direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied Zeevang 2016
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0385.BuitengebiedZ2016-VG02

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Buitengebied Zeevang 2016 met identificatienummer NL.IMRO.0385.BuitengebiedZ2016-VG02 van de gemeente Edam-Volendam.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanbouw:

een bijbehorend bouwwerk, dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.6 aan huis verbonden bedrijf:

een bedrijf dat in een (gedeelte van) een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruik(st)er van de woning, en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is.

1.7 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.8 aanlegplaats:

een ruimte die door een vaartuig voor niet meer dan 48 uur, uitsluitend ten behoeve van het aanmeren, in beslag wordt genomen.

1.9 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.10 afmeerplaats/-locatie:

een locatie voor het aanleggen van vaartuigen in een bevaarbaar water grenzend aan een openbaar gebied (wegen, groen, e.d.), ten dienste van een overstapgelegenheid (bijvoorbeeld in verband met een kanoroute) en/of een kortstondig verblijf (bijvoorbeeld in verband met de toervaart).

1.11 agrarisch bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat blijkens zijn aard en indeling voor een agrarisch bedrijf is bestemd, met uitzondering van agrarische bedrijfswoningen en kassen.

1.12 agrarische bedrijven:

bedrijven gericht op uitsluitend veehouderij- en weidebedrijven bestaande uit melk- of zoogvee-, schapen- en geiten(melk)houderijen, mits de exploitatie van deze bedrijven geheel of grotendeels gebonden is aan ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden.

1.13 agrarisch deeltijdbedrijf:

een bedrijf waar de agrarische bedrijfsactiviteiten geen volledige en constante bezetting van één arbeidskracht vereisen en daarnaast een ondergeschikt (hoofd)inkomen opleveren.

1.14 agrarisch hulpbedrijf:

een bedrijf dat overwegend deelbewerking verricht ten behoeve van de agrarische productie.

1.15 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.16 bebouwingsgebied:

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.

1.17 bebouwingspercentage:

het percentage van het bouwvlak, of indien geen bebouwingsgrenzen zijn aangegeven, het percentage van het bestemmingsvlak, dat mag worden bebouwd met gebouwen.

1.18 bed&breakfast

het bieden door de bewoner van recreatief nachtverblijf in de vorm van logies en ontbijt in of bij een woning, waarbij in de ruimte die gebruikt wordt voor bed & breakfast geen zelfstandige kookgelegenheid aanwezig is.

1.19 bedrijf

een bedrijf dat gericht is op het vervaardigen van producten zoals genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, niet zijnde detailhandel, kantoor, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening, hotel en horeca.

1.20 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat blijkens zijn aard en indeling een voor bedrijven bruikbare ruimte omvat.

1.21 bedrijfsvloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een (dienstverlenend) bedrijf of instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.22 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw, of op een terrein, kennelijk bestemd voor één of meer personen, wiens/wier huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.

1.23 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.

1.24 bestaand:
  • 1. bij bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  • 2. bij gebruik: ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod.
1.25 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.26 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.27 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.28 bijgebouw:

een bijbehorend bouwwerk, in de vorm van een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.29 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.30 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.31 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.32 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.33 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.34 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.35 buitenbak:

een onoverdekte, al dan niet omheinde ruimte, kennelijk aangelegd en ingericht ten behoeve van de beoefening van de paardensport.

1.36 cultuurhistorische waarden:

de waarden van een terrein waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden.

1.37 dagrecreatie:

recreatief buitenverblijf, uitgezonderd recreatief nachtverblijf, dat in hoofdzaak gericht is op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, schaatsen, paardrijden, surfen en zwemmen.

1.38 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.39 escortbedrijf:

een natuurlijk persoon, groep van personen of rechtspersonen die bedrijfsmatig of in een omvang alsof het bedrijfsmatig is prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in een bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.

1.40 extensief recreatief medegebruik:

recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten (met uitzondering van rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair), dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden.

1.41 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.42 geurgevoelige object:

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

1.43 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.44 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, waaronder een discotheek, feestzaal en partyboerderij.

1.45 kaakberg

gebouw met pyramidaal dak op palen met vierkante plattegrond.

1.46 kampeermiddelen:

tent, tentwagen, kampeerauto of (toer)caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig, of gewezen voertuig of gedeelten daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde en waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning is vereist; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf dan wel voor nachtverblijf van personeel werkzaam op de kampeerplaats waar deze onderkomens of voertuigen zijn geplaatst.

1.47 kamperen:
  • a. het houden van recreatief nachtverblijf in een kampeermiddel of in een bouwwerk dat ter beschikking is gesteld voor het houden van een recreatief nachtverblijf, niet zijnde een hotel, een pension of een woning anders dan een zomerhuis;
  • b. het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen.
1.48 kamperen bij de boer:

het "kleinschalig" kamperen nabij agrarische (bij)gebouwen waarbij de kampeermiddelen middels beplanting aan het oog zijn onttrokken.

1.49 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken of trekken, vermeerderen of opkweken van vruchten, bloemen, groenten of planten. Hieronder worden tevens verstaan boog- en gaaskassen.

1.50 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden.

1.51 landschappelijke en aardkundige waarden:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beinvloeding van de levende en niet-levende natuur.

1.52 ligplaats:

een ruimte welke door een woonschip, woonark of recreatie- of pleziervaartuig – al dan niet met tussentijdse onderbrekingen – permanent wordt ingenomen.

1.53 logeren bij de boer:

gebruik van (leeggekomen) agrarische opstallen voor de verhuur van logies en ontbijt.

1.54 logiesaccommodatie:

een bedrijf dat uitsluitend tot doel heeft het verstrekken van logies per nacht en voor langere tijd.

1.55 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.56 onderkomens:

voor verblijf geschikte – al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken – voertuigen, vaartuigen, arken, toercaravans, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten.

1.57 ondergeschikte horeca:

horeca dat in functioneel en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan de ingevolge de bestemming toegestane hoofdfunctie.

1.58 paardenfokkerij/ -houderij:

bedrijven gericht op het fokken van paarden voor hetzij de inzet voor eigen fokkerij, hetzij voor verkoop, niet zijnde het houden van manege- of pensionpaarden.

1.59 paardenpension:

bedrijfsmatige activiteit gericht op het bieden van stallingsruimte voor ten hoogste 25 paarden, alsmede op het trainen, africhten en/of verzorgen van paarden, een en ander niet zijnde een manege of manege-activiteiten.

1.60 peil:

hoofdgebouw:

  • 1. de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang van een gebouw;
  • 2. indien de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de door burgemeester en wethouders vastgestelde hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw of zoals dit ten tijde van het ter inzageleggen van het ontwerp van dit plan aanwezig was;

bijgebouw:

de hoogte als voor het (hoofd)gebouw geldt of indien er sprake is van een hoogteverschil in het terrein, bijvoorbeeld talud, de door burgemeester en wethouders vastgestelde hoogte van het terrein, in relatie met de hoogte van de bebouwing op het naburige erf.

1.61 perceelsgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.62 raam- en straatprostitutie:

een vorm van prostitutie waarbij door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie worden bewogen, uitgenodigd, dan wel aangelokt.

1.63 recreatie- of pleziervaartuig:

elke vaar- of drijftuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd voor recreatiedoeleinden.

1.64 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie.

1.65 recreatiewoning

een gebouw, niet zijnde een caravan of andere constructie op wielen zijnde , uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief verblijf door personen die hun hoofdverblijf elders hebben; onder recreatief verblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon gezin of andere groep van personen;

1.66 reëel agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan vast staat dat het bedrijf, in ieder geval op afzienbare termijn, een substantieel aandeel levert in iemands inkomstenvorming waarbij veebezetting, grondareaal en tijdsbesteding worden meegewogen.

1.67 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke besloten ruimte, hieronder wordt mede begrepen een voer- of vaartuig, waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof het bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoning van pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, bioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.68 sekswinkel:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd.

1.69 stacaravan:

een caravan, die als gebouw valt aan te merken, maar waarvoor ingevolge het bepaalde in de Woningwet geen bouwvergunning is vereist.

1.70 stolpwoning

van oorsprong voor agrarische doeleinden (inclusief wonen) opgericht gebouw op een vierkante plattegrond, bestaande uit één bouwlaag met pyramidaal dak, dat rust op een constructie van poeren en dwarsbalken.

1.71 straatmeubilair:

de op of bij een weg behorende bouwwerken en constructies, te weten abri’s, telefooncellen, gedenktekens, reclamezuilen of -vitrines, gasregelkastjes, brandkranen, straatverlichtingpalen, bloembakken, zitbanken, urinoirs, parkeermeters, stadsplattegronden, verkeersborden en -zuilen, brievenbussen, bushalteaanduidingen, verkeerslichten, rijwielstandaards of -klemmen, papierbakken, spelstimulerende objecten e.d.

1.72 tuinbouwbedrijven:

bedrijven gericht op uitsluitend het kweken van (sier)gewassen.

1.73 uitbouw:

een bijbehorend bouwwerk, dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.74 veredelingsbedrijven:

pelsdierhouderijen, varkensfokkerijen en varkensmesterijen, kalverfokkerijen en kalvermesterijen, pluimveehouderijen, champignonkwekerijen, witloftrekkerijen en bedrijven gericht op soortgelijke daarmede gelijk te stellen teelten, voor zover al deze bedrijven geheel of hoofdzakelijk niet afhankelijk zijn van de opbrengst van de bij het bedrijf behorende gronden.

1.75 volwaardig agrarisch bedrijf:

van een volwaardig agrarisch bedrijf is sprake wanneer het aan tenminste één arbeidskracht volledige werkgelegenheid en een aanvaardbaar inkomen biedt.

1.76 voorgevelrooilijn:
  • a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  • b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.
1.77 vrije beroepsuitoefening in woningen:

een dienstverlenend beroep, dat in een woning of bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.78 wellness:

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op ontspanning, verzorging en beauty, waaronder bijvoorbeeld een spa, sauna.

1.79 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.80 woonschip:
  • 1. elke vaar- of drijftuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als of te oordelen naar zijn constructie en/of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd tot dag- en/of nachtverblijf van één of meer personen;
  • 2. een vaar- of drijftuig als bedoeld onder 1, in aanbouw of een het casco daarvan;
  • 3. elke vaar- of drijftuig, waarin of waarop bedrijfsmatige of soortgelijke activiteiten worden uitgeoefend of dat daartoe is ingericht;
  • 4. de overblijfselen van een vaar- of drijftuig als bedoeld onder 1 tot en met 3.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van scheidingsmuren.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 vloeroppervlakte van woningen:

de oppervlakte van de voor bewoning bestemde vertrekken van een woning, waaronder mede worden verstaan keukens en slaapvertrekken. Niet meegerekend worden gangen, toiletten, bad- en doucheruimten, alsmede ingebouwde bergingen en vlieringen, die gebruikt worden als berging.

2.7 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.8 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Paardenfokkerij

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Paardenfokkerij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het fokken van paarden voor hetzij de inzet voor eigen fokkerij, hetzij voor verkoop;
  • b. bedrijfswoningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' voor een paardenhouderij;
  • d. het behoud, herstel en de ontwikkeling van natuurlijke waarden.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van deze bestemming, bouwwerken worden gebouwd, waarvoor de volgende regels gelden:

  • a. per bouwvlak mag niet meer dan één bedrijfswoning worden gebouwd, mits daarvoor of gelijktijdig de bij hetzelfde bedrijf behorende bedrijfsgebouwen zijn of worden voltooid en deze bedrijfsgebouwen een gezamenlijke inhoud hebben van niet minder dan 1.000 m3 en met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de voorgevel van de bedrijfswoning wordt in de voorgevelrooilijn gebouwd;
    • 2. in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt dat Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, de bedrijfswoning op de hoeken - over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil - moet worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn;
    • 3. de goothoogte en bouwhoogte van een bedrijfswoning niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 5,5 meter en 9 meter, met uitzondering van stolpboerderijen/woningen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 15 meter;
    • 4. de voorgevelbreedte niet minder mag bedragen dan 6 meter;
    • 5. de bedrijfswoning dient van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 45° en niet meer dan 70karakterisitiek °;
    • 6. de inhoud van een woning niet meer mag bedragen dan 715 m3, indien er sprake is van een stolpboerderij/-woning met de aanduiding 'karakteristiek', mag de inhoud niet meer bedragen dan 1.500 m3;
    • 7. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - kaakberg' mogen bouwwerken:
      • voor woondoeleinden en als bijgebouw worden gebruikt;
      • geen grotere oppervlakte hebben dan 100 m2;
      • geen hogere bouwhoogte hebben dan 12 meter;
  • b. bij elke bedrijfswoning mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. in geval van een bebouwingsgebied kleiner of gelijk aan 100 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 50% van het bouwperceel verminderd met de oppervlakte van de woning tot een maximum van 60 m2;
    • 2. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 60 m2 vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
    • 3. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2;
    • 4. de goothoogte en nokhoogte van een bijgebouw niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3 meter en 6 meter;
    • 5. bijgebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°;
    • 6. de afstand van een gebouw tot de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan niet minder mag bedragen dan 3 meter;
  • c. bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de goothoogte en bouwhoogte van een gebouw niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 6 meter en 9 meter;
    • 2. de gebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 15° en niet meer dan 60°;
    • 3. de afstand van een gebouw tot de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan niet minder mag bedragen dan 5 meter;
    • 4. de bouwhoogte van de hierna te noemen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan de vermelde maten:
      • ruwvoedersilo's: 15 meter;
      • mestsilo’s: 5 meter en een maximale inhoud van 750 m3;
      • erfafscheidingen: 2 meter;
      • overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 6 meter.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder a1 en a2 ten dienste van bedrijfswoningen, voor:

  • a. gedeelten van naar de weg gekeerde gevels;
  • b. gevallen, waarin de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan;
  • b. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben in enigerlei vorm van andere al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen en materialen, anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het bedrijf;
  • c. het gebruik van bedrijfsgebouwen ten behoeve van veredelingsactiviteiten;
  • d. het houden van manege- of pensionpaarden;
  • e. het gebruik als manege;
  • f. het gebruik ten behoeve van het logeren bij de boer.
3.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden om ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:
    • 1. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan;
    • 2. waarvoor ten tijde van het inwerking treden van dit bestemmingsplan reeds vergunning voor het slopen is verleend;
    • 3. welke voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een vergunning voor het bouwen is verleend ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders.
  • c. De onder a bedoelde vergunning kan worden verleend indien met de sloopactiviteiten de beeldbepalende c.q. kenmerkende elementen van het cultuurhistorisch waardevolle bouwwerk niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord.

Artikel 4 Agrarisch - Tuinbouw

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Tuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van tuinbouwbedrijven gericht op het kweken van (sier)gewassen;
  • b. bedrijfswoningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kas' voor kassen;
  • d. het behoud, herstel en de ontwikkeling van natuurlijke waarden.
4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van deze bestemming, bouwwerken worden gebouwd, waarvoor de volgende regels gelden:

  • a. bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij geldt dat per bouwvlak ten hoogste één agrarische bedrijfswoning mag worden gebouwd, mits daarvoor of gelijktijdig de bij hetzelfde agrarisch bedrijf behorende agrarische bedrijfsgebouwen zijn of worden voltooid en deze agrarische bedrijfsgebouwen een gezamenlijke inhoud hebben van niet minder dan 1.000 m3, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de voorgevel van de bedrijfswoning wordt in de voorgevelrooilijn gebouwd;
    • 2. in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt dat indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, de bedrijfswoning op de hoeken - over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil - moet worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn;
    • 3. de goothoogte en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 5,5 meter en 9 meter;
    • 4. de voorgevelbreedte niet minder mag bedragen dan 6 meter;
    • 5. de agrarische bedrijfswoning dient van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 45° en n iet meer dan 70°;
    • 6. de inhoud van een woning niet meer mag bedragen dan 715 m3, indien sprake is van een stolpwoning ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'mag de inhoud niet meer bedragen dan 1.500m3;
    • 7. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - kaakberg' mogen bouwwerken:
      • voor woondoeleinden en als bijgebouw worden gebruikt;
      • geen grotere oppervlakte hebben dan 100 m2;
      • geen hogere bouwhoogte hebben dan 12 meter;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a, is ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', geen bedrijfswoning toegestaan;
  • c. bij elke agrarische bedrijfswoning mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. in geval van een bebouwingsgebied kleiner of gelijk aan 100 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 50% van het bouwperceel verminderd met de oppervlakte van de woning tot een maximum van 60 m2;
    • 3. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 60 m2 vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
    • 4. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2;
    • 5. de goothoogte en nokhoogte van een bijgebouw niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3 meter en 6 meter;
    • 6. bijgebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°;
    • 7. de afstand van een gebouw tot de voorgevel van de agrarische bedrijfswoning of het verlengde daarvan niet minder mag bedragen dan 3 meter;
  • d. agrarische bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. agrarische bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. de goothoogte en nokhoogte van een bedrijfsgebouw mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 4 meter en 7 meter;
    • 3. de bedrijfsgebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 15° en niet meer dan 60°;
    • 4. de afstand van een gebouw tot de voorgevel van de agrarische bedrijfswoning of het verlengde daarvan niet minder mag bedragen dan 5 meter;
    • 5. de bouwhoogte van de hierna te noemen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan de vermelde maten:
      • erfafscheidingen : 2 meter;
      • overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde : 6 meter.
  • e. kassen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. niet meer dan 50% van de gronden met de aanduiding 'kas' mogen met kassen worden bebouwd met een maximum tot 500 m2;
    • 2. de bouwhoogte van een kas mag niet meer bedragen dan 4,5 meter;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voorzover gebouwd buiten het bouwvlak, mogen worden gebouwd met een bouwhoogte tot maximaal 2 meter.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 onder a1 en a2 ten dienste van bedrijfswoningen voor:

  • a. gedeelten van naar de weg gekeerde gevels;
  • b. gevallen, waarin de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat;
4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan;
  • b. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben in enigerlei vorm van andere al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen en materialen, anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • c. het bedrijfsmatig ten behoeve van derden vervaardigen of herstellen van goederen, uitgezonderd producten afkomstig van het betrokken tuinbouwbedrijf;
  • d. het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen, inclusief (sier)gewassen en aanverwante artikelen waaronder aarde, sierpotten, tuingereedschap e.d. bestemd en gereed voor onmiddellijk gebruik of verbruik voor zover niet afkomstig van het betrokken tuinbouwbedrijf;
  • e. de aanleg en het gebruik van buitenbakken voor paardensportbeoefening;
  • f. het gebruik ten behoeve van het aanbrengen of aanleggen van kaden, aanlegplaatsen of steigers ten behoeve van recreatie- en pleziervaartuigen, met dien verstande dat kleine vaartuigen met een lengte van minder dan 5 m, die zijn afgemeerd grenzend aan een erf waarop een woning is gerealiseerd, wel zijn toegestaan;
  • g. het dempen van sloten;
  • h. het gebruik van meer dan 50% gronden met de aanduiding 'kas' voor het plaatsen van kassen of boog- en gaaskassen, alsmede fruitfoliekappen en daarmee gelijk te stellen constructies, terwijl bovendien dit gebruik nooit langer dan gedurende 7 aaneengesloten maanden per kalenderjaar mag plaatsvinden;
  • i. het gebruik ten behoeve van logeren bij de boer.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming "Agrarisch - Tuinbouw”, wijzigen in de bestemming "Agrarisch met waarden", om in te kunnen spelen op een wijziging in een agrarische activiteit die als passend wordt beschouwd in het veenweidegebied, na bedrijfsbeëindiging. Op de gronden welke door toepassing van de wijziging de bestemming “Agrarisch met waarden” hebben gekregen, is het bepaalde in artikel 5 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Agrarisch met waarden

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitoefening van volwaardige en reële veehouderijen en weidebedrijven;
  • b. extensief recreatief medegebruik;
  • c. het verbouwen van ruwvoedergewassen, met dien verstande dan niet meer dan 25% van de bij het bedrijf behorende gronden voor dit doel mogen worden gebruikt;
  • d. bedrijfswoningen met uitzondering van ter plaatse de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - deeltijd';
  • e. in afwijking van het bepaalde onder d is ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' een bedrijfswoning toegestaan;
  • f. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – deeltijd' voor afwijkend gebruik als deeltijd agrariër, met dien verstande dat niet meer dan 200 m2 van de bestaande bedrijfsgebouwen is bestemd voor afwijkend deeltijd agrarisch gebruik voor het houden van vee. Voor zover er meer dan 200 m2 aan bestaande bedrijfsgebouwen wordt gebruikt door dezelfde deeltijd-agrariër, is op deze bestaande gebouwen het bepaalde in artikel 38 van toepassing;
  • g. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'transportbedrijf' voor afwijkend gebruik als transportbedrijf;
  • h. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - wormenkwekerij' voor afwijkend gebruik als wormenkwekerij;
  • i. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hulpbedrijf' voor een agrarisch hulpbedrijf;
  • j. water;
  • k. groen;
  • l. het behoud, herstel en de ontwikkeling van natuurlijke waarden.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwen binnen het bouwvlak

Op deze gronden mogen, binnen het bouwvlak, uitsluitend ten behoeve van deze bestemming, bouwwerken worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

  • a. per bouwvlak mag ten hoogste één agrarische bedrijfswoning worden gebouwd, mits daarvoor of gelijktijdig de bij hetzelfde agrarisch bedrijf behorende agrarische bedrijfsgebouwen zijn of worden voltooid en deze agrarische bedrijfsgebouwen een gezamenlijke inhoud hebben van niet minder dan 1.000 m3, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de voorgevel van de bedrijfswoning wordt in de voorgevelrooilijn gebouwd;
    • 2. in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt dat Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, de bedrijfswoning op de hoeken - over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil - moet worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn;
    • 3. de goothoogte en nokhoogte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 5,5 meter en 9 meter, met uitzondering van stolpboerderijen/woningen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' waarvan de nokhoogte niet meer mag bedragen dan 15 meter;
    • 4. de voorgevelbreedte niet minder mag bedragen dan 6 meter;
    • 5. de agrarische bedrijfswoning dient van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 45° en n iet meer dan 70°;
    • 6. de inhoud van een woning niet meer mag bedragen dan 715 m3, indien er sprake is van een stolpwoning, aangegeven met de aanduiding 'karakteristiek', de inhoud niet meer mag bedragen dan 1.500 m3;
    • 7. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - kaakberg' mogen bouwwerken:
      • voor woondoeleinden en als bijgebouw worden gebruikt;
      • geen grotere oppervlakte hebben dan 100 m2;
      • geen hogere bouwhoogte hebben dan 12 meter;
  • b. bij elke agrarische bedrijfswoning mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. in geval van een bebouwingsgebied kleiner of gelijk aan 100 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 50% van het bouwperceel verminderd met de oppervlakte van de woning tot een maximum van 60 m2;
    • 2. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 60 m2 vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
    • 3. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2;
    • 4. de goothoogte en nokhoogte van een bijgebouw niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3 meter en 6 meter;
    • 5. bijgebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°;
    • 6. de afstand van een gebouw tot de voorgevel van de agrarische bedrijfswoning of het verlengde daarvan niet minder mag bedragen dan 3 meter;
  • c. agrarische bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de goothoogte en nokhoogte van een gebouw niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 7 meter en 12 meter;
    • 2. de gebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 15° en niet meer dan 60°;
    • 3. de afstand van een gebouw tot de voorgevel van de agrarische bedrijfswoning of het verlengde daarvan niet minder mag bedragen dan 5 meter;
    • 4. de bouwhoogte van de hierna te noemen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan de vermelde maten:
      • ruwvoedersilo's : 15 meter;
      • mestsilo's : 5 meter;
      • erfafscheidingen : 2 meter;
      • overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde : 6 meter;
    • 5. de inhoud van een mestsilo niet meer mag bedragen dan 750 m3.
5.2.2 Bouwen buiten het bouwvlak

Buiten het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd (met uitzondering van paardenbakken) met een bouwhoogte tot maximaal 2 meter.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. lid 5.1 onder c, voor het gebruik van meer dan 200m2 aan bestaande bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – deeltijd', tot een maximum oppervlakte aan bestaande bedrijfsgebouwen van 400 m2 voor het houden van vee, mits de eigenaar ten minste 10 hectare grond in de gemeente Edam-Volendam heeft met daarnaast:
    • 1. ten minste 15 koeien, of;
    • 2. ten minste 60 kalveren of;
    • 3. ten minste 100 schapen of geiten;

  • b. lid 5.2.1 in die zin dat ruwvoedersilo's, mestsilo's en mestbassins buiten het bouwvlak gebouwd mogen worden,mits:
    • 1. de noodzaak van situering buiten het bouwvlak voor de agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
    • 2. de bouwhoogte van de ruwvoedersilo ten hoogste 15 meter bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte van de mestsilo ten hoogste 5 meter bedraagt;
    • 4. de oppervlakte ten hoogste 150 m2 bedraagt;
    • 5. de waarde als bedoeld in artikel 28 en artikel 29 niet onevenredig wordt aangetast.

  • c. lid 5.2.1 onder a1 en a2 voor:
    • 1. vrijstaande enkele of dubbele eengezinswoningen;
    • 2. gedeelten van naar de weg gekeerde gevels;
    • 3. gevallen, waarin de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat;

  • d. lid 5.2.1 onder a, voor de splitsing van een bestaande agrarische bedrijfswoning in twee agrarische bedrijfswoningen, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. het bepaalde in lid 5.2.1 onder a en lid 5.2.1 onder b is van overeenkomstige toepassing op de tweede agrarische bedrijfswoning;
    • 2. de tweede agrarische bedrijfswoning dient noodzakelijk te zijn voor de uitoefening van een volwaardig agrarisch bedrijf;

  • e. lid 5.2.1 onder c, sub 5, ten behoeve van de omvang van een mestsilo tot een maximum van 1.500 m3, mits:
    • 1. die omvang geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard met zich meebrengt;
    • 2. de bedrijfseconomische noodzaak hiervoor wordt aangetoond, uit oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of ontwikkeling van het agrarische bedrijf;
    • 3. kan worden aangetoond, dat de vergroting dient ten behoeve van het ter plaatse aanwezige bedrijf;
    • 4. een en ander uit landschappelijk oogpunt goed inpasbaar is;

  • f. lid 5.2.2 voor een bouwhoogte van niet meer dan 3 meter, mits daarmee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het open karakter van het landschap;

  • g. het van vorm veranderen van het bouwvlak, met dien verstande dat de vergunning alleen mag worden verleend ten behoeve van:
    • 1. volwaardige agrarische bedrijven;
    • 2. reële agrarische bedrijven, mits deze zich daardoor volwaardig kunnen en zullen ontwikkelen;

  • h. het oprichten van een mestopslagplaats, indien onvoldoende ruimte op het agrarisch bouwperceel aanwezig is of plaatsing op het bouwperceel vanwege milieuhygiënische redenen niet mogelijk is. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
    • 1. de omvang van de mestopslag niet meer mag bedragen dan 750 m3;
    • 2. de bouwhoogte van de mestopslag niet meer mag bedragen dan 5 meter;
    • 3. de afstand tot het bouwperceel niet meer mag bedragen dan 50 meter.
5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan;
  • b. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben in enigerlei vorm van andere al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen en materialen, anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • c. het bedrijfsmatig ten behoeve van derden vervaardigen of herstellen van goederen, uitgezonderd het verwerken van producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf;
  • d. het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen gereed voor onmiddellijk gebruik of verbruik, uitgezonderd producten van het betrokken agrarisch bedrijf;
  • e. het gebruik van meer dan 500 m2 aan, dan wel meer dan 50% van de bedrijfsomvang van bedrijfsgebouwen ten behoeve van veredelingsactiviteiten;
  • f. de aanleg en het gebruik van buitenbakken ten behoeve van de paardensport;
  • g. het gebruik ten behoeve van de paardenhouderij en paardenfokkerij;
  • h. het gebruik ten behoeve van het aanbrengen of aanleggen van kaden, aanlegplaatsen of steigers, ten behoeve van recreatie- en pleziervaartuigen, met dien verstande dat kleine vaartuigen met een lengte van minder dan 5 m, die zijn afgemeerd grenzend aan een erf waarop een woning is gerealiseerd, wel zijn toegestaan;
  • i. het gebruik ten behoeve van logeren bij de boer;
  • j. het gebruik als kampeerterrein;
  • k. het gebruik van erven en bedrijfsgebouwen voor parkeren en/of stallen van vrachtwagens welke niet ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering zijn, met uitzondering van het perceel Zesstedenweg 10, waar een maximum van drie vrachtwagens is toegestaan.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. lid 5.4 onder b, c, d en g voor niet-verkeersaantrekkende niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, mits:
    • 1. zij ondergeschikt zijn aan de agrarische productiefunctie;
    • 2. geen buitenopslag plaatsvindt en het parkeren op eigen erf wordt opgelost;
    • 3. de activiteiten worden gevestigd in de bestaande bebouwing tot een maximale vloeroppervlakte van 715 m2;
    • 4. in afwijking van het in e sub 1 bepaalde, inpandige opslag van volumineuze goederen, alsmede paardenpensions zijn toegestaan tot een maximale vloeroppervlakte van 1.250 m2;
    • 5. wordt aangetoond dat de niet-agrarische activiteiten in economisch opzicht een bijdrage leveren aan de instandhouding van het bedrijf en daarmee ook aan het beheer van het waardevolle cultuurlandschap;
    • 6. de niet-agrarische activiteiten geen bezwaren van milieuhygiënische aard met zich meebrengen en geen belemmering vormen voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven;
    • 7. de niet-agrarische activiteiten landschappelijk inpasbaar zijn;
  • b. lid 5.4 onder f voor de aanleg en het gebruik van buitenbakken ten behoeve van de paardensport mits:
    • 1. de afstand tot niet op hetzelfde perceel gelegen woningen niet minder dan 20 meter bedraagt;
    • 2. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens niet minder dan 5 meter bedraagt;
    • 3. de aanleg en het gebruik van buitenbakken geschieden binnen of direct aansluitend aan het bij het perceel behorende bouwvlak en achter de naar de weg toegekeerde bebouwingsgrens;
    • 4. de oppervlakte van de buitenbak niet meer dan 800 m2 bedraagt;
  • c. lid 5.4 onder i. voor het logeren bij de boer, mits:
    • 1. het aantal logieseenheden niet meer bedraagt dan 2;
    • 2. aan niet meer dan 5 personen tegelijkertijd verblijf wordt geboden;
    • 3. uitsluitend het bestaande hoofdgebouw voor logieseenheden gebruikt worden;
  • d. lid 5.4 onder j. voor een kleinschalig kampeerterrein, mits:
    • 1. uitsluitend kampeermiddelen worden geplaatst;
    • 2. het aantal kampeermiddelen niet meer bedraagt dan 15;
    • 3. het kampeerterrein uitsluitend wordt gebruikt gedurende de periode van 1 april tot en met 31 oktober, met dien verstande dat als Pasen vóór 1 april valt, de periode van Pasen tot en met 31 oktober van toepassing is;
    • 4. de netto standplaatsoppervlakte per kampeermiddel niet minder bedraagt dan 60 m2, met dien verstande, dat geen der zijden van een standplaats korter mag zijn dan 7,5 meter;
    • 5. ten behoeve van het kleinschalige kampeerterrein niet wordt gebouwd;
    • 6. de voorzieningen ten behoeve van het kamperen, als sanitair en een recreatieruimte in de bestaande bedrijfsbebouwing gerealiseerd worden;
    • 7. in uitzondering op het bepaalde in de voorgaande subleden 1 en 5 mogen maximaal twee trekkershutten worden opgericht met een maximale bebouwde oppervlakte van 10m2 per trekkershut en een bouwhoogte van 3,25 meter, met dien verstande dat de som van het aantal kampeermiddelen en het aantal trekkershutten niet meer dan 15 bedraagt.
  • e. lid 5.1 voor de volgende activiteiten ondergeschikt aan de in 5.1 genoemde functies, in het kader van de verbrede landbouw:
    • 1. veeartsenpraktijk;
    • 2. hoefsmederij;
    • 3. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij e.d.);
    • 4. agrarisch natuur- en landschapsbeheer;
    • 5. hoveniersactiviteiten;
    • 6. kinderboerderij;
    • 7. kano-, roeiboot- en fietsenverhuur;
    • 8. een kleinschalige horeca, (theeschenkerij, proeverij, boerderijcafé, kookworkshops);
    • 9. sociale functie (kinderopvang);
    • 10. milieu educatie/rondleidingen;
    • 11. musea/tentoonstellingsruimte/atelier;
    • 12. dagrecreatieve doeleinden (sport en spel);
    • 13. aan landbouw en landschap gerelateerde bijeenkomsten (vergaderingen, workshops/trainingen);
    • 14. creatieve workshops;
    • 15. rustpunt voor wandelaars/fietsers

mits:

    • 1. dit binnen een bouwvlak plaatsvindt;
    • 2. voor zover activiteiten inpandig plaatsvinden, ten hoogste 30% van de totale bebouwingsoppervlakte mag worden aangewend, tot een maximum van 200 m2;
    • 3. voor zover activiteiten buiten plaatsvinden, ten hoogste 50% van de totale bestemmingsvlak mag worden aangewend, tot een maximum van 500 m2;
    • 4. bij een combinatie van verbrede activiteiten mogen de oppervlakten en percentages van de activiteiten zowel afzonderlijk als tezamen niet meer bedragen dan de oppervlakten en percentages genoemd onder 17 en 18;
    • 5. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
    • 6. geen strijd ontstaat met geldende milieuregelgeving.
5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de in lid 5.1 bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde en niet zijnde werkzaamheden van ondergeschikte betekenis, uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het verrichten van proefboringen, andere boringen, het veroorzaken van ontploffingen in of op de grond ten behoeve van het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten;
  • b. het afgraven, ophogen en integraal egaliseren van gronden; het scheuren van grasland;
  • c. het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen buiten de recreatieve routes en beplantingen;
  • d. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden.
5.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden om ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:
    • 1. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan;
    • 2. waarvoor ten tijde van het inwerking treden van dit bestemmingsplan reeds vergunning voor het slopen is verleend;
    • 3. welke voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een vergunning voor het bouwen is verleend ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders.
  • c. De onder a bedoelde vergunning kan worden verleend indien met de sloopactiviteiten de beeldbepalende c.q. kenmerkende elementen van het cultuurhistorisch waardevolle bouwwerk niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord.
5.8 Wijzigingsbevoegdheid
5.8.1 Bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van reële of volwaardige agrarische bedrijven, gronden aanwijzen voor de vestiging van nieuwe agrarische bouwvlakken, met inachtneming van het volgende:

  • a. bedrijfsvestiging op een reeds bestaand agrarisch bouwperceel is aantoonbaar niet mogelijk;
  • b. door middel van een bedrijfsplan waarover advies wordt ingewonnen bij de Agrarische Beoordelings Commissie wordt aangetoond dat het een volwaardig of reëel agrarisch bedrijf betreft;
  • c. het bouwvlak is gelegen aan een bestaande weg;
  • d. de oppervlakte van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 1 hectare;
  • e. de diepte van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 100 meter;
  • f. de natuur en landschapswaarden niet in onevenredige mate worden geschaad;
  • g. de wijziging heeft niet tot gevolg dat strijd ontstaat met de geldende milieuregelgeving;
  • h. de van toepassing zijnde artikelen van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2016, provincie Noord-Holland;
  • i. de provincie Noord-Holland zal om advies worden gevraagd;
  • j. het bepaalde in lid 5.1 tot en met lid 5.7 is van overeenkomstige toepassing.
5.8.2 Natuur

Ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied' kunnen burgemeester en wethouders de bestemming 'Agrarisch met waarden' wijzigen in de bestemming 'Natuur' t.b.v. de uitbreiding van natuurgebieden. Op de gronden welke door toepassing van de wijziging de bestemming 'Natuur' hebben gekregen is het bepaalde in artikel 11 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6 Bedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfsfuncties die zijn genoemd in de bij deze regels behorende bijlage 1, 'Lijst van toegelaten bedrijfstypen', mits het geen bedrijven betreft waarvoor een omgevingsvergunning voor milieu nodig is;
  • b. bedrijfswoningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'groen', voor groen, waarbij geldt dat een afschermende groensingel dient te worden aangelegd en behouden van ten minste 3 meter breed en met een hoogte van ten minste 3 meter;
  • d. met daarbij behorende open terreinen, waaronder opslag-, los-, laad- en parkeerplaatsen.
6.2 Bouwregels

Ten aanzien van de bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingspercentage';
  • b. de goothoogte en bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mogen niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte';
  • c. de bedrijfsgebouwen dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 15° en niet meer dan 45°;
  • d. per bestemmingsvlak niet meer dan één bedrijfswoning mag worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de voorgevel van de bedrijfswoning wordt in de voorgevelrooilijn gebouwd;
    • 2. in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt dat Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, de bedrijfswoning op de hoeken - over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil - moet worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn;
    • 3. de goothoogte en bouwhoogte van een bedrijfswoning mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 5,5 meter en 9 meter, met uitzondering van stolpwoningen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' waarvan de nokhoogte niet meer mag bedragen dan 15 meter;
    • 4. de bedrijfswoning dient van een kap te worden voorzien waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 45° en niet meer dan 6 0°;
    • 5. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 715 m3, indien er sprake is van een stolpwoning met de aanduiding 'karakteristiek', de inhoud niet meer mag bedragen dan 1.500 m3;
    • 6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - kaakberg' mogen bouwwerken:
      • voor woondoeleinden en als bijgebouw worden gebruikt;
      • geen grotere oppervlakte hebben dan 100 m2;
      • geen grotere bouwhoogte hebben dan 12 meter;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 2 bedrijfswoningen' is een tweede bedrijfswoning toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de tweede bedrijfwoning mag uitsluitend inpandig worden gerealiseerd;
    • 2. de inhoud van de tweede bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 715 m3, indien sprake is van een stolpwoning ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'mag de inhoud niet meer bedragen dan 1.500m3;
    • 3. de bouwregels voor het bedrijfsgebouw waarvan de tweede bedrijfswoning deel uit maakt zoals beschreven in lid 6.2 onder a, b en c zijn van overeenkomstige toepassing;
  • f. bij elke bedrijfswoning bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. in geval van een bebouwingsgebied kleiner of gelijk aan 100 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 50% van het bouwperceel verminderd met de oppervlakte van de woning tot een maximum van 60 m2;
    • 2. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 60 m2 vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
    • 3. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2;
    • 4. de goothoogte en bouwhoogte van een bijgebouw niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3 meter en 6 meter;
    • 5. bijgebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°;
    • 6. de afstand van een gebouw tot de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan niet minder mag bedragen dan 3 meter;
  • g. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 2 meter.
6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 6.1 onder a voor de vestiging van bedrijfstypen, die niet in de 'Lijst van toegelaten bedrijfstypen' zijn genoemd, maar die wat betreft hinderlijkheid vergelijkbaar zijn met de wel genoemde bedrijfstypen;
  • b. het bepaalde in lid 6.2 onder d sub 4 voor het plat afdekken van de bedrijfswoning.
  • c. het bepaalde in lid 6.2 onder g voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot een bouwhoogte van 10 meter, mits daarmee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het open karakter van het landschap.
  • d. het bepaalde in lid 6.2 onder d1 en d2 ten dienste van bedrijfswoningen voor:
    • 1. gedeelten van naar de weg gekeerde gevels;
    • 2. gevallen, waarin de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat.
6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik van gronden strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan;
  • b. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben in enigerlei vorm van andere al dan niet afgedankte stoffen of materialen, van welke soort dan ook, anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het bedrijf.
  • c. de aanleg en het gebruik van buitenbakken ten behoeve van de paardensport.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 6.4 onder c voor het aanleggen en gebruiken van buitenbakken ten behoeve van paardensport, mits:
    • 1. de afstand tot een niet op hetzelfde perceel gelegen woning niet minder bedraagt dan 20 meter;
    • 2. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 5 meter bedraagt;
    • 3. de aanleg en het gebruik van buitenbakken geschieden achter de naar de weg toegekeerde bebouwingsgrens;
    • 4. de oppervlakte van de buitenbak niet meer dan 800 m2 bedraagt.
6.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden om ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:
    • 1. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan;
    • 2. waarvoor ten tijde van het inwerking treden van dit bestemmingsplan reeds vergunning voor het slopen is verleend;
    • 3. welke voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een vergunning voor het bouwen is verleend ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders.
  • c. De onder a bedoelde vergunning kan worden verleend indien met de sloopactiviteiten de beeldbepalende c.q. kenmerkende elementen van het cultuurhistorisch waardevolle bouwwerk niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord.

Artikel 7 Bedrijf - Agrarisch Hulpbedrijf

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Agrarisch Hulpbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van agrarische hulpbedrijven, mits het geen bedrijven betreft waarvoor een omgevingsvergunning voor milieu nodig is;
  • b. met de daarbij behorende open terreinen, waaronder opslag-, los-, laad- en parkeerplaatsen.
7.2 Bouwregels

Ten aanzien van de bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingspercentage';
  • b. de goothoogte en bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mogen niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte';
  • c. de bedrijfsgebouwen dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 15° en niet meer dan 45°;
  • d. de afstand van een bedrijfsgebouw tot de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan niet minder mag bedragen dan 5 meter;
  • e. per bestemmingsvlak ten hoogste één bedrijfswoning mag worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de voorgevel van de bedrijfswoning wordt in de voorgevelrooilijn gebouwd;
    • 2. in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt dat Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, de bedrijfswoning op de hoeken - over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil - moet worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn;
    • 3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 meter;
    • 4. de bedrijfswoning dient van een kap te worden voorzien waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 45° en nier meer dan 6 0°;
    • 5. de inhoud mag niet meer bedragen dan 715 m3 , indien sprake is van een stolpwoning ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'mag de inhoud niet meer bedragen dan 1.500m3;
  • f. bij elke bedrijfswoning mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. in geval van een bebouwingsgebied kleiner of gelijk aan 100 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 50% het bouwperceel verminderd met de oppervlakte van de woning tot een maximum van 60 m2;
    • 2. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 60 m2 vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
    • 3. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2;
    • 4. de goothoogte en bouwhoogte van een bijgebouw mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 meter en 6 meter;
    • 5. bijgebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°;
    • 6. de afstand van een gebouw tot de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan mag niet minder bedragen dan 3 meter;
  • g. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2 meter.
7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 7.2 onder g voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot een bouwhoogte van 10 meter, mits daarmee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het open karakter van het landschap.
  • b. het bepaalde in lid 7.2 onder e1 en e2 ten dienste van bedrijfswoningen, voor:
    • 1. gedeelten van naar de weg gekeerde gevels;
    • 2. gevallen, waarin de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat.
7.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik van gronden strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan;
  • b. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben in enigerlei vorm van andere al dan niet afgedankte stoffen of materialen, van welke soort dan ook, anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het bedrijf;
  • c. de aanleg en het gebruik van buitenbakken ten behoeve van de paardensport.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 7.4 onder c voor de aanleg en het gebruik van buitenbakken ten behoeve van de paardensport, mits de natuur en landschapswaarden niet in onevenredige mate worden geschaad en mits:
    • 1. de afstand tot niet op hetzelfde perceel gelegen woningen niet minder bedraagt dan 20 meter;
    • 2. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder bedraagt dan 5 meter;
    • 3. de aanleg en het gebruik van buitenbakken geschieden achter de naar de weg toegekeerde bebouwingsgrens;
    • 4. de oppervlakte van de buitenbak niet meer bedraagt dan 800 m2.

Artikel 8 Bedrijf - Nutsbedrijf

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. utilitaire voorzieningen waaronder transformatorstations, gemalen, gasdrukregelen meetstations;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gemaal' voor een gemaal en twee bedrijfswoningen;
  • c. met de daarbij behorende open terreinen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Ten aanzien van de bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van enig gebouw niet meer mag bedragen dan 25 m2;
  • b. de goothoogte van enig gebouw niet meer mag bedragen dan 3,5 meter;
  • c. de nokhoogte van enig gebouw niet meer mag bedragen dan 5 meter;
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 3 meter.
8.2.2 Gemaal

Ten aanzien van bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'gemaal' gelden de volgende regels:

  • a. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingspercentage';
  • b. de goothoogte en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte';
  • c. de bedrijfsgebouwen dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 15° en niet meer dan 45º;
  • d. bedrijfswoningen zijn toegestaan met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de goothoogte en bouwhoogte van een bedrijfswoning niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 5,5 meter en 9 meter;
    • 2. de voorgevelbreedte niet minder mag bedragen dan 6 meter;
    • 3. de bedrijfswoning dient van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 45° en niet meer dan 70º;
    • 4. de inhoud van een bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 715 m3, indien sprake is van een stolpwoning ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'mag de inhoud niet meer bedragen dan 1.500m3;
  • e. bij elke bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte per bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 60 m2;
    • 2. de goothoogte en nokhoogte van een bijgebouw mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 meter en 6 meter;
    • 3. de bijgebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°;
    • 4. de afstand van een gebouw tot de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan mag niet minder bedragen dan 3 meter;
  • f. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 meter.
8.2.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde lid 8.2.1 onder d en lid 8.2.2 onder f voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot een hoogte van 10 meter, mits daarmee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het open karakter van het landschap.
8.2.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, voer, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan;
  • b. de aanleg en het gebruik van buitenbakken ten behoeve van de paardensport.

Artikel 9 Groen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor beplanting ten dienste van visuele afscherming.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden niet mag worden gebouwd.

9.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik van gronden strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, voer, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan;
  • b. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben in enigerlei vorm van andere al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen en materialen;
  • c. het gebruik als staan- of ligplaats voor onderkomens.

Artikel 10 Maatschappelijk

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'museum' voor een molen ten dienste van museale doeleinden en tevens educatief centrum (met daaraan ondergeschikte horeca-activiteiten);
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij' voor sociale doeleinden ten dienste van zorgwooneenheden;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'creativiteitscentrum' een centrum voor educatieve en culturele activiteiten (met daaraan ondergeschikte horeca);
  • d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'creativiteitscentrum' voor zelfstandige horeca, van uitsluitend categorie 3 van de in bijlage 5 bij deze regels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten, met dien verstande dat het gebruik voor zelfstandige horeca maximaal 24 keer per jaar is toegestaan;
  • e. met daarbij behorende open terreinen waaronder parkeerplaatsen en groenvoorzieningen.
10.2 Bouwregels

Ten aanzien van de bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingspercentage';
  • b. de goothoogte en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte', met uitzondering van een stolp(woning), ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' waarvan de nokhoogte niet meer mag bedragen dan 15 meter;
  • c. van een stolpwoning ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' mag de inhoud niet meer bedragen dan 1.500m3;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - kaakberg' mogen bouwwerken:
    • 1. voor woondoeleinden en als bijgebouw worden gebruikt;
    • 2. geen grotere oppervlakte hebben dan 100 m2;
    • 3. geen hogere bouwhoogte hebben dan 12 meter;
  • e. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 meter.
10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 10.2 onder e tot een hoogte van 10 meter, mits daarmee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het open karakter van het landschap. Met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 2 meter.
10.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden om ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:
    • 1. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan;
    • 2. waarvoor ten tijde van het inwerking treden van dit bestemmingsplan reeds vergunning voor het slopen is verleend;
    • 3. welke voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een vergunning voor het bouwen is verleend ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders.
  • c. De onder a bedoelde vergunning kan worden verleend indien met de sloopactiviteiten de beeldbepalende c.q. kenmerkende elementen van het cultuurhistorisch waardevolle bouwwerk niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord.

Artikel 11 Natuur

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud of het herstel van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen natuurwetenschappelijke, landschappelijke, cultuurhistorische en aardkundige waarden, agrarisch medegebruik en extensief recreatief medegebruik.

11.2 Bouwregels

Op deze gronden mag niet worden gebouwd.

11.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik van gronden strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik als staan- of ligplaats voor onderkomens;
  • b. het gebruik als opslag-, stort- of bergplaats van andere al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  • c. het gebruik ten behoeve van het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het gebruik ten behoeve van het aanbrengen of aanleggen van kaden of aanlegplaatsen;
  • e. het gebruik ten behoeve van het bebossen van gronden;
  • f. het gebruik van kunstmest en chemische bestrijdingsmiddelen;
  • g. het scheuren van grasland;
  • h. het beproeven van (model)vlieg-, vaar- en voertuigen;
  • i. het gebruik als volkstuinen;
  • j. het verrichten van onderzoeks- en exploitatieboringen voor de winning van delfstoffen en ander bodemmateriaal;
  • k. het gebruik als sport-, wedstrijd- of speelterrein.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1 Vergunning

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op de in lid 11.1 bedoelde gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het graven, vergraven of dichten van waterlopen en het maken van dammen;
  • b. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand, met dien verstande, dat geen aanlegvergunning is vereist voor het periodiek kappen van griendhout en ander hakhout, voor zover betreffende de normale uitoefening van het ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan bestaande bodemgebruik; geen vergunning is nodig voor werken en werkzaamheden met betrekking tot het houtgewas, als bedoeld in artikel 15 lid 2 van de Boswet, en indien een beschikking aanwezig is in de zin van artikel 13 van de Boswet;
  • c. het aanleggen van wegen, paden, parkeergelegenheid of andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het veroorzaken van ontploffingen in en op de grond;
  • e. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
  • f. het aanbrengen van voorzieningen voor recreatief medegebruik buiten de recreatieve routes;
  • g. het afgraven, ophogen en integraal egaliseren van gronden;
  • h. het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen en overige beplantingen;
  • i. het verwijderen van rietkragen.
11.4.2 Toetsingscriterium

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als door de in lid 11.4.1 genoemde werken of werkzaamheden, dan wel door de gevolgen daarvan, hetzij direct, hetzij indirect de natuurwetenschappelijke, cultuurhistorische, landschappelijke en aardkundige waarden van de gronden niet onevenredig worden of niet onevenredig kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden tot herstel van de waarden niet worden of niet kunnen worden verkleind.

Alvorens te beslissen omtrent de vergunning wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk zo nodig advies aan de Directeur Landbouw, Natuur en Openluchtrecreatie gevraagd. Indien het conceptbesluit van burgemeester en wethouders strekt tot verlening van de aanlegvergunning en in strijd is met het door de Directeur Landbouw, Natuur en Openluchtrecreatie uitgebrachte advies dan mag de vergunning slechts worden verleend, indien van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland vooraf een schriftelijke verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van de vergunning geen bezwaar hebben.

Artikel 12 Recreatie - Dagrecreatie

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de dagrecreatie in de vorm van het aanleggen en onderhoud van recreatieve vaarrouten en bestemd voor voorzieningen ten behoeve van de zwem-, zeil-, schaats-, skeeler, en paardensport, alsmede wandelpaden en het plankzeilen;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven' zijn de gronden bestemd voor de watersport in de vorm van voorzieningen (maximaal 49 steigers) ten behoeve van het aanleggen van maximaal 49 recreatievaartuigen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'groen' voor groen, waarbij geldt dat een afschermende groensingel dient te worden aangelegd en behouden van ten minste 3 meter breed en met een hoogte van ten minste 3 meter;
  • d. met de daarbij behorende open terreinen waaronder groenvoorzieningen en lig- en speelweiden.
12.2 Bouwregels

Ten aanzien van de bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1', is geen bebouwing toegestaan;
  • b. de oppervlakte van de bebouwing mag niet meer bedragen dan 200 m2, met uitzondering van de buitendijkse gronden gelegen bij Warder (Badhuisweg) waar de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 500 m2;
  • c. de goothoogte en nokhoogte van een gebouw niet meer mag bedragen dan respectievelijk 3 meter en 7 meter;
  • d. de gebouwen plat dienen te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 15° en niet meer dan 45°;
  • e. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 3 meter;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven' zijn alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter, gemeten ten opzichte van de hoogte van de aangrenzende oever.
12.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik of laten gebruiken van gebouwen als nachtverblijf;
  • b. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, voer, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan;
  • c. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben in enigerlei vorm van andere al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen en materialen;
  • d. het gebruik als ligplaats voor woonschepen;

Behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.

Artikel 13 Recreatie - Paardenpension

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Paardenpension' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitoefening van een paardenpension;
  • b. een bedrijfswoning;

met bijbehorende:

  • c. toegangswegen in- en uitritten;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. stallen;
  • g. buitenrijbak.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Bedrijfsgebouwen

Ten aanzien van het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak dienen te worden gebouwd;
  • b. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage'.
  • c. de goothoogte en bouwhoogte van een gebouw niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 7 meter en 12 meter;
  • d. de gebouwen plat dienen te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 15° en niet meer dan 60°.
13.2.2 Bedrijfswoning

Ten aanzien van de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' mag een bedrijfswoning worden gebouwd;
  • b. de goothoogte en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 5,5 meter en 9,0 meter;
  • c. de voorgevelbreedte mag niet minder bedragen dan 6 meter;
  • d. de bedrijfswoning dient van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 45° en niet meer dan 70°;
  • e. bij de bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte per bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 60 m2;
    • 2. de goothoogte en bouwhoogte van een bijgebouw niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3 meter en 6 meter;
    • 3. de bijgebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°;
    • 4. de afstand van een gebouw tot de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan niet minder mag bedragen dan 3 meter.
13.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. deze mogen worden gebouwd binnen en buiten het bouwvlak met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 meter;
  • b. voor het het bouwen van een buitenrijbak gelden de volgende regels:
    • 1. de afstand tot een niet op het zelfde perceel gelegen woning mag niet minder bedragen dan 20 meter;
    • 2. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 meter;
    • 3. de aanleg en het gebruik van buitenrijbakken dient te geschieden binnen, of direct aansluitend aan, het bij het perceel behorende bouwvlak en achter de naar de weg toegekeerde bebouwingsgrens;
    • 4. de oppervlakte van de buitenrijbak mag niet meer bedragen dan 1200 m2;
    • 5. het bouwen van bouwwerken ten behoeve van verlichting bij een buitenrijbak is niet toegestaan.
13.3 Specifieke gebruiksregels

Ondergeschikte horeca is niet toegestaan.

Artikel 14 Recreatie - Verblijfsrecreatie

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verblijfsrecreatie in de vorm van een kampeerterrein, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' en 'specifieke vorm van recreatie - arboretum';
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' voor verblijfsrecreatie in de vorm van maximaal één recreatiewoning;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - arboretum' voor dagrecreatie en voor verblijfsrecreatie in de vorm van recreatiewoningen;
  • d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' voor een bedrijfswoning;

met de daarbij behorende:

  • e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning voor één bedrijfswoning;
  • f. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' een recreatiewoning;
  • g. sanitair- en recreatieruimte;
  • h. een kampeergebouw, kampeermiddelen en stacaravans;
  • i. open terreinen waaronder speelplaatsen en- toestellen en parkeerplaatsen;
  • j. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' voor recreatiewoningen;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'groen' voor groen, waarbij geldt dat een afschermende groensingel dient te worden aangelegd en behouden van ten minste 3 meter breed en met een hoogte van ten minste 3 meter.
14.2 Bouwregels

Ten aanzien van de bebouwing en inrichting gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van de gebouwen ten behoeve van centrale voorzieningen, met uitzondering van bedrijfswoningen, per bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 300 m2, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
  • b. de goothoogte en bouwhoogte van een gebouw niet meer mag bedragen dan respectievelijk 3 meter en 6 meter, tenzij anders op de verbeelding staat aangegeven;
  • c. de gebouwen van een kap dienen te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 15° en niet meer dan 30°;
  • d. ten minste 40% van de terreinoppervlakte moet gereserveerd worden voor groenvoorziening, speelplaatsjes en wegen;
  • e. de nettostandplaatsoppervlakte voor kortkamperen (passanten) per standplaats niet minder mag bedragen dan 60 m2, met dien verstande, dat geen der zijden van een standplaats korter mag zijn dan 7,5 meter;
  • f. de nettostandplaatsoppervlakte voor seizoen- of jaarplaats en voor tenten, toercaravans of kampeerauto's mag per standplaats niet minder mag bedragen dan 100 m2, met dien verstande, dat geen der zijden van een standplaats korter mag zijn dan 9 meter;
  • g. de nettostandplaatsoppervlakte voor stacaravans per standplaats niet minder mag bedragen dan 130 m2, met dien verstande, dat geen der zijden korter mag zijn dan 10 meter;
  • h. indien de in lid 14.2 onder e, f en g genoemde standplaatsen van parkeergelegenheid worden voorzien, dienen de genoemde nettostandplaatsoppervlakten met 15 m2 te worden vergroot;
  • i. stacaravans mogen gedurende het gehele jaar op het terrein geplaatst worden;
  • j. de oppervlakte en hoogte van een stacaravan niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 35 m2 en 3,5 meter;
  • k. het aantal parkeerplaatsen dient ten minste 100% van het aantal standplaatsen te bedragen, met dien verstande, dat ten minste 10% op een centrale parkeerplaats moet zijn gelegen;
  • l. ten hoogste één bedrijfswoning mag worden gebouwd waarvan de inhoud niet meer mag bedragen dan 715 m2, indien sprake is van een stolpwoning ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'mag de inhoud niet meer bedragen dan 1.500m3;
  • m. met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - arboretum' dienen de gronden grenzend aan de bestemmingsgrens dienen over een breedte van tenminste 8 meter als groensingel te worden ingericht;
  • n. de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • o. ter plaatse van de IJsselmeerdijk nr. 32 mogen niet meer dan 24 kampeermiddelen zijn geplaatst, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. één parkeerplaats per kampeermiddel op eigen terrein beschikbaar moet zijn;
    • 2. niet meer dan 4 stacaravans mogen worden geplaatst;
  • p. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' geldt dat op deze gronden:
    • 1. per bestemmingsvlak niet meer dan één recreatiewoning gerealiseerd mag worden waarvan het bebouwde oppervlak met inbegrip van een bergruimte, niet meer mag bedragen dan 60 m2;
    • 2. de goothoogte van een gebouw niet meer mag bedragen dan 3 meter;
    • 3. de gebouwen dienen van een kap te worden voorzien waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 70°;
    • 4. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan 3 meter.
  • q. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - arboretum' geldt dat op deze gronden:
    • 1. de bebouwing binnen het bouwvlak moet worden gebouwd;
    • 2. per bestemmingsvlak niet meer dan drie recreatiewoningen gerealiseerd mogen worden waarvan het bebouwde oppervlak niet meer mag bedragen dan 800m2;
    • 3. voor het bouwen van recreatiewoningen geldt dat deze uitsluitend mogen worden gebouwd en in stand worden gehouden, indien de opgaande beplanting op het betreffende perceel voor minimaal 80% wordt behouden;
    • 4. de goot- en bouwhoogte van een gebouw niet meer mag bedragen dan respectievelijk 5,5 en 9 meter;
    • 5. de gebouwen dienen van een kap te worden voorzien waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 15° en niet meer dan 60°;
    • 6. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan 3 meter;
  • r. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' geldt dat op deze gronden:
    • 1. de goot- en bouwhoogte van een gebouw niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 5,5 en 9 meter;
    • 2. de voorgevelbreedte niet minder mag bedragen dan 6 meter;
    • 3. de gebouwen dienen van een kap te worden voorzien waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 45° en niet meer dan 70°;
    • 4. de inhoud van een woning niet meer mag bedragen dan 715 m3, indien sprake is van een stolpwoning ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'mag de inhoud niet meer bedragen dan 1.500m3;
    • 5. bijgebouwen bij de bedrijfswoning mogen uitsluitend binnen de aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd;
    • 6. de goothoogte en bouwhoogte van een bijgebouw mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 en 6 meter;
    • 7. bijgebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°;
    • 8. de afstand van een bijgebouw tot de voorgevel van de agrarische bedrijfswoning of het verlengde daarvan mag niet minder bedragen dan 3 meter.
14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 14.2 onder o sub 2 voor de plaatsing van 6 caravans.
14.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het permanent bewonen van de recreatievoorziening;
  • b. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken gerede, dan wel onklare machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan;
  • c. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben in enigerlei vorm van andere al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen en materialen, anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van kampeerbedrijf.
14.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen na herinrichting van de camping “Voor Anker” de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied', wijzigen in de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie'. Op de gronden welke door toepassing van de wijziging de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' hebben gekregen is het bepaalde in artikel 12 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15 Recreatie - Volkstuin

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Volkstuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. volkstuinen met de daarbij behorende gemeenschappelijke voorzieningen, hobbykasjes, bergkisten, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en open terreinen.
15.2 Bouwregels

Ten aanzien van de bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. per tuin mag niet meer dan één hobbykas worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 8 m2;
    • 2. de hoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 meter;
  • b. per tuin mag niet meer dan één bergkist worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 2 m2;
    • 2. de hoogte mag niet meer bedragen dan 1 meter;
  • c. voor zover gelegen aan de Westerdraay een gemeenschappelijke voorziening mag worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m2;
    • 2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 meter;
  • d. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 2 meter.
15.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik van gronden strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het houden van (klein) vee zoals schapen, geiten en varkens;
  • b. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken gerede, dan wel onklare machines;
  • c. het gebruik of opgeslagen hebben in enigerlei vorm van andere al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen en materialen.

Artikel 16 Tuin

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, water en parkeren.

16.2 Bouwregels

Ten aanzien van de bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend erkers aan woningen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd;
  • b. de diepte mag niet meer bedragen dan 1 meter;
  • c. de breedte niet meer mag bedragen dan 2/3 van de gevelbreedte van de woning;
  • d. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter, met uitzondering van:
    • 1. erf- of terreinafscheidingen waarvan de hoogte 1 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan niet meer dan 2 meter en daarvoor niet meer dan 1 meter mag bedragen;
    • 2. vlaggenmasten, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 8 meter.

Artikel 17 Verkeer

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen,
  • b. kaden, met inbegrip van de nodige rijwegen, voet- en fietspaden, ruiterpaden, parkeerplaatsen, bermen, straatmeubilair,
  • c. bruggen,
  • d. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' een gasdrukmeet- en regelstation.
17.2 Bouwregels

Ten aanzien van de bebouwing wordt bepaald, dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 8 meter.

Artikel 18 Verkeer - Railverkeer

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor een spoorwegtracé met een daarbij behorend gebouw nabij de Fortweg.

18.2 Bouwregels

Ten aanzien van de bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van het gebouw niet meer mag bedragen dan 30 m2;
  • b. de hoogte van het gebouw niet meer mag bedragen dan 4 meter;
  • c. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 9 meter.

Artikel 19 Water

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water met de voor de waterhuishouding en het verkeer in en over het water noodzakelijke voorzieningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - markermeer' voor afwijkend gebruik ten behoeve van:
    • 1. doeleinden van landschap en natuur, zijnde het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het waterecosysteem Markermeer en de daaraan eigen landschappelijke en natuurlijke waarden;
    • 2. sociaal-economische en sociaal-culturele doeleinden, zijnde:
      • integraal waterbeheer;
      • beroepsscheepvaart;
      • beroepsvisserij;
      • recreatie, uitgezonderd verblijfsrecreatie;
      • de berging van bodemmateriaal;

met de daarbij behorende:

  • c. kaden en dijken;
  • d. wateren, terreinen en overige onbebouwde gronden.
19.2 Bouwregels

Ten aanzien van de bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter, gemeten ten opzichte van de hoogte van de aangrenzende oever, met dien verstande dat uitsluitend bij recreatieve routes de onderdoorgang van bruggen ten opzichte van het waterpeil niet minder mag bedragen dan 1,5 meter;
  • b. afmeerplaatsen zijn toegestaan voor zover grenzend aan openbaar gebied;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - markermeer':
    • 1. geen gebouwen mogen worden gebouwd;
    • 2. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan 2 meter;
    • 3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van recreatie niet zijn toegestaan.
19.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik van gronden strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik als ligplaats voor woonschepen of recreatie- of pleziervaartuigen, met dien verstande dat kleine vaartuigen met een lengte van minder dan 5 meter, die zijn afgemeerd grenzend aan een erf waarop een woning is gerealiseerd, wel zijn toegestaan;
  • b. het plaatsen van fuiken ter plaatse van gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van water - markermeer'.
19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en van werkzaamheden
19.4.1 Vergunning
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op de in lid 19.1 onder a bedoelde gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het graven, vergraven of dichten van waterlopen en het maken van dammen;
    • 2. het verwijderen van rietkragen;
    • 3. het aanbrengen van voorzieningen bij afmeerplaatsen ten behoeve van dagrecreatie in het kader van het aanleggen van recreatieve routes en bijbehorende voorzieningen;
    • 4. het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen en beplantingen.
  • b. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op de in lid 19.1 onder b bedoelde gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanplanten van riet en biezen, tenzij ten behoeve van het kustbeheer
    • 2. ;het aanleggen van stranden;
    • 3. het aanleggen van kaden en dijken;
    • 4. het graven en verleggen van geulen;
    • 5. het bergen van bodemmateriaal.
19.4.2 Toetsingscriterium

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als door de in lid 19.4.1 genoemde werken of werkzaamheden, dan wel door de gevolgen daarvan, hetzij direct, hetzij indirect de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de gronden niet onevenredig worden of niet onevenredig kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden tot herstel van de waarden niet worden of niet kunnen worden verkleind.

19.4.3 Uitzondering

Het verbod in lid 19.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond of het water;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • d. worden uitgevoerd ten behoeve van de voortzetting van het op het tijdstip van het van kracht worden van het plan bestaande gebruik van de grond of het water.

Artikel 20 Wonen

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - wormenkwekerij' voor afwijkend gebruik ten behoeve van een wormenkwekerij, met dien verstande dat niet meer dan 500 m2 van de bijgebouwen is bestemd voor het afwijkend gebruik;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast' voor bed and breakfast ondergeschikt aan het wonen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'wellness' voor wellness ondergeschikt aan het wonen;
  • e. met de daarbij behorende erven, parkeren en water.
20.2 Bouwregels
20.2.1 Woningen

Ten aanzien van woningen gelden de volgende regels:

  • a. woningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak;
  • b. het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  • c. de voorgevelbreedte van een woning niet meer mag bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale voorgevelbreedte van de woning';
  • d. de afstand van de voorgevel van een woning tot de naar de weg toegekeerde bebouwingsgrens mag niet meer bedragen dan:
    • 1. indien de afstand tussen de naar de weg toegekeerde bebouwingsgrens en de bestemmingsgrens met de bestemming 'Verkeer' meer dan 3 meter, doch niet meer dan 5 meter bedraagt: 3 meter;
    • 2. indien de afstand tussen de naar de weg toegekeerde bebouwingsgrens en de bestemmingsgrens met de bestemming 'Verkeer' meer dan 5 meter bedraagt: 5 meter;
    • 3. indien de afstand tussen de naar de weg toegekeerde bebouwingsgrens en de bestemmingsgrens met de bestemming 'Verkeer' minder dan 3 meter bedraagt: 0 meter;
    • 4. indien van een marge als bedoeld in lid 20.2.1 onder d sub 1 of sub 2 wordt gebruik gemaakt, mag de van de weg afgekeerde bebouwingsgrens met een afstand gelijk aan de gekozen maat worden verschoven;
  • e. de diepte van een woning mag niet meer bedragen dan 15 meter, tenzij de bestaande diepte van een woning groter is: in dat geval is de bestaande diepte toegestaan;
  • f. de inhoud van een woning mag niet meer bedragen dan 715 m3, indien er sprake is van een stolp(woning) met de aanduiding 'karakterisitek', mag de inhoud niet meer mag bedragen dan 1.500 m3; tenzij de bestaande inhoud van een woning groter is: in dat geval is de bestaande inhoud toegestaan;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maxumum bouwhoogte' mogen de goot- en bouwhoogte van een woning niet meer bedragen dan dit maximum, met uitzondering van stolpboerderijen/woningen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 15 meter, tenzij de bestaande hoogte van een woning groter is: in dat geval is de bestaande hoogte toegestaan;
  • h. de woning dient van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 45° en niet meer dan 60°, met uitzondering van gebroken kappen (mansardekappen) waarvan het eerste dakvlak vanaf de goot een helling mag hebben van maximaal 70° en het aansluitende dakvlak een helling mag hebben van maximaal 50°, tenzij de bestaande woning of een gedeelte daarvan plat is afgedekt: in dat geval is de bestaande situatie toegestaan;
  • i. de nokrichting of, indien geen sprake is van een noklijn, de hoofdrichting van de dakvlakken dient haaks op of evenwijdig aan de zijdelingse grens van het bouwvlak geprojecteerd te worden.
20.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Ten aanzien van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bij elke woning op hetzelfde bouwperceel mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd;
  • b. onverminderd het bepaalde onder a dienen de bijbehorende bouwwerken op een afstand van ten minste 3 meter achter de voorgevel van de woning of het denkbeeldig verlengde daarvan gebouwd te worden, tenzij de bestaande afstand kleiner is: in dat geval is de bestaande situatie toegestaan;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning bedraagt in het geval van een bebouwingsgebied kleiner of gelijk aan 100 m2 niet meer dan 50% van het bouwperceel verminderd met de oppervlakte van de woning tot een maximum van 60 m2, tenzij de bestaande oppervlakte groter is: in dat geval is de bestaande oppervlakte toegestaan;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning bedraagt in het geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2 niet meer dan 60 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2, tenzij de bestaande oppervlakte groter is: in dat geval is de bestaande oppervlakte toegestaan;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning bedraagt in het geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2 niet meer dan 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2, tenzij de bestaande oppervlakte groter is: in dat geval is de bestaande oppervlakte toegestaan;
  • f. de goothoogte en nokhoogte van een bijgebouw niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3 meter en 6 meter;
  • g. bijgebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°;
  • h. de nokrichting van de bijgebouwen of, indien er geen sprake is van een noklijn, de hoofdrichting van de dakvlakken, dient haaks op of evenwijdig aan de voorgevel van de woning geprojecteerd te worden;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - kaakberg' mogen bouwwerken:
    • 1. voor zover gelegen buiten het bouwvlak, uitsluitend als bijgebouw worden gebruikt;
    • 2. voor zover gelegen binnen het bouwvlak, voor woondoeleinden en als bijgebouw worden gebruikt;
    • 3. geen groter oppervlak hebben dan 100 m2 met uitzondering van de kaakberg ter plaatse van het perceel IJsselmeerdijk 27, waar het oppervlak 120 m2 mag bedragen;
    • 4. geen hogere bouwhoogte hebben dan 12 meter.
  • j. in afwijking van het bepaalde onder c, d en e mag ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken buiten de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - kaakberg', maximaal de oppervlakte van de aanduiding 'bijgebouwen' bedragen.
20.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 meter.
20.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 20.2.3 onder a, met uitzondering van erfafscheidingen, tot een hoogte van maximaal 6 meter, mits daarmee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het open karakter van het landschap;
  • b. het bepaalde in lid 20.2.1 onder b:
    • 1. voor het splitsen van woningen in niet meer dan twee wooneenheden, waarbij de overige bouwregels in lid 20.2.1 onverkort van toepassing blijven, met dien verstande dat:
      • de inhoud van de woning niet minder mag bedragen dan 150 m3;
      • met betrekking tot de bijgebouwen het bepaalde in lid 20.2.2 van toepassing blijft, met dien verstande, dat voor de zinsnede "per woning" in lid 20.2.2 onder c, d en e "per twee woningen" gelezen dient te worden;
      • aangetoond dient te worden dat in de vergroting van het aantal benodigde parkeerplaatsen zal worden voorzien op de bij de woning behorende gronden, dan wel op gronden in de directe nabijheid van de woning ten behoeve waarvan de afwijking wordt toegepast;
  • c. het bepaalde in lid 20.2.1 onder h, voor een dakhelling van niet meer dan 80°;
  • d. het bepaalde in lid 20.2.1 onder i voor het plat afdekken van woningen of delen ervan;
  • e. het bepaalde in lid 20.2.2 onder c, d en e, voor het bebouwen van een grotere oppervlakte met bijgebouwen, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte per woning mag niet meer bedragen dan 150 m2, onverminderd het bepaalde in lid 20.3 onder e2;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte per woning mag niet meer bedragen dan 1/3 van het achtererfgebied, onverminderd het bepaalde in lid 20.3 onder e1;
    • 3. lid 20.2.2 onder b, f, g en h zijn van overeenkomstige toepassing;
    • 4. mits daarmee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het karakter van het open landschap en de doorzichten naar het open landschap;
  • f. het bepaalde in lid 20.2.1 onder a voor uitbreiding van een vrijstaande woning aan de achterzijde door het verschuiven van de bebouwingsgrens met 5 meter en voor aaneengebouwde woningen aan de achterzijde door het verschuiven van de bebouwingsgrens met 2 meter, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de goothoogte van de uitbreiding niet meer mag bedragen dan 3 meter;
    • 2. de uitbreiding dient van een platte afdekking te worden voorzien, een kap is toegestaan mits de gebruikswaarde van het belendende perceel of percelen niet wordt aangetast;
    • 3. de overige bouwregels in lid 20.2.1 blijven onverminderd van toepassing
    • 4. de uitbreiding zal door plaats, positie en afmeting zowel visueel als functioneel rekening moeten houden met de kwaliteit van de openbare ruimte waaraan het perceel is gelegen;
    • 5. de uitbreiding zal door plaats, positie en afmeting rekening moeten houden met de gebruikswaarde van de belendende panden of percelen inzake bereikbaarheid, zichtbaarheid, uitzicht, belichting, bezonning en privacy;
  • g. het bepaalde in lid 20.2.2 onder g voor een dakhelling van niet meer dan 80°.
20.4 Specifieke gebruiksregels
20.4.1 Beroep en bedrijf aan huis

Voor het uitoefenen van een vrij beroep of het beroepsmatig verlenen van professionele diensten in de woning of een bijgebouw mag niet meer dan 20% van de beganegrondvloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bijgebouwen worden gebruikt, met uitzondering ter plaatse van IJsselmeerdijk 18, waar ten behoeve van het beroepsmatig verlenen van professionele diensten niet meer dan 65% van de beganegrondvloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bijgebouwen mag worden gebruikt.

20.4.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor opslag-, los- of laadplaats voor handelsdoeleinden;
  • b. het bedrijfsmatig beoefenen of laten beoefenen van de ruiter-, zwem- of tennissport, dan wel het bedrijfsmatig exploiteren of laten exploiteren van zwembaden en sauna's;
  • c. het gebruik ten behoeve van het aanbrengen of aanleggen van kaden, aanlegplaatsen of steigers, ten behoeve van recreatie- en pleziervaartuigen, met dien verstande dat kleine vaartuigen met een lengte van minder dan 5 meter, die zijn afgemeerd grenzend aan een erf waarop een woning is gerealiseerd, wel zijn toegestaan;
  • d. het gebruik van gebouwen als recreatieve nachtverblijfsruimte, met uitzondering van de gebouwen met de aanduiding 'bed & breakfast';
  • e. het gebruik als kampeerterrein;
  • f. het bedrijfsmatig stallen of laten stallen van (klein) vee zoals schapen, geiten en varkens;
  • g. de aanleg en het gebruik van buitenbakken ten behoeve van de paardensport;
  • h. het gebruik van meer dan 715 m3 voor woondoeleinden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - kaakberg'.
20.4.3 Wellness

Voor de uitoefening van wellness als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie ter plaatse van de aanduiding 'wellness', gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte bedraagt maximaal 150 m2;
  • b. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • c. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving;
  • d. het straat- en bebouwingsbeeld mag niet onevenredig worden geschaad.
20.4.4 Bed & breakfast

Voor de uitoefening van bed and breakfast als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast', gelden de volgende regels:

  • a. het aantal logieseenheden mag niet meer bedragen dan 2;
  • b. het aantal personen aan wie tegelijkertijd verblijf wordt geboden mag niet meer bedragen dan 5;
  • c. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • d. het straat- en bebouwingsbeeld mag niet onevenredig worden geschaad.
20.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 20.4.1 voor een oppervlakte van ten hoogste 40% van de begane grondvloeroppervlakte van de woning en bijgebouwen, mits de beroepsuitoefening naar aard, omvang en ruimtelijke uitstraling past in de woonomgeving;
  • b. het bepaalde in lid 20.4.2 onder d voor het bieden van recreatief nachtverblijf, mits:
    • 1. het aantal logieseenheden niet meer bedraagt dan 2;
    • 2. aan niet meer dan 5 personen tegelijkertijd verblijf wordt geboden;
    • 3. uitsluitend bestaande gebouwen voor logieseenheden gebruikt worden;
  • c. het bepaalde in lid 20.4.2 onder e voor een kleinschalig kampeerterrein, mits;
    • 1. het aantal kampeermiddelen niet meer bedraagt dan 15;
    • 2. het kampeerterrein uitsluitend wordt gebruikt gedurende de periode van 1 april tot en met 31 oktober, met dien verstande dat als Pasen vóór 1 april valt, de periode van Pasen tot en met 31 oktober van toepassing is;
    • 3. uitsluitend mobiele kampeermiddelen worden geplaatst als een tent, tentwagen, kampeerauto en/of caravan;
    • 4. de nettostandplaatsoppervlakte per kampeermiddel niet minder bedraagt dan 60 m2, met dien verstande, dat geen der zijden van een standplaats korter mag zijn dan 7,5 meter;
    • 5. ten behoeve van het kleinschalige kampeerterrein niet wordt gebouwd;
    • 6. de voorzieningen ten behoeve van het kamperen, als sanitair en een recreatieruimte in de bestaande gebouwen gerealiseerd worden;
  • d. het bepaalde in lid 20.4.2 onder g mits:
    • 1. de afstand tot de niet op hetzelfde perceel gelegen woningen niet minder bedraagt dan 20 meter;
    • 2. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder bedraagt dan 5 meter;
    • 3. de aanleg en het gebruik geschieden achter de naar de weg toegekeerde bebouwingsgrens;
    • 4. de oppervlakte van de buitenbak niet meer dan 800 m2 bedraagt.
20.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden om ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:
    • 1. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan;
    • 2. waarvoor ten tijde van het inwerking treden van dit bestemmingsplan reeds vergunning voor het slopen is verleend;
    • 3. welke voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een vergunning voor het bouwen is verleend ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders.
  • c. De onder a bedoelde vergunning kan worden verleend indien met de sloopactiviteiten de beeldbepalende c.q. kenmerkende elementen van het cultuurhistorisch waardevolle bouwwerk niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord.

Artikel 21 Leiding - Gas

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoge druk hoofdaardgastransportleiding met een vrijwaringszone met een breedte van 5 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding.

21.2 Bouwregels

Ten aanzien gelden de volgende regels:

  • a. Op of in deze gronden mag worden gebouwd ten behoeve van het aanleggen en onderhouden van de gasleiding.
  • b. Voor het bouwen ten behoeve de overige bestemmingen geldt dat dit:
    • 1. geschiedt overeenkomstig de bouwregels van de desbetreffende bestemming;
    • 2. uitsluitend toelaatbaar is indien de belangen in verband met de betrokken leiding(en) zich hier niet tegen verzetten;
    • 3. uitsluitend toelaatbaar is indien burgemeester en wethouders hierover tijdig advies hebben ingewonnen bij de berokken leidingbeheerder.
21.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.3.1 Verboden uitvoering van werken en werkzaamheden

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op de in artikel 21.1 bedoelde gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het oprichten van enig bouwwerk;
  • b. het aanbrengen van hoogopgaand en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietplanting;
  • c. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • d. het verrichten van grondroeractiviteiten (b.v. het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  • g. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • h. et permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • i. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • j. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
21.3.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in lid 21.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • b. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
21.3.3 Toetsingscriterium

De werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 21.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover dit niet strijdig is met de belangen van de leiding.

21.3.4 Adviesprocedure

Alvorens omtrent de samenvallende bestemming(en) en het verlenen van een aanlegvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 22 Waarde - Archeologie 1

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van de aanwezige archeologische waarden.

22.2 Bouwregels

Op de in lid 22.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken binnen de bestaande bouwvlakken binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden'.

22.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 22.2 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere ter plaatse geldende bestemmingen, op voorwaarde dat:

  • a. de aanvrager een rapport overlegt, waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat wordt verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, burgemeester en wethouders advies inwinnen bij een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige;
  • c. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied.
22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.4.1 Verboden uitvoering van werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de in lid 22.1 bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
  • b. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • c. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het graven van sloten alsmede het aanleggen van een drainage;
  • e. het verrichten van graafwerkzaamheden;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, het planten, vellen, rooien of beschadigen van bomen anders dan bij wijze van verzorging van het aanwezige houtgewas;
  • g. het maken van dammen, kaden en oeververzwaringen;
  • h. het graven, uitdiepen, verbreden en dempen van watergangen.
22.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 22.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing:

  • a. op bestaande bouwvlakken binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden';
  • b. op normale onderhoudswerkzaamheden;
  • c. op werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • d. op werkzaamheden als bedoeld in artikel 15 lid 2 van de Boswet;
  • e. voor het verlagen van de bodem en het afgraven van gronden, voor zover daarvoor een vergunning voor het ontgronden is vereist;
  • f. indien het door de gemeente verlangde archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden en voor zover de gemeente de gronden voor werken en werkzaamheden heeft vrijgegeven.
22.4.3 Toelaatbaarheid

Een vergunning als bedoeld in lid 22.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. de aanvrager van de vergunning een rapport overlegt waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat wordt verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. burgemeester en wethouders advies hebben ingewonnen bij een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige;
  • c. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied.

Artikel 23 Waarde - Archeologie 2

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van de aanwezige archeologische waarden.

23.2 Bouwregels

Op de in lid 23.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd die een grondoppervlakte hebben groter dan 50 m² en dieper worden gebouwd dan 0,35 meter, met uitzondering van bouwwerken binnen de bestaande bouwvlakken binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden'.

23.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 23.2 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere ter plaatse geldende bestemmingen, op voorwaarde dat:

  • a. de aanvrager een rapport overlegt waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat wordt verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, burgemeester en wethouders advies inwinnen bij een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige;
  • c. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied.
23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en van werkzaamheden
23.4.1 Verboden uitvoering van werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de in lid 23.1 bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
  • b. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • c. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het graven van sloten alsmede het aanleggen van een drainage;
  • e. het verrichten van graafwerkzaamheden;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, het planten, vellen, rooien of beschadigen van bomen anders dan bij wijze van verzorging van het aanwezige houtgewas;
  • g. het maken van dammen, kaden en oeververzwaringen;
  • h. het graven, uitdiepen, verbreden en dempen van watergangen;

voor zover deze de werkzaamheden over een oppervlakte plaatsvinden groter dan 50 m² en dieper reiken dan 0,35 meter.

23.4.2 Uitzonderingen

Het in 23.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing:

  • a. op bestaande bouwvlakken binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden'.
  • b. op normale onderhoudswerkzaamheden;
  • c. op werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • d. op werkzaamheden als bedoeld in artikel 15 lid 2 van de Boswet;
  • e. voor het verlagen van de bodem en het afgraven van gronden, voor zover daarvoor een vergunning voor het ontgronden is vereist;
  • f. indien het door de gemeente verlangde archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden en voor zover de gemeente de gronden voor werken en werkzaamheden heeft vrijgegeven.
23.4.3 Voorwaarden

Een vergunning als bedoeld in lid 23.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. de aanvrager van de vergunning een rapport overlegt waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat wordt verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. burgemeester en wethouders advies hebben ingewonnen bij een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige;
  • c. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied.

Artikel 24 Waarde - Archeologie 3

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van de aanwezige archeologische waarden.

24.2 Bouwregels

Op de in lid 24.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd die een grondoppervlakte hebben groter dan 50 m² en dieper worden gebouwd dan 0,40 meter, met uitzondering van bouwwerken binnen de bestaande bouwvlakken binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden'.

24.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 24.2 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere ter plaatse geldende bestemmingen, op voorwaarde dat:

  • a. de aanvrager een rapport overlegt waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat wordt verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, burgemeester en wethouders advies inwinnen bij een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige;
  • c. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied.
24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en van werkzaamheden
24.4.1 Verbod uitvoering van werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de in lid 24.1 bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
  • b. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • c. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het graven van sloten alsmede het aanleggen van een drainage;
  • e. het verrichten van graafwerkzaamheden;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, het planten, vellen, rooien of beschadigen van bomen anders dan bij wijze van verzorging van het aanwezige houtgewas;
  • g. het maken van dammen, kaden en oeververzwaringen;
  • h. het graven, uitdiepen, verbreden en dempen van watergangen.

voor zover deze de werkzaamheden over een oppervlakte plaatsvinden groter dan 50 m² en dieper reiken dan 0,40 meter.

24.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 24.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing:

  • a. op bestaande bouwvlakken binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden';
  • b. op normale onderhoudswerkzaamheden;
  • c. op werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • d. op werkzaamheden als bedoeld in artikel 15 lid 2 van de Boswet;
  • e. voor het verlagen van de bodem en het afgraven van gronden, voor zover daarvoor een vergunning voor het ontgronden is vereist;
  • f. indien het door de gemeente verlangde archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden en voor zover de gemeente de gronden voor werken en werkzaamheden heeft vrijgegeven.
24.4.3 Voorwaarden

Een vergunning als bedoeld in lid 24.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. de aanvrager van de vergunning een rapport overlegt waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat wordt verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. burgemeester en wethouders advies hebben ingewonnen bij een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige;
  • c. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied.

Artikel 25 Waarde - Archeologie 4

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van de aanwezige archeologische waarden.

25.2 Bouwregels

Op de in lid 25.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd die een grondoppervlakte hebben groter dan 500 m², met uitzondering van bouwwerken binnen de bestaande bouwvlakken binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden'.

25.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 25.2 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere ter plaatse geldende bestemmingen, op voorwaarde dat:

  • a. de aanvrager een rapport overlegt waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat wordt verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, burgemeester en wethouders advies inwinnen bij een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige;
  • c. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied.
25.4 Vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en van werkzaamheden
25.4.1 Verbod uitvoering van werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de in lid 25.1 bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
  • b. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • c. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het graven van sloten alsmede het aanleggen van een drainage;
  • e. het verrichten van graafwerkzaamheden;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, het planten, vellen, rooien of beschadigen van bomen anders dan bij wijze van verzorging van het aanwezige houtgewas;
  • g. het maken van dammen, kaden en oeververzwaringen;
  • h. het graven, uitdiepen, verbreden en dempen van watergangen;

voor zover deze de werkzaamheden over een oppervlakte plaatsvinden groter dan 500 m².

25.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 25.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing:

  • a. op bestaande bouwvlakken binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden';
  • b. op normale onderhoudswerkzaamheden;
  • c. op werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • d. op werkzaamheden als bedoeld in artikel 15 lid 2 van de Boswet;
  • e. voor het verlagen van de bodem en het afgraven van gronden, voor zover daarvoor een vergunning voor het ontgronden is vereist;
  • f. indien het door de gemeente verlangde archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden en voor zover de gemeente de gronden voor werken en werkzaamheden heeft vrijgegeven.
25.4.3 Voorwaarden

Een vergunning als bedoeld in lid 25.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. de aanvrager van de vergunning een rapport overlegt waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat wordt verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. burgemeester en wethouders advies hebben ingewonnen bij een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige;
  • c. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied.

Artikel 26 Waarde - Archeologie 5

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van de aanwezige archeologische waarden.

26.2 Bouwregels

Op de in lid 26.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd die een grondoppervlakte hebben groter dan 500 m² en dieper worden gebouwd dan 0,40 m, met uitzondering van bouwwerken binnen de bestaande bouwvlakken binnen de bestemming Agrarisch met waarden''.

26.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 26.2 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere ter plaatse geldende bestemmingen, op voorwaarde dat:

  • a. de aanvrager een rapport overlegt waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat wordt verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, burgemeester en wethouders advies inwinnen bij een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige;
  • c. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied.
26.4 Vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en van werkzaamheden
26.4.1 Verbod uitvoering van werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de in lid 26.1 bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
  • b. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • c. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het graven van sloten alsmede het aanleggen van een drainage;
  • e. het verrichten van graafwerkzaamheden;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, het planten, vellen, rooien of beschadigen van bomen anders dan bij wijze van verzorging van het aanwezige houtgewas;
  • g. het maken van dammen, kaden en oeververzwaringen;
  • h. het graven, uitdiepen, verbreden en dempen van watergangen.

voor zover deze de werkzaamheden over een oppervlakte plaatsvinden groter dan 500 m² en dieper reiken dan 0,40 meter.

26.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 26.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing:

  • a. op bestaande bouwvlakken binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden';
  • b. op normale onderhoudswerkzaamheden;
  • c. op werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • d. op werkzaamheden als bedoeld in artikel 15 lid 2 van de Boswet;
  • e. voor het verlagen van de bodem en het afgraven van gronden, voor zover daarvoor een vergunning voor het ontgronden is vereist;
  • f. indien het door de gemeente verlangde archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden en voor zover de gemeente de gronden voor werken en werkzaamheden heeft vrijgegeven.
26.4.3 Voorwaarden

Een vergunning als bedoeld in lid 26.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. de aanvrager van de vergunning een rapport overlegt waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat wordt verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. burgemeester en wethouders advies hebben ingewonnen bij een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige;
  • c. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied.

Artikel 27 Waarde - Archeologie 6

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van de aanwezige archeologische waarden.

27.2 Bouwregels

Op de in lid 27.1 bedoelde gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd die een grondoppervlakte hebben groter dan 10.000 m² en dieper reiken dan 0,40 m, met uitzondering van bouwwerken binnen de bestaande bouwvlakken binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden'.

27.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 27.2 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere ter plaatse geldende bestemmingen, op voorwaarde dat:

  • a. de aanvrager een rapport overlegt waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat wordt verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, burgemeester en wethouders advies inwinnen bij een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige;
  • c. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied.
27.4 Vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en van werkzaamheden
27.4.1 Verbod uitvoering van werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de in lid 27.1 bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
  • b. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • c. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het graven van sloten alsmede het aanleggen van een drainage;
  • e. het verrichten van graafwerkzaamheden;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, het planten, vellen, rooien of beschadigen van bomen anders dan bij wijze van verzorging van het aanwezige houtgewas;
  • g. het maken van dammen, kaden en oeververzwaringen;
  • h. het graven, uitdiepen, verbreden en dempen van watergangen.

voor zover deze de werkzaamheden over een oppervlakte plaatsvinden groter dan 10.000 m² en dieper reiken dan 0,40 m.

27.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 27.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing:

  • a. op bestaande bouwvlakken binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden';
  • b. op normale onderhoudswerkzaamheden;
  • c. op werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • d. op werkzaamheden als bedoeld in artikel 15 lid 2 van de Boswet;
  • e. voor het verlagen van de bodem en het afgraven van gronden, voor zover daarvoor een vergunning voor het ontgronden is vereist;
  • f. indien het door de gemeente verlangde archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden en voor zover de gemeente de gronden voor werken en werkzaamheden heeft vrijgegeven.
27.4.3 Voorwaarden

Een vergunning als bedoeld in lid 27.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. de aanvrager van de vergunning een rapport overlegt waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat wordt verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. burgemeester en wethouders advies hebben ingewonnen bij een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige;
  • c. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied.

Artikel 28 Waarde - Landschap

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en/of het herstel van de aldaar voorkomende dan wel de daaraan eigen landschappelijke waarden.

28.2 Bouwregels

Op deze gronden mag niet worden gebouwd.

28.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik van gronden strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik als staan- of ligplaats voor onderkomens;
  • b. het gebruik als opslag-, stort- of bergplaats van andere al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.
28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde en van werkzaamheden
28.4.1 Verboden uitvoering van werken en werkzaamheden

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op de in artikel 28.1 bedoelde gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met dien verstande, dat geen vergunning vereist is op gronden met de bestemming als bedoeld in artikel 17;
  • b. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden en het scheuren van grasland;
  • c. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
  • e. het graven, vergraven of dichten van waterlopen;
  • f. het beplanten, aanbrengen van houtgewas op en bebossen van gronden, die ten tijde van het kracht worden van dit plan als niet zijnde beplant met houtgewas of niet als bosgronden konden worden aangemerkt;
  • g. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
  • h. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand, met dien verstande, dat geen aanlegvergunning is vereist voor het periodiek kappen van griendhout en ander hakhout, voor zover betreffende de normale uitoefening van het ten tijde van het van kracht worden bestaande bodemgebruik. Geen vergunning is nodig met betrekking tot houtgewas, waarvoor een beschikking aanwezig is als bedoeld in artikel 13 van de Boswet.
28.4.2 Toetsingscriterium

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning als door de in het vorige lid genoemde werken of werkzaamheden, dan wel door de gevolgen daarvan, hetzij direct, de landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden van de gronden niet onevenredig worden of niet onevenredig kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden tot herstel van de waarden niet worden of niet kunnen worden verkleind.

Artikel 29 Waarde - Landschap - Stelling van Amsterdam

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landschap - Stelling van Amsterdam' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en versterken van de kernkwaliteiten van het Nationaal landschap en werelderfgoed 'De Stelling van Amsterdam' (een samenhangend systeem van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen, een groene en relatief stille ring rond Amsterdam en relatief grote openheid).

29.2 Bouwregels
29.2.1 Algemeen

Op deze gronden mag niet worden gebouwd.

29.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan op grond van artikel 3.6, lid 1, onder d. van de Wet ruimtelijke ordening nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en omvang van bouwwerken, voor zover dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van het UNESCO-werelderfgoed Stelling van Amsterdam.

29.4 Afwijken van de bouwregels
29.4.1

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 29.2.1 en toestaan dat ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, mits:

  • a. daardoor de kwaliteiten, zoals bepaald in artikel 29.1 niet worden geschaad;
  • b. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de provincie.
29.4.2 Weigeringsgrond omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning voor bouwen ten behoeve van de in artikel 29.1 bedoelde gronden of de eveneens voorkomende bestemming kan worden geweigerd indien door de bouwwerken of bouwwerkzaamheden, het belang van het Nationaal landschap en werelderfgoed 'De Stelling van Amsterdam' onevenredig wordt geschaad.

29.4.3 Onderzoeksplicht

Burgemeester en wethouders dienen voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen ten behoeve van de in artikel 29.1 bedoelde gronden of de eveneens voorkomende bestemming advies in te winnen bij de provincie.

29.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
29.5.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem en/of gronden;
  • b. het bebossen en beplanten van gronden.
29.5.2 Uitzondering

Een omgevingsvergunning voor het aanleggen als bedoeld onder a is niet vereist voor de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. het normale onderhoud van paden, water, tuinen en groenvoorzieningen;
  • b. werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
29.5.3 Weigering

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden geweigerd indien door de werken of werkzaamheden, het belang van het werelderfgoed 'De Stelling van Amsterdam' onevenredig wordt geschaad.

Artikel 30 Waterstaat - Waterkering

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering en de waterbeheersing met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

30.2 Bouwregels

Ten aanzien van de bebouwing geldt dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 3 meter.

30.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 30.2, uitsluitend nadat aan de waterbeheerder advies is gevraagd, voor de bouw van een afmeerlocatie in de vorm van aanlegsteigers en of overstapplaatsen ten behoeve van het gebruik van recreatieve routes.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 31 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 32 Algemene bouwregels

32.1 Parkeren
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geldt dat moet worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze in stand moeten worden gelaten. Hiervoor wordt getoetst aan het ten tijde van de vergunningaanvraag geldende gemeentelijk parkeerbeleid.
  • b. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a en worden toegestaan dat in minder parkeerplaatsen wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
32.2 Beeldkwaliteit

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geldt dat moet worden voldaan aan het beeldkwaliteitplan Zeevang, zoals opgenomen in bijlage 3 bij deze regels.

32.3 Bestaande situatie

Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemmingen, geldt dat:

  • bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  • bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.

In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

Artikel 33 Algemene gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik of laten gebruiken van gebouwen of onbebouwde gronden als seksinrichting -behoudens het in artikel 36.8 (Wijzigingsbevoegdheid seksinrichting)- bepaalde;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden ten behoeve van bebossing met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - arboretum';
  • c. Ter plaatse van de aanduidingen “bedrijf aan huis” en “beroep aan huis” mag onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 2 het gehele voor beroep of bedrijf aan huis aangeduide deel van een bijgebouw ten behoeve van het beroep of bedrijf aan huis worden gebruikt.

Artikel 34 Algemene aanduidingsregels

34.1 Milieuzone - geurzone
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - geurzone' zijn geen nieuwe geurgevoelige objecten toegestaan.
  • b. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 34.1 onder a, indien uit onderzoek is gebleken dat de geurzone kleiner is geworden.
34.2 Veiligheidszone - lpg
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - lpg' mogen in afwijking van hetgeen elders in het plan is bepaald geen kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten gerealiseerd worden.
  • b. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 34.2 onder a, indien uit nader onderzoek is gebleken dat door het nemen van maatregelen of anderszins voldaan kan worden aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de daarop gebaseerde regelingen terzake van lpg.
34.3 Vrijwaringszone - dijk

Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - dijk' mag niet eerder worden gebouwd dan nadat de dijkbeheerder gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld om schriftelijk advies uit te brengen.

34.4 Veiligheidszone - barim

Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - barim' zijn geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten toegestaan.

Artikel 35 Algemene afwijkingsregels

35.1 Bevoegdheid

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het in bepaalde in hoofdstuk 2 voor:

  • a. de bouw van utilitaire bouwwerken, waaronder transformatorhuisjes, gasdrukregel- en meetstations en gemalen, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25 m2;
    • 2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 meter;
    • 3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 meter;
  • b. het afwijken van een vastgesteld onderdeel van de grens, richting of het profiel van een weg met niet meer dan 5 meter, indien bij definitieve uitmeting blijkt, dat een zodanige afwijking noodzakelijk is;
  • c. het afwijken van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte en voorgevelbreedte van de woonhuizen met niet meer dan 60 cm;

De afwijkingen als bedoeld in dit artikel mogen uitsluitend worden toegepast indien de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van deze gronden niet onevenredig worden aangetast.

35.2 Stolpwoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de voorgeschreven inhoudsmaat en bouwhoogte van woningen te wijzigen, indien er een architectonisch verantwoorde stolpwoning wordt gerealiseerd met een maximum van respectievelijk 1.500 m3 inhoud en 15 meter bouwhoogte, met dien verstande dat:

  • a. bij de afwijking de stolpwoning maximaal 20% van de oppervlakte van het perceel bedraagt;
  • b. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 3 meter bedraagt;
  • c. de breedte van het perceel minimaal 8 meter breder is dan de breedte van de stolp;
  • d. bij de afwijking tevens een beeldkwaliteitplan wordt vastgesteld.

Artikel 36 Algemene wijzigingsregels

36.1 Bestemmings- en bouwgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bestemmingen en bebouwingsgrenzen te wijzigen, met inachtneming van de volgende regels .

  • a. de wijziging mag alleen gronden betreffen welke het eigendom van de gemeente zijn, dan wel gronden, waarvan de eigenaar of een ander zakelijk gerechtigde om een wijziging heeft verzocht;
  • b. de bestemmingsgrens en/of de bebouwingsgrens mag met niet meer dan respectievelijk 10 meter en 5 meter veranderd worden, met dien verstande, dat:
    • 1. de bouwgrenzen van de bestemmingen 'Agrarisch - Paardenfokkerij', 'Agrarisch - Tuinbouw' en 'Agrarisch met waarden' niet worden gewijzigd;
    • 2. de afstand van de naar de weg toegekeerde bebouwingsgrens tot de bestemming 'Verkeer' niet wordt verkleind;
    • 3. de oppervlakte van de bestemming 'Bedrijf' niet wordt vergroot;
    • 4. de oppervlakte van de bestemming 'Water' niet wordt verkleind tenzij dit elders gecompenseerd wordt;
    • 5. de ligging van de wegen binnen de als 'Natuur' aangewezen gronden niet wordt gewijzigd;
    • 6. de ligging van de overige wegen met niet meer dan 5% wordt gewijzigd.
36.2 Vergroting bouwvlak
36.2.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' de bestemming van de gronden buiten het agrarische bouwvlak te wijzigen ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de wijziging strekt er toe agrarische bouwvlakken te vergroten, indien de vergroting noodzakelijk is voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • b. de agrarische noodzaak is aangetoond door middel van een bedrijfsplan dat ter advisering wordt voorgelegd aan de Agrarische Beoordelings Commissie;
  • c. de landschappelijk aanvaardbaarheid is aangetoond door middel van een beeldkwaltiteitsplan waaruit blijkt dat de vormgeving van het bouwvlak en de situering van de daarin op te richten bebouwing het dorpsbeeld en de openheid van het landschap niet onevenredig aantasten conform het bepaalde in de desbetreffende artikelen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2016 van de Provincie Noord-Holland;
  • d. de wijzigingsbevoegdheid wordt alleen gehanteerd ten behoeve van volwaardige agrarische bedrijven of ten behoeve van reële agrarische bedrijven, mits deze zich daardoor volwaardig kunnen en zullen ontwikkelen;
  • e. de oppervlakte van het bouwvlak mag per bedrijf niet meer bedragen dan 1,5 hectare;
  • f. de diepte van het bouwvlak mag niet meer gaan bedragen dan 200 meter;
  • g. de afstand van het bouwvlak tot aan de aangrenzende bestemming 'Verkeer' mag niet worden verkleind;
  • h. aangetoond dient te worden dat de vergroting geen significante effecten heeft op Natura 2000 gebieden;
  • i. de van toepassing zijnde artikelen van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2016, provincie Noord-Holland.
36.2.2 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen voor het verwezenlijken van de wijzigingsbevoegdheid. Deze eisen kunnen omvatten:

  • a. amovering van de in onbruik geraakte bouwwerken, zoals gebouwen en/of delen daarvan;
  • b. het verwijderen van verhardingsoppervlakten;
  • c. de aanleg van water dan wel plas/drasgronden ten dienste van de landschappelijke inpassing en/of de waterberging;
  • d. de aanleg van groenelementen/houtwallen in het kader van een landschappelijke dan wel ecologische aanvulling;
  • e. een zo compact mogelijke situering van bedrijfsgebouwen, de logistieke- en milieueisen van (onderdelen van) het bedrijf mede in aanmerking genomen.
36.2.3 Grenzen bevoegdheid

De wijziging als bedoeld in 36.2.1 mag niet worden toegepast indien ten behoeve van het betrokken bedrijf reeds uitvoering is gegeven aan de ontheffingsbevoegdheden overeenkomstig artikel 5.5 onder a en d en artikel 5.5 onder e.

36.3 Collectieve mestopslagplaats

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch met waarden' te wijzigen ten behoeve van een collectieve mestopslagplaats, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de wijzigingsbevoegdheid mag, buiten het bouwvlak, uitsluitend worden toegepast voor zover de omvang van de collectieve mestopslagplaats niet meer bedraagt dan 3.000 m3 en op gronden binnen het bouwvlak, voor zover de omvang van de collectieve mestopslagplaats niet meer bedraagt dan 5.000 m3, met een hoogte van niet meer dan 5 meter;
  • b. indien de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast op gronden buiten het bouwvlak, mag de afstand tot het agrarisch bouwvlak niet meer bedragen dan 50 meter. Van deze regel kan worden afgeweken als door een grotere afstand een meer aanvaardbare situering in het landschapsbeeld gerealiseerd kan worden;
  • c. de situering van de mestopslagplaats mag de openheid van het landschap niet onevenredig aantasten.
36.4 Agrarisch - Wonen
36.4.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:

  • a. de gronden gelegen binnen het bouwvlak van de bestemming 'Agrarisch met waarden' te wijzigen in de bestemming 'Wonen', waarbij aangetoond dient te worden dat omliggende bedrijven door de wijziging niet in hun bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt en dat de overige gronden gelijktijdig met de bestemmingswijziging worden gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch met waarden' en waarbij de Provincie Noord-Holland geraadpleegd zal worden.
  • b. de bestemming 'Wonen', met uitzondering van het bouwvlak, te wijzigen in de bestemming 'Agrarisch met waarden', met dien verstande dat de wijziging alleen geldt voor dat gedeelte van deze gronden waar van agrarisch gebruik sprake is.
36.4.2 Voorwaarden aan wijziging

Bij de wijziging naar de bestemming 'Wonen' als bedoeld in lid 36.4.1 onder a worden de volgende regels in acht genomen:

  • a. het betrokken agrarisch bedrijf wordt/is beëindigd en voortzetting daarvan is, in redelijkheid, niet meer te verwachten;
  • b. de resterende achterliggende gronden dienen te worden toegevoegd aan de productiegronden van het veenweidegebied;
  • c. bij de sloop van tenminste 500 m2 bestaande in onbruik geraakte bedrijfsbebouwing mag 1 woning worden gebouwd;
  • d. bij de sloop van tenminste 1000 m2 bestaande in onbruik geraakte bedrijfsbebouwing mogen 2 woningen worden gebouwd;
  • e. de landschappelijke en cultuurhistorische effecten van de wijziging in een beeldkwaliteitsplan zijn beschreven en verbeeld.
36.4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen voor het verwezenlijken van de wijzigingsbevoegdheid. Deze eisen kunnen omvatten:

  • a. amovering van de in onbruik geraakte bouwwerken, zoals gebouwen en/of delen daarvan;
  • b. het verwijderen van verhardingsoppervlakten;
  • c. de aanleg van water dan wel plas/drasgronden ten dienste van de landschappelijke inpassing en/of de waterberging;
  • d. de aanleg van groenelementen/houtwallen in het kader van een landschappelijke dan wel ecologische aanvulling.
36.4.4 Grenzen wijzigingsbevoegdheid
  • a. De wijziging mag uitsluitend worden toegepast indien de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van deze gronden niet onevenredig worden aangetast.
  • b. Op de gronden welke door toepassing van lid 1 de bestemming 'Wonen' of de bestemming 'Agrarisch met waarden', is het bepaalde in respectievelijk artikel 20 en artikel 5 van overeenkomstige toepassing.
36.5 Bedrijf - Wonen
36.5.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Bedrijf', voor zover gelegen in directe aansluiting op de openbare weg, wijzigen in de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat er niet meer dan 2 woningen mogen worden bijgebouwd.

36.5.2 Voorwaarden aan wijziging

Alvorens tot wijziging in de bestemming 'Wonen' als bedoeld in lid 36.5.1 over te gaan wordt een beeldkwaliteitsplan opgesteld waarin de landschappelijke en cultuurhistorische effecten van de wijziging zijn beschreven en verbeeld.

36.5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen voor het verwezenlijken van de wijzigingsbevoegdheid. Deze eisen kunnen omvatten:

  • a. amovering van de in onbruik geraakte bouwwerken, zoals gebouwen en/of delen daarvan;
  • b. het verwijderen van verhardingsoppervlakten;
  • c. de aanleg van water dan wel plas/drasgronden ten dienste van de landschappelijke inpassing en/of de waterberging;
  • d. de aanleg van groenelementen/houtwallen in het kader van een landschappelijke dan wel ecologische aanvulling.
36.5.4 Grenzen wijzigingsbevoegdheid
  • a. De wijziging mag uitsluitend worden toegepast indien de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van deze gronden niet onevenredig worden aangetast.
  • b. Op de gronden welke door toepassing van lid 36.5.1 de bestemming 'Wonen' hebben gekregen, is het bepaalde in artikel 20 van overeenkomstige toepassing.
36.6 Demping
36.6.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd:

  • a. de bestemming 'Water' te wijzigen in de bestemming 'Agrarisch met waarden';
  • b. de bestemming 'Agrarisch met waarden' en de bestemming 'Agrarisch - Tuinbouw' te wijzigen in de bestemming 'Water'; ten behoeve van het compenseren en of vergroten van het wateroppervlak, het realiseren van de ecologische verbindingszone en het aanleggen van plas/dras oevers ten dienste van de ecologie en de waterberging.
36.6.2 Grenzen wijzigingsbevoegdheid
  • a. De wijzigingsbevoegdheid van de bestemming 'Water' in de bestemming 'Agrarisch met waarden', als bedoeld in lid 36.6.1 onder a, mag uitsluitend worden toegepast indien de landschappelijke, natuurlijke en aardkundige waarden niet onevenredig worden aangetast.
  • b. Indien de wijzigingsbevoegdheid zoals genoemd in lid 36.6.1 onder a wordt toegepast, moet de hoeveelheid water die gedempt wordt op hetzelfde of een aansluitend perceel in hetzelfde peilgebied met ten minste 100% worden gecompenseerd, middels het aanleggen of verbreden van een watergang of het aanleggen van een plas/drasoever.
  • c. De kavel mag na slootdemping niet breder worden dan 80 meter.
  • d. Op gronden die door toepassing van lid 36.6.1 onder a de bestemming 'Agrarisch met waarden' hebben gekregen, is het bepaalde in artikel 5 van overeenkomstige toepassing.
  • e. Op gronden die door toepassing van lid 36.6.1 onder b de bestemming 'Water' hebben gekregen, is het bepaalde in artikel 19 van overeenkomstige toepassing.

36.7 Paardenhouderij
36.7.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming binnen het bouwvlak van de bestemming 'Agrarisch met waarden' te wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Paardenfokkerij' al dan niet in combinatie met de bestemming 'Agrarisch met waarden'.

36.7.2 Nadere eisen

Voor zover het vrijgekomen bouwvlak groter is dan het toegestane bouwvlak kunnen burgemeester en wethouders een deel daarvan omzetten in de bestemming 'Agrarisch met waarden'.

36.7.3 Grenzen van de wijzigingsbevoegdheid
  • a. Op gronden die door toepassing van lid 36.7.1 de bestemming 'Agrarisch - Paardenfokkerij' hebben gekregen, is het bepaalde in artikel 3 van overeenkomstige toepassing.
  • b. Op gronden die door toepassing van lid 36.7.1 de bestemming 'Agrarisch met waarden' hebben gekregen, is het bepaalde in artikel 5 van overeenkomstige toepassing.
36.8 Seksinrichting

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen:

voor zover gelegen binnen het gebied zoals aangegeven op bijlage 2, voor in het totale gebied maximaal één inrichting, te wijzigen in de bestemming "Bedrijf - Seksinrichting" onder de volgende voorwaarden:

  • a. het aantal te vestigen seksinrichtingen mag niet meer bedragen dan één in het gehele plangebied;
  • b. een functiewijziging naar seksinrichting is uitsluitend toegestaan in bestaande bebouwing waarvan niet meer dan 125 m2 als seksinrichting mag worden gebruikt;
  • c. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
  • d. het parkeerterrein dient te worden voorzien van een afschermende beplanting van minimaal 3 meter breed. Er dient tevens minimaal een afstand van 10 meter tot aan de begrenzing van de naastgelegen woonbestemming in acht te worden genomen;
  • e. seksinrichtingen mogen niet worden uitgeoefend in de vorm van raam- en/of straatprostitutie, escortbedrijf en sekswinkel.
36.9 Vormverandering bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemmingen 'Agrarisch - Paardenfokkerij', 'Agrarisch - Tuinbouw' en 'Agrarisch met waarden' wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de totale oppervlakte van het bouwvlak mag niet worden vergroot;
  • b. de afstand tot aan het verlengde van de voorste bestemmingsgrens van de aangrenzende bestemming 'Tuin' mag niet worden verkleind.

Artikel 37 Overige regels

37.1 Weidevogelleefgebied
  • a. Op de gronden die door de provincie Noord-Holland in de 'Provinciale Ruimtelijke Verordening' zijn aangewezen als 'weidevolgelleefgebied' geldt dat de aanleg van hoog opgaande beplantingen of laanbeplanting verboden is zonder of in afwijking vaan een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders.
  • b. De onder a bedoelde vergunning kan worden geweigerd indien door de werken of werkzaamheden de functie van het weidevogelleefgebied onevenredig wordt aangetast.
37.2 Relatie

Waar op de verbeelding de figuur 'relatie' is weergegeven, dienen de op deze manier met elkaar verbonden bouwvlakken als één bouwvlak te worden beschouwd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 38 Overgangsrecht

38.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

38.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 39 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zeevang 2016'.

Bijlagen bij regels

Bijlage 4 Staat van Horeca-activiteiten

Categorie 1

Hoofdzakelijk: bereiding van etenswaren voor consumptie ter plaatse

restaurant zonder bezorg- en/of afhaalservice;

bistro;

crêperie;

lunchroom;

koffie-/theehuis, koffiebar, tearoom;

ijssalon;

broodjeszaak;

croissanterie;

hotel/en of pension

Categorie 2

Hoofdzakelijk: bereiding van etenswaren al dan niet voor consumptie ter plaatse

restaurant met bezorg- en/of afhaalservice;

cafetaria;

snackbar;

grillroom;

shoarma;

fastfood-restaurant;

automatiek;

snelbuffet;

traiteur.

Categorie 3

Hoofdzakelijk: verstrekken van dranken

café;

bar;

bierhuis;

biljartcentrum;

proeflokaal;

zaalverhuur;

Categorie 4

Hoofdzakelijk: het ten gehore brengen van muziek en gelegenheid geven tot dansen:

Discotheek

Bar-dancing

Partycentrum

Evenementen

Nachtclub