbeidskracht van het agrarisch bedrijf en daadwerkelijk is belast met de uitvoering van de dagelijkse bedrijfsvoering;
  • d. de bedrijfswoning in een bestaand agrarisch bouwvlak wordt gebouwd, waarbij ten behoeve van het agrarisch bedrijf reeds bouwwerken aanwezig zijn;
  • e. de oppervlakte van de agrarische cultuurgronden behorende bij het betreffende agrarisch bedrijf gezamenlijk tenminste 2,5 ha dient te bedragen, waarvan minimaal 1,5 ha aaneengesloten.

3.3.6 Voorwaarden

De afwijkingen als bedoeld onder 3.3.1 tot en met 3.3.5 wordt uitsluitend verleend indien:

  • 1. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 In strijd met bestemmingsplan

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder c van de Wabo wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van de gronden en gebouwen voor intensieve veehouderij;
  • b. het al dan niet ten verkoop opslaan en opstellen van ongebruikte en/of gebruikte dan wel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorvoertuigen of aanhangwagens, vaartuigen, voertuigen, caravans, strandhuisjes en onderdelen daarvan, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn;
  • c. het opslaan, storten, lozen of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerken, stoffen, materialen en zand, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. het plaatsen van mestzakken buiten het agrarisch bouwvlak;
  • e. het oprichten van foliemestbassins en -platen;
  • f. het stallen van kampeermiddelen in de open lucht en/of in gebouwen;
  • g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het houden van vee en/of het telen van gewassen indien dit leidt tot een toename van de stikstofemissie ten opzichte van de bestaande situatie;
  • h. het bepaalde in sub g. geldt niet voor het gebruik waarbij de stikstofemissie toeneemt ten opzichte van de bestaande situatie en deze toename, afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen, niet leidt tot een zodanige toename van de stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige habitats in de maatgevende Natura 2000-gebieden dat deze, in de periode waarvoor het 'Programma Aanpak Stikstof' als bedoeld in artikel 19kg, eerste lid van de 'Natuurbeschermingswet 1998' geldt, de grenswaarde overschrijdt zoals vastgesteld in het 'Besluit grenswaarden programmatische aanpak stikstof'.
  • i.
3.4.2 Oprichten van paardenbakken

Onder het verboden gebruik wordt niet verstaan het oprichten van paardenbakken, met dien verstande dat:

  • a. per agrarisch bedrijf ten hoogste 1 paardenbak is toegestaan;
  • b. lichtmasten mogen worden opgericht indien de afstand tot de bestemming 'Natuur' tenminste 500 m bedraagt;
  • c. het aantal lichtmasten ten hoogste 6 bedraagt;
  • d. de hoogte van de lichtmasten ten hoogste 6 m bedraagt;
  • e. de afstand van paardenbakken tot een woning van derden tenminste 15 m dient te bedragen;
  • f. de omheining bij paardenbakken ten hoogste 1,80 m mag bedragen;
  • g. de paardenbak in het bouwvlak dient te worden aangelegd achter de bestaande bebouwing;
  • h. het gezamenlijk oppervlak van een paardenbak ten hoogste 1000 m² mag bedragen.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Aanpassing van het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van de vormverandering en of het vergroten van het bestaande bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. de vormverandering en/of vergroting uitsluitend betrekking mag hebben op de zone van 25 m rondom het bestaande bouwvlak;
  • b. bij vormverandering van het bouwvlak de totale oppervlakte van het bouwvlak niet mag worden vergroot;
  • c. bij vergroting van bestaande bouwvlakken die reeds 1,5 ha zijn mag de vergroting ten hoogste 15% bedragen;
  • d. het bouwvlak dient gesitueerd te zijn aan een weg;
  • e. de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig mogen worden geschaad;
  • f. er mogen geen beperkingen optreden in het woon- en leefklimaat van de omliggende woningen.

3.5.2 Nevenactiviteiten en agrarische verbreding

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.1 teneinde de volgende niet-agrarische nevenactiviteiten en agrarische verbreding toe te staan:

  • a. opslag en stalling van mobiele kampeermiddelen;
  • b. hovenier;
  • c. ondergeschikte maatschappelijke voorzieningen;
  • d. ondergeschikte dagrecreatie, zoals een pluktuin, vlindertuin en daarmee gelijk te stellen activiteiten;
  • e. verhuur van niet-gemotoriseerde voertuigen ten behoeve van de dagrecreatie, zoals fietsen- en/of huifkarrenverhuur;
  • f. dierenpension;
  • g. hobbymatige paardenhouderij;
  • h. detailhandel als bedoeld onder 11;
  • i. categorie 1 zoals bedoeld in bijlage 3, Staat van Horeca-activiteiten;

met dien verstande dat:

  • 1. agrarische verbreding uitsluitend is toegestaan binnen het bouwvlak, met uitzondering van een paardenbak ten behoeve van een hobbymatige paardenhouderij;
  • 2. de activiteiten worden gehuisvest in bestaande bebouwing, niet zijnde kassen, met uitzondering van de (woon)zorgboerderijen waarvoor beperkte uitbreiding van bebouwing mogelijk is;
  • 3. de (ver)nieuwbouw voor (woon)zorgboerderijen heeft een streekeigen agrarische uitstraling, passend bij het gebied;
  • 4. er geen buitenopslag plaatsvindt;
  • 5. de agrarische bedrijfsvoering de hoofdfunctie blijft;
  • 6. nevenactiviteiten dan wel agrarische verbreding mogen maximaal 25% van het bestaand gezamenlijk vloeroppervlak van de bedrijfsbebouwing beslaan met een maximum van 300 m²;
  • 7. de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • 8. als gevolg van de nevenactiviteit en/of de agrarische verbreding de verkeersafwikkeling niet onevenredig wordt belast;
  • 9. in geval van publieksaantrekking dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  • 10. de agrarische verbreding en/of nevenactiviteit mag niet meldings- of vergunningplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer, of een aan deze wet verbonden regeling, tenzij is aangetoond dat de betreffende activiteit(en) geen onevenredige milieubelasting opleveren voor de omgeving;
  • 11. verkoop is uitsluitend toegestaan op kleine schaal, voor zover direct verbonden aan het functionerend agrarisch bedrijf of in de directe omgeving daarvan geproduceerde en/of bewerkte primaire agrarische producten, tot een maximaal verkoopvloeroppervlak van 50 m2 per agrarisch bedrijf;
  • 12. horecavoorzieningen zijn uitsluitend toegestaan op kleine schaal, tot een maximaal bedrijfsvloeroppervlak van 25 m2 per agrarisch bedrijf;
  • 13. verblijfsrecreatie dan wel dagrecreatieve voorzieningen zijn toegestaan tot een maximaal oppervlak van 250 m2 per agrarisch bedrijf;
  • 14. als gevolg van de agrarische verbreding en/of de nevenactiviteiten de bestaande bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van de omringende bedrijven en/of omringende agrarische (bedrijfs)activiteiten niet onevenredig worden beperkt;
  • 15. nevenactiviteiten en agrarische verbreding niet langer zijn toegestaan indien geen sprake meer is van een volwaardig bedrijf.

3.5.3 Verblijfsrecreatie

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van kleinschalige kamperen alsmede bed & breakfast, met dien verstande dat:

  • a. het aantal kampeerplaatsen ten behoeve van mobiele kampeermiddelen per agrarisch bedrijf niet meer dan 30 bedraagt;
  • b. het aantal trekkershutten per agrarisch bedrijf ten hoogste 2 bedraagt met een oppervlakte van maximaal 28 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 4,5 m per trekkershut;
  • c. de trekkershutten binnen het bouwvlak dienen te worden geplaatst
  • d. het aantal kamers voor bed & breakfast per agrarisch bedrijf ten hoogste 3 bedraagt;
  • e. er geen nieuwe bebouwing mag worden gebouwd, met uitzondering van sanitaire voorzieningen met een oppervlakte van ten hoogste 50 m², een goothoogte en bouwhoogte van respectievelijk ten hoogste 3 m en 6 m, mits deze noodzakelijk zijn;
  • f. de kampeerplaatsen binnen een bouwvlak, dan wel op een afstand van ten hoogste 50 meter van een bouwvlak dienen te zijn gelegen;
  • g. kampeermiddelen als bedoeld onder a en b uitsluitend aanwezig zijn gedurende het strandseizoen;
  • h. omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in hun bestaande bedrijfsvoering, de ontwikkelingsmogelijkheden en de omringende agrarische (bedrijfs-)activiteiten worden beperkt;
  • i. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 4 m bedraagt ten behoeve van het plaatsen van afschermende beplanting.

3.5.4 Combineren van activiteiten 3.5.1 en 3.5.2

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van 3.5.3 Verblijfsrecreatie in combinatie met activiteiten als genoemd in 3.5.2 Nevenactiviteiten en agrarische verbreding, met dien verstande dat:

  • a. de gecombineerde aard van de activiteiten kleinschalig zijn;
  • b. de voorwaarden als bedoeld in 3.5.2 en 3.5.3 van overeenkomstige toepassing zijn.

 

3.5.5 Paardenbakken buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.4.2 voor de aanleg van paardenbakken buiten een agrarische bouwvlak, mits:

  • a. binnen het agrarische bouwvlak onvoldoende ruimtelijke mogelijkheden aanwezig zijn om een paardenbak aan te leggen;
  • b. de paardenbak wordt aangelegd op gronden aansluitend aan en gelegen binnen een afstand van 50 m vanaf het agrarische bouwvlak;
  • c. de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast.

3.5.6 Eisen

De afwijkingen als bedoeld onder 3.5.2 tot en met 3.5.5 worden uitsluitend verleend indien:

  • a. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  • b. sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Verplaatsen bouwvlak

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het verplaatsen van het bestaande bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. bij de verplaatsing (waaronder ook opdelen in meerdere bouwvlakken wordt verstaan) van het bouwvlak het totale oppervlakte van het bestaande bouwvlak niet mag worden vergroot;
  • b. het bouwvlak aan de weg moet worden gesitueerd;
  • c. de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig mogen worden geschaad;
  • d. er mogen geen beperkingen optreden in het woon- en leefklimaat van de omliggende woningen;
  • e. voor het overige de regels van deze bestemming van overeenkomstige toepassing blijven.

3.6.2 Verwijderen agrarisch bouwvlak

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van het verwijderen van een bouwvlak, met dien verstande dat de bestemming 'Agrarisch' voor het overige van toepassing blijft.

3.6.3 Eisen

De wijzigingen als bedoeld onder 3.6.1 tot en met 3.6.2 worden uitsluitend verleend indien:

  • a. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  • b. sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

Artikel 4 Agrarisch - Tuindersgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Tuindersgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. glastuinbouwbedrijven;
  • b. tuin- en akkerbouwbedrijven;
  • c. extensief recreatief medegebruik;
  • d. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen,

en op de gronden ter plaatse van de aanduidingen:

  • e. 'glastuinbouw uitgesloten': uitsluitend een grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde grondgebonden veehouderij;
  • f. 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch hulp- en nevenbedrijf': uitsluitend een agrarisch hulp- en nevenbedrijf inclusief ondergeschikte detailhandel;
  • g. 'grondgebonden veehouderij': uitsluitend een grondgebonden veehouderij;
  • h. 'specifieke vorm van agrarisch - laboratorium': uitsluitend een laboratorium;
  • i. 'paardenfokkerij': uitsluitend een paardenfokkerij;
  • j. 'specifieke vorm van agrarisch - verkoop van eigen producten': de inpandige verkoop van eigen producten alsmede de daarbij behorende accessoires, zoals tuinpotten, potgrond e.d.;
  • k. 'kas': kassen toegestaan in het bouwvlak,

en tevens voor:

  • l. bestaande niet-agrarische nevenactiviteiten en agrarische verbreding zoals bedoeld in 4.5.2 zijn toegestaan;
  • m. het tuinbouwconcentratiegebied zoals opgenomen in de provinciale ruimtelijke verordening van de provincie Noord-Holland d.d. 3 februari 2014, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - tuinbouwconcentratiegebied',

met daaraan ondergeschikt:

  • n. infrastructurele voorzieningen;
  • o. waterlopen en duinrellen;
  • p. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • q. groenvoorzieningen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen, niet zijnde:
    • 1. kassen met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 20% van een bouwvlak;
    • 2. teeltondersteunende voorzieningen met een meer permanent karakter; en/of
    • 3. kleine dagrecreatieve voorzieningen,

mogen uitsluitend worden gebouwd op gronden die zijn voorzien van een bouwvlak ;

  • b. binnen een bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden gebouwd tot een bebouwingspercentage van ten hoogste 75%, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' gronden mogen worden bebouwd tot ten hoogste het aangegeven bebouwingspercentage;
  • c. kassen mogen uitsluitend worden gebouwd buiten een bouwvlak tot een bebouwingspercentage van ten hoogste ten hoogste 90%, met dien verstande dat kassen ter plaatse van de aanduiding 'kas' uitsluitend binnen een bouwvlak mogen worden gebouwd en met inachtneming van het bepaalde in lid 4.2.1, sub a onder 1;
  • d. de afstand tussen gebouwen, niet zijnde woningen, mag niet minder dan 2 m bedragen, tenzij de gebouwen aaneengesloten worden gebouwd.

4.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, mogen worden gebouwd tot een goot- en bouwhoogte van ten hoogste respectievelijk 6 m en 15 m;
  • b. teeltondersteunende voorzieningen mogen worden gebouwd in overeenstemming met het bepaalde in 1.83.

4.2.3 Kassen

Voor het bouwen van kassen gelden de volgende regels:

  • a. kassen mogen worden gebouwd tot een bouwhoogte van ten hoogste 8 m, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' de bouwhoogte van kassen ten hoogste de aangegeven bouwhoogte mag bedragen;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m) en maximum bouwhoogte (m)' de goot- en bouwhoogte van kassen ten hoogste de aangegeven goot- en bouwhoogte mag bedragen;
  • b. kassen mogen niet worden gebouwd binnen een afstand van:
    • 1. 10 m van een woning van derden, voor zover er sprake is van een bestaand glastuinbouwbedrijf;
    • 2. 30 m van een woning van derden;
    • 3. 10 m van de grens met de bestemming Verkeer;
    • 4. 1 m met de grens van het perceel;
  • c. afstand van kassen tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 1 m te bedragen, tenzij de kassen in de perceelsgrens worden gebouwd.

4.2.4 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfswoningen dienen in de naar de weg gelegen bouwgrens van het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste het bestaande aantal bedrijfswoningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' bedrijfswoningen niet zijn toegestaan;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning, exclusief bijbehorende bouwwerken, mag ten hoogste 600 m³ bedragen;
  • d. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning mag ten hoogste respectievelijk 5 m en 10 m bedragen;
  • e. de dakhelling van een bedrijfswoning dient ten minste 20° en ten hoogste 80° te bedragen;
  • f. bij bedrijfswoningen mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken ten hoogste 120 m² per bedrijfswoning mag bedragen;
    • 3. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste 3 m dan wel de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning + 0,3 m mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste 4,5 m mag bedragen
    • 5. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten hoogste 3 m en 4,5 m mag bedragen;
    • 6. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 3 m en 4,5 m mag bedragen;
  • g. onder bijbehorende bouwwerken zijn kelders toegestaan tot een diepte van ten hoogste 3,3 m beneden het peil.

4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen buiten een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat ten hoogste 5% van de buiten een bouwvlak gelegen gronden bebouwd mag worden tot een maximum van 20 m², met dien verstande dat de oppervlakte van waterbassins niet worden meegerekend voor het bepalen van de toegelaten oppervlakte aan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten een bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte van waterbassins mag ten hoogste 6 m bedragen;
  • c. waterbassins dienen op een afstand van ten minste 1 m uit de perceelsgrens te worden gebouwd;
  • d. de bouwhoogte van (schotel)antennes mag ten hoogste 10 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van antennemasten mag ten hoogste 20 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen mag ten hoogste 3 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het opwekken van energie door middel van wind mag ten hoogste 15 m bedragen;
  • h. de bouwhoogte van balkonhekken op aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 1,2 m bedragen ten opzichte van de hoogte van de 1e bouwlaag van het aangebouwde bijbehorende bouwwerk;
  • i. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen die worden gebouwd vóór de voorgevelrooilijn mag ten hoogste 1 m bedragen, voor het overige mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 2 m bedragen;
  • j. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen een vlak ten hoogste 6 m mag bedragen;
  • k. de bouwhoogte van een warmtebuffers mag ten hoogste 15m bedragen.

4.2.6 Beoordeling bouwplannen

Ten aanzien van bouwaanvragen als bedoeld in 4.2.1 tot en met 4.2.5 met een oppervlakte groter dan 50 m², geldt dat een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend zal worden verleend indien sprake is van een volwaardig bedrijf.

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Bouwen van gebouwen buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 4.2.1 onder a teneinde gebouwen te realiseren buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. de bebouwing is bestemd als schuilgelegenheid voor het vee;
  • b. het oppervlak niet groter is dan 50 m2 per agrarisch bedrijf;
  • c. de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt.

4.3.2 Goothoogte bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 4.2.2 onder a teneinde de goothoogte van bedrijfsgebouwen te verhogen ten behoeve van effcient ruimtegebruik, met dien verstande dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan 8 m en de afstand tot de bouwgrens ten minste 5 m bedraagt;

4.3.3 Bouwhoogte kassen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 4.2.3 onder b teneinde de bouwhoogte van kassen te vergroten met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 12 m.

4.3.4 Afstand van kassen tot woningen van derden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 4.2.2 onder c teneinde de afstand van 10 m van de kassen tot woningen van derden te verminderen, mits voldoende waarborgen aanwezig zijn dat er geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van het woon- en leefklimaat. Daartoe dient van te voren het advies van een onafhankelijke ter zake deskundige te zijn ingewonnen.

4.3.5 Bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 4.2.4 onder b ten behoeve van het bouwen van een bedrijfswoning, met dien verstande dat:

  • a. op het perceel nog geen bedrijfswoning is opgericht en de gronden niet zijn aangeduid met "bedrijfswoning uitgesloten";
  • b. sprake dient te zijn van een volwaardige bedrijf;
  • c. de bedrijfswoning is bestemd voor de huisvesting van een arbeidskracht van het agrarisch bedrijf en daadwerkelijk is belast met de uitvoering van de dagelijkse bedrijfsvoering;
  • d. de bedrijfswoning in een bestaand agrarisch bouwvlak wordt gebouwd, waarbij ten behoeve van het agrarisch bedrijf reeds bouwwerken aanwezig zijn;
  • e. de oppervlakte van de agrarische cultuurgronden behorende bij het betreffende agrarisch bedrijf gezamenlijk tenminste 2,5 ha dient te bedragen, waarvan minimaal 1,5 ha aaneengesloten.

4.3.6 Voorwaarden

De afwijkingen als bedoeld onder 4.3.1 tot en met 4.3.5 wordt uitsluitend verleend indien:

  • 1. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 In strijd met bestemmingsplan

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder c van de Wabo wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van de gronden en gebouwen voor intensieve veehouderij;
  • b. het al dan niet ten verkoop opslaan en opstellen van ongebruikte en/of gebruikte dan wel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorvoertuigen of aanhangwagens, vaartuigen, voertuigen, caravans, strandhuisjes en onderdelen daarvan, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn;
  • c. het opslaan, storten, lozen of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerken, stoffen, materialen en zand, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. het plaatsen van mestzakken buiten het agrarisch bouwvlak;
  • e. het oprichten van foliemestbassins en -platen;
  • f. het stallen van kampeermiddelen in de open lucht en/of in gebouwen;
  • g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van het houden van vee en/of het telen van gewassen indien dit leidt tot een toename van de stikstofemissie ten opzichte van de bestaande situatie;
  • h. het bepaalde in sub g. geldt niet voor het gebruik waarbij de stikstofemissie toeneemt ten opzichte van de bestaande situatie en deze toename, afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen, niet leidt tot een zodanige toename van de stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige habitats in de maatgevende Natura 2000-gebieden dat deze, in de periode waarvoor het 'Programma Aanpak Stikstof' als bedoeld in artikel 19kg, eerste lid van de 'Natuurbeschermingswet 1998' geldt, de grenswaarde overschrijdt zoals vastgesteld in het 'Besluit grenswaarden programmatische aanpak stikstof'.

4.4.2 Oprichten van paardenbakken

Onder het verboden gebruik wordt niet verstaan het oprichten van paardenbakken, met dien verstande dat:

  • a. per agrarisch bedrijf ten hoogste 1 paardenbak is toegestaan;
  • b. lichtmasten mogen worden opgericht indien de afstand tot de bestemming Natuur tenminste 500 m bedraagt;
  • c. het aantal lichtmasten ten hoogste 6 bedraagt;
  • d. de hoogte van de lichtmasten ten hoogste 6 m bedraagt;
  • e. de afstand van paardenbakken tot een woning van derden tenminste 15 m dient te bedragen;
  • f. de omheining bij paardenbakken ten hoogste 1,80 m mag bedragen;
  • g. de paardenbak in het bouwvlak dient te worden aangelegd achter de bestaande bebouwing;
  • h. het gezamenlijk oppervlak van een paardenbak ten hoogste 1000 m2 mag bedragen, met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak' mogen volledig worden gebruikt voor een paardenbak.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Aanpassing van het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van de vormverandering en of het vergroten van het bestaande bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. de vormverandering en/of vergroting uitsluitend betrekking mag hebben op de zone van 25 m rondom het bestaande bouwvlak;
  • b. bij vormverandering van het bouwvlak de totale oppervlakte van het bouwvlak niet mag worden vergroot;
  • c. bij vergroting van het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw uitgesloten' een vergroting tot ten hoogste 1,5 ha is toegestaan;
  • d. bij vergroting van bestaande bouwvlakken die reeds 1,5 ha zijn mag de vergroting ten hoogste 15% bedragen;
  • e. het bouwvlak dient gesitueerd te zijn aan een weg;
  • f. de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig mogen worden geschaad;
  • g. er mogen geen beperkingen optreden in het woon- en leefklimaat van de omliggende woningen.

4.5.2 Nevenactiviteiten en agrarische verbreding

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 4.1 teneinde de volgende niet-agrarische nevenactiviteiten en agrarische verbreding toe te staan:

  • a. opslag en stalling van mobiele kampeermiddelen;
  • b. hovenier;
  • c. ondergeschikte maatschappelijke voorzieningen;
  • d. ondergeschikte dagrecreatie, zoals een pluktuin, vlindertuin en daarmee gelijk te stellen activiteiten;
  • e. verhuur van niet-gemotoriseerde voertuigen ten behoeve van de dagrecreatie, zoals fietsen- en/of huifkarrenverhuur;
  • f. dierenpension;
  • g. hobbymatige paardenhouderij;
  • h. detailhandel als bedoeld onder 11;
  • i. horeca categorie 1 zoals bedoeld in bijlage 3, Staat van Horeca-activiteiten;

met dien verstande dat:

  • 1. agrarische verbreding uitsluitend is toegestaan binnen het bouwvlak, met uitzondering van een paardenbak ten behoeve van een hobbymatige paardenhouderij;
  • 2. de activiteiten worden gehuisvest in bestaande bebouwing, niet zijnde kassen, met uitzondering van de (woon)zorgboerderijen waarvoor beperkte uitbreiding van bebouwing mogelijk is;
  • 3. de (ver)nieuwbouw voor (woon)zorgboerderijen heeft een streekeigen agrarische uitstraling, passend bij het gebied;
  • 4. er geen buitenopslag plaatsvindt;
  • 5. de agrarische bedrijfsvoering de hoofdfunctie blijft;
  • 6. nevenactiviteiten dan wel agrarische verbreding mogen maximaal 25% van het bestaand gezamenlijk vloeroppervlak van de bedrijfsbebouwing beslaan met een maximum van 300 m²;
  • 7. de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • 8. als gevolg van de nevenactiviteit en/of de agrarische verbreding de verkeersafwikkeling niet onevenredig wordt belast;
  • 9. in geval van publieksaantrekking dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  • 10. de agrarische verbreding en/of nevenactiviteit mag niet meldings- of vergunningplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer, of een aan deze wet verbonden regeling, tenzij is aangetoond dat de betreffende activiteit(en) geen onevenredige milieubelasting opleveren voor de omgeving;
  • 11. verkoop is uitsluitend toegestaan op kleine schaal, voor zover direct verbonden aan het functionerend agrarisch bedrijf of in de directe omgeving daarvan geproduceerde en/of bewerkte primaire agrarische producten, tot een maximaal verkoopvloeroppervlak van 50 m2 per agrarisch bedrijf;
  • 12. horecavoorzieningen zijn uitsluitend toegestaan op kleine schaal, tot een maximaal bedrijfsvloeroppervlak van 25 m2 per agrarisch bedrijf;
  • 13. verblijfsrecreatie dan wel dagrecreatieve voorzieningen zijn toegestaan tot een maximaal oppervlak van 250 m2 per agrarisch bedrijf;
  • 14. als gevolg van de agrarische verbreding en/of de nevenactiviteiten de bestaande bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van de omringende bedrijven en/of omringende agrarische (bedrijfs)activiteiten niet onevenredig worden beperkt;
  • 15. nevenactiviteiten en agrarische verbreding niet langer zijn toegestaan indien geen sprake meer is van een volwaardig bedrijf.

4.5.3 Verblijfsrecreatie

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 4.1 ten behoeve van het toestaan van kleinschalige kamperen alsmede bed & breakfast, met dien verstande dat:

  • a. het aantal kampeerplaatsen ten behoeve van mobiele kampeermiddelen per agrarisch bedrijf niet meer dan 30 bedraagt;
  • b. het aantal trekkershutten per agrarisch bedrijf ten hoogste 2 bedraagt met een oppervlakte van maximaal 28 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 4,5 m per trekkershut;
  • c. de trekkershutten binnen het bouwvlak dienen te worden geplaatst
  • d. het aantal kamers voor bed & breakfast per agrarisch bedrijf ten hoogste 3 bedraagt;
  • e. er geen nieuwe bebouwing mag worden gebouwd, met uitzondering van sanitaire voorzieningen met een oppervlakte van ten hoogste 50 m², een goothoogte en bouwhoogte van respectievelijk ten hoogste 3 m en 6 m, mits deze noodzakelijk zijn;
  • f. de kampeerplaatsen binnen een bouwvlak, dan wel op een afstand van ten hoogste 50 meter van een bouwvlak dienen te zijn gelegen;
  • g. kampeermiddelen als bedoeld onder a en b uitsluitend aanwezig zijn gedurende het strandseizoen;
  • h. omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in hun bestaande bedrijfsvoering, de ontwikkelingsmogelijkheden en de omringende agrarische (bedrijfs-)activiteiten worden beperkt;
  • i. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 4 m bedraagt ten behoeve van het plaatsen van afschermende beplanting.

4.5.4 Combineren van activiteiten 4.5.1 en 4.5.2

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 4.1 ten behoeve van het toestaan van 4.5.3 Verblijfsrecreatie in combinatie met activiteiten als genoemd in 4.5.2 Nevenactiviteiten en agrarische verbreding, met dien verstande dat:

  • a. de gecombineerde aard van de activiteiten kleinschalig zijn;
  • b. de voorwaarden als bedoeld in 4.5.2 en 4.5.3 van overeenkomstige toepassing zijn.

 

4.5.5 Paardenbakken buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 4.4.2 voor de aanleg van paardenbakken buiten een agrarische bouwvlak, mits:

  • a. binnen het agrarische bouwvlak onvoldoende ruimtelijke mogelijkheden aanwezig zijn om een paardenbak aan te leggen;
  • b. de paardenbak wordt aangelegd op gronden aansluitend aan en gelegen binnen een afstand van 50 m vanaf het agrarische bouwvlak;
  • c. de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast.

4.5.6 Eisen

De afwijkingen als bedoeld onder 4.5.2 tot en met 4.5.5 worden uitsluitend verleend indien:

  • a. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  • b. sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Verplaatsen bouwvlak

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het verplaatsen van het bestaande bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. bij de verplaatsing (waaronder ook opdelen in meerdere bouwvlakken wordt verstaan) van het bouwvlak het totale oppervlakte van het bestaande bouwvlak niet mag worden vergroot;
  • b. het bouwvlak aan de weg moet worden gesitueerd;
  • c. de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig mogen worden geschaad;
  • d. er mogen geen beperkingen optreden in het woon- en leefklimaat van de omliggende woningen;
  • e. voor het overige de regels van deze bestemming van overeenkomstige toepassing blijven.

4.6.2 Wijzigen naar bestemming 'Tuinderswoningen'

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming Tuinderswoningen, met dien verstande dat:

  • a. wonen slechts is toegestaan voor zover het de voormalige agrarische bedrijfswoning betreft;
  • b. agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;
  • c. de bebouwde oppervlak mag niet worden vergroot en de bestaande situering niet worden aangepast;
  • d. op een locatie waarmee met toepassing van de Ruimte voor Ruimteregeling reeds gebouwen zijn gesloopt, geen nieuwe bebouwing mag worden opgericht;
  • e. als gevolg van de wijzing de bestaande bedrijfsvoering en/of de ontwikkelingsmogelijkheden van de omringende bedrijven en/of omringende agrarische (bedrijfs)activiteiten uit milieuhygiënisch oogpunt niet onevenredig worden beperkt;
  • f. het bebouwde oppervlakte van de vrijstaande bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 60 m² per woning; indien de (gezamenlijke) oppervlakte van bijgebouwen reeds meer dan 60 m² bedraagt, dan is een maximaal bebouwd oppervlak van 60 m² + de helft van het meerdere, met een totaal van 90 m² toegestaan;
  • g. maximaal 1.000 m2 van de gronden behorende tot het voormalige agrarische bouwperceel in aanmerking komen voor wijziging; of zoveel anders indien dat lanschappelijk en/of stedenbouwkundig wenselijk is;
  • h. hergebruik van de gronden ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering redelijkerwijs niet langer mogelijk is.

4.6.3 Verwijderen agrarisch bouwvlak

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van het verwijderen van een bouwvlak, al dan niet in combinatie met de wijzigingsbevoegdheid in 4.6.2, met dien verstande dat de bestemming 'Agrarisch - Tuindersgebied' voor het overige van toepassing blijft.

4.6.4 Eisen

De wijzigingen als bedoeld onder 4.6.1 tot en met 4.6.3 worden uitsluitend verleend indien:

  • a. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  • b. sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

Artikel 5 Agrarisch met waarden

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
  • b. het herstel en behoud van de aanwezige ecologische en landschappelijke waarden;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals water, paden en waterhuishoudkundige, groen-, en infrastructurele voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag niet worden gebouwd.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 5.2 voor het bouwen van een schuilgelegenheid voor vee, mits:

  • a. dit bouwwerk ter plaatse onontbeerlijk is voor het agrarisch bodemgebruik;
  • b. per agrarisch bedrijf mogen maximaal 2 schuilgelegenheden gebouwd
  • c. de oppervlakte ten hoogste 20 m2 bedraagt;
  • d. de goothoogte ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • e. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 5 m bedraagt.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, aan te leggen, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. werken of werkzaamheden, welke wijziging van de waterhuishouding of de grondwaterstand beogen of ten gevolge hebben;
  • c. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het vellen en rooien van houtgewas;
  • e. het winnen van delfstoffen en het uitvoeren van werkzaamheden om tot exploitatie van delfstoffen te geraken;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse leidingen, met uitzondering van de leiding ter plaatse van de dubbelbestemming Leiding - Gas, zoals bedoeld in artikel Leiding - Gas.

5.4.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod

Het verbod van lid 5.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 5.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

5.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 5.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de ecologische en landschappelijke waarden van deze gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 6 Bedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Hoofdfunctie

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfsmatige activiteiten die niet vergunningplichtig c.q. meldingsplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer;
  • b. bedrijven die voorkomen in de categorieën 1 en/of 2 van de bij deze regels behorende bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten alsmede daarmee naar aard en omvang vergelijkbare bedrijven of inrichtingen;
  • c. kantoren ondergeschikt aan de bedrijfsvoering van ten hoogste 250 m² per bedrijf;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals water, paden en waterhuishoudkundige, groen-, en infrastructurele voorzieningen,

alsmede voor:

  • e. ter plaatse van de aanduiding 'hovenier': een hoveniersbedrijf;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg': uitsluitend een verkooppunt voor motorbrandstoffen, inclusief lpg, met daarbij behorende andere detailhandel en een autowasstraat;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling': de stalling van caravans en strandhuisjes en daarmee gelijk te stellen kampeermiddelen en bouwwerken in gebouwen dan wel in de open lucht, waarbij geldt dat indien sprake is van stalling in de open lucht er voorzien dient te worden in een 4 m brede strook ten behoeve van de landschappelijke inpassing;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg': een bedrijf dat motorbrandstoffen met uitzondering van lpg aanbiedt;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'garage': een garagebedrijf met daarbij verkoop van auto's alsmede een reparatiewerkplaats voor motorvoertuigen;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': een nutsvoorziening;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - vis- en vogelkwekerij': een kwekerij voor vissen en vogels inclusief ondergeschikte detailhandel en opslag;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf- loon- en grondverzetbedrijf': een loon- en grondverzetbedrijf;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij': een paardenhouderij;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch hulp- en nevenbedrijf': een agrarisch hulp- en nevenbedrijf inclusief ondergeschikte detailhandel;
  • o. ter plaatse van de aanduiding 'opslag': uitsluitend opslag ten behoeve van films,
  • p. ter plaatse van de aanduiding 'waterzuiveringsinstallatie': uitsluitend een waterzuiveringsinstallatie;
  • q. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf': een agrarisch loonbedrijf.

6.1.2 Geluidzoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen

Onverminderd het bepaalde onder 6.1.1 zijn geluidzoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen niet toegestaan.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op gronden die zijn voorzien van een bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. voor zover geen bouwvlak is aangegeven is het bestemmingsvlak gelijk aan het bouwvlak;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen" geen gebouwen mogen worden gebouwd;
  • b. een bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' gronden mogen worden bebouwd tot ten hoogste het aangegeven bebouwingspercentage en ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' gronden mogen worden bebouwd tot ten hoogste het aangegeven oppervlak in m2;
  • c. de afstand tussen gebouwen, niet zijnde woningen, mag niet minder dan 2 m bedragen, tenzij de gebouwen aaneengesloten worden gebouwd.

6.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfsgebouwen mogen worden gebouwd tot een goot- en bouwhoogte van ten hoogste respectievelijk 3,3 m en 7,5 m en dienen een dakhelling van tenminste 20 graden en maximaal 80 graden te hebben of plat te zijn afgedekt;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a. geldt voor bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding "maximum bouwhoogte (m)" de aangegeven bouwhoogte;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a. geldt voor bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m, )maximum bouwhoogte (m)" de aangegeven goot- en bouwhoogte
  • d. bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'garage', 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' en 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' mogen worden gebouwd tot een goot- en bouwhoogte van ten hoogste respectievelijk 5 m en 7,5 m en een maximale dakhelling van 60°;
  • e. in afwijking van het bepaalde in 6.2.1 mogen ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' bedrijfsgebouwen worden gebouwd tot een bouwhoogte van ten hoogste 4 m en een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 30 m².

6.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfswoningen dienen in de naar de weg gelegen bouwgrens van het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste het bestaande aantal bedrijfswoningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' bedrijfswoningen niet zijn toegestaan;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning, exclusief bijbehorende bouwwerken, mag ten hoogste 600 m³ bedragen;
  • d. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning mag ten hoogste respectievelijk 5 m en 10 m bedragen en dient een dakhelling van tenminste 20 graden en maximaal 80 graden te hebben;
  • e. bij bedrijfswoningen mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken ten hoogste 60 m² per bedrijfswoning mag bedragen;
    • 3. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste 3 m dan wel de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning + 0,3 m mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste 4,5 m mag bedragen
    • 5. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten hoogste 3 m en 4,5 m mag bedragen;
  • f. onder bijbehorende bouwwerken zijn kelders toegestaan tot een diepte van ten hoogste 3,3 m beneden het peil.

6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van verlichtingsarmaturen mag ten hoogste 10 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van antennes en antennemasten mag ten hoogste 20 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een overkapping mag ten hoogste 7 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een luifel mag ten hoogste 5 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van balkonhekken op bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 1,2 m bedragen ten opzichte van de hoogte van de 1e bouwlaag van het bijbehorend bouwwerk;
  • f. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het opwekken van energie door middel van wind mag ten hoogste 15 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen die worden gebouwd vóór de voorgevelrooilijn mag ten hoogste 1 m bedragen, voor het overige mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 2 m bedragen;
  • h. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag ten hoogste 4 m bedragen.

6.2.5 Aanvullende regeling bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van paardenhouderij

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van een paardenhouderij gelden de volgende regels:

  • a. paardenbakken zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' tot een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 1200 m²;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 1.8 m bedragen.

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Nieuwe functies

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 6.1.1 ten behoeve van:

  • a. de uitoefening van detailhandel in goederen, die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of hersteld;
  • b. de uitoefening van detailhandel in landwerkbouwtuigen en -machines, machinerieën ten behoeve van bedrijven, automobielen, motorfietsen, bouwmaterialen, caravans, boten en motoren;
  • c. detailhandel in goederen welke naar de aard gelijk te stellen zijn aan de onder b genoemde goederen;
  • d. detailhandel in goederen waarvan de verkoop in woon- en winkelwijken ongewenst is, zoals brandgevaarlijke, explosieve en milieuverstorende goederen;

met dien verstande dat een omgevingsvergunning voor afwijken slechts verleend mag worden, indien voldoende parkeergelegenheid en een adequate afwikkeling van het verkeer is verzekerd.

6.3.2 Nieuwe bedrijven

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 6.1.1 onder b:

  • a. om bedrijven toe te laten in één categorie hoger dan genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze, technische voorzieningen of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de genoemde categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 2 bij de regels);
  • b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 2 bij de regels) zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en/of invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 2 bij de regels);
  • c. met dien verstande dat risicovolle inrichtingen en geluidshinderlijke inrichtingen niet zijn toegestaan.

6.3.3 Voorwaarde

De afwijking als bedoeld onder 6.3.1 en 6.3.2 wordt uitsluitend verleend indien:

  • a. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  • b. er is voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 In strijd met bestemmingsplan

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder c van de Wabo wordt in ieder geval verstaan het buiten het bouwvlak gebruiken of laten gebruiken van gronden voor de stalling van kampeermiddelen in de open lucht buiten bouwvlak, uitgezonderd gedurende een periode van 2 weken in respectievelijk het voor- en naseizoen, zijnde april respectievelijk september.

Artikel 7 Cultuur en ontspanning

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en Ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'museum': uitsluitend een museum met ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca-activiteiten uit ten hoogste categorie 2 van bijlage 3 de Staat van Horeca-activiteiten;
  • b. het behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
  • c. ter plaatse van de aanduiding "atelier", uitsluitend een atelier;
  • d. educatief medegebruik;
  • e. extensieve dagrecreatie;
  • f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals water, paden en waterhuishoudkundige, groen-, en infrastructurele voorzieningen.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Bouwregels museum

Voor het bouwen van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'museum' gelden de volgende regels:

  • a. uitsluitend de bestaande bouwwerken zijn toegestaan;
  • b. de bestaande bouwwerken moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan tot de bestaande oppervlakte en bestaande goot- en bouwhoogte.

7.2.2 Bouwregels Stelling van Amsterdam

Voor het bouwen van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Stelling van Amsterdam' gelden de volgende regels:

  • a. uitsluitend de bestaande bouwwerken zijn toegestaan;
  • b. de bestaande bouwwerken moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan tot de bestaande oppervlakte en bestaande goot- en bouwhoogte.

7.2.3 Bouwregels atelier

Voor het bouwen van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'atelier' gelden de volgende regels:

  • a. er mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van verlichtingsarmaturen mag ten hoogste 10 m mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van antennes en antennemasten mag ten hoogste 20 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het opwekken van energie door middel van wind mag ten hoogste 15 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen die worden gebouwd vóór de voorgevelrooilijn mag ten hoogste 1 m bedragen, voor het overige mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 2 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag ten hoogste 4 m bedragen

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 7.2.2, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. het betreft het bouwen voor het behoud en herstel van de Stelling van Amsterdam ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - Stelling van Amsterdam';
  • b. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • d. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m;

Artikel 8 Detailhandel

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum': uitsluitend een tuincentrum;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals water, paden en waterhuishoudkundige, groen-, en infrastructurele voorzieningen.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op gronden die zijn voorzien van een bouwvlak;
  • b. een bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • c. de afstand tussen gebouwen, niet zijnde woningen, mag niet minder dan 2 m bedragen, tenzij de gebouwen aaneengesloten worden gebouwd.

8.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfsgebouwen mogen worden gebouwd tot een goot- en bouwhoogte van ten hoogste respectievelijk 5 m en 7,5 m;
  • b. de dakhelling van bedrijfsgebouwen mag ten hoogste 50° en ten minste 12° bedragen.

8.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfswoningen dienen in de naar de weg gelegen bouwgrens van het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste het bestaande aantal bedrijfswoningen;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning, exclusief bijbehorende bouwwerken, mag ten hoogste 600 m³ bedragen;
  • d. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning mag ten hoogste respectievelijk 5 m en 10 m bedragen;
  • e. dakhelling van bedrijfswoningen mag ten hoogste 80° en ten minste 20° bedragen;
  • f. bij bedrijfswoningen mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 3 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken ten hoogste 60 m² per bedrijfswoning mag bedragen
    • 3. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste 3 m dan wel de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning + 0,3 m mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste 4,5 m mag bedragen
    • 5. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten hoogste 3 m en 4,5 m mag bedragen;
    • 6. de dakhelling van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten hoogste 60° mag bedragen;
  • g. onder bijbehorende bouwwerken zijn kelders toegestaan tot een diepte van ten hoogste 3,3 m beneden het peil.

8.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van verlichtingsarmaturen mag ten hoogste 10 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van antennes en antennemasten mag ten hoogste 20 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van balkonhekken op bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 1,2 m bedragen ten opzichte van de hoogte van de 1e bouwlaag van het bijbehorend bouwwerk;
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het opwekken van energie door middel van wind mag ten hoogste 15 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen die worden gebouwd vóór de voorgevelrooilijn mag ten hoogste 1 m bedragen, voor het overige mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 2 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag ten hoogste 3 m bedragen.

8.3 Specifieke gebruiksregels

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder c van de Wabo wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het al dan niet ten verkoop opslaan en opstellen van ongebruikte en/of gebruikte dan wel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorvoertuigen of aanhangwagens, vaartuigen, voertuigen, caravans, strandhuisjes en onderdelen daarvan, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn;
  • b. het opslaan, storten, lozen of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerken, stoffen, materialen en zand, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. de opslag en het plaatsen van kampeermiddelen.

Artikel 9 Groen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen, water, speelvoorzieningen, parkeren, in- en uitritten en voet- en fietspaden;
  • b. educatief medegebruik;
  • c. extensieve dagrecreatie;
  • d. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  • e. geluidswerende voorzieningen;
  • f. bergbezinkbassins ten behoeve van regenwateropvang;
  • g. het herstel en behoud van de aanwezige cultuurhistorische waarden ten behoeve van de Stelling van Amsterdam;
  • h. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals straatmeubilair en kunstobjecten.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen
  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen ten behoeve van de speelvoorzieningen mag ten hoogste 4 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van geluidswerende voorzieningen mag ten hoogste 4,5 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en kunstobjecten zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting mag ten hoogste 3 m bedragen.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.3.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning) ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - aanlegverbod' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vellen, kappen en/of rooien van houtgewassen en houtopstanden;
  • b. het ontgronden, ontginnen, bodemverlagen, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden;

9.3.2 Het in lid 9.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. onderhoud gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan en waarvoor vergunning is verleend;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning/omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheid;

9.3.3 De in lid 9.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke waarden van deze gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet worden of kunnen worden verkleind en indien advies is gevraagd aan een ter zake deskundige.

 

Artikel 10 Horeca

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding "horeca tot en met categorie 2": uitsluitend een horecabedrijf uit ten hoogste categorie 2 van bijlage 3, de Staat van Horeca-activiteiten en één inpandige bedrijfswoning per horecabedrijf;
  • b. ter plaatse van de aanduiding "hotel": uitsluitend een hotel, zaalverhuur en conferentiecentrum en een inpandig kantoor ten dienste van deze functies;
  • c. ter plaatse van de aanduiding "horeca tot en met categorie 3": uitsluitend een restaurant uit ten hoogste categorie 3 van bijlage 3, de Staat van Horeca-activiteiten, een congrescentrum, een bedrijfswoning uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw' uitsluitend bijgebouwen;
  • d. het herstel en behoud van de aanwezige cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';
  • e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals water, paden en waterhuishoudkundige, groen-, en infrastructurele voorzieningen.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op gronden die zijn voorzien van een bouwvlak;
  • b. een bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' gronden mogen worden bebouwd tot ten hoogste het aangegeven bebouwingspercentage;
  • c. de afstand tussen gebouwen, niet zijnde woningen, mag niet minder dan 2 m bedragen, tenzij de gebouwen aaneengesloten worden gebouwd.

10.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfsgebouwen mogen worden gebouwd tot een goot- en bouwhoogte van ten hoogste respectievelijk 3,3 m en 7 m en dienen een dakhelling van tenminste 20 graden en maximaal 80 graden te hebben;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a. geldt voor bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)" de aangegeven goot- en bouwhoogte;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a. geldt dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 1" een toren is toegestaan met een bouwhoogte van ten hoogste 24 m
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van een inpandig kantoor mag ten hoogste 100 m² horecavoorziening bedragen.

10.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. inpandige bedrijfswoningen zijn toegestaan in bedrijfsgebouwen zoals bedoeld in 10.2.2 tot ten hoogste het bestaande aantal;
  • b. bedrijfswoningen dienen in de naar de weg gelegen bouwgrens van het bouwvlak te worden gebouwd;
  • c. het aantal bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste het bestaande aantal bedrijfswoningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' een vrijstaande bedrijfswoning is toegestaan;
  • d. de inhoud van een bedrijfswoning, exclusief bijbehorende bouwwerken, mag ten hoogste 600 m³ bedragen;
  • e. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning mag ten hoogste respectievelijk 5 m en 10 m bedragen;
  • f. dakhelling van bedrijfswoningen mag ten hoogste 80° en ten minste 20° bedragen
  • g. bij bedrijfswoningen mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan te worden gebouwd dan wel ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw';
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken ten hoogste 60 m² per bedrijfswoning mag bedragen;
    • 3. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste 3 m dan wel de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning + 0,3 m mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste 4,5 m mag bedragen;
    • 5. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten hoogste 3 m en 4,5 m mag bedragen;
    • 6. in afwijking van het gestelde onder 3. tot en met 5. mag ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw' bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
    • 7. de dakhelling van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten hoogste 60° mag bedragen;

onder bijbehorende bouwwerken zijn kelders toegestaan tot een diepte van ten hoogste 3,3 m beneden het peil.

10.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van verlichtingsarmaturen mag ten hoogste 10 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van antennes en antennemasten mag ten hoogste 20 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van balkonhekken op bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 1,2 m bedragen ten opzichte van de hoogte van de 1e bouwlaag van het bijbehorend bouwwerk;
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het opwekken van energie door middel van wind mag ten hoogste 15 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen die worden gebouwd vóór de voorgevelrooilijn mag ten hoogste 1 m bedragen, voor het overige mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 2 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag ten hoogste 3 m bedragen.

10.3 Afwijken van de gebruiksregels

Afwijken van de Staat van Horeca-activiteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 10.1:

  • a. om horecabedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in lid 10.1, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of de bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën zoals in lid 10.1 genoemd;
  • b. om horecabedrijven toe te laten die niet in bijlage 3, Staat van Horeca-activiteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de horecacategorieën, zoals in lid 10.1 genoemd.

Artikel 11 Maatschappelijk

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sociale en welzijnsvoorzieningen;
  • b. verenigingsleven;
  • c. een kantine waar beperkte horecavoorzieningen zijn toegelaten, uitsluitend voor zover het een ondergeschikte nevenactiviteit van de hoofdfunctie is;
  • d. een (woon)zorgboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - woonzorgboerderij" met ten hoogste 24 zorgeenheden;
  • e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals water, paden en waterhuishoudkundige, groen-, en infrastructurele voorzieningen.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op de gronden die zijn voorzien van een bouwvlak, met dien verstande dat voor zover geen bouwvlak is aangegeven is het bestemmingsvlak gelijk aan het bouwvlak;
  • b. de gronden in het bouwvlak mogen volledig bebouwd worden, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' gronden mogen worden bebouwd tot ten hoogste het aangegeven bebouwingspercentage;
  • c. de afstand van gebouwen onderling mag niet minder bedragen dan 2 m tenzij de gebouwen aaneengesloten worden gebouwd.
  • d. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag ten hoogste respectievelijk 4,5 m en 6 m bedragen;
  • e. de dakhelling van gebouwen mag ten hoogte 60° bedragen;
  • f. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste respectievelijk 3 m en 4,5 m bedragen;
  • g. de dakhelling van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag ten hoogte 60° bedragen;
  • h. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken per bestemmingsvlak mag ten hoogste 75 m² bedragen;
  • i. in afwijking van het bepaalde onder d. geldt voor bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)" de aangegeven goot- en bouwhoogte.

11.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning";
  • b. bedrijfswoningen dienen in de naar de weg gelegen bouwgrens van het bouwvlak te worden gebouwd;
  • c. het aantal bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste het bestaande aantal bedrijfswoningen;
  • d. de inhoud van een bedrijfswoning, exclusief bijbehorende bouwwerken, mag ten hoogste 600 m³ bedragen;
  • e. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning mag ten hoogste respectievelijk 5 m en 10 m bedragen;
  • f. dakhelling van bedrijfswoningen mag ten hoogste 80° en ten minste 20° bedragen;
  • g. bij bedrijfswoningen mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 3 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan te worden gebouwd
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken ten hoogste 60 m² per bedrijfswoning mag bedragen;
    • 3. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste 3 m dan wel de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning + 0,3 m mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste 4,5 m mag bedragen;
    • 5. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten hoogste 3 m en 4,5 m mag bedragen;
    • 6. de dakhelling van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten hoogste 60° mag bedragen;
  • h. onder bijbehorende bouwwerken zijn kelders toegestaan tot een diepte van ten hoogste 3,3 m beneden het peil.

11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde,

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van verlichtingsarmaturen mag ten hoogste 10 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van antennes en antennemasten mag ten hoogste 20 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van balkonhekken op bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 1,2 m bedragen ten opzichte van de hoogte van de 1e bouwlaag van het bijbehorend bouwwerk;
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het opwekken van energie door middel van wind mag ten hoogste 15 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen die worden gebouwd vóór de voorgevelrooilijn mag ten hoogste 1 m bedragen, voor het overige mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 2 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag ten hoogste 2 m bedragen.

Artikel 12 Maatschappelijk - Begraafplaats

12.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een begraafplaats;
  • b. aula, kapel en/of lijkenhuis;
  • c. urnenmuren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - urnenmuur' en/of de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - bovengrondse graven';
  • d. bovengrondse graven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - bovengrondse graven';
  • e. met de bijbehorende groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water, paden, erven, terreinen en straatmeubilair.

12.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

12.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een aula, kapel en/of lijkenhuis mag uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak;
  • b. een bouwvlak mag voor 100% bebouwd worden
  • c. de goot- en bouwhoogte van gebouwen ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)" mag ten hoogste de aangegeven goot- en bouwhoogte bedragen.

12.2.2 Urnenmuren ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - urnenmuur'

Voor het bouwen van urnenmuren gelden de volgende regels:

a. de bouwhoogte mag niet meer dan 1,20 m bedragen;
b. de lengte per urnenmuur mag niet meer dan 5,00 m bedragen;
c. de gezamenlijke lengte van de urnenmuren mag niet meer dan 100 m bedragen;
d. de afstand van een urnenmuur tot een pad mag niet minder dan 1,00 m bedragen.

12.2.3 Urnenmuren ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - bovengrondse graven

Voor het bouwen van urnenmuren geldt de volgende regel:
a. de bouwhoogte mag niet meer dan 1,80 m bedragen.

12.2.4 Bovengrondse graven ter plaatse van de aanduiding aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - bovengrondse graven'

Voor het bouwen van bovengrondse graven geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte van bovengrondse graven mag ten hoogste 1,80 m bedragen;

12.2.5 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 3,5 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 4,5 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 4 m bedragen.

Artikel 13 Natuur

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de ecologische-, natuur en landschappelijke waarden;
  • b. drinkwaterwinning;
  • c. bos en bebossing;
  • d. duinrellen en waterlopen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': tevens een terras behorende bij de aangrenzende bestemming;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - infiltratiegebied': tevens een infiltratiegebied;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - uitkijktoren': tevens een uitkijktoren;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - landgoed': tevens een deel van het landgoed Marquette;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'brug': een fietsbrug met bijbehorend talud;
  • j. parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone': het behoud, het herstel en de ontwikkeling van natuurlijke en ecologische waarden waaronder begrepen natte natuur.

met daaraan ondergeschikt:

  • l. educatief medegebruik;
  • m. extensieve dagrecreatie;
  • n. water, waterhuishoudkundige voorzieningen en waterberging;
  • o. groenvoorzieningen;
  • p. infrastructurele voorzieningen.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Op of in deze gronden geen gebouwen mogen worden gebouwd, met uitzondering van:
    • 1. gebouwen ten behoeve van de drinkwaterwinning;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'horeca' mag een overkapping worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - uitkijktoren' mag een uitkijktoren worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 9 m.

13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van gebouwen, geen bouwwerken zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'horeca' geldt dat:
    • 1. de bouwhoogte van reclameborden ten hoogste 1 m mag bedragen;
    • 2. het aantal reclameborden ten hoogste 1 mag bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 2 m bedragen.
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag ten hoogste 3 m bedragen, met een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 20 m² per voorziening.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 13.2.1 ten behoeve van het bouwen van een berging en een wildwaarnemingsvoorziening, met dien verstande dat:

  • a. de inhoud van een berging ten hoogste 20 m³ bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van een berging ten hoogste 3 m bedraagt;
  • c. de oppervlakte van een wildwaarnemingsvoorziening ten hoogste 25 m² bedraagt;
  • d. de bouwhoogte van een wildwaarnemingsvoorziening ten hoogste 5 m bedraagt.

13.4 Specifieke gebruiksregels
13.4.1 In strijd met bestemmingsplan

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder c van de Wabo wordt in ieder geval verstaan:

  • a. recreatief gebruik dat schade toebrengt aan de omgeving, zoals het racen of crossen met motorrijtuigen of (brom)fietsen en paintball;
  • b. militaire oefeningen met uitzondering van marsoefeningen, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van voertuigen;
  • c. recreatief gebruik als kampeerterrein.

13.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

13.5.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanplanten van bomen en/of houtgewas, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
  • b. het vellen, kappen en/of rooien van bomen en houtopstanden alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
  • c. het ontgronden, verlagen, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • e. het aanleggen van verharde en halfverharde wegen, paden en/of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik en het educatief medegebruik;
  • g. verwijderen van landschapselementen;
  • h. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • i. het aanbrengen van drainage;
  • j. het aanleggen van dijken of andere taluds en het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
  • k. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en aanlegplaatsen;

13.5.2 Het in lid 13.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. onderhoud gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen, waaronder natuur- en landschapsbeheer in het kader van Beheerplan van het Natura-2000 gebied;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan en waarvoor vergunning is verleend;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning/omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheid;
  • d. bedoeld zijn onder lid 13.5.1 onder c, d en e voor zover het een kleiner oppervlak betreft dan 100 m²;
  • e. het aanleggen en onderhouden van waterlopen en duinrellen;
  • f. mogen worden uitgevoerd op grond van een ontheffing en of vergunning die reeds op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 is verleend.

13.5.3 De in lid 13.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien daardoor de waterstaatswerken, ecologische waarden, natuur- en/of landschapswaarden en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - infiltratiegebied' de functie van infiltratiegebied niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 14 Recreatie - Dagrecreatie

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. strandrecreatie en bijbehorende voorzieningen zoals sanitaire voorzieningen;
  • b. reddingsbrigade, strandbewaking en EHBO-posten;
  • c. seizoensgebonden strandpaviljoens en ondergeschikte detailhandel in de vorm van etenswaren, maaltijden, drank en producten ten behoeve van dagrecreatie;
  • d. water;
  • e. zeewering;
  • f. duinen;
  • g. educatief medegebruik;
  • h. extensieve dagrecreatie;
  • i. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals water, paden, auto- en fiets)parkeren en waterhuishoudkundige, groen-, en infrastructurele voorzieningen en straatmeubilair,

en tevens voor:

  • j. een manege, dan wel een paardenpension, paardenbakken en een paardenstalling, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'manege';
  • k. strandhuisjes, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - strandhuisjes 1' en 'specifieke vorm van recreatie - strandhuisjes 2';
  • l. bestaande wind- en waterrecreatie en sport en spel in groepsverband, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - activiteitenstrand';
  • m. opstelplaats voor het hebben van vaartuigen (waaronder waterscooters) op het strand en het hier vanaf in en uit de zee brengen van vaartuigen (waaronder waterscooters), uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - opstelplaats';
  • n. een volkstuinencomplex, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin'.

14.2 Bouwregels
14.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op de gronden die zijn voorzien van een bouwvlak;
  • b. de gronden in het bouwvlak mogen volledig bebouwd worden, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' gronden mogen worden bebouwd tot ten hoogste het aangegeven bebouwingspercentage;
  • c. de afstand van gebouwen onderling mag niet minder bedragen dan 2 m tenzij de gebouwen aaneengesloten worden gebouwd;
  • d. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag ten hoogste respectievelijk 2,5 m en 4 m bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder d. geldt voor gebouwen ter plaatse van de aanduiding "manege" een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 m en 6 m;

14.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "manege";
  • b. bedrijfswoningen dienen in de naar de weg gelegen bouwgrens van het bouwvlak te worden gebouwd;
  • c. het aantal bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste het bestaande aantal bedrijfswoningen;
  • d. de inhoud van een bedrijfswoning, exclusief bijbehorende bouwwerken, mag ten hoogste 600 m³ bedragen;
  • e. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning mag ten hoogste respectievelijk 5 m en 10 m bedragen;
  • f. bij bedrijfswoningen mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 3 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken ten hoogste 60 m² mag bedragen;
    • 3. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste 3 m dan wel de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning + 0,3 m mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste 4,5 m mag bedragen;
    • 5. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten hoogste 3 m en 4,5 m mag bedragen;
  • g. onder bijbehorende bouwwerken zijn kelders toegestaan tot een diepte van ten hoogste 3,3 m beneden het peil.

14.2.3 AFWIJKENDE BOUWREGELS

Voor onderstaande bouwwerken gelden, in afwijking van het bepaalde in lid 14.2.1, de volgende regels:

14.2.3.1 Volkstuin

functie van een gebouw   maximaal aantal per volkstuin   maximale oppervlakte in m² per volkstuin   maximale goothoogte in m   maximale bouwhoogte in m  
tuinhuis/
schuilgelegenheid/opbergruimte  
1   16   -   3,5  
hobbykas   1   21   -   3,5  
gezamenlijk gebouw ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin'   1   de aangegeven oppervlakte ter plaaste van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m²)   3,5   7,5  
een clubhuis ter plaatse van aanduiding 'volkstuin' aan de Luttik Cie   1   50 m2   3   4,5



 

14.2.3.2 Strandpaviljoens

  • a. het aantal seizoensgebonden strandpaviljoens bedraagt ten hoogste 2;
  • b. de bouwhoogte van seizoensgebonden strandpaviljoens bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. bijgebouwen ten behoeve van seizoensgebonden strandpaviljoens zijn toegestaan;
  • d. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  • e. per seizoensgebonden strandpaviljoen bedraagt de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 400 m². Terrassen met hun schermen maken stedenbouwkundig onderdeel uit van het strandpaviljoen;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, in de vorm van terrassen mogen niet worden afgedekt met een permanente dakachtige constructie in de vorm van glas, kunststof, steen of andere materialen;
  • g. de hoogte van terrasschermen bedraagt ten hoogste 2 meter waarvan maximaal 75 cm van het onderste deel uitgevoerd mag worden in niet doorzichtig materiaal.

14.2.3.3 Reddingsbrigade, strandbewaking of EHBO-posten

  • a. het aantal gebouwen ten behoeve van reddingsbrigade, strandbewaking of EHBO-posten bedraagt ten hoogste 1;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen mag ten hoogste zijn 2 bouwlagen bedragen.

14.2.3.4 Strandhuisjes

  • a. het aantal strandhuisjes ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - strandhuisjes 1' bedraagt ten hoogste 108;
  • b. het aantal strandhuisjes ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - strandhuisjes 2' bedraagt ten hoogste 192;
  • c. de voorgevel van een strandhuisje is georiënteerd op de zee;
  • d. strandhuisjes worden gebouwd in ten hoogste 1 rij tussen de zee en de duinen;
  • e. de bouwhoogte van strandhuisjes bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  • f. de oppervlakte van een strandhuisje bedraagt ten hoogste 35 m2;
  • g. de oppervlakte van een strandhuisje en terras bedraagt ten hoogste 45 m2;
  • h. de breedte van een strandhuisje bedraagt ten hoogste 3,5 m;
  • i. bijgebouwen bij strandhuisjes zijn niet toegestaan;
  • j. de hoogte van terrasschermen bedraagt maximaal 1,55 meter waarvan maximaal 75 cm van het onderste deel uitgevoerd mag worden in niet doorzichtig materiaal;
  • k. de onderlinge afstand tussen de strandhuisjes bedraagt minimaal 1 meter (of meer indien noodzakelijk van uit brandveiligheid).
  • l.

14.2.3.5 Gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - activiteitenstrand'

  • a. het aantal gebouwen ten behoeve van de activiteiten op het activiteitenstrand bedraagt ten hoogste 1;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen mag ten hoogste 3 m bedragen;
  • c. het gebouw mag uitsluitend aanwezig zijn gedurende het strandseizoen.

14.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde,

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van vlaggenmasten verlichtingsarmaturen mag ten hoogste 10 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag ten hoogste 6 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van balkonhekken op bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 1,2 m bedragen ten opzichte van de hoogte van de 1e bouwlaag van het bijbehorend bouwwerk;
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het opwekken van energie door middel van wind mag ten hoogste 15 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag ten hoogste 3 m bedragen.

14.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgen specifieke gebruiksregels:

  • a. het overnachten in strandhuisjes is niet toegestaan;
  • b. het aanlanden van vaartuigen, waaronder tevens een jetski of waterscooter wordt begrepen, op het strand is niet toegestaan, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - opstelplaats';
  • c. tijdelijke of permanente bewoning;
  • d. het al dan niet ten verkoop opslaan en opstellen van ongebruikte en/of gebruikte dan wel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorvoertuigen of aanhangwagens, vaartuigen, voertuigen, caravans, strandhuisjes en onderdelen daarvan, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn;
  • e. het opslaan, storten, lozen of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerken, stoffen, materialen en zand, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • f. de opslag en het plaatsen van kampeermiddelen, caravans, strandhuisjes;
  • g. detailhandel;
  • h. als kampeerterrein;
  • i. het fokken van paarden.

14.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 14.1 onder k en lid 14.3 onder a en toestaan dat ter plaaste van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - strandhuisjes 2' het overnachten in strandhuisjes is toegestaan;
  • b. lid 14.1 onder l en toestaan dat ter plaaste van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - activiteitenstrand' activiteiten in de vorm van wind- en waterrecreatie en sport en spel in groepsverband zijn toegestaan;

mits de (sociale) veiligheid in de omgeving en van de betrokkenen voldoende is gewaarborgd.

14.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het verplaatsen van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - strandhuisjes 1' en/of 'specifieke vorm van recreatie - strandhuisjes ', met dien verstande dat de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend ziet op de noodzaak tot wijzigen van de aanduiding(en) als gevolg van een gewijzigde ligging van de feitelijke duinvoet.

Artikel 15 Recreatie - Kampeerterrein

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Kampeerterrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. terreinen of plaatsen, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen;
  • b. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  • c. verblijfsrecreatieve voorzieningen;
  • d. ondergeschikte detailhandel ten behoeve van het kampeerterrein, met inachtneming van het bepaalde onder i.2.;
  • e. educatief medegebruik;
  • f. extensieve dagrecreatie;
  • g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals water, paden en waterhuishoudkundige, groen-, en infrastructurele voorzieningen, duinrellen, speelvoorzieningen en straatmeubilair,

en tevens voor:

  • h. een kampeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein', met dien verstande dat:
    • 1. het kampeerterrein dient te zijn ingericht met een 2 m brede strook rondom het terrein ten behoeve van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
    • 2. bestaande ondergeschikte detailhandel tot maximaal 20 m² per aanduidingsvlak is toegestaan;
    • 3. ten hoogste 15 permanente standplaatsen voor kampeermiddelen en maximaal 2 vaste kampeermiddelen zijn toegestaan tot een oppervlakte van ten hoogste 28 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 4,5 m per vast kampeermiddel;
  • i. horeca uit ten hoogste categorie 2 van bijlage 3, de Staat van Horeca-activiteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 2';

15.2 Bouwregels
15.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen mag ten hoogste 10% van het bestemmingsvlak bedragen;
  • b. per kampeerterrein mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd, met dien verstande dat de bouw van bedrijfswoningen niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten";
  • c. de inhoud van de bedrijfswoning mag ten hoogste 500 m3 bedragen;
  • d. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning mag ten hoogste respectievelijk 3 m en 7 m bedragen;
  • e. de dakhelling van bedrijfswoningen mag ten hoogste 80° en ten minste 20° bedragen;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning mag ten hoogste 30 m2 bedragen;
  • g. de bouwhoogte van de overige gebouwen, geen kampeermiddel zijnde, mag ten hoogste 8 m bedragen, met dien verstande dat de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' mogen worden gebouwd met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 m en 5 m.

15.2.2 Kampeermiddelen

Voor het bouwen van kampeermiddelen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van kampeermiddelen mag ten hoogste 4,5 m bedragen;
  • b. het oppervlak van een kampeermiddel mag ten hoogste 45 m2 per kampeermiddel bedragen.

15.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van speeltoestellen mag ten hoogste 7 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten en lichtmasten mag ten hoogste 6,5 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van tijdelijke perceelafscheidingen ten behoeve van de winteropslag mag ten hoogste 6 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van balkonhekken op bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 1,2 m bedragen ten opzichte van de hoogte van de 1e bouwlaag van het bijbehorend bouwwerk;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.

15.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan afwijken van bepaalde onder 15.2.1 onder a teneinde een grotere oppervlakte aan bebouwing toe te staan, met dien verstande dat:

  • a. de totale oppervlakte van bebouwing ten hoogste 20% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak bedraagt;
  • b. de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast.

15.4 Specifieke gebruiksregels
15.4.1 Kampeermiddelen

Permanente huisvesting/permanente verblijfsrecreatie in kampeermiddelen en/of op een kampeerterrein is niet toegestaan.

15.4.2 Horeca

Horeca-activiteiten zijn in de winterrust niet toegestaan.

15.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.4.2 voor het gebruik van horeca-activiteiten naar een jaarrondexploitatie, mits:

  • a. vooraf positief advies is ontvangen van de waterbeheerder in het kader van de winterrust;
  • b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • c. het gebruik tijdens de periode van winterrust alleen tussen zonsopgang en zonsondergang plaatsvindt;
  • d. er geen nadelige parkeer- en verkeersaspecten aan de orde zijn.

Artikel 16 Recreatie - Natuurkampeerterrein

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Natuurkampeerterrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. terreinen of plaatsen geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van mobiele kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf gedurende het kampeerseizoen. en dat zich kenmerkt door een kleinschalige opzet in een natuurlijke omgeving en een dichtheid van maximaal 40 kampeerplaatsen en 2 groepsvelden voor maximaal 50 personen, alsmede 2 vaste kampeermiddelen. Het kampeerseizoen loopt van 1 april (of vanaf de donderdag voor goede vrijdag) tot en met de eerste zondag na 24 oktober;
  • b. verblijfsrecreatieve voorzieningen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - wal': een (aarden) wal met een visueel afschermende functie voor de naastgelegen functie;
  • d. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  • e. educatief medegebruik;
  • f. extensieve dagrecreatie;
  • g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals water, paden en waterhuishoudkundige, groen-, en bestaande infrastructurele voorzieningen, duinrellen, speelvoorzieningen en straatmeubilair.

16.2 Bouwregels
16.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de goot- en bouwhoogte van sanitaire gebouwen mag ten hoogste respectievelijk 3,5 m en 4,5 m bedragen.

16.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd op de gronden die zijn voorzien van een bouwvlak;
  • b. het aantal bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste het bestaande aantal bedrijfswoningen;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning, exclusief bijbehorende bouwwerken, mag ten hoogste 600 m³ bedragen;
  • d. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning mag ten hoogste respectievelijk 3 m en 6 m bedragen;
  • e. de dakhelling van bedrijfswoningen mag ten hoogste 80° en ten minste 20° bedragen;
  • f. bij bedrijfswoningen mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 3 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken ten hoogste 100 m² per bedrijfswoning mag bedragen;
    • 3. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste 3 m dan wel de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning + 0,3 m mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste 4,5 m mag bedragen;
    • 5. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten hoogste 3 m en 4,5 m mag bedragen;
    • 6. de dakhelling van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten hoogste 60° mag bedragen;
  • g. onder bijbehorende bouwwerken zijn kelders toegestaan tot een diepte van ten hoogste 3,3 m beneden het peil.

16.2.3 Vaste kampeermiddelen

Voor het bouwen van vaste kampeermiddelen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van een vast kampeermiddel mag ten hoogste 4,5 m bedragen
  • b. de oppervlakte per vast kampeermiddel mag ten hoogste 33,5 m² bedragen;
  • c. bij een vast kampeermiddel mag een bijbehorend bouwwerk worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. per vast kampeermiddel 1 vrijstaand bijbehorend bouwwerk per standplaats mag worden gebouwd;
    • 2. de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 2,5 m en 4 m mag bedragen;
    • 3. in afwijking van het bepaalde onder 3. geldt dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het vaste kampeermiddel indien de goothoogte van het vaste kampeermiddel minder bedraagt dan 2,5 m.

16.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte maximaal 6 m mag bedragen, met uitzondering van:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag ten hoogste 2 m hoog bedragen;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten en lichtarmaturen mag ten hoogste 10 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van balkonhekken op bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 1,2 m bedragen ten opzichte van de hoogte van de 1e bouwlaag van het bijbehorend bouwwerk;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 6 m bedragen.

16.3 Specifieke gebruiksregels
16.3.1 In strijd met bestemmingsplan

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder c van de Wabo wordt in ieder geval verstaan:

  • a. terrein voor het al dan niet ten verkoop opslaan en opstellen van ongebruikte en/of gebruikte dan wel geheel of ten delen uit gebruikte onderdelen samengestelde vaartuigen, waaronder begrepen roei-, motor- en zeilboten, vletten, kano's, e.d., motorvoertuigen of aanhangwagens c.q. onderdelen daarvan, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn;
  • b. opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen, materialen en zand, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming van het plan gerichte gebruik van gronden;
  • c. Permanente huisvesting/permanente verblijfsrecreatie in kampeermiddelen en/of op een kampeerterrein is niet toegestaan;
  • d. permanente bewoning;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken voor parkeervoorzieningen.

Artikel 17 Recreatie - Verblijfsrecreatie

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verblijfsrecreatieve voorzieningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - groepsaccommodatie': een groepsaccommodatie;
  • c. educatief medegebruik;
  • d. extensieve dagrecreatie;
  • e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals water, paden en waterhuishoudkundige, groen-, en infrastructurele voorzieningen, duinrellen, speelvoorzieningen en straatmeubilair.

17.2 Bouwregels
17.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfswoningen, recreatiewoningen en/of vaste kampeermiddelen en de groepsaccommodatie mogen uitsluitend worden gebouwd op de gronden die zijn voorzien van een bouwvlak;
  • b. de goot- en bouwhoogte van sanitaire gebouwen mag ten hoogste respectievelijk 3,5 m en 4,5 m bedragen;
  • c. de goot- en bouwhoogte van overige gebouwen mag ten hoogste respectievelijk 3,5 m en 4,5 m bedragen, tot een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 100 m² per bestemmingsvlak.

17.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. het aantal bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste het bestaande aantal bedrijfswoningen;
  • b. de inhoud van een bedrijfswoning, exclusief bijbehorende bouwwerken, mag ten hoogste 600 m³ bedragen;
  • c. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning mag ten hoogste respectievelijk 3 m en 6 m bedragen;
  • d. de dakhelling van bedrijfswoningen mag ten hoogste 80° en ten minste 20° bedragen;
  • e. bij bedrijfswoningen mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 3 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken ten hoogste 60 m² per bedrijfswoning mag bedragen;
    • 3. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste 3 m dan wel de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning + 0,3 m mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste 4,5 m mag bedragen
    • 5. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten hoogste 3 m en 4,5 m mag bedragen;
    • 6. de dakhelling van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten hoogste 60° mag bedragen;
  • f. onder bijbehorende bouwwerken zijn kelders toegestaan tot een diepte van ten hoogste 3,3 m beneden het peil.

17.2.3 Recreatiewoningen en/of vaste kampeermiddelen 'specifieke vorm van recreatie - recreatiewoning 1'

Voor het bouwen van recreatiewoningen en/of vaste kampeermiddelen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatiewoning 1' gelden de volgende regels:

  • a. het aantal recreatiewoningen en/of vaste kampeermiddelen mag ten hoogste 30 recreatiewoningen en/of vaste kampeermiddelen per bestemmingsvlak bedragen;
  • b. de inhoud van een recreatiewoning en/of vast kampeermiddel mag ten hoogste 250 m³ per bouwvlak bedragen;
  • c. de goot- en bouwhoogte van een recreatiewoning en/of vast kampeermiddel mag ten hoogste respectievelijk 3 m en 4,5 m bedragen;
  • d. de afstand van een recreatiewoning en/of vast kampeermiddel tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  • e. bij een recreatiewoning mag een bijbehorend bouwwerk worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. per recreatiewoning 1 vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag worden gebouwd
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 10 m² mag bedragen;
    • 3. de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 2,5 m en 4 m mag bedragen;
    • 4. in afwijking van het bepaalde onder 3. geldt dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van de recreatiewoning indien de goothoogte van het vaste kampeermiddel minder bedraagt dan 2,5 m.
  • f. bij een vast kampeermiddel mag een bijbehorend bouwwerk worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. per vast kampeermiddel 1 vrijstaand bijbehorend bouwwerk per standplaats mag worden gebouwd;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 6 m² mag bedragen;
    • 3. de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 2,5 m en 4 m mag bedragen;
    • 4. in afwijking van het bepaalde onder 3. geldt dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het vaste kampeermiddel indien de goothoogte van het vaste kampeermiddel minder bedraagt dan 2,5 m.

17.2.4 Recreatiewoningen 'specifieke vorm van recreatie - recreatiewoningen 2

Voor het bouwen van recreatiewoningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatiewoning 2' gelden de volgende regels:

  • a. het aantal recreatiewoningen mag ten hoogste het bestaande aantal recreatiewoningen per bestemmingsvlak bedragen dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal recreatiewoningen';
  • b. de inhoud, goot- en bouwhoogte mag uitsluitend het bestaande bedragen;
  • c. bij een recreatiewoning mag een bijbehorend bouwwerk worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. per recreatiewoning 1 vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag worden gebouwd
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 10 m² mag bedragen;
    • 3. de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 2,5 m en 4 m mag bedragen;
    • 4. in afwijking van het bepaalde onder 3. geldt dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van de recreatiewoning indien de goothoogte van het vaste kampeermiddel minder bedraagt dan 2,5 m.

17.2.5 Groepsaccommodatie

Voor het bouwen van een groepsaccommodatie gelden de volgende regels:

  • a. het aantal groepsaccommodaties mag ten hoogste 1 groepsaccommodatie per bestemmingsvlak bedragen;
  • b. de inhoud van een recreatiewoning en/of vast kampeermiddel mag ten hoogste 600 m³ per bouwvlak bedragen;
  • c. de goot- en bouwhoogte van een groepsaccommodatie mag ten hoogste respectievelijk 3 m en 9 m bedragen;

17.2.6 Vaste kampeermiddelen

Voor het bouwen van vaste kampeermiddelen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van een vast kampeermiddel mag ten hoogste 4,5 m bedragen
  • b. de oppervlakte per vast kampeermiddel mag ten hoogste 28 m² bedragen;
  • c. bij een vast kampeermiddel mag een bijbehorend bouwwerk worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. per vast kampeermiddel 1 vrijstaand bijbehorend bouwwerk per standplaats mag worden gebouwd;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 6 m² mag bedragen;
    • 3. de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 2,5 m en 4 m mag bedragen;
    • 4. in afwijking van het bepaalde onder 3. geldt dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het vaste kampeermiddel indien de goothoogte van het vaste kampeermiddel minder bedraagt dan 2,5 m.

17.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte maximaal 6 m mag bedragen, met uitzondering van:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag ten hoogste 2 m hoog bedragen;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten en lichtarmaturen mag ten hoogste 10 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van balkonhekken op bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 1,2 m bedragen ten opzichte van de hoogte van de 1e bouwlaag van het bijbehorend bouwwerk;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 6 m bedragen.

17.3 Specifieke gebruiksregels
17.3.1 In strijd met bestemmingsplan

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder c van de Wabo wordt in ieder geval verstaan:

  • a. terrein voor het al dan niet ten verkoop opslaan en opstellen van ongebruikte en/of gebruikte dan wel geheel of ten delen uit gebruikte onderdelen samengestelde vaartuigen, waaronder begrepen roei-, motor- en zeilboten, vletten, kano's, e.d., motorvoertuigen of aanhangwagens c.q. onderdelen daarvan, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn;
  • b. opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen, materialen en zand, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming van het plan gerichte gebruik van gronden;
  • c. permanente bewoning;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor parkeervoorzieningen;
  • e. als (natuur)kampeerterrein uitgezonderd daar waar aangeduid.

Artikel 18 Sport

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de beoefening van veldsporten;
  • b. de beoefening van handboogschieten;
  • c. sportvoorzieningen, zoals kleed- en doucheruimte, tribunes, kantine, bergruimten voor materialen;
  • d. educatief medegebruik;
  • e. extensieve dagrecreatie;
  • f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals water, paden en waterhuishoudkundige, groen-, en infrastructurele voorzieningen,

alsmede voor:

  • g. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': een parkeerterrein voor auto- en fietsparkeren;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'golfbaan': uitsluitend een golfbaan met ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca-activiteiten uit ten hoogste categorie 2 van bijlage 3, de Staat van Horeca-activiteiten;
  • i. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie': een zendmast.

18.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

18.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op gronden die zijn voorzien van een bouwvlak;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a. mogen buiten de bouwvlakken gebouwen ten behoeve van schuilgelegenheid en onderhoud worden gebouwd met een oppervlakte van ten hoogste 10 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 m;
  • c. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goot- en bouwhoogte;
  • d. de totale oppervlakte van gebouwen bedraagt per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;
  • e. de afstand van gebouwen onderling, mag niet minder bedragen dan 2 m tenzij de gebouwen aaneengesloten worden gebouwd.

18.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van verlichtingsarmaturen mag ten hoogste 10 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van antennes en antennemasten mag ten hoogste 20 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een zendmast bedraagt ten hoogste 40 m;
  • d. de bouwhoogte van een overkapping mag ten hoogste 7 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van een luifel mag ten hoogste 5 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van balkonhekken op bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 1,2 m bedragen ten opzichte van de hoogte van de 1e bouwlaag van het bijbehorend bouwwerk;
  • g. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het opwekken van energie door middel van wind mag ten hoogste 15 m bedragen;
  • h. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen die worden gebouwd vóór de voorgevelrooilijn mag ten hoogste 1 m bedragen, voor het overige mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 2 m bedragen;
  • i. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag ten hoogste 4 m bedragen.

Artikel 19 Tuin

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, waaronder inritten, uitritten en paden;
  • b. uitsluitend op inritten voor garages: parkeerplaatsen, mits de inrit voldoende lang is om de auto op eigen erf te kunnen parkeren. Onder voldoende lang wordt verstaan minimaal 5,00 meter per parkeerplek. Indien de parkeerplaats is gelegen ter plaatse van een zijweg dient de afstand tussen parkeerplaats en zijkant van de rijbaan minimaal 5,00 meter te bedragen.

19.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

19.2.1 aangebouwde bijbehorende bouwwerken
  • a. aangebouwde bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan aan de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • b. de diepte van de aangebouwde bijbehorende bouwwerken tot de gevel mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. de aangebouwde bijbehorende bouwwerken worden over niet meer dan 60% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw gebouwd;
  • d. de afstand van aangebouwde bijbehorende bouwwerken tot de openbare gronden mag niet minder dan 1,5 m bedragen;
  • e. plaatsing van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet ten koste gaan van een parkeerplaats op eigen erf;
  • f. de goot- en bouwhoogte en dakhelling van aangebouwde bijbehorende bouwwerken hebben de volgende maten:

dak   goothoogte (max. in meters)   bouwhoogte (max. in meters)   dakhelling (min.-max. in graden)  
plat   3 dan wel de hoogte van de 1e bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,30 m   3 dan wel de hoogte van de 1e bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,30 m   0  
hellend   3 dan wel de hoogte van de 1e bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,30 m   4,5   15-45  

19.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de diepte van een luifel tot de gevel mag niet meer dan 1,3 m bedragen;
  • b. de luifel wordt niet meegerekend in het percentage, zoals genoemd in lid 19.2.1 onder c;
  • c. voor zover gelegen voor de voorgevelrooilijn mag de hoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 1 m bedragen;
  • d. voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn mag de hoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 m bedragen;
  • e. erf- en terreinafscheidingen en andere bouwwerken hoger dan 1 meter zijn op kruisingen niet toestaan indien deze binnen 5 meter van een kruising zijn gelegen
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 1 m bedragen.

19.3 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.1 onder b ten behoeve van het aanleggen van (een) parkeerplaats(en) op eigen erf, mits:

  • a. de tuin voldoende diep en breed is om deze parkeerplaats(en) te realiseren;
  • b. dit niet ten koste gaat van (een) parkeerplaats(en) in het openbare gebied, tenzij deze parkeerplaats in de directe omgeving (circa 100 meter loopafstand) kan worden gecompenseerd dan wel kan worden aangetoond dat de parkeerdruk in de directe omgeving acceptabel is;
  • c. ontsluiting op het openbare gebied mogelijk is in relatie tot:
    • 1. de inrichting en het gebruik van het aangrenzende openbare gebied;
    • 2. de verkeersveiligheid;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

en

  • e. indien op de gewenste parkeerplaats op eigen terrein vergunningsvrij een gebouwde parkeervoorziening mag worden gerealiseerd.


Artikel 20 Tuinderswoningen

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuinderswoningen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen;
  • b. aan-huis-gebonden beroepen;
  • c. hobbymatig houden van dieren en paardenstalling;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals water, paden en waterhuishoudkundige, groen-, en infrastructurele voorzieningen,

en tevens voor:

  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - hondentrimsalon' een hondentrimsalon;
  • f. er plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' een zorgwoning;
  • g. bestaande niet-agrarische nevenactiviteiten en agrarische verbreding zoals bedoeld in 4.5.2 zijn toegestaan.

20.2 Bouwregels
20.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'garage' geen woning is toegestaan;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'garage' een garage met ten hoogste de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' toegestaan;
  • b. een bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • c. het hoofdgebouw dient in de naar de weg gelegen bouwgrens van het bouwvlak te worden gebouwd;
  • d. de inhoud van een woning, exclusief bijbehorende bouwwerken, mag ten hoogste 600 m³ bedragen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' zijn uitsluitend twee-aaneengebouwde woningen toegestaan met dien verstande dat:
    • 1. de goot- en bouwhoogte ten hoogste respectievelijk 6 m en 9 m mag bedragen;
    • 2. de dakhelling ten minste 20° en ten hoogste 80° mag bedragen;
    • 3. de breedte van één woning ten minste 5 m dient te bedragen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de goot- en bouwhoogte ten hoogste respectievelijk 5 m en 10 m mag bedragen;
    • 2. de dakhelling ten minste 30° en ten hoogste 60° mag bedragen;
    • 3. de breedte van één woning ten minste 6 m dient te bedragen;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' zijn uitsluitend aaneengebouwde woningen toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de goot- en bouwhoogte ten hoogste respectievelijk 6 m en 9 m mag bedragen;
    • 2. de dakhelling ten minste 20° en ten hoogste 80° mag bedragen;
    • 3. de breedte van één woning ten minste 5 m dient te bedragen;
  • h. onder hoofdgebouwen zijn kelders toegestaan tot een verticale diepte van ten hoogste 3,3 m beneden het peil.

20.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de afstand tussen de bestemming 'Water' en bijbehorende bouwwerken bedraagt ten minste 1 m;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mogen bijbehorende bouwwerken voor de voorgevellijn worden gebouwd;
  • c. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,30 m bedragen;
  • d. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 3 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 4,5 m bedragen;
  • f. de dakhelling van bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 60° bedragen;
  • g. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 50% van het zij- en achtererf met een maximum van 60 m² bedragen, met dien verstande dat voor bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 600 m² de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 10% mag bedragen van de oppervlakte van het zij- en achtererf, maar niet meer dan 90 m²;
  • h. onder bijbehorende bouwwerken zijn kelders toegestaan tot een verticale diepte van ten hoogste 3,3 m beneden het peil;
  • i. de gezamenlijke oppervlakte van een hobbykas mag ten hoogste 50 m2 bedragen.

20.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag ten hoogste 4 m mag bedragen
  • b. de bouwhoogte van schotelantennes mag ten hoogste 10 m mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van antennes en antennemasten mag ten hoogste 20 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van balkonhekken op bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 1,2 m bedragen ten opzichte van de hoogte van de 1e bouwlaag van het bijbehorend bouwwerk;
  • e. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het opwekken van energie door middel van wind mag ten hoogste 15 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen die worden gebouwd vóór de voorgevelrooilijn mag ten hoogste 1 m bedragen, voor het overige mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 2 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag ten hoogste 2 m bedragen.

20.3 Afwijken van de bouwregels
20.3.1 Bouwen van woningen buiten het bouwvlak
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 20.2.1 onder a voor het bouwen buiten het bouwvlak ten behoeve van het oprichten dan wel vergroten van een woning tot maximaal 600 m³, waarbij de overige regels zoals opgenomen in lid 20.2.1 onverminderd van kracht blijven.
  • b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 20.2.1 onder a voor het bouwen buiten het bouwvlak ten behoeve van het oprichten dan wel vergroten van een woning tot meer dan 600 m³, met dien verstande dat:
    • 1. uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van het 'levensloopbestendig wonen op de begane grond'.

20.3.2 Toegestane oppervlak aan bijbehorende bouwwerken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 20.2.2 onder g voor het vergroten van het toegestane oppervlak aan bijbehorende bouwwerken tot ten hoogste 200 m2, mits: is aangetoond dat de bijgebouwen noodzakelijk zijn ten behoeve van het hobbymatig houden van dieren.

20.3.3 Eis

De afwijking als bedoeld in 20.3.1 en 20.3.2 wordt uitsluitend verleend indien: de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

20.4 Specifieke gebruiksregels
20.4.1 In strijd met bestemmingsplan

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder c van de Wabo, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van een terrein voor het al dan niet ten verkoop opslaan en opstellen van ongebruikte en/of gebruikte dan wel geheel of ten dele uitgebruikte onderdelen samengestelde motorvoertuigen of aanhangwagen, caravans, vaartuigen, waaronder wordt begrepen roei, motor- en zeilboten, vletten, kano's, e.d., strandhuisjes c.q. onderdelen daarvan, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn;
  • b. het gebruik van gronden als opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen, materialen en zand, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming van het plan gerichte gebruik van gronden;
  • c. het uitoefenen van vormen van detailhandel en/of een horecabedrijf;
  • d. het gebruik van vrijstaande en aangebouwde bijgebouwen als zelfstandige woning;
  • e. het gebruik van gronden ten behoeve van tennisbanen, zwembaden, mini golfbanen en daarmee gelijk te stellen gebruiksvormen op een afstand van meer dan 50 meter van de woning.
  • f. het gebruik van bijgebouwen voor wonen;
  • g. het gebruik van garages anders dan voor opslag ten behoeve van wonen en parkeren van auto's;
  • h. het gebruik van vlaggenmasten ten behoeve van reclame-uitingen;
  • i. het gebruik van bouwwerken voor opslag of verkoop van consumentenvuurwerk;
  • j. het gebruik van bouwwerken voor opslag of verkoop van motorbrandstoffen.

20.4.2 aan-huis-gebonden beroep / bedrijfsmatige activiteit aan huis

De uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep / bedrijfsmatige activiteit aan huis in samenhang met het wonen:

  • a. mag geen onevenredige hinder opleveren voor de woonomgeving;
  • b. mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter en de woonkwaliteit van de woonwijk;
  • c. dient de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat de persoon die de activiteit uitoefent tevens bewoner is van de betreffende woning;
  • d. mag uitsluitend binnen de woning of het bijgebouw, dus inpandig, worden uitgeoefend;
  • e. dient ondergeschikt te zijn aan de woonfunctie, met dien verstande dat:
    • 1. maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de woning mag worden gebruikt voor de bedoelde activiteiten, met een maximum van 45 m²;
    • 2. het genoemde maximum oppervlak, het totaal is van de oppervlakken binnen de woning en de eventueel bij deze woning horende aan-, uit- en bijgebouwen;
  • f. er mag geen reclame gemaakt worden aan of bij het pand, met uitzondering van een klein bord, met een maximum oppervlak van 0,5 m2, voor de mededeling van het beroep, de openingstijden e.d.;
  • g. er mag geen detailhandel plaatsvinden, met uitzondering van een beperkte verkoop als ondergeschikte nevenactiviteit van de beroepsmatige activiteit;
  • h. er mag geen horecabedrijf plaatsvinden;
  • i. Het aan huisgebonden beroep mag niet zodanige verkeersaantrekkende werking hebben, dat daardoor extra verkeersmaatregelen noodzakelijk worden in het openbaargebied. Indien er een grotere parkeerbehoefte ontstaat dient voldaan te worden aan artikel 43.3 Parkeren.

20.4.3 Uitzondering ten behoeve van paardenbak

Onder het verboden gebruik wordt niet verstaan het oprichten van paardenbakken, met dien verstande dat:

  • a. per perceel ten hoogste 1 paardenbak is toegestaan binnen het bestemmingsvlak;
  • b. het oppervlak ten hoogste 1000 m2 mag bedragen;
  • c. de afstand van een paardenbak tot het bouwvlak maximaal 50 m mag bedragen;
  • d. lichtmasten mogen worden opgericht indien de afstand tot de bestemming Natuur tenminste 500 m bedraagt;
  • e. het aantal lichtmasten ten hoogste 6 bedraagt;
  • f. de hoogte van de lichtmasten ten hoogste 6 m bedraagt;
  • g. de afstand van paardenbakken tot een woning van derden tenminste 15 m dient te bedragen;
  • h. de omheining bij paardenbakken ten hoogste 1,80 m mag bedragen.

20.5 Afwijken van de gebruiksregels
20.5.1 Nevenactiviteiten en agrarische verbreding

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 20.1 teneinde de volgende niet-agrarische nevenactiviteiten en agrarische verbreding toe te staan:

  • a. opslag en stalling van agrarische producten;
  • b. opslag en stalling van mobiele kampeermiddelen;
  • c. het hebben van een hobbykas
  • d. hovenier;
  • e. kwekerij;
  • f. maatschappelijke voorzieningen;
  • g. dagrecreatie, zoals een pluktuin, vlindertuin en daarmee gelijk te stellen activiteiten;
  • h. verhuur van niet-gemotoriseerde voertuigen ten behoeve van de dagrecreatie, zoals fietsen- en/of huifkarrenverhuur;
  • i. dierenpension;
  • j. hobbymatige paardenhouderij;
  • k. detailhandel als bedoeld onder 12;
  • l. horeca categorie 1 zoals bedoeld in bijlage 3, Staat van Horeca-activiteiten;

met dien verstande dat:

  • 1. agrarische verbreding uitsluitend is toegestaan binnen het bestemmingsvlak, met uitzondering van een paardenbak ten behoeve van een hobbymatige paardenhouderij;
  • 2. de activiteiten worden gehuisvest in bestaande bebouwing, niet zijnde kassen, met uitzondering van de (woon)zorgboerderijen waarvoor beperkte uitbreiding van bebouwing mogelijk is;
  • 3. er geen buitenopslag plaatsvindt;
  • 4. nevenactiviteiten dan wel agrarische verbreding mogen maximaal 25% van het bestaand gezamenlijk vloeroppervlak van de bedrijfsbebouwing beslaan met een maximum van 300 m2;
  • 5. de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • 6. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • 7. als gevolg van de nevenactiviteit en/of de agrarische verbreding de verkeersafwikkeling niet onevenredig wordt belast;
  • 8. in geval van publieksaantrekking dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak;
  • 9. de agrarische verbreding en/of nevenactiviteit mag niet meldings- of vergunningplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer, of een aan deze wet verbonden regeling, tenzij is aangetoond dat de betreffende activiteit(en) geen onevenredige milieubelasting opleveren voor de omgeving;
  • 10. verkoop is uitsluitend toegestaan op kleine schaal, voor in de directe omgeving geproduceerde en/of bewerkte primaire agrarische producten, tot een maximaal verkoopvloeroppervlak van 50 m2 per tuinderswoning
  • 11. horecavoorzieningen zijn uitsluitend toegestaan op kleine schaal, tot een maximaal bedrijfsvloeroppervlak van 25 m² per tuinderswoning ;
  • 12. verblijfsrecreatie en zorgactiviteiten voor dag- en nachtopvang dan wel dagrecreatieve voorzieningen zijn toegestaan tot een maximaal oppervlak van 250 m2 per tuinderswoning;
  • 13. als gevolg van de agrarische verbreding en/of de nevenactiviteiten de bestaande bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van de omringende bedrijven en/of omringende agrarische (bedrijfs)activiteiten niet onevenredig worden beperkt.

20.5.2 Kleinschalig kamperen en bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 20.1 ten behoeve van het toestaan van kleinschalige kamperen alsmede bed & breakfast, met dien verstande dat:

  • a. het aantal kampeerplaatsen per tuinderswoning niet meer dan 5 bedraagt, alsmede 2 trekkershutten met een oppervlakte van maximaal 28 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 4,5 m;
  • b. het aantal kamers voor bed & breakfast per tuinderswoning niet meer mag bedragen dan 3, waarbij het totale oppervlakte ten behoeve van de bed & breakfast niet meer dan 50% van het vloeroppervlak van de woning mag bedragen;
  • c. er geen nieuwe bebouwing plaatsvindt, met uitzondering van sanitaire voorzieningen met een oppervlakte van ten hoogste 50 m², een goothoogte en bouwhoogte van respectievelijk ten hoogste 3 m en 6 m, mits deze noodzakelijk zijn;
  • d. de kampeerplaatsen en trekkershutten binnen het bestemmingsvlakdienen te zijn gelegen;
  • e. kampeermiddelen uitsluitend aanwezig zijn gedurende het strandseizoen;
  • f. wordt voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • g. omliggende bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden aangetast;
  • h. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 4 m bedraagt ten behoeve van het plaatsen van afschermende beplanting.

20.5.3 Combineren van activiteiten 20.5.1 en 20.5.2

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 20.1 ten behoeve van het toestaan van 20.5.2 Kleinschalig kamperen en bed & breakfast in combinatie met activiteiten als genoemd in 20.5.1 Nevenactiviteiten en agrarische verbreding, met dien verstande dat:

  • a. de gecombineerde aard van de activiteiten kleinschalig zijn;
  • b. de voorwaarden als bedoeld in 20.5.1 en 20.5.2 van overeenkomstige toepassing zijn.

20.5.4 Bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 20.1 ten behoeve van het toestaan van:

  • a. van een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit aan huis, mits:
    • 1. de bedrijfsmatige activiteit voldoet aan de criteria uit lid 20.4.2 uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep;
    • 2. de activiteit valt onder de selectie van bedrijfsmatige activiteiten van de VNG bedrijvenlijst als opgenomen in de bijlage 1 Staat van Bedrijven van deze regels;
    • 3. geen bedrijfsmatige opslag plaatsvindt in de open lucht;
    • 4. wordt uitgeweken naar een andere locatie, zodra de uitoefening van de bedrijfsmatige activiteit aan huis hinderlijk wordt voor de woonomgeving;
  • b. het vergroten van het oppervlak als bedoeld in lid 20.4.2 onder e 1 van ten hoogste 55 m² per tuinderswoning, mits de uitoefening van het aan-huis-gebonden beroep blijft voldoen aan de overige criteria uit lid 20.4.2;

20.5.5 Eis

De afwijkingen als bedoeld onder 20.5.1 tot en met 20.5.4 worden uitsluitend verleend indien:

  • a. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  • b. sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

Artikel 21 Verkeer

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. afwikkeling van het doorgaande verkeer;
  • b. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  • c. voet- en fietspaden;
  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. in- en uitritten;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'brug': een fiets- en voetgangersbrug;
  • g. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie': een zendmast;
  • h. (snel)laadstations;
  • i. educatief medegebruik;
  • j. extensieve dagrecreatie;
  • k. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen, (ondergrondse) vuilcontainers, verharding, straatmeubilair, oplaadpalen elektrische voertuigen en water.

21.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, voor zover zij verkeersveiligheid van en/of bereikbaarheid voor de verkeersdeelnemer niet schaden;
  • b. de bouwhoogte van een zendmast bedraagt ten hoogste 40 m;
  • c. de bouwhoogte van geluidswerende voorzieningen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  • d. de bouwhoogte van een overkapping ten behoeve van een (snel)laadstation bedraagt ten hoogste 5 m;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m;
  • f. ramen en deuren van aanliggende bestemmingen mogen in verband met de veiligheid van de verkeersdeelnemer niet draaien over trottoir, fietspad of weg;
  • g. ondergeschikte bouwdelen van aanliggende bestemmingen mogen i.v.m. de bruikbaarheid voor de verkeersdeelnemer niet zijn aangebracht boven trottoir, fietspad en weg;
  • h. de leden f en g zijn niet van toepassing voor zover deze bouwdelen zich bevinden op een hoogte van minimaal 2,30 meter boven trottoir, 2,50 meter boven fietspad en 4,20 meter boven de rijbaan.

21.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in 21.2 onder e. ten einde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toe te staan met een hogere bouwhoogte, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedraagt;
  • b. het bouwwerken geen risico's met zich meebrengt voor de verkeersveiligheid waaronder ook visuele hinder wordt gerekend.

21.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder c van de Wabo, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het maken en/of gebruiken van een uitweg van een perceel naar de (openbare) weg zonder in-/uitritvergunning;
  • b. het gebruiken van de weg of een weggedeelte anders dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.


21.5 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 21.1 en lid 21.4 onder b voor het gebruik van de weg of een weggedeelte anders dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • b. Een omgevingsvergunning bedoeld in lid 21.5 onder a kan worden geweigerd:
    • 1. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
    • 2. indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
    • 3. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • c. Het bevoegd gezag kan in het belang van de openbare orde of de woon-en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van uitstallingen en reclameborden.

  • d. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in lid 21.5 onder a bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.


Artikel 22 Verkeer - Railverkeer

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. railverkeer;
  • b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. de bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidwerende, nuts- , infrastructurele en groenvoorzieningen, bermstroken, taluds en water.

22.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

22.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van portaalconstructies, bovenleidingen, overwegvoorzieningen en masten mag niet meer dan 10 m bedragen gemeten vanaf de bovenkant van de spoorstaaf;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 m bedragen.

22.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder c van de Wabo, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het maken en/of gebruiken van een uitweg van een perceel naar de gronden die gebruikt worden door railverkeer.


 

Artikel 23 Verkeer - Verblijfsgebied

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. in- en uitritten;
  • e. educatief medegebruik;
  • f. extensieve dagrecreatie;
  • g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, reclame-uitingen, (ondergrondse) vuilcontainers, verharding, straatmeubilair, oplaadpalen elektrische voertuigen, nutsvoorzieningen en water.

23.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, voor zover zij verkeersveiligheid van en/of bereikbaarheid voor de verkeersdeelnemer niet schaden;
  • b. de bouwhoogte van geluidswerende voorzieningen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m;
  • d. ramen en deuren van aanliggende bestemmingen mogen i.v.m de veiligheid van de verkeersdeelnemer niet draaien over trottoir, fietspad of weg;
  • e. ondergeschikte bouwdelen van aanliggende bestemmingen mogen i.v.m. de bruikbaarheid voor de verkeersdeelnemer niet zijn aangebracht boven trottoir, fietspad en weg;
  • f. de leden d en e zijn niet van toepassing voor zover deze bouwdelen zich bevinden op een hoogte van minimaal 2,30 meter boven trottoir, 2,50 meter boven fietspad en 4,20 meter boven de rijbaan.

23.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder c van de Wabo, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het maken en/of gebruiken van een uitweg van een perceel naar de (openbare) weg zonder in-/uitritvergunning.

Artikel 24 Water

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud en het herstel van de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het getijdengebied Noordzee;
  • b. de ontwikkeling van de natuurlijke waarden van het getijdengebied Noordzee;
  • c. zee met recreatief medegebruik;
  • d. verkeer te water;
  • e. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  • f. strand;
  • g. educatief medegebruik;
  • h. extensieve dagrecreatie.

24.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2,5 m.

24.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

24.3.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren ter plaatse van oevers:

  • a. het ophogen van gronden;
  • b. het wijzigen van het profiel van de gronden;
  • c. het ontgronden of het afgraven van de gronden.

24.3.2 Het in lid 24.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan;
  • c. noodzakelijk zijn in verband met het normale beheer van de gronden.

24.3.3 De in lid 24.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatkundige en landschappelijke functie van de gronden.

Artikel 25 Wonen - 1

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen;
  • b. aan-huis-gebonden beroepen;
  • c. het herstel en behoud van de aanwezige cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals water, paden en waterhuishoudkundige, groen-, en infrastructurele voorzieningen.

25.2 Bouwregels
25.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op gronden die zijn voorzien van een bouwvlak;
  • b. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • c. een bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' zijn uitsluitend aaneengebouwde woningen toegestaan;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' zijn uitsluitend twee-aaneengebouwde woningen toegestaan;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;
  • g. de goot- en bouwhoogte van aaneengebouwde en twee-aaneen hoofdgebouwen mag ten hoogste respectievelijk 6 m en 9 m bedragen;
  • h. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande hoofdgebouwen mag ten hoogste respectievelijk 5 m en 10 m bedragen;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - gemeenschappelijk wonen': 8 wooneenheden in 1 gebouw;
  • j. onder hoofdgebouwen zijn kelders toegestaan tot een verticale diepte van ten hoogste 3,3 m beneden het peil.

25.2.2 Zomerwoning

Voor het bouwen van een zomerwoning gelden de volgende regels:

  • a. een zomerwoning is uitsluitend toegestaan op binnen het bouwvlak behorende bij het perceel Oosterweg 2c;
  • b. uitsluitend de bestaande oppervlakte en goot- en bouwhoogte is toegestaan.

25.2.3 bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de afstand tussen de bestemming 'Water' en bijbehorende bouwwerken bedraagt ten minste 1 m;
  • b. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,30 m bedragen;
  • c. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 3 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 4,5 m bedragen;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 50% van het zij- en achtererf met een maximum van 60 m² bedragen, met dien verstande dat voor bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 600 m² de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 10% mag bedragen van de oppervlakte van het zij- en achtererf, maar niet meer dan 90 m²;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - gemeenschappelijk wonen' mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan te worden gebouwd
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken ten hoogste 650 m² mag bedragen;
    • 3. de dakhelling mag ten hoogste 80° en ten minste 20° bedragen;
  • g. onder bijbehorende bouwwerken zijn kelders toegestaan tot een verticale diepte van ten hoogste 3,3 m onder het peil.

25.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen die worden gebouwd vóór de voorgevelrooilijn mag ten hoogste 1 m bedragen, voor het overige mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 2 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 6,5 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.

25.3 Specifieke gebruiksregels

De uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep in samenhang met het wonen:

  • a. mag geen onevenredige hinder opleveren voor de woonomgeving;
  • b. mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter en de woonkwaliteit van de woonwijk;
  • c. dient de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat de persoon die de activiteit uitoefent tevens bewoner is van de betreffende woning;
  • d. mag uitsluitend binnen de woning of het bijgebouw, dus inpandig, worden uitgeoefend;
  • e. dient ondergeschikt te zijn aan de woonfunctie, met dien verstande dat:
    • 1. maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de woning mag worden gebruikt voor de bedoelde activiteiten, met een maximum van 45 m²;
    • 2. het genoemde maximum oppervlak, het totaal is van de oppervlakken binnen de woning en de eventueel bij deze woning horende aan-, uit- en bijgebouwen;
  • f. er mag geen reclame gemaakt worden aan of bij het pand, met uitzondering van een klein bord, met een maximum oppervlak van 0,5 m2, voor de mededeling van het beroep, de openingstijden e.d.;
  • g. er mag geen detailhandel plaatsvinden, met uitzondering van een beperkte verkoop als ondergeschikte nevenactiviteit van de beroepsmatige activiteit;
  • h. er mag geen horecabedrijf plaatsvinden;
  • i. het aan-huis-gebonden beroep mag niet zodanige verkeersaantrekkende werking hebben, dat daardoor extra verkeersmaatregelen noodzakelijk worden in het openbaargebied. Indien er een grotere parkeerbehoefte ontstaat dient voldaan te worden aan artikel 43.3 Parkeren.

Tot een strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruik of laten gebruiken van:

  • a. bijgebouwen voor wonen;
  • b. garages anders dan voor opslag ten behoeve van wonen en parkeren van auto's;
  • c. vlaggenmasten ten behoeve van reclame-uitingen;
  • d. bouwwerken voor opslag of verkoop van consumentenvuurwerk;
  • e. bouwwerken voor opslag of verkoop van motorbrandstoffen.

25.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan:

  • a. bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 25.3 om een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit aan huis toe te laten, mits:
    • 1. de bedrijfsmatige activiteit voldoet aan de criteria uit lid 25.3.uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep onder a t/m i;
    • 2. de activiteit valt onder de selectie van bedrijfsmatige activiteiten van de VNG bedrijvenlijst als opgenomen in de bijlage 1 van deze planregels;
    • 3. geen bedrijfsmatige opslag plaatsvindt in de open lucht;
    • 4. wordt uitgeweken naar een andere locatie, zodra de uitoefening van de bedrijfsmatige activiteit aan huis hinderlijk wordt voor de woonomgeving;
  • b. bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 25.3 onder e tot een oppervlak van ten hoogste 55 m² per woning mits:
    • 1. de uitoefening van het aan-huis-gebonden beroep blijft voldoen aan de criteria uit lid 25.3. , met uitzondering van lid 25.3 onder e1;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan woonsituatie en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 26 Wonen - 2

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen;
  • b. aan-huis-gebonden beroepen;
  • c. het behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing ten behoeve van de Stelling van Amsterdam;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen, erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water.

26.2 Bouwregels

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. uitsluitend de bestaande bouwwerken zijn toegestaan;
  • b. de bestaande bouwwerken moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan tot de bestaande oppervlakte en bestaande goot- en bouwhoogte.

26.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 26.2, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden.

26.3.1 Hoofdgebouwen
  • a. het betreft het bouwen van een hoofdgebouw voor het behoud en herstel van de Stelling van Amsterdam;
  • b. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  • c. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goot- en bouwhoogte;
  • d. onder het hoofdgebouwen zijn kelders toegestaan tot een verticale diepte van ten hoogste 3,3 m.

26.3.2 bijbehorende bouwwerken
  • a. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • b. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,30 m;
  • c. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  • d. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  • e. de diepte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken , gemeten vanuit de gevel van het hoofdgebouw waaraan het aangebouwde bijbehorende bouwwerk wordt gebouwd, bedraagt ten hoogste 2,5 m;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 50% van het zij- en achtererf met een maximum van 60 m²;
  • g. de hoogte van balkonhekken op aangebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 1,2 m ten opzichte van de goothoogte van de aangebouwde bijbehorende bouwwerken;
  • h. onder bijbehorende bouwwerken zijn kelders toegestaan tot een verticale diepte van ten hoogste 3,3 m beneden het peil.

26.3.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen die worden gebouwd vóór de voorgevelrooilijn mag ten hoogste 1 m bedragen, voor het overige mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 2 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 6,5 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.

26.4 Specifieke gebruiksregel

De uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep in samenhang met het wonen:

  • a. mag geen onevenredige hinder opleveren voor de woonomgeving;
  • b. mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter en de woonkwaliteit van de woonwijk;
  • c. dient de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat de persoon die de activiteit uitoefent tevens bewoner is van de betreffende woning;
  • d. mag uitsluitend binnen de woning of het bijgebouw, dus inpandig, worden uitgeoefend;
  • e. dient ondergeschikt te zijn aan de woonfunctie, met dien verstande dat:
    • 1. maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de woning mag worden gebruikt voor de bedoelde activiteiten, met een maximum van 45 m² per woning;
    • 2. het genoemde maximum oppervlak, het totaal is van de oppervlakken binnen de woning en de eventueel bij deze woning horende aan-, uit- en bijgebouwen;
  • f. er mag geen reclame gemaakt worden aan of bij het pand, met uitzondering van een klein bord, met een maximum oppervlak van 0,5 m², voor de mededeling van het beroep, de openingstijden e.d.;
  • g. er mag geen detailhandel plaatsvinden, met uitzondering van een beperkte verkoop als ondergeschikte nevenactiviteit van de beroepsmatige activiteit;
  • h. er mag geen horecabedrijf plaatsvinden;
  • i. het aan-huis-gebonden beroep mag niet zodanige verkeersaantrekkende werking hebben, dat daardoor extra verkeersmaatregelen noodzakelijk worden in het openbaargebied. Indien er een grotere parkeerbehoefte ontstaat dient voldaan te worden aan artikel 43.3 Parkeren.

Tot een strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruik of laten gebruiken van:

  • a. bijgebouwen voor wonen;
  • b. garages anders dan voor opslag ten behoeve van wonen en parkeren van auto's;
  • c. vlaggenmasten ten behoeve van reclame-uitingen;
  • d. bouwwerken voor opslag of verkoop van consumentenvuurwerk;
  • e. bouwwerken voor opslag of verkoop van motorbrandstoffen.

26.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan:

  • a. bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 26.4 om een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit aan huis toe te laten, mits:
    • 1. de bedrijfsmatige activiteit voldoet aan de criteria uit lid 26.4.uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep onder a t/m i;
    • 2. de activiteit valt onder de selectie van bedrijfsmatige activiteiten van de VNG bedrijvenlijst als opgenomen in de bijlage 1 van deze planregels;
    • 3. geen bedrijfsmatige opslag plaatsvindt in de open lucht;
    • 4. wordt uitgeweken naar een andere locatie, zodra de uitoefening van de bedrijfsmatige activiteit aan huis hinderlijk wordt voor de woonomgeving;
  • b. bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 26.4 onder e tot een oppervlak van ten hoogste 55 m² per woning mits:
    • 1. de uitoefening van het aan-huis-gebonden beroep blijft voldoen aan de criteria uit lid 26.4. , met uitzondering van lid 26.4 onder e1;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan woonsituatie en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

 

Artikel 27 Leiding - Gas

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van aardgastransportleiding, met een belemmerde strook ter breedte van 5 meter aan weerszijden van de hartlijn ter plaatse van de aanduiding "hartlijn leiding – gas".

Bij samenvallen met andere (dubbel) bestemmingen krijgt de bestemming 'Leiding-Gas' voorrang boven die andere (dubbel) bestemming

27.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 27.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

27.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) (lid  27.2 onder b) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

27.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de aardgastransportleiding.

27.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
27.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Gas zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

27.5.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 27.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 27.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. zijn aan te merken als (graaf)werkzaamheden zoals bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.

27.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 27.5.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en hiertoe vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.

Artikel 28 Leiding - Hoogspanningsverbinding

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding, met een belemmerde strook ter breedte van 30 meter aan weerszijden van de hartlijn ter plaatse van de aanduiding "hartlijn leiding – hoogspanningsverbinding".

28.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 28.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bouwhoogte niet wordt vergroot.

28.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 28.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
28.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van hoog opgroeiende beplantingen en bomen;
  • b. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

28.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 28.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 28.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

28.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 28.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.

Artikel 29 Leiding - Riool

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een rioolleiding, met een belemmerde strook ter breedte van 3 meter aan weerszijden van de hartlijn ter plaatse van de aanduiding "hartlijn leiding – riool".

29.2 Bouwregels

Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:

29.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.

 

29.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
29.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
  • a. Het is verboden om op de gronden, bedoeld in lid 29.1, zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag of anders dan in zo'n vergunning is vastgelegd, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    • 1. het planten van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting, waaronder rietbeplanting;
    • 2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding en ophoging;
    • 3. het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    • 4. het diepploegen;
    • 5. het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    • 6. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
    • 7. het planten van beplantingen of bomen;
    • 8. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere manier ingraven of indrijven van voorwerpen;
    • 9. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • 10. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen.

29.3.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod
  • b. Lid 29.3, sub a geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:
    • 1. plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud of het beheer van de rioolleiding of die nodig zijn voor het in stand houden van de leiding;
    • 2. al in uitvoering waren op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

29.3.3 Voorwaarden voor omgevingsvergunning
  • c. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 29.3, sub a kan alleen worden verleend als:
    • 1. geen schade ontstaat aan de rioolleiding en/of het doelmatige functioneren van de rioolleiding niet in gevaar wordt gebracht;
    • 2. de veiligheid niet in gevaar wordt gebracht;
    • 3. hierover advies is gevraagd van de rioolleidingbeheerder.

Artikel 30 Waarde - Archeologie 1

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

30.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 30.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk dat zonder boor- en graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

30.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
30.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

30.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van lid 30.3.1 is niet van toepassing op gronden die zijn bestemd voor Leiding - Gas en indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 30.2 in acht is genomen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • d. gericht zijn op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden.

30.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 30.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.

Artikel 31 Waarde - Archeologie 2

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

31.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 31.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 60 m2;
    • 3. een bouwwerk dat zonder boor- en graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

31.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
31.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

31.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van lid 31.3.1 is niet van toepassing op gronden die zijn bestemd voor Leiding - Gas en indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 31.2 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van niet meer dan 60 m2;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • e. gericht zijn op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden.

31.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 31.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.

Artikel 32 Waarde - Archeologie 3

32.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

32.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 32.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 500 m2;
    • 3. een bouwwerk dat zonder boor- en graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

32.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
32.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

32.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van lid 32.3.1 is niet van toepassing op gronden die zijn bestemd voor Leiding - Gas en indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 32.2 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van niet meer dan 500 m2;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • e. gericht zijn op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden.

32.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 32.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.

Artikel 33 Waarde - Archeologie 4

33.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

33.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 33.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  • c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 2.500 m2;
    • 3. een bouwwerk dat zonder boor- en graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

33.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
33.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

33.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van lid 33.3.1 is niet van toepassing op gronden die zijn bestemd voor Leiding - Gas en indien de werken en werkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 33.2 in acht is genomen;
  • b. een oppervlakte beslaan van niet meer dan 2.500 m2;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • e. gericht zijn op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden.

33.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 33.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.

Artikel 34 Waarde - Cultuurhistorie

34.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de versterking van de landschap- en cultuurhistorische waarden van het gebied die samenhangen met de Stelling van Amsterdam. Deze waarden komen tot uitdrukking in het historische karakter van het gebied, de aanwezige forten en bunkers en de onderlinge samenhang van de verschillende monumenten en andere cultuurhistorische elementen van het gebied.

De dubbelbestemming ziet op het historische karakter als bedoeld in paragraaf 3.2.2 van de toelichting.

34.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mag ten behoeve van de in lid 34.1 genoemde bestemming niet worden gebouwd;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
    • 1. dit verenigbaar is met behoud, herstel en/of versterking van de cultuurhistorische waarden en kwaliteiten van bestaande bebouwing en de bestaande terreininrichting;
    • 2. dit conform advies van de Monumentencommissie of een daarvoor in de plaats tredende commissie, niet leidt tot een wezenlijke verandering van de aanwezige waarden.

34.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Cultuurhistorie zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het afgraven of ophogen van gronden;
    • 2. het aanleggen, verwijderen, ontgraven en vergraven van dijken en taluds;
    • 3. het aanleggen, veranderen of dempen van waterlopen;
    • 4. het aanleggen van bestratingen of andere oppervlakteverhardingen;
    • 5. het wijzigen van het beloop of het profiel van de weg of het weglichaam door middel van bodemverlaging, afgraving of ophoging dieper/hoger dan 40 cm;
    • 6. het verwijderen, kappen, rooien of beschadigen van bomen of andere houtgewassen hoger dan 1,5 m die ten tijde van de inwerkingtreding van het plan aanwezig zijn;
    • 7. het planten van bomen en andere houtige gewassen, ter plaatse waar deze gronden hiermee niet beplant waren ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    • 8. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse leidingen, constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van voorzieningen voor de verkeersregeling te water, eenvoudige voorzieningen zoals afvalbakken, verkeersborden en dergelijke;
    • 9. de aanleg van oeverbeschoeiing, kaden of aanlegplaatsen.

  • b. Het verbod van lid 34.3. onder a is niet van toepassing op gronden die zijn bestemd voor Leiding - Gas en/of werken of werkzaamheden die:
    • 1. normaal onderhoud, beheer en gebruik ten dienste van de bestemming betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
    • 3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

  • c. Voorwaarde voor een omgevingsvergunning
    • 1. De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 34.3 onder a zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de landschap- en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, hetgeen door de aanvrager wordt aangetoond met een schriftelijk advies van een deskundige inzake cultuurhistorie en landschap.

Artikel 35 Waarde - Geomorfologie

35.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ´Waarde - Geomorfologie´ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en instandhouding van het aardkundige monument.

35.2 Bouwregels

Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:

35.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.

35.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

35.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Geomorfologie' onder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, aan te leggen, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • b. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  • c. het winnen van delfstoffen en het uitvoeren van werkzaamheden om tot exploitatie van delfstoffen te geraken;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse leidingen.

35.3.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod

Het verbod van lid 35.3.1 is niet van toepassing op gronden die zijn bestemd voor Leiding - Gas en/of werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

35.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 35.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door herstellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 36 Waterstaat - Waterbergingsgebied

36.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterberging, met dien verstande dat bij wateroverlast de regels van deze bestemming vóór de regels gaan die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

36.2 Bouwregels

Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels:

36.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bruggen mag niet meer dan 3,5 m bedragen vanaf het waterpeil;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.

Artikel 37 Waterstaat - Waterkering

37.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de waterkering.

37.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 37.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het maaiveld, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

37.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 37.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad, hetgeen ter advisering wordt voorgelegd aan de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 38 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 39 Algemene gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken c.q. gebouwen of delen daarvan ten behoeve van een seksinrichting;
  • b. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. het gebruik van de gronden voor het opslaan van kampeermiddelen, roei-, motor- en zeilboten en al of niet gedemonteerde strandhuisjes.

Artikel 40 Algemene bouwregels

40.1 Waterlopen

Ten aanzien van waterlopen dient een bebouwingsafstand van ten minste 1,50 m in acht te worden genomen.

40.2 Afstand tussen bouwwerken
  • a. Ter voorkoming van vervuiling en ongedierte dienen bouwwerken aaneengesloten te worden gebouwd dan wel met een tussenruimte van minimaal 1 m.

  • b. Afgeweken kan worden van het bepaalde onder a indien op afdoende wijze kan worden voorzien in reiniging van de tussenruimten tussen bouwwerken.


Artikel 41 Algemene aanduidingsregels

41.1 Veiligheidszone - lpg
  • a. Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone – lpg” zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege de aanwezigheid van een risicovolle inrichting.

  • b. Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone – lpg” geldt voor het bouwen van bouwwerken de volgende regel:

  • anders dan in de basisbestemming is bepaald, mogen op de in lid 41.1, sub a bedoelde gronden geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.

  • c. Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 41.1, sub b en toestaan dat kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, mits het groepsrisico aan de hand van een kwantitatieve risicoanalyse wordt afgewogen.

  • d. Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone – lpg” worden in ieder geval de volgende gebruiksvormen aangemerkt als strijdig met deze aanduiding:

  • het gebruik van gronden en bouwwerken als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object.

  • e. Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 41.1, sub d en toestaan dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object, mits het groepsrisico aan de hand van een kwantitatieve risicoanalyse wordt afgewogen.

  • f. Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de aanduiding “veiligheidszone – lpg” te verwijderen. Hierbij geldt de volgende voorwaarde:

  • de betreffende risicovolle inrichting ter plaatse is beëindigd.

41.2 Geluidzone - Industrie

Het oprichten van woningen, bedrijfswoningen hieronder begrepen, is slechts toegestaan indien de geluidsbelasting van de gevel als gevolg van industrielawaai, mede aanduiding 'Geluidzone-Industrie', niet meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A), dan wel voldoet aan de op grond van de Wet geluidhinder verleende hogere grenswaarde.

41.3 Milieuzone - Waterwingebied

41.3.1 De voor 'Milieuzone - Waterwingebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen(en), mede bestemd voor de exploitatie en de bescherming van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening.

41.3.2 In afwijking van het bepaalde bij de basisbestemming mogen op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een hoogte van maximaal 1 m.

41.3.3 Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met

inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

41.3.4 Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 41.3.3 met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels. Afwijking wordt verleend indien de belangen van de waterwinning niet onevenredig wordt geschaad.

41.3.5 Alvorens omtrent het verlenen van de afwijking te beslissen, winnen bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterwinningswerken.

Artikel 42 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan afwijken van de bepalingen van het plan voor geringe afwijkingen, welke in het belang zijn van een ruimtelijke of technische beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of werken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking niet meer dan 2 m bedraagt.

Artikel 43 Overige regels

43.1 Werking wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wetten, verordeningen of enige andere algemeen verbindende regeling, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

43.2 De bestaande situatie

Wanneer een bestaand gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde:

  • a. een grotere goothoogte;
  • b. een grotere bouwhoogte;
  • c. een grotere oppervlakte;
  • d. een grotere dakhelling;
  • e. een kleinere dakhelling;

heeft dan in de bouwregels in de van toepassing zijnde bestemming is toegestaan, dan zal:

  • 1. de goothoogte ten hoogste de bestaande goothoogte;
  • 2. de bouwhoogte ten hoogste de bestaande bouwhoogte;
  • 3. de oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte;
  • 4. de dakhelling ten hoogste de bestaande dakhelling;
  • 5. de dakhelling ten minste de bestaande dakhelling,

bedragen.

43.3 Parkeren
  • a. onverminderd het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 26 dient bij de oprichting van een nieuw bouwwerk, de vergroting van een bestaand bouwwerk en/of de verandering in functie op het bijbehorende bouwperceel, te worden voorzien in parkeerplaatsen volgens de volgende regeling, hiertoe dient op tekening te worden aangegeven waar welke functie zich binnen het bouwwerk bevindt:

Wonen    
Zorgeenheid/kamerverhuur   0,6 (incl. bezoeknorm 0,3)  
Seniorenwoning   1,0 (incl. bezoeknorm 0,3)  
Woningen:    
- Woning < 80 m2    1,6 (incl. bezoeknorm 0,3)  
- Woning 80-110 m2    1,8 (incl. bezoeknorm 0,3)  
- Woning > 110 m2    2,0 (incl. bezoeknorm 0,3)  
Bedrijven en kantoren per 100 m2 bvo    
Loods/opslag   0,9  
Industrie, bouw en transport   1,5  
Bedrijfsverzamelgebouw   1,4  
Garage/servicestation   3,2  
Autoshowroom   1,0  
Laboratorium (3 à 4 arbeidsplaatsen/100 m2)   2,8  
Kantoorfuncties   2,0  
Horeca per 100 m2 bvo    
Cafe, bar, cafetaria   6,0  
Restaurants   13,0  
Discotheek   6,0  
Hotel , Bed & Breakfast   1,3 per kamer  
Winkels en detailhandel per 100 m2 bvo    
Winkels, detailhandel   4,0  
Supermarkt   4,0  
Wijkverzorgend winkelcentrum > 2500 m2    3,0  
Buurtverzorgend winkelcentrum < 2500 m2    2,5  
Doe-het-zelf, bouwmarkt, tuincentrum   2,5  
Showroom (meubels, keukens etc..)   1,5  
Onderwijs    
Kinderdagverblijf   0,8 per arbeidsplaats excl halen/brengen  
Basisonderwijs   1,0 per leslokaal excl halen/brengen  
Voortgezet onderwijs   1,0 per leslokaal incl halen/brengen  
Hoger onderwijs (MBO/HBO)   5,0 per leslokaal incl halen/brengen  
Halen/brengen   0,0833 x aantal leerlingen (25% leerlingen per auto, bezettingsgraad 1,5, ongelijktijdigheidsfactor 0,5)  
Sociaal Cultureel en Zorg per 100 m2 bvo    
Museum, bibliotheek   1,0  
Schouwburg, theater, concertzaal   3,0  
Arts, maatschap, therapeut   2,0 per behandelkamer  
Overig sociaal-medisch   0,6  
Sport en recreatie per 100 m2 bvo    
Gymnastieklokaal   2,5  
Sportschool/-studio   3,5  
Sporthal   2,7  
Squashbaan   1,5 per baan  
Tennisbaan   3,0 per baan  
Sportveld   18,0 per hectare + 0,2 per zitplaats  
Speel- en ligweide   0,25 per bezoeker  
Zwembad   9,0 per 100 m2 bassin + 0,45 per arb.pl  
Manege   0,5 per box  
Bowlingbaan, biljartzaal   2,0 per baan/tafel  

  • b. bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen volgens lid 43.3 onder a, worden de ten tijde van het rechtskracht krijgen van dit plan door parkeerplaatsen in gebruik zijnde, of voor parkeerplaatsen geplande gronden, buiten beschouwing gelaten;
  • c. voor zover er door het oprichten van nieuwe bouwwerken of het vergroten van bestaande bouwwerken, parkeerplaatsen verloren gaan, dienen deze in gelijke omvang te worden gecompenseerd. De te compenseren parkeerplaatsen worden toegevoegd aan het onder lid a genoemde aantal. Deze compensatie is niet van toepassing indien voldaan blijft worden aan de normatieve parkeerbehoefte volgens lid a.
  • d. bij de eindberekening dient het aantal parkeerplaatsen naar boven te worden afgerond op hele parkeerplaatsen;
  • e. voor niet onder artikel 43.3 onder a genoemde functies geldt de parkeernorm zoals opgenomen in het Heemskerkse Parkeerbeleidsplan, voor zover hierin niet opgenomen wordt gebruik gemaakt van de parkeerkencijfers als aangegeven in de CROW-publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeergeneratie", oktober 2012, waarbij wordt uitgegaan van het gemiddelde van de waarde in de kolommen "buitengebied" van de rij "matig stedelijk";
  • f. fet bevoegd gezag wijkt af van de hierboven aangegeven parkeernormen indien niet aannemelijk kan worden gemaakt dat de gestelde normen voldoen aan de te verwachten parkeerbehoefte bij het betreffende gebruik. In dat geval of bij het ontbreken van normen zal aannemelijk moeten worden gemaakt dat in de te verwachte parkeerbehoefte voorzien kan worden;
  • g. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 43.3 onder a indien:
    • 1. het gebruik niet wijzigt en
    • 2. de uitbreiding niet meer bedraagt dan 100 m² brutovloeroppervlakte dan wel 10% van de totale brutovloeroppervlakte indien dit meer is dan 100 m² en
    • 3. is aangetoond dat als gevolg van de uitbreiding de parkeerbehoefte niet toeneemt;
  • h. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 42.3 onder a indien op het bouwperceel redelijkerwijs geen gronden (meer) beschikbaar kunnen worden gehouden ten behoeve van een parkeerplaats en in voldoende mate binnen redelijke afstand van het bouwperceel in parkeerplaatsen is of kan worden voorzien; dit dient te worden aangetoond op de weekmomenten met de hoogste parkeerdruk, waarbij als redelijke afstand 100 meter vanaf de toegang van de bebouwing wordt gehanteerd;
  • i. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 43.3 onder a, indien de parkeerdruk voor derden niet toeneemt door de realisatie van de nieuwe bebouwing of het nieuwe gebruik;
  • j. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 43.3 onder a, indien op grond van de parkeernorm zoals opgenomen in het Heemskerkse Parkeerbeleidsplan (voor zover hierin niet opgenomen wordt gebruik gemaakt van de parkeerkencijfers als aangegeven in de CROW-publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeergeneratie", oktober 2012, waarbij wordt uitgegaan van het gemiddelde van de waarde in de kolommen "buitengebied" van de rij "matig stedelijk"), een minder aantal parkeerplaatsen is vereist;
  • k. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 43.3 onder a, indien uitbreiding van de bebouwing niet leidt tot een grotere parkeerbehoefte;
  • l. Voor het parkeren bij woningen op eigen terrein worden de berekeningsaantallen gehanteerd zoals opgenomen in het Heemskerkse Parkeerbeleidsplan, voor zover hierin niet opgenomen wordt gebruik gemaakt van de berekeningsaantallen als aangegeven in de CROW-publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeergeneratie", oktober 2012, tabel 7, pagina 92;
  • m. Wanneer bij de berekening van de parkeerbehoefte gebruik wordt gemaakt van balansparkeren, worden de aanwezigheidspercentages gehanteerd zoals aangegeven in het Heemskerkse Parkeerbeleidsplan, voor zover hierin niet opgenomen wordt gebruik gemaakt van de aanwezigheidspercentages als aangegeven in de CROW-publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeergeneratie", oktober 2012, tabel 8, pagina 93;
  • n. bij publieke voorzieningen zoals bioscoop, bibliotheek en gemeentehuis moet minimaal 5% van de parkeerplaatsen algemene gehandicapten parkeerplaatsen zijn. Deze parkeerplaatsen moeten zo dicht mogelijk bij de ingang van het gebouw liggen, op een afstand van maximaal 100 meter;
  • o. bij openbare parkeerterreinen moet per 50 gewone parkeerplaatsen één voor mindervaliden aangepaste parkeerplaats zijn, dit aantal wordt naar boven afgerond;
  • p. het bevoegd gezag kan afwijken van de aantallen en oppervlaktematen van lid 43.3 onder a en onder e, indien blijkt dat de genoemde normen niet meer volstaan om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte;
  • q. het bevoegd gezag kan afwijken van de publicatienummer van de Parkeerkencijfers van het CROW (zoals genoemd in lid 43.3 onder e, i, k en l, indien hiervan een nieuwe vervangende editie is verschenen;
  • r. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 43.3 onder a indien de parkeerbehoefte voor het betreffende bouwwerk voldoet aan de uitgangspunten als vastgelegd in het Heemskerkse Parkeerbeleidsplan;
  • s. de onder a genoemde parkeerbehoefte voor bezoekers van 0,3 dient openbaar toegankelijk te zijn voor derden en als dusdanig herkenbaar;
  • t. bij horeca geldt voor de bijhorende terrassen een gelijke parkeernorm, met dien verstande dat deze parkeernorm alleen van toepassing is op het terrasoppervlak minus het consumptieoppervlak van de betreffende horecafunctie.

43.4 Fietsparkeren
  • a. Onverminderd het bepaalde in de vorige artikelen dient bij:
    • 1. de oprichting van een nieuw gebouw - niet zijnde een woning of woongebouw;
    • 2. de vergroting van een bestaand gebouw - niet zijnde een woning of woongebouw; en/of
    • 3. de verandering in functie van een gebouw - niet ziende een woning of woongebouw;


in het gebouw of op het daartoe behorende terrein te worden voorzien in voldoende fietsparkeerplaatsen, hiertoe dient op tekening te worden aangegeven waar welke functie zich binnen het bouwwerk bevindt. Voor de bepaling hiervan dient gebruik te worden gemaakt van het overzicht fietsparkeerkencijfers zoals opgenomen in publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie", CROW oktober 2012, blz.99 tot en met blz.102.

  • b. Bij horeca geldt voor de bijhorende terrassen een gelijke fietsparkeernorm, met dien verstande dat deze fietsparkeernorm alleen van toepassing is op het terrasoppervlak minus het consumptieoppervlak van de betreffende horecafunctie.

  • c. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de fietsparkeerkencijfers van artikel 43.4 lid a indien blijkt dat de genoemde normen niet meer volstaan om te kunnen voorzien in de fietsparkeerbehoefte.

  • d. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 43.4 onder a indien de fietsparkeerbehoefte voor het betreffende bouwwerk voldoet aan de uitgangspunten als vastgelegd in het Heemskerkse Parkeerbeleidsplan.
  • e. De bedoelde fietsparkeerplaatsen dienen tenminste 0,60 m bij 2 m te bedragen.

  • f. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 43.4 onder a indien op het bouwperceel redelijkerwijs geen gronden (meer) beschikbaar kunnen worden gehouden ten behoeve van het fietsparkeren en in voldoende mate binnen redelijke afstand van het bouwperceel in fietsparkeren is of kan worden voorzien; waarbij als redelijke afstand 50 m vanaf de toegang van de bebouwing wordt gehanteerd.


43.5 Laden en lossen
  • a. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het daarbij behorende, onbebouwd blijvende terrein.

  • b. De verplichting tot het hebben van een ruimte voor laden of lossen volgens onder a, is niet van toepassing indien ten tijde van het rechtskracht krijgen van dit plan voor het gebouw met het dan geldende gebruik geen laad- of losruimte op eigen terrein aanwezig was.

  • c. Het is niet toegestaan op eigen perceel laad- en losruimte aan te leggen voor de (doorgetrokken) voorgevellijn. Het bevoegd gezag kan bij de omgevingsvergunning hiervan afwijken indien geen afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige uitstraling van de omgeving en de verkeersveiligheid.

  • d. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in onder a indien:
    • 1. op het bouwperceel redelijkerwijs geen gronden (meer) beschikbaar kunnen worden gehouden ten behoeve van laden en lossen en in voldoende mate binnen redelijke afstand van het bouwperceel in laad en losmogelijkheden is of kan worden voorzien; dit dient te worden aangetoond op de weekmomenten met de hoogste parkeerdruk;
    • 2. het voldoen aan deze bepaling door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; en
    • 3. derden hierdoor geen onevenredige hinder ondervinden.

43.6 Uitwegen
  • a. Indien op een perceel parkeervoorzieningen, als bedoeld in lid 43.3 onder a, dan wel laad- en losmogelijkheden, als bedoeld in lid 43.5 onder a, zijn aangebracht, kan het betreffende perceel te worden voorzien van een in-/uitrit naar de openbare weg.

  • b. De aanleg en de aanwezigheid van een uitweg mogen in fysiek opzicht niet tot een verslechtering van de bestaande verkeerssituatie leiden dan wel voor beheertechnische problemen zorgen.

  • c. Het is niet toegestaan een in-/uitrit te hebben ten behoeve van de onder a genoemde parkeervoorzieningen en/of laad- en losmogelijkheden, indien hierdoor bestaande groenvoorzieningen onevenredig worden aangetast, tenzij het voldoen aan deze bepaling door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit en derden hierdoor geen onevenredige hinder ondervinden.

  • d. Het is niet toegestaan een in-/uitrit te maken of te gebruiken ten behoeve van een parkeervoorziening en/of laad- en losmogelijkheden zonder het hebben van een omgevingsvergunning. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning hiervoor alleen weigeren indien afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. de bruikbaarheid, en het doelmatig gebruik van de weg;
    • 3. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en erven.

  • e. Het is niet toegestaan meerdere in- en/of uitritten te hebben ten behoeve van de onder a genoemde parkeervoorzieningen en/of laad- en losmogelijkheden. Het bevoegd gezag kan bij de omgevingsvergunning hiervan afwijken indien geen afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. de bruikbaarheid, en het doelmatig gebruik van de weg;
    • 3. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en erven.

  • f. Indien de parkeervoorziening als genoemd in artikel 43.3 onder a bereikbaar is middels een hellingbaan dan dient het einde van de hellingbaan minimaal 5 m van af de perceelsgrens te zijn gelegen, opdat hier een opstelplek is voor een personenauto, alvorens deze gebruik zal gaan maken van de openbare weg. Het bevoegd gezag kan bij de omgevingsvergunning hiervan afwijken indien geen afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid.


Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 44 Overgangsrecht

44.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

44.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 45 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het Bestemmingsplan Heemskerk Buitengebied 2015'.