direct naar inhoud van Regels
Plan: Dorpskernen 2016
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0385.BP01243-VG02

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 het plan:

het bestemmingsplan “Dorpskernen 2016“ met identificatienummer NL.IMRO.0385.BP01243-VG02 van de gemeente Edam-Volendam;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden bedrijf

een bedrijf dat in een (gedeelte van) een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruik(st)er van de woning, en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingplichtig is.

1.6 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 aanlegplaats:

een ruimte die door een vaartuig voor niet meer dan 48 uur, uitsluitend ten behoeve van het aanmeren, in beslag wordt genomen;

1.8 aardkundige waarden:

onderdelen van het landschap die iets vertellen over de natuurlijke ontstaanswijze van het gebied;

1.9 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.10 afmeerplaats/-locatie

een locatie voor het aanleggen van vaartuigen in een bevaarbaar water grenzend aan een openbaar gebied (wegen, groen, e.d.), ten dienste van een overstapgelegenheid (bijvoorbeeld in verband met een kanoroute) en/of een kortstondig verblijf (bijvoorbeeld in verband met de toervaart)

1.11 agrarisch bouwvlak:

een bouwvlak alwaar uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van één agrarisch bedrijf;

1.12 agrarisch bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat blijkens zijn aard en indeling voor een agrarisch bedrijf is bestemd, met uitzondering van agrarische bedrijfswoningen en kassen;

1.13 agrarische bedrijfswoning:

een woning liggend op of verbonden met het erf van een agrarisch bedrijf, kennelijk slechts bestemd voor de huisvesting van één of meer personen werkzaam bij het betrokken agrarisch bedrijf wiens/wier huisvesting daar, gelet op de bestemming en bedrijfsvoering van het bedrijf, noodzakelijk is;

1.14 agrarische bedrijven:

bedrijven gericht op uitsluitend veehouderij- en weidebedrijven bestaande uit melkof zoogvee-, schapen- en geiten(melk)houderijen, mits de exploitatie van deze bedrijven geheel of grotendeels gebonden is aan ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden;

1.15 agrarisch deeltijdbedrijf:

een bedrijf waar de agrarische bedrijfsactiviteiten geen volledige en constante bezetting van één arbeidskracht vereisen en daarnaast een ondergeschikt (hoofd)inkomen opleveren;

1.16 agrarisch hulpbedrijf:

een bedrijf dat overwegend deelbewerking verricht ten behoeve van de agrarische productie;

1.17 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.18 bebouwingsgebied

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;

1.19 bebouwingspercentage:

het percentage van het bouwvlak, of indien geen bouwvlak is aangegeven, het percentage van het bestemmingsvlak, dat mag worden bebouwd met gebouwen;

1.20 bed&breakfast

het bieden door de bewoner van recreatief nachtverblijf in de vorm van logies en ontbijt in of bij een woning, waarbij in de ruimte die gebruikt wordt voor bed & breakfast geen zelfstandige kookgelegenheid aanwezig is;

1.21 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat blijkens zijn aard en indeling een voor bedrijven bruikbare ruimte omvat;

1.22 bedrijfs- of dienstwoning

een woning in of bij een gebouw, of op een terrein, kennelijk bestemd voor één of meer personen, wiens/wier huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.23 bestaand:
  • 1. bij bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  • 2. bij gebruik: ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod;
1.24 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.25 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.26 bijgebouw:

een bij een woning of woonschip behorend gebouw, dat geen woonruimte bevat en dat zich visueel onderscheidt van een woning of een woonschip;

1.27 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.28 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.29 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.30 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.31 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.32 bruto vloeroppervlak (bvo)

de gezamenlijke vloeroppervlakte die wordt gebruikt voor de in het plan aangegeven doeleinden, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.33 buitenbak:

een onoverdekte, al dan niet omheinde ruimte, kennelijk aangelegd en ingericht ten behoeve van de beoefening van de paardensport;

1.34 cultuurhistorische waarden:

de waarden van een terrein waarin zich voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;

1.35 dagrecreatie:

recreatief buitenverblijf, uitgezonderd recreatief nachtverblijf, dat in hoofdzaak gericht is op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, schaatsen, paardrijden, surfen en zwemmen;

1.36 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.37 escortbedrijf:

een natuurlijk persoon, groep van personen of rechtspersonen die bedrijfsmatig of in een omvang alsof het bedrijfsmatig is prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in een bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

1.38 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.39 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, waaronder een discotheek, feestzaal en partyboerderij.

1.40 kaakberg

gebouw met pyramidaal dak op palen met vierkante plattegrond.

1.41 kampeermiddelen:

tent, tentwagen, kampeerauto of (toer)caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig, of gewezen voertuig of gedeelten daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf dan wel voor nachtverblijf van personeel werkzaam op de kampeerplaats waar deze onderkomens of voertuigen zijn geplaatst;

1.42 kamperen:
  • 1. het houden van recreatief nachtverblijf in een kampeermiddel of in een bouwwerk dat ter beschikking is gesteld voor het houden van een recreatief nachtverblijf, niet zijnde een hotel, een pension of een woning anders dan een zomerhuis;
  • 2. het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;
1.43 kamperen bij de boer:

het "kleinschalig" kamperen nabij agrarische (bij)gebouwen waarbij de kampeermiddelen middels beplanting aan het oog zijn onttrokken;

1.44 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken of trekken, vermeerderen of opkweken van vruchten, bloemen, groenten of planten. Hieronder worden tevens verstaan boog- en gaaskassen;

1.45 landschappelijke waarden:

de aan een gebied toegekende cultuurhistorische en visuele waarden;

1.46 ligplaats:

een ruimte welke door een woonschip, woonark of recreatie- of pleziervaartuig – al dan niet met tussentijdse onderbrekingen – permanent wordt ingenomen;

1.47 logeren bij de boer:

gebruik van (leeggekomen) agrarische opstallen voor de verhuur van logies en ontbijt;

1.48 logiesaccommodatie:

een bedrijf dat uitsluitend tot doel heeft het verstrekken van logies per nacht en voor langere tijd;

1.49 maatschappelijke voorzieningen

voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, religie, onderwijs, kinderopvang, buitenschoolse opvang, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren.

1.50 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.51 ondergeschikt gebruik:

gebruik dat in functioneel en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie;

1.52 ondergeschikte horeca

horeca dat in functioneel en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan de ingevolge de bestemming toegestane hoofdfunctie;

1.53 onderkomens:

voor verblijf geschikte – al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken – voertuigen, vaartuigen, arken, toercaravans, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten;

1.54 paardenfokkerij/-houderij

bedrijven gericht op het fokken en houden van paarden voor hetzij de inzet voor eigen fokkerij, hetzij voor verkoop, niet zijnde het houden van manege- of pensionpaarden;

1.55 peil:

hoofdgebouw:

  • 1. de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang van een gebouw;
  • 2. indien de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de door burgemeester en wethouders vastgestelde hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw of zoals dit ten tijde van het ter inzageleggen van het ontwerp van dit plan aanwezig was;

bijgebouw en overig bouwwerk:

de hoogte zoals geldt voor het (hoofd)gebouw of indien sprake is van een hoogteverschil in het terrein, bijvoorbeeld een talud, de door burgemeester en wethouders vastgestelde hoogte van het terrein, in relatie met de hoogte van de bebouwing op het naburige erf;

1.56 perceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.57 raam- en straatprostitutie:

een vorm van prostitutie waarbij door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie worden bewogen, uitgenodigd, dan wel aangelokt;

1.58 recreatie- of pleziervaartuig:

elke vaar- of drijftuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd voor recreatiedoeleinden;

1.59 recreatiewoning

een gebouw, niet zijnde een caravan of andere constructie op wielen zijnde , uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief verblijf door personen die hun hoofdverblijf elders hebben; onder recreatief verblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon gezin of andere groep van personen;

1.60 reëel agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan vast staat dat het bedrijf, in ieder geval op afzienbare termijn, een substantieel aandeel levert in iemands inkomstenvorming waarbij veebezetting, grondareaal en tijdsbesteding worden meegewogen;

1.61 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke besloten ruimte, hieronder wordt mede begrepen een voer- of vaartuig, waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof het bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoning van pornografische aard plaatsvinden;

Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een seksclub, een privéhuis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.62 sekswinkel:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

1.63 sportvoorzieningen

het geheel van voorzieningen ten behoeve van sportbeoefening, alsmede bijbehorende bebouwing zoals kleedruimten, clubhuis/verenigingsgebouw, opslagruimten, technische ruimten e.d.;

1.64 stacaravan:

een caravan, die als gebouw valt aan te merken, maar waarvoor ingevolge het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist;

1.65 stolpwoning:

van oorsprong voor agrarische doeleinden (inclusief wonen) opgericht gebouw op een vierkante plattegrond, bestaande uit één bouwlaag met pyramidaal dak, dat rust op een constructie van poeren en dwarsbalken.

1.66 straatmeubilair:

de op of bij een weg behorende bouwwerken en constructies, te weten abri’s, telefooncellen, gedenktekens, reclamezuilen of -vitrines, gasregelkastjes, brandkranen, straatverlichtingpalen, bloembakken, zitbanken, urinoirs, parkeermeters, stadsplattegronden, verkeersborden en -zuilen, brievenbussen, bushalteaanduidingen, verkeerslichten, rijwielstandaards of -klemmen, papierbakken, spelstimulerende objecten e.d.;

1.67 tuinbouwbedrijven:

bedrijven gericht op uitsluitend het kweken van (sier)gewassen;

1.68 veredelingsbedrijven:

pelsdierhouderijen, varkensfokkerijen en varkensmesterijen, kalverfokkerijen en kalvermesterijen, pluimveehouderijen, champignonkwekerijen, witloftrekkerijen en bedrijven gericht op soortgelijke daarmede gelijk te stellen teelten, voor zover al deze bedrijven geheel of hoofdzakelijk niet afhankelijk zijn van de opbrengst van de bij het bedrijf behorende gronden;

1.69 volwaardig agrarisch bedrijf:

van een volwaardig agrarisch bedrijf is sprake wanneer het aan tenminste één arbeidskracht volledige werkgelegenheid en een aanvaardbaar inkomen biedt of binnen afzienbare tijd zal bieden;

1.70 vrije beroepsuitoefening in woningen:

een dienstverlenend beroep, dat in een woning of bijgebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.71 woning:

een (gedeelte van een) woning dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

1.72 woonschip:
  • 1. elke vaar- of drijftuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als of te oordelen naar zijn constructie en/of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd tot dag- en/of nachtverblijf van één of meer personen;
  • 2. een vaar- of drijftuig als bedoeld onder 1 in aanbouw;
  • 3. een casco, dat tot vaar- of drijftuig als bedoeld onder 1 kan worden opgebouwd;
  • 4. elke vaar- of drijftuig, waarin of waarop bedrijfsmatige of soortgelijke activiteiten worden uitgeoefend of dat daartoe is ingericht;
  • 5. de overblijfselen van een vaar- of drijftuig als bedoeld onder 1 tot en met 4.
1.73 zorgwoning

een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven; verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van scheidingsmuren;

2.2 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 vloeroppervlakte van woningen:

de oppervlakte van de voor bewoning bestemde vertrekken van een woning, waaronder mede worden verstaan keukens en slaapvertrekken. Niet meegerekend worden gangen, toiletten, bad- en doucheruimten, alsmede ingebouwde bergingen en vlieringen, die gebruikt worden als berging.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Intensieve veehouderij

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Intensieve veehouderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van intensieve veehouderijen;

met de daarbij behorende:

  • b. bouwwerken, waaronder één bedrijfswoning;
  • c. bedrijfsgebouwen;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  • e. het behoud, herstel en de ontwikkeling van natuurlijke waarden.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen uitsluitend ten behoeve van deze bestemming bouwwerken worden gebouwd.

3.2.2 Gebouwen

Voor gebouwen geldt dat gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd, en waarbij is bepaald dat:

  • a. per bouwvlak ten hoogste één agrarische bedrijfswoning mag worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de goothoogte en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 5,5 m en 9 m;
    • 2. de voorgevelbreedte mag niet minder bedragen dan 6 m;
    • 3. de agrarische bedrijfswoning dient van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 45° en n iet meer dan 60°, met uitzondering van gebroken kappen (mansardekappen) waarvan het eerste dakvlak vanaf de goot een helling mag hebben van maximaal 70° en het aansluitende dakvlak een helling mag hebben van maximaal 50°;
    • 4. de inhoud van een woning niet meer mag bedragen dan 715 m3, indien sprake is van een stolpwoning ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'mag de inhoud niet meer bedragen dan 1.500m3;
  • b. bij elke agrarische bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. in geval van een bebouwingsgebied kleiner of gelijk aan 100 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 50% van het bouwperceel verminderd met de oppervlakte van de woning tot een maximum van 60 m2;
    • 2. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 60 m2 vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
    • 3. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2;
    • 4. de goothoogte en bouwhoogte van een bijgebouw mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
    • 5. de bijgebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°;
    • 6. de afstand van een gebouw tot de voorgevel van de agrarische bedrijfswoning of het verlengde daarvan mag niet minder bedragen dan 3 m;
  • c. agrarische bedrijfsgebouwen mogen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de goothoogte en bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan respectievelijk 7 m en 12 m;
    • 2. de gebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 15° en niet meer dan 60°;
    • 3. de afstand van een gebouw tot de voorgevel van de agrarische bedrijfswoning of het verlengde daarvan mag niet minder bedragen dan 5 m;
    • 4. de inhoud van een mestsilo mag niet meer bedragen dan 750 m3.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. De bouwhoogte van de hierna te noemen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag binnen het bouwvlak niet meer bedragen dan de vermelde maten:
    • 1. ruwvoedersilo's : 15 m;
    • 2. mestsilo's : 5 m;
    • 3. erfafscheidingen : 2 m;
    • 4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde : 6 m;
  • b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover gebouwd buiten het bouwvlak, mag niet meer bedragen dan 2 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan;
  • b. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben in enigerlei vorm van andere al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen en materialen, anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • c. het bedrijfsmatig ten behoeve van derden vervaardigen of herstellen van goederen, uitgezonderd producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf;
  • d. het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen, bestemd en gereed voor onmiddellijk gebruik of verbruik voor zover niet afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf;
  • e. de aanleg en het gebruik van buitenbakken voor paardensportbeoefening;
  • f. het bedrijfsmatig beoefenen of laten beoefenen van de ruiter-, zwem- of tennissport, dan wel het bedrijfsmatig exploiteren of laten exploiteren van zwembaden en sauna’s;
  • g. het dempen van sloten.
3.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen:

  • a. de in lid 3.1 genoemde bestemming 'Agrarisch - Intensieve veehouderij' wijzigen in de bestemming Agrarisch met waarden' (artikel 5), om in te kunnen spelen op een wijziging in een agrarische activiteit die als passend wordt beschouwd in het veenweidegebied, na bedrijfsbeëindiging. Op de gronden welke door toepassing van de wijziging de bestemming “Agrarisch met waarden” hebben gekregen, is het bepaalde in artikel 5 van overeenkomstige toepassing;
  • b. de wijziging mag uitsluitend worden toegepast indien de bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf wordt gewijzigd of beëindigt en de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van deze gronden niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 4 Agrarisch - Paardenfokkerij

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Paardenfokkerij' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  • a. het fokken van paarden voor hetzij de inzet voor eigen fokkerij, hetzij voor verkoop;

met de daarbij behorende:

  • b. bouwwerken, waaronder een bedrijfswoning;
  • c. bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
  • d. het behoud, herstel en de ontwikkeling van natuurlijke waarden.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen uitsluitend ten behoeve van deze bestemming bouwwerken worden gebouwd.

4.2.2 Gebouw

Voor gebouwen geldt dat gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd, en waarbij is bepaald dat:

  • a. per bouwvlak niet meer dan één bedrijfswoning mag worden gebouwd op de daarvoor aangegeven gronden, mits daarvoor of gelijktijdig en bij hetzelfde bedrijf behorende bedrijfsgebouwen zijn of worden voltooid en deze bedrijfsgebouwen een gezamenlijke inhoud hebben van niet minder dan 1.000 m³ en met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de goothoogte en bouwhoogte van een bedrijfswoning niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 5,5 m en 9 m, met uitzondering van stolpboerderijen/woningen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 15 m;
    • 2. de voorgevelbreedte niet minder mag bedragen dan 6 m;
    • 3. de bedrijfswoning dient van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 45° en niet meer dan 70°;
    • 4. de inhoud van een woning niet meer mag bedragen dan 715 m³, indien er sprake is van een stolpwoning aangegeven met de aanduiding ‘karakteristiek’ de inhoud niet meer mag bedragen dan 1.500 m³;
    • 5. ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – hooikaakberg’’ mag het bouwwerk:
      • voor woondoeleinden en als bijgebouw worden gebruikt;
      • geen grotere oppervlakte hebben dan 100 m³;
      • geen hogere bouwhoogte hebben dan 12 m;
  • b. bij elke bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. in geval van een bebouwingsgebied kleiner of gelijk aan 100 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 50% van het bouwperceel verminderd met de oppervlakte van de woning tot een maximum van 60 m2;
    • 2. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 60 m2 vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
    • 3. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2;
    • 4. de goothoogte en bouwhoogte van een bijgebouw niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
    • 5. de bijgebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°;
    • 6. de afstand van een gebouw tot de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan niet minder mag bedragen dan 3 m;
  • c. bedrijfsgebouwen mogen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de goothoogte en bouwhoogte van een gebouw niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 6 m en 9 m;
    • 2. de gebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 15° en niet meer dan 60°;
    • 3. de afstand van een gebouw tot de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan niet minder mag bedragen dan 5 m.

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. De bouwhoogte van de hierna te noemen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag binnen het bouwvlak niet meer bedragen dan de vermelde maten:
    • 1. ruwvoedersilo's : 15 m;
    • 2. mestsilo’s (max inhoud 750 m²) : 5 m;
    • 3. erfafscheidingen : 2 m;
    • 4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde : 6 m.
  • b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover gebouwd buiten het bouwvlak, mag niet meer bedragen dan 2 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan;
  • b. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben in enigerlei vorm van andere al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen en materialen, anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het bedrijf;
  • c. het gebruik van bedrijfsgebouwen ten behoeve van veredelingsactiviteiten;
  • d. het houden van manege- of pensionpaarden;
  • e. het gebruik als manege;
  • f. het gebruik ten behoeve van het logeren bij de boer.
4.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden om ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:
    • 1. aan panden die na het jaar 1940 zijn gebouwd;
    • 2. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan;
    • 3. waarvoor ten tijde van het inwerking treden van dit bestemmingsplan reeds vergunning voor het slopen is verleend;
    • 4. welke voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een vergunning voor het bouwen is verleend ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders.
  • c. De onder a bedoelde vergunning kan worden verleend indien met de sloopactiviteiten de beeldbepalende c.q. kenmerkende elementen van het cultuurhistorisch waardevolle bouwwerk niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord.

Artikel 5 Agrarisch met waarden

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitoefening van volwaardige en reële veehouderijen en weidebedrijven;
  • b. extensief recreatief medegebruik;
  • c. het behoud, herstel en de ontwikkeling van natuurlijke waarden;
  • d. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden – deeltijd agrarisch” mag een deeltijd agrarisch bedrijf uitgeoefend worden, met dien verstande dat niet meer dan 200 m² van de bestaande bedrijfsgebouwen is bestemd voor afwijkend deeltijd agrarisch gebruik voor het houden van vee;
  • e. ter plaatse van de aanduiding “agrarisch loonbedrijf” een agrarisch loonbedrijf;
  • f. ter plaatse van de aanduiding “bedrijf aan huis” een bedrijf aan huis;
  • g. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden – pluimvee” is een bedrijf dat handelt in pluimvee en eieren toegestaan, waarbij niet meer dan 1.500 leghennen tegelijk worden gehouden;
  • h. bedrijfswoningen met uitzondering van ter plaatse de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - deeltijd';
  • i. in afwijking van het bepaalde onder h is ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' een bedrijfswoning toegestaan;
  • j. ter plaatse van de aanduiding “paardenfokkerij” is een paardenfokkerij/ -houderij toegestaan;
  • k. nutsvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  • l. bouwwerken waaronder agrarische bedrijfswoningen;
  • m. bedrijfsgebouwen, uitgezonderd kassen, en gebouwen, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen uitsluitend ten behoeve van deze bestemming bouwwerken worden gebouwd.

5.2.2 Gebouwen

Voor gebouwen geldt dat gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd, en waarbij is bepaald dat:

  • a. agrarische bedrijfswoningen mogen worden gebouwd, mits daarvoor of gelijktijdig de bij hetzelfde agrarisch bedrijf behorende agrarische bedrijfsgebouwen zijn of worden voltooid en deze agrarische bedrijfsgebouwen een gezamenlijke inhoud hebben van niet minder dan 1.000 m3, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. per bouwvlak mag ten hoogste één agrarische bedrijfswoning worden gebouwd;
    • 2. de goothoogte en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 5,5 m en 9 m, ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 15 m;
    • 3. de voorgevelbreedte mag niet minder bedragen dan 6 m;
    • 4. de agrarische bedrijfswoning dient van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 45° en niet meer dan 70°;
    • 5. de inhoud van een woning niet meer mag bedragen dan 715 m³, indien er sprake is van een stolpwoning aangegeven met de aanduiding ‘karakteristiek’ de inhoud niet meer mag bedragen dan 1.500 m³;
    • 6. ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – hooikaakberg” mag het bouwwerk:
      • voor woondoeleinden en als bijgebouw worden gebruikt;
      • geen grotere oppervlakte hebben dan 100 m²;
      • geen hogere bouwhoogte hebben dan 12 m;
  • b. bij elke agrarische bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning of het denkbeeldig verlengde daarvan gebouwd te worden;
    • 2. in geval van een bebouwingsgebied kleiner of gelijk aan 100 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 50% van het bouwperceel verminderd met de oppervlakte van de woning tot een maximum van 60 m2;
    • 3. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 60 m2 vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
    • 4. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2;
    • 5. de goothoogte en bouwhoogte van een bijgebouw mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
    • 6. de bijgebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°;
    • 7. de afstand van een gebouw tot de voorgevel van de agrarische bedrijfswoning of het verlengde daarvan mag niet minder bedragen dan 3 m;
    • 8. de nokrichting van de bijgebouwen of, indien er geen sprake is van een noklijn, de hoofdrichting van de dakvlakken, dient haaks op of evenwijdig aan de voorgevel van de bedrijfswoning geprojecteerd te worden;
    • 9. in afwijking van het bepaalde in artikel 5.2.2 onder b1 mogen ter plaatse van de aanduiding “bijgebouwen” bijgebouwen worden gebouwd.
  • c. agrarische bedrijfsgebouwen mogen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de goothoogte en bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan respectievelijk 7 m en 12 m;
    • 2. de gebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 15° en niet meer dan 60°;
    • 3. de afstand van een gebouw tot de voorgevel van de agrarische bedrijfswoning of het verlengde daarvan mag niet minder bedragen dan 5 m;
    • 4. de inhoud van een mestsilo mag niet meer bedragen dan 750 m3;
    • 5. indien op het betreffende perceel de aanduiding ‘specifieke aanduiding – bedrijfsgebouwen’ is opgenomen mogen bedrijfsgebouwen uitsluitend binnen die aanduiding worden gebouwd.

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. De bouwhoogte van de hierna te noemen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan de vermelde maten:
    • 1. ruwvoedersilo's : 15 m;
    • 2. mestsilo's : 5 m;
    • 3. erfafscheidingen : 2 m;
    • 4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde : 6 m;
  • b. Buiten het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd (met uitzondering van paardenbakken) met een bouwhoogte tot maximaal 2 meter.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van bepaalde in:

  • a. lid 5.2.2 onder a. sub 1. voor de splitsing van een bestaande agrarische bedrijfswoning in twee agrarische bedrijfswoningen, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. het bepaalde in lid 5.2.2 onder a. en lid 5.2.2 onder b. is van overeenkomstige toepassing op de tweede agrarische bedrijfswoning;
    • 2. de tweede agrarische bedrijfswoning dient noodzakelijk te zijn voor de uitoefening van een volwaardig agrarisch bedrijf;
    • 3. de aard van het bedrijf dient zodanig te zijn dat in verband met continue toezicht (dag en nacht) persoonlijk toezicht en verzorging door meer dan één persoon nodig is;
  • b. lid 5.2.2 onder a. sub 1 voor de bouw van een tweede agrarisch bedrijfswoning, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. het bepaalde in lid 5.2.2 onder a en lid 5.2.2 onder b is van overeenkomstige toepassing op de tweede agrarische bedrijfswoning;
    • 2. de tweede agrarische bedrijfswoning dient noodzakelijk te zijn voor de uitoefening van een volwaardig agrarisch bedrijf;
    • 3. de aard van het bedrijf dient zodanig te zijn dat in verband met continue toezicht (dag en nacht) persoonlijk toezicht en verzorging door meer dan één persoon nodig is;
  • c. lid 5.2.3 onder a. sub 4 en lid 5.2.3 onder b.2 voor een hoogte van ruwvoedersilo’s van niet meer dan 25 m;
  • d. lid 5.2.2 onder c. ten behoeve van de omvang van een mestsilo tot een maximum van 1.500 m³, mits:
    • 1. die omvang geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard met zich meebrengt;
    • 2. de bedrijfseconomische noodzaak hiervoor wordt aangetoond, uit oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of ontwikkeling van het agrarische bedrijf;
    • 3. kan worden aangetoond, dat de vergroting dient ten behoeve van het ter plaatse aanwezige bedrijf;
    • 4. een en ander uit landschappelijk oogpunt goed inpasbaar is;

  • e. lid 5.2.3 onder b, voor een bouwhoogte van niet meer dan 3 m, mits daarmee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het open karakter van het landschap;

  • f. lid 5.2.2 onder c en 5.2.3 onder b, in die zin dat ruwvoedersilo's, mestsilo's en mestbassins buiten het bouwvlak gebouwd mogen worden,mits:
    • 1. de noodzaak van situering buiten het bouwvlak voor de agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
    • 2. de bouwhoogte van de ruwvoedersilo ten hoogste 15 meter bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte van de mestsilo ten hoogste 5 meter bedraagt;
    • 4. de oppervlakte ten hoogste 150 m2 bedraagt;
    • 5. de waarde als bedoeld in artikel 23 en artikel 24 niet onevenredig wordt aangetast.
5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan;
  • b. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben in enigerlei vorm van andere al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen en materialen, anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • c. het bedrijfsmatig ten behoeve van derden vervaardigen of herstellen van goederen, uitgezonderd het verwerken van producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf;
  • d. het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen gereed voor onmiddellijk gebruik of verbruik, uitgezonderd producten van het betrokken agrarisch bedrijf;
  • e. het gebruik van meer dan 500 m² aan, dan wel meer dan 50% van de bedrijfsomvang van bedrijfsgebouwen ten behoeve van veredelingsactiviteiten;
  • f. de aanleg en het gebruik van buitenbakken ten behoeve van de paardensport;
  • g. het gebruik ten behoeve van het aanbrengen of aanleggen van kaden, aanlegplaatsen of steigers, ten behoeve van recreatie- en pleziervaartuigen, met dien verstande dat kleine vaartuigen met een lengte van minder dan 5 m, die zijn afgemeerd grenzend aan een erf waarop een woning is gerealiseerd, wel zijn toegestaan;
  • h. het gebruik ten behoeve van logeren bij de boer;
  • i. het gebruik als kampeerterrein.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.1onder d ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden – deeltijd agrarisch” voor het gebruik tot een oppervlakte van niet meer dan 400 m² van de bestaande agrarische bedrijfsgebouwen voor het houden van vee mits de eigenaar ten minste 10 ha grond in de gemeente Edam-Volendam heeft met daarnaast:
    • 1. ten minste 15 koeien, of;
    • 2. ten minste 60 kalveren of;
    • 3. ten minste 100 schapen of geiten;
  • b. lid 5.4 onder b, c, d en g voor niet-verkeersaantrekkende niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, mits:
    • 1. zij ondergeschikt zijn aan de agrarische productiefunctie;
    • 2. geen buitenopslag plaatsvindt en het parkeren op eigen erf wordt opgelost;
    • 3. de activiteiten worden gevestigd in de bestaande bebouwing tot een maximale vloeroppervlakte van 715 m²;
    • 4. in afwijking van het in b.1. bepaalde, inpandige opslag van volumineuze goederen, alsmede paardenpensions zijn toegestaan tot een maximale vloeroppervlakte van 1.250 m²;
    • 5. wordt aangetoond dat de niet-agrarische activiteiten in economisch opzicht een bijdrage leveren aan de instandhouding van het bedrijf en daarmee ook aan het beheer van het waardevolle cultuurlandschap;
    • 6. de niet-agrarische activiteiten geen bezwaren van milieuhygiënische aard met zich meebrengen en geen belemmering vormen voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven;
    • 7. de niet-agrarische activiteiten landschappelijk inpasbaar zijn;
  • c. lid 5.4. onder f. voor de aanleg en het gebruik van buitenbakken ten behoeve van de paardensport mits:
    • 1. de afstand tot niet op hetzelfde perceel gelegen woningen niet minder dan 20 m bedraagt;
    • 2. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens niet minder dan 5 m bedraagt;
    • 3. de aanleg en het gebruik van buitenbakken geschieden binnen of direct aansluitend aan het bij het perceel behorende bouwvlak en achter de naar de weg toegekeerde bebouwingsgrens;
    • 4. de oppervlakte van de buitenbak niet meer dan 800 m² bedraagt;
  • d. lid 5.4 onder h. voor het logeren bij de boer, mits:
    • 1. het aantal logieseenheden niet meer bedraagt dan 2;
    • 2. aan niet meer dan 5 personen tegelijkertijd verblijf wordt geboden;
    • 3. uitsluitend bestaande gebouwen voor logieseenheden gebruikt worden;
  • e. lid 5.4 onder i. voor een kleinschalig kampeerterrein, mits;
    • 1. het aantal kampeermiddelen niet meer bedraagt dan 15;
    • 2. het kampeerterrein uitsluitend wordt gebruikt gedurende de periode van 1 april tot en met 31 oktober, met dien verstande dat als Pasen vóór 1 april valt, de periode van Pasen tot en met 31 oktober van toepassing is;
    • 3. uitsluitend mobiele kampeermiddelen worden geplaatst als een tent, tentwagen, kampeerauto en/of caravan;
    • 4. de nettostandplaatsoppervlakte per kampeermiddel niet minder bedraagt dan 60 m², met dien verstande, dat geen der zijden van een standplaats korter mag zijn dan 7,5 m;
    • 5. ten behoeve van het kleinschalige kampeerterrein niet wordt gebouwd;
    • 6. de voorzieningen ten behoeve van het kamperen, als sanitair en een recreatieruimte in de bestaande bedrijfsbebouwing gerealiseerd worden;
  • f. lid 5.2.2 voor het oprichten van een mestopslagplaats, indien onvoldoende ruimte op het agrarisch bouwperceel aanwezig is of plaatsing op het bouwperceel vanwege milieuhygiënische redenen niet mogelijk is, waarbij de volgende voorwaarden gelden:
    • 1. de omvang van de mestopslag niet meer mag bedragen dan 750 m³;
    • 2. de bouwhoogte van de mestopslag niet meer mag bedragen dan 5 m;
    • 3. de afstand tot het bouwperceel niet meer mag bedragen dan 50 m.

5.5.2 Afwijken ten behoeve van verbrede landbouw

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van bepaalde in lid 5.1 ten behoeve van een aantal activiteiten in het kader van de verbrede landbouw, te weten de volgende activiteiten:

  • 1. veeartsenpraktijk;
  • 2. hoefsmederij;
  • 3. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij e.d.);
  • 4. agrarisch natuur- en landschapsbeheer;
  • 5. hoveniersactiviteiten;
  • 6. kinderboerderij;
  • 7. kano-, roeiboot- en fietsenverhuur;
  • 8. een kleinschalige horeca, (theeschenkerij, proeverij, boerderijcafé) met een maximum vloeroppervlakte van 100 m²;
  • 9. sociale functie (kinderopvang);
  • 10. milieu educatie/rondleidingen;
  • 11. musea/tentoonstellingsruimte/atelier;
  • 12. dagrecreatieve doeleinden (sport en spel);
  • 13. aan landbouw en landschap gerelateerde bijeenkomsten (vergaderingen, workshops/trainingen);
  • 14. creatieve workshops;
  • 15. rustpunt voor wandelaars/fietsers

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning voor bovenstaande activiteiten verlenen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • 1. dit binnen een bouwvlak plaatsvindt;
  • 2. voor zover activiteiten inpandig plaatsvinden, ten hoogste 30% van de totale bebouwingsoppervlakte mag worden aangewend, tot een maximum van 200 m2;
  • 3. voor zover activiteiten buiten plaatsvinden, ten hoogste 50% van de totale bestemmingsvlak mag worden aangewend, tot een maximum van 500 m2;
  • 4. bij een combinatie van verbrede activiteiten mogen de oppervlakten en percentages van de activiteiten zowel afzonderlijk als tezamen niet meer bedragen dan de oppervlakte en percentages genoemd onder 2 en 3;
  • 5. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  • 6. geen strijd ontstaat met geldende milieuregelgeving.
5.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden om ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:
    • 1. aan panden die na het jaar 1940 zijn gebouwd;
    • 2. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan;
    • 3. waarvoor ten tijde van het inwerking treden van dit bestemmingsplan reeds vergunning voor het slopen is verleend;
    • 4. welke voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een vergunning voor het bouwen is verleend ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders.
  • c. De onder a bedoelde vergunning kan worden verleend indien met de sloopactiviteiten de beeldbepalende c.q. kenmerkende elementen van het cultuurhistorisch waardevolle bouwwerk niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord.
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
5.7.1 Wijzigingsbevoegdheid vestiging nieuwe agrarische bouwvlakken

Burgemeester en wethouders kunnen binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' ten behoeve van reële of volwaardige agrarische bedrijven, gronden aanwijzen voor de vestiging van nieuwe agrarische bouwvlakken, met inachtneming van het volgende:

  • a. bedrijfsvestiging op een reeds bestaand agrarisch bouwperceel is aantoonbaar niet mogelijk;
  • b. door middel van een bedrijfsplan waarover advies wordt ingewonnen bij de Agrarische Beoordelings Commissie wordt aangetoond dat het een volwaardig of reëel agrarisch bedrijf betreft;
  • c. het bouwvlak is gelegen aan een bestaande weg;
  • d. de oppervlakte van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 1 ha;
  • e. de diepte van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 100 m;
  • f. de natuur en landschapswaarden worden niet in onevenredige mate worden geschaad;
  • g. de wijziging heeft niet tot gevolg dat strijd ontstaat met de geldende milieuregelgeving;
  • h. de van toepassing zijnde artikelen van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2016, provincie Noord-Holland;
  • i. het bepaalde in de overige leden van dit artikel is van overeenkomstige toepassing.

5.7.2 Wijzigingsbevoegdheid vormverandering van het bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' de vorm van het bouwvlak veranderen, met inachtneming van het volgende:

  • a. de wijziging mag alleen gehanteerd worden ten behoeve van:
    • 1. volwaardige agrarische bedrijven;
    • 2. reële agrarische bedrijven, mits deze zich daardoor volwaardig kunnen en zullen ontwikkelen;
  • b. de oppervlakte van het bouwvlak wordt niet vergroot.

5.7.3 Wijzigingsbevoegdheid vergroten bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' de bestemming van de gronden buiten het agrarische bouwvlak wijzigen ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de wijziging strekt er toe agrarische bouwvlakken te vergroten, indien de vergroting noodzakelijk is voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • b. de agrarische noodzaak is aangetoond door middel van een bedrijfsplan (dat ter advisering wordt voorgelegd aan de Agrarische Beoordelings Commissie);
  • c. de wijzigingsbevoegdheid wordt alleen gehanteerd ten behoeve van volwaardige agrarische bedrijven of ten behoeve van reële agrarische bedrijven, mits deze zich daardoor volwaardig kunnen en zullen ontwikkelen;
  • d. de oppervlakte van het bouwvlak mag niet meer gaan bedragen dan 1,5 ha;
  • e. de diepte van het bouwvlak mag niet meer gaan bedragen dan 200 m;
  • f. de afstand van het bouwvlak tot aan de aangrenzende bestemming 'Verkeer' mag niet worden verkleind;
  • g. door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid worden het dorpsbeeld en de openheid van het landschap niet onevenredig aangetast;
  • h. de wijzigingsbevoegdheid heeft een relatie met de gronden van de als zodanig aangegeven en bestemde agrarische bedrijven in het bestemmingsplan “Buitengebied 2015”, daarbij wordt bepaald dat:
    • 1. de totale oppervlakte van het bouwvlak voor het agrarisch bedrijf welke door toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid ontstaat niet meer mag bedragen dan 2 ha met een diepte van niet meer dan 200 m;
    • 2. het toegevoegde deel van het bouwvlak onlosmakelijk is verbonden met het in het “Buitengebied 2015” gelegen en als zodanig bestemde agrarische bouwvlak;
    • 3. op deze toegevoegde gronden geen agrarische bedrijfswoning mag worden gebouwd;
  • i. aangetoond dient te worden dat de vergroting geen significante effecten heeft op Natura 2000 gebieden.

5.7.4 Wijzigingsbevoegdheid collectieve mestopslag

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' wijzigen ten behoeve van een collectieve mestopslagplaats, met dien verstande dat:

  • a. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend mag worden toegepast indien de omvang van de collectieve mestopslagplaats niet meer is dan 5.000 m³ en de hoogte niet meer dan 5 m;
  • b. de situering van de mestopslag mag de openheid van het landschap niet onevenredig aantasten;
  • c. bovengenoemde omvang geen onevenredige bezwaren van milieuhygiënische aard met zich meebrengt.

Artikel 6 Bedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfsfuncties die zijn genoemd in de bij deze regels behorende bijlage B, “Staat van Bedrijfsactiviteiten”, mits het geen bedrijven betreft welke omgevingsvergunningplichtig zijn op grond van artikel 2.1 Besluit omgevingsrecht;
  • b. ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 2” uitsluitend bedrijven tot en met milieucategorie 2 uit de bij deze regels behorende bijlage B “Staat van Bedrijfsactiviteiten”, mits het geen bedrijven betreft welke omgevingsvergunningplichtig zijn op grond van artikel 2.1 Besluit omgevingsrecht;
  • c. ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.1” uitsluitend bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 uit de bij deze regels behorende bijlage B “Staat van Bedrijfsactiviteiten”, mits het geen bedrijven betreft welke omgevingsvergunningplichtig zijn op grond van artikel 2.1 Besluit omgevingsrecht;
  • d. ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 3” uitsluitend bedrijven tot en met milieucategorie 3 uit de bij deze regels behorende bijlage B “Staat van Bedrijfsactiviteiten”, mits het geen bedrijven betreft welke omgevingsvergunningplichtig zijn op grond van artikel 2.1 Besluit omgevingsrecht;
  • e. ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 4.2” uitsluitend bedrijven tot en met milieucategorie 4.2 uit de bij deze regels behorende bijlage B “Staat van Bedrijfsactiviteiten”, mits het geen bedrijven betreft welke omgevingsvergunningplichtig zijn op grond van artikel 2.1 Besluit omgevingsrecht;
  • f. binnen de bestemming Bedrijf uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “nutsvoorziening” een nutsvoorziening;
  • g. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “verkooppunt motorbrandstoffen met LPG” een verkooppunt voor motorbrandstoffen met LPG,;
  • h. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “waterzuiveringsinstallatie” een waterzuiveringsinstallatie;
  • i. uistluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – hondenkennel annex hondenfokkerij” een hondenkennel annex hondenfokkerij,
  • j. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “visserij” een visserij;
  • k. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “baggerspeciedepot’’ een baggerspeciedepot;
  • l. uitsluitend ter plaatse van de “specifieke vorm van bedrijf – gemeentewerf” een gemeentewerf’;
  • m. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "gemaal" een gemaal;
  • n. water

met daarbij behorende

  • o. bouwwerken, waaronder bedrijfswoningen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’;
  • p. bedrijfsgebouwen;
  • q. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • r. open terreinen, waaronder opslag-, los-, laad- en parkeerplaatsen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen uitsluitend ten behoeve van deze bestemming bouwwerken worden gebouwd.

6.2.2 Gebouwen

Voor gebouwen geldt dat gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd, en waarbij is bepaald dat:

  • a. bedrijfsgebouwen mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven;
    • 2. de goothoogte en bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte, maximum bouwhoogte’ is aangegeven;
    • 3. de bedrijfsgebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 15° en niet meer dan 45°, met uitzondering van gebroken kappen (mansardekappen) waarvan het eerste dakvlak vanaf de goot een helling mag hebben van maximaal 70° en het aansluitende dakvlak een helling mag hebben van maximaal 50°;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – gemeentewerf” geldt een maximale dakhelling van 30°
  • b. per bestemmingsvlak niet meer dan één bedrijfswoning mag worden gebouwd, tenzij ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ of ‘maximum aantal wooneenheden’ is aangegeven dat geen, dan wel meerdere bedrijfswoningen zijn toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de goothoogte en bouwhoogte van een bedrijfswoning niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 5,5 m en 9 m;
    • 2. de bedrijfswoning dient van een kap te worden voorzien waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 45° en niet meer dan 6 0°;
    • 3. de inhoud van een bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 715 m³, indien sprake is van een stolpwoning ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'mag de inhoud niet meer bedragen dan 1.500m3; ;
  • c. bij elke bedrijfswoning bijgebouwen mogen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. in geval van een bebouwingsgebied kleiner of gelijk aan 100 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per bedrijfswoning niet meer bedragen dan 50% van het bouwperceel verminderd met de oppervlakte van de woning tot een maximum van 60 m2;
    • 2. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 60 m2 vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
    • 3. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2;
    • 4. de goothoogte en bouwhoogte van een bijgebouw niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
    • 5. de bijgebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°;
    • 6. de afstand van een gebouw tot de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan mag niet minder bedragen dan 3 m.

6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van:

  • a. erf- of terreinafscheidingen waarvan de hoogte 1 m achter de voorgevel of het verlengde daarvan niet meer dan 2 m en daarvoor niet meer dan 1 m mag bedragen;
  • b. vlaggenmasten, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 8 m;
  • c. bouwwerken geen gebouwen ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – gemeentewerf”, waar een maximale bouwhoogte geldt van 10 m.

6.2.4 Nutsvoorziening

Nutsvoorzieningen mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘nutsvoorziening’, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het bebouwingspercentage bedraagt maximaal 100%;
  • b. de goot- en bouwhoogte van een gebouw mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 5 m;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, met dien verstande dat voor zover de gronden gelegen zijn op de bestaande locatie aan het Beetsdijkje communicatiemasten zijn toegestaan tot een hoogte van maximaal 55 m.

6.2.5 Waterzuiveringsinstallatie

Een waterzuiveringsinstallatie mag worden gebouwd, ter plaatse van de aanduiding “waterzuiveringsinstallatie”, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan 4 %;
  • b. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • c. de gebouwen dienen plat te worden afgedekt;
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.

6.2.6 Visserij

Een visserij mag worden gebouwd, ter plaatse van de aanduiding “visserij”, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het bebouwingspercentage bedraagt maximaal 100%;
  • b. de goot- en bouwhoogte van een gebouw mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 5 m;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken vanbepaalde in:

  • a. lid 6.2.2 onder b. sub 2 voor het plat afdekken van de bedrijfswoning, in welk geval de ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte, maximumbouwhoogte (m)’ aangegeven goothoogte als maximale bouwhoogte geldt;
  • b. lid 6.2.3 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot een bouwhoogte van 10 m, mits daarmee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het open karakter van het landschap.
6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik van gronden strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan;
  • b. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben in enigerlei vorm van andere al dan niet afgedankte stoffen of materialen, van welke soort dan ook, anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het bedrijf;
  • c. de aanleg en het gebruik van buitenbakken ten behoeve van de paardensport.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 6.1 onder a. voor de vestiging van bedrijfstypen, die niet in de bijlage B, “Staat van Bedrijfsactiviteiten”, zijn genoemd, maar die wat betreft hinderlijkheid vergelijkbaar zijn met de wel genoemde bedrijfstypen;
  • b. lid 6.4 onder c. voor het aanleggen en gebruiken van buitenbakken ten behoeve van paardensport, mits:
    • 1. de afstand tot een niet op hetzelfde perceel gelegen woning niet minder bedraagt dan 20 m;
    • 2. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 5 m bedraagt;
    • 3. de aanleg en het gebruik van buitenbakken geschieden achter de naar de weg toegekeerde bouwgrens;
    • 4. de oppervlakte van de buitenbak niet meer dan 800 m² bedraagt.
6.6 Wijzigingsbevoegdheid wonen

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Bedrijf' voor zover gelegen in directe aansluiting op de openbare weg, wijzigen in de bestemming 'Wonen' (artikel 21), met dien verstande dat er niet meer dan 2 woningen mogen worden gebouwd. Burgemeester en wethouders kunnen nadere voorwaarden stellen voor het verwezenlijken van de wijzigingsbevoegdheid. Deze voorwaarden kunnen omvatten:

  • a. amovering van de in onbruik geraakte bouwwerken, zoals gebouwen en/of delen daarvan;
  • b. het verwijderen van verhardingsoppervlakten;
  • c. de aanleg van water dan wel plas/drasgronden ten dienste van de landschappelijke inpassing en/of de waterberging;
  • d. de aanleg van groenelementen/houtwallen in het kader van een landschappelijke dan wel ecologische aanvulling.

Op de gronden welke door toepassing van dit lid de bestemming 'Wonen' hebben gekregen, is het bepaalde in artikel 21 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7 Bedrijf - Agrarisch hulpbedrijf

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Agrarisch hulpbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van agrarische hulpbedrijven, mits het geen bedrijven betreft welke omgevingsvergunningplichtig zijn op grond van artikel 2.1 Besluit omgevingsrecht;

met de daarbij behorende:

  • b. bouwwerken, waaronder bedrijfswoningen;
  • c. bedrijfsgebouwen;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. open terreinen, waaronder opslag-, los-, laad- en parkeerplaatsen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen uitsluitend ten behoeve van deze bestemming bouwwerken worden gebouwd.

7.2.2 Gebouwen

Voor gebouwen geldt dat gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd, en waarbij is bepaald dat:

  • a. bedrijfsgebouwen mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage' is aangegeven;
    • 2. de goothoogte en bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte, maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven;
    • 3. de bedrijfsgebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 15° en niet meer dan 45°;
    • 4. de afstand van een bedrijfsgebouw tot de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan mag niet minder bedragen dan 5 m;
  • b. per bestemmingsvlak mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
    • 2. de bedrijfswoning dient van een kap te worden voorzien waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 45° en nier meer dan 6 0°;
    • 3. de inhoud van een woning niet meer mag bedragen dan 715 m³, indien er sprake is van een stolpwoning aangegeven met de aanduiding ‘karakteristiek’ de inhoud niet meer mag bedragen dan 1.500 m³;
  • c. bij elke bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. in geval van een bebouwingsgebied kleiner of gelijk aan 100 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 50% van het bouwperceel verminderd met de oppervlakte van de woning tot een maximum van 60 m2;
    • 2. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 60 m2 vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
    • 3. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2;
    • 4. de goothoogte en bouwhoogte van een bijgebouw mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
    • 5. bijgebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°;
    • 6. de afstand van een gebouw tot de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan mag niet minder bedragen dan 3 m.

7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van:

  • a. erf- of terreinafscheidingen waarvan de bouwhoogte 1 m achter de voorgevel of het verlengde daarvan niet meer dan 2 m en daarvoor niet meer dan 1 m mag bedragen;
  • b. vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 8 m.
7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van bepaalde in lid 7.2.3 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot een hoogte van 10 m, mits daarmee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het open karakter van het landschap.

7.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik van gronden strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan;
  • b. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben in enigerlei vorm van andere al dan niet afgedankte stoffen of materialen, van welke soort dan ook, anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het bedrijf;
  • c. de aanleg en het gebruik van buitenbakken ten behoeve van de paardensport.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van bepaalde in lid 7.4 onder c. voor de aanleg en het gebruik van buitenbakken ten behoeve van de paardensport, mits:

  • a. de afstand tot niet op hetzelfde perceel gelegen woningen niet minder bedraagt dan 20 m;
  • b. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder bedraagt dan 5 m;
  • c. de aanleg en het gebruik van buitenbakken geschieden achter de naar de weg toegekeerde bouwgrens;
  • d. de oppervlakte van de buitenbak niet meer bedraagt dan 800 m².
7.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden om ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:
    • 1. aan panden die na het jaar 1940 zijn gebouwd;
    • 2. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan;
    • 3. waarvoor ten tijde van het inwerking treden van dit bestemmingsplan reeds vergunning voor het slopen is verleend;
    • 4. welke voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een vergunning voor het bouwen is verleend ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders.
  • c. De onder a bedoelde vergunning kan worden verleend indien met de sloopactiviteiten de beeldbepalende c.q. kenmerkende elementen van het cultuurhistorisch waardevolle bouwwerk niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord.

Artikel 8 Gemengd

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kantoren;
  • b. praktijkruimte;
  • c. dienstverlening;
  • d. detailhandel;
  • e. een woning, tenzij ter plaatse van de aanduiding ‘woning uitgesloten’ is aangegeven dat een woning niet is toegestaan;

met daarbij behorende:

  • f. tuinen en erven;
  • g. water;
  • h. verkeersontsluitingen;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. bij de onder a t/m j genoemde functies behorende bouwwerken en open terrein, waaronder straten, opslag-, laad- en losplaatsen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen uitsluitend ten behoeve van deze bestemming bouwwerken worden gebouwd.

8.2.2 Gebouwen

Voor gebouwen geldt dat gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd, en waarbij is bepaald dat:

  • a. bedrijfsgebouwen mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de bouw- en goothoogte van bedrijfsgebouwen mogen niet meer bedragen dan op ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte, maximum bouwhoogte (m)’ staat aangegeven;
    • 2. de gebouwen van een kap dienen te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 15° en niet meer mag bedragen dan 45°;
    • 3. het maximale bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’ staat aangegeven;
  • b. per bestemmingsvlak ten hoogste één woning mag worden gebouwd tenzij ter plaatse van de aanduiding ‘woning uitgesloten’ anders is aangegeven, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de goothoogte en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 5,5 m en 9 m;
    • 2. de woning dient van een kap te worden voorzien waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 15° en nier meer dan 6 0°;
    • 3. de inhoud mag niet meer bedragen dan 715 m³, indien sprake is van een stolpwoning ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'mag de inhoud niet meer bedragen dan 1.500m3;
  • c. bij elke woning mogen bijgebouwen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. in geval van een bebouwingsgebied kleiner of gelijk aan 100 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 50% van het bouwperceel verminderd met de oppervlakte van de woning tot een maximum van 60 m2;
    • 2. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 60 m2 vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
    • 3. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2;
    • 4. de goothoogte en bouwhoogte van een bijgebouw mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
    • 5. de bijgebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°;
    • 6. de afstand van een gebouw tot de voorgevel van de woning of het verlengde daarvan mag niet minder bedragen dan 3 m.

8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van:

  • a. erf- of terreinafscheidingen waarvan de hoogte 1 m achter de voorgevel of het verlengde daarvan niet meer dan 2 m en daarvoor niet meer dan 1 m mag bedragen;
  • b. vlaggenmasten, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 8 m.
8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van bepaalde in:

  • a. lid 8.2.2 onder a sub 2 voor het plat afdekken van gebouwen mits daarmee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristiek van het lintdorp;
  • b. lid 8.2.2 onder b sub 2 voor het plat afdekken van bedrijfswoningen mits daarmee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristiek van het lintdorp.

Artikel 9 Groen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. kunstwerken
  • c. bermen en beplanting;
  • d. voet- en fietspaden;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. water;
  • g. verhardingen;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' een gasdrukmeet- en regelstation;
  • i. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden mogen uitsluitend ten behoeve van deze bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 3 m.
9.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik van gronden strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, voer, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan;
  • b. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben in enigerlei vorm van andere al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen en materialen;
  • c. het gebruik als staan- of ligplaats voor onderkomens.

Artikel 10 Horeca

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘horeca van categorie 1” een horecabedrijf uit de categorie 1;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘horeca tot en met horecacategorie 3” een horecabedrijf uit de categorie 1 tot en met 3;

en als zodanig toegelicht in bijlage A.

met de daarbij behorende:

  • c. bouwwerken, waaronder bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. tuinen en erven;
  • f. open terrein, waaronder opslag-, los-, laad- en parkeervoorzieningen.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen uitsluitend ten behoeve van deze bestemming bouwwerken worden gebouwd.

10.2.2 Gebouwen

Voor gebouwen geldt dat gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd, en waarbij is bepaald dat:

  • a. bedrijfsgebouwen mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. het bebouwingspercentage van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’ staat aangegeven;
    • 2. de bouw- en goothoogte van een bedrijfsgebouw mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte, maximum bouwhoogte (m)’ staat aangegeven;
    • 3. de bedrijfsgebouwen dienen van een kap te worden voorzien waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 15° en niet me er dan 45°;
  • b. per bouwvlak mag niet meer dan één bedrijfswoning worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 5.5 m en 9 m;
    • 2. de bedrijfswoning dient van een kap te worden voorzien waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 45° en niet meer dan 6 0°, met uitzondering van gebroken kappen (mansardekappen) waarvan het eerste dakvlak vanaf de goot een helling mag hebben van maximaal 70° en het aansluitende dakvlak een helling mag hebben van maximaal 50°;
    • 3. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 715 m³, indien sprake is van een stolpwoning ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'mag de inhoud niet meer bedragen dan 1.500m3;
  • c. bij elke bedrijfswoning bijgebouwen mogen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. in geval van een bebouwingsgebied kleiner of gelijk aan 100 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 50% van het bouwperceel verminderd met de oppervlakte van de woning tot een maximum van 60 m2;
    • 2. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 60 m2 vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
    • 3. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2;
    • 4. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
    • 5. de bijgebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°.

10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van:

  • a. erf- of terreinafscheidingen waarvan de bouwhoogte 1 m achter de voorgevel of het verlengde daarvan niet meer dan 2 m en daarvoor niet meer dan 1 m mag bedragen;
  • b. vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 8 m.
10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van bepaalde in:

  • a. lid 10.2.2 sub b. onder 2 voor het plat afdekken van de bedrijfswoning mits daarmee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristiek van het lintdorp;
  • b. lid 10.2.3 tot een hoogte van 10 m, mits daarbij geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het open karakter van het landschap en de karakteristiek van het lintdorp.
10.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik van gronden strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, voer, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan;
  • b. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben in enigerlei vorm van andere al dan niet afgedankte stoffen of materialen, van welke soort dan ook, ander dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het bedrijf.

Artikel 11 Maatschappelijk

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. overheids-, medische-, onderwijs-, sociaal-culturele-, levensbeschouwelijke- en vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen, alsmede voorzieningen ten behoeve van kinderdagverblijven en kinderopvang;
  • b. aan de maatschappelijke voorziening gerelateerde en ondergeschikte horeca;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “begraafplaats” een begraafplaats";
  • d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van maatschappelijk – logiesaccommodatie” logiesaccommodaties;
  • e. zorgwoningen voor zover gelegen aan de Burgemeester J. Schoonstraat;
  • f. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding - rijksmonument” een rijksmonument;
  • g. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "nutsvoorziening" een gasdrukmeet- en regelstation.

met daarbij behorende:

  • h. bouwwerken, waaronder (inpandige) bedrijfs- of dienstwoningen, tenzij ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ is aangegeven dat een bedrijfswoning niet is toegestaan;
  • i. bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • j. open terreinen waaronder opslag-, los-, laad- en parkeerplaatsen;
  • k. groenvoorzieningen;
11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen uitsluitend ten behoeve van deze bestemming bouwwerken worden gebouwd.

11.2.2 Gebouwen

Voor gebouwen geldt dat gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd, en waarbij is bepaald dat:

  • a. hoofdgebouwen mogen worden gebouwd met in achtneming van de volgende regels:
    • 1. het bebouwingspercentage van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’ staat aangegeven;
    • 2. de bouw- en goothoogte van een bedrijfsgebouw mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte’ staat aangegeven;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ mag de inhoud niet meer mag bedragen dan 1.500 m³;
    • 4. de gebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 15° en niet meer dan 45° met dien verstande dat voor zover het gebouwen van de zorgwoningen aan de Burgemeester J. Schoonstraat betreft, de dakhelling niet minder mag bedragen dan 10°;
  • b. per bouwvlak mag niet meer dan één bedrijfswoning worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
    • 2. de bedrijfswoning dient van een kap te worden voorzien waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 45° en nier meer dan 6 0°;
    • 3. de inhoud mag niet meer bedragen dan 715 m3,indien sprake is van een stolpwoning ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'mag de inhoud niet meer bedragen dan 1.500m3;
  • c. bij elke bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. in geval van een bebouwingsgebied kleiner of gelijk aan 100 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 50% van het bouwperceel verminderd met de oppervlakte van de woning tot een maximum van 60 m2;
    • 2. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 60 m2 vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
    • 3. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2;
    • 4. de goothoogte en bouwhoogte van een bijgebouw mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
    • 5. de bijgebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°;
    • 6. de afstand van een gebouw tot de voorgevel van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan mag niet minder bedragen dan 3 m.

11.2.3 Logiesaccommodatie

Logiesaccommodaties mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van maatschappelijk – logiesaccommodatie” met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’ staat aangegeven;
  • b. de goothoogte en bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte, maximum bouwhoogte' staat aangegeven;
  • c. logiesaccommodaties dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°;
  • d. het aantal logieseenheden mag niet meer bedragen dan 2.

11.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van:

  • a. erf- of terreinafscheidingen waarvan de bouwhoogte 1 m achter de voorgevel of het verlengde daarvan niet meer dan 2 m en daarvoor niet meer dan 1 m mag bedragen;
  • b. vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 8 m.
11.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden om ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:
    • 1. aan panden die na het jaar 1940 zijn gebouwd;
    • 2. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan;
    • 3. waarvoor ten tijde van het inwerking treden van dit bestemmingsplan reeds vergunning voor het slopen is verleend;
    • 4. welke voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een vergunning voor het bouwen is verleend ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders.
  • c. De onder a bedoelde vergunning kan worden verleend indien met de sloopactiviteiten de beeldbepalende c.q. kenmerkende elementen van het cultuurhistorisch waardevolle bouwwerk niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord.

Artikel 12 Natuur

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud of het herstel van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen natuurwetenschappelijke, cultuurhistorische, landschappelijke en aardkundige waarden en agrarisch medegebruik;
  • b. ter plaatse van de aanduiding “water” water;
12.2 Bouwregels

Op deze gronden mag niet worden gebouwd.

12.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik van gronden strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik als staan- of ligplaats voor onderkomens;
  • b. het gebruik als opslag-, stort- of bergplaats van andere al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  • c. het gebruik ten behoeve van het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het gebruik ten behoeve van het aanbrengen of aanleggen van kaden of aanlegplaatsen;
  • e. het gebruik ten behoeve van het bebossen van gronden;
  • f. het gebruik van kunstmest en chemische bestrijdingsmiddelen;
  • g. het scheuren van grasland;
  • h. het beproeven van (model)vlieg-, vaar- en voertuigen;
  • i. het gebruik als volkstuinen;
  • j. het verrichten van onderzoeks -en exploitatieboringen voor de winning van delfstoffen en ander bodemmateriaal;
  • k. het gebruik als sport-, wedstrijd- of speelterrein.
  • l. het gebruik ten behoeve van agrarische doeleinden, behoudens het gebruik als grasland en de uitoefening van de griend-, riet- en biezencultuur indien en voor zover zodanig gebruik respectievelijk uitoefening reeds plaats vond op het moment van het van kracht worden van dit plan.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de in lid 12.1 bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde en niet zijnde werkzaamheden van ondergeschikte betekenis, uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het graven, vergraven of dichten van waterlopen en het maken van dammen;
  • b. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand, met dien verstande, dat geen aanlegvergunning is vereist voor het periodiek kappen van griendhout en ander hakhout, voor zover betreffende de normale uitoefening van het ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan bestaande bodemgebruik; geen vergunning is nodig voor werken en werkzaamheden met betrekking tot het houtgewas, als bedoeld in artikel 15 lid 2 van de Boswet, en indien een beschikking aanwezig is in de zin van artikel 13 van de Boswet;
  • c. het aanleggen van wegen, paden, parkeergelegenheid of andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het veroorzaken van ontploffingen in en op de grond;
  • e. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
  • f. het aanbrengen van voorzieningen voor recreatief medegebruik buiten de recreatieve routes;
  • g. het afgraven, ophogen en integraal egaliseren van gronden;
  • h. het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen en overige beplantingen;
  • i. het verwijderen van rietkragen.
12.4.2 Toetsingscriterium omgevingsvergunning
  • a. Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning als door de in lid 12.4.1 genoemde werken of werkzaamheden, dan wel door de gevolgen daarvan, hetzij direct, hetzij indirect de natuurwetenschappelijke, cultuurhistorische, landschappelijke en aardkundige waarden van de gronden niet onevenredig worden of niet onevenredig kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden tot herstel van de waarden niet worden of niet kunnen worden verkleind.
12.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de in lid 12.1 genoemde bestemming 'Natuur' wijzigen in de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie', ten behoeve van het aanleggen van recreatieve routes en bijbehorende voorzieningen. Op de gronden welke door toepassing van de wijziging de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' ten behoeve van het aanleggen van recreatieve routes en bijbehorende voorzieningen hebben gekregen is het bepaalde in artikel 13 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13 Recreatie - Dagrecreatie

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het bedrijfsmatig beoefenen of laten beoefenen van de ruitersport;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'water' voor watergerelateerde dagrecreatie met daarbij behorende aanlegsteigers en parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • c. bouwwerken, waaronder ten hoogste één bedrijfswoning per bestemmingsvlak, met uitzondering van de gronden met de aanduiding 'water', waar geen bedrijfswoningen zijn toegestaan;
  • d. één ondergeschikte horecagelegenheid, met uitzondering van de gronden met de aanduiding 'water', waar geen horecagelegenheid is toegestaan;
  • e. één verkooppunt voor paardensportartikelen, met uitzondering van de gronden met de aanduiding 'water', waar geen verkooppunt is toegestaan;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • g. open terreinen en water;
  • h. parkeerplaatsen.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen uitsluitend ten behoeve van deze bestemming bouwwerken worden gebouwd.

13.2.2 Gebouwen

Voor gebouwen geldt dat gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd, en waarbij is bepaald dat:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'water' geen gebouwen zijn toegestaan;
  • b. bedrijfsgebouwen mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. het bebouwingspercentage van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’ staat aangegeven;
    • 2. de bouw- en goothoogte van een bedrijfsgebouw mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte, maximum bouwhoogte’ staat aangegeven;
    • 3. bedrijfsgebouwen dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°;
  • c. bedrijfswoningen mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 5,5 m;
    • 2. de bedrijfswoning van een kap dient te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 45° en niet meer dan 60°;
    • 3. de inhoud van een woning niet meer mag bedragen dan 715 m3, indien sprake is van een stolpwoning ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'mag de inhoud niet meer bedragen dan 1.500m3;
    • 4. de bedrijfswoning dient te worden gebouwd in het aan de weg gelegen bouwvlak;
  • d. bijgebouwen bij bedrijfswoningen mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 60 m²;
    • 2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3m;
    • 3. de bijgebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°;
  • e. ondergeschikte horeca en het verkooppunt voor paardensportartikelen mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de horecagelegenheid en verkooppunt voor paardensportartikelen moeten deel uitmaken van de bedrijfsbebouwing;
    • 2. de toegang dient tevens plaats te vinden vanuit de bedrijfsbebouwing;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van horecagelegenheid en verkooppunt van paardensportartikelen niet meer mag bedragen dan 300 m² bvo.

13.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. De bouwhoogte van de hierna te noemen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan de vermelde maten:
    • 1. ruwvoeder silo's : 9 m;
    • 2. mestsilo's : 5 m;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak, mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. erfafscheidingen, achter de voorgevel of het verlengde daarvan mogen niet hoger zijn dan 2 m;
    • 2. erfafscheidingen, voor de voorgevel of het verlengde daarvan mogen niet hoger zijn dan 1 m;
    • 3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
13.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van bepaalde in:

  • a. lid 13.2.2 sub b onder 3 en lid 13.2.2 sub c onder 2 voor het plat afdekken van gebouwen mits daarmee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristiek van het lintdorp;
  • b. lid 13.2.3 sub b tot een bouwhoogte van 10 m, mits daarmee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het open karakter van het landschap en de karakteristiek van het lintdorp.
13.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik vooropslag of storting in enigerlei vorm van stoffen en materialen van welke soort dan ook anders dan noodzakelijk voor de uitoefening van het manegebedrijf;
  • b. het bedrijfsmatig ten behoeve van derden vaardigheden of herstellen van goederen anders dan ten behoeve van de ruitersport;
  • c. het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen bestemd en gereed voor onmiddellijk gebruik of verbruik anders dan ten behoeve van de ruitersport.

Artikel 14 Recreatie - Verblijfsrecreatie

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verblijfsrecreatie in de vorm van recreatiewoningen en logiesaccommodatie;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein” een kampeerterrein;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie – appartementengebouw” een appartementengebouw;
  • d. aan de verblijfsrecreatie gerelateerde en ondergeschikte horeca;

met de daarbij behorende:

  • e. bouwwerken, waaronder bedrijfswoningen, tenzij ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ staat aangegeven dat een bedrijfswoning niet is toegestaan;
  • f. centrale voorzieningen, waaronder sanitair- en recreatieruimte;
  • g. een kampeergebouw, kampeermiddelen en stacaravans;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • i. open terreinen waaronder parkeerplaatsen, speelplaatsen en- toestellen.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen uitsluitend ten behoeve van deze bestemming bouwwerken worden gebouwd.

14.2.2 Gebouwen

Voor gebouwen geldt dat gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd, en waarbij is bepaald dat:

  • a. gebouwen mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’ staat aangegeven;
    • 2. de bouw- en goothoogte van een gebouw mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte, maximum bouwhoogte’ staat aangegeven;
    • 3. gebouwen dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°;
    • 4. per bouwvlak mag niet meer dan één recreatiewoning worden gebouwd;
    • 5. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie – appartementengebouw” mag het appartementengebouw uit niet meer dan 4 recreatieappartementen bestaan;
  • b. een bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd met dien verstande dat:
    • 1. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 5,5 m;
    • 2. de bedrijfswoning van een kap dient te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 45° en niet meer dan 60°;
    • 3. de inhoud van een woning niet meer mag bedragen dan 715 m3, indien sprake is van een stolpwoning ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'mag de inhoud niet meer bedragen dan 1.500m3;
    • 4. de bedrijfswoning dient te worden gebouwd in het aan de weg gelegen bouwvlak.

14.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  • a. erfafscheidingen, achter de voorgevel of het verlengde daarvan mogen niet hoger zijn dan 2 m;
  • b. erfafscheidingen, voor de voorgevel of het verlengde daarvan mogen niet hoger zijn dan 1 m;
  • c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m en voor de logiesaccommodatie niet meer dan 6 m.

14.2.4 Kampeerterrein

Bij het bouwen ten behoeven van een kampeerterrein ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein” gelden de volgende regels:

  • a. de bebouwing ten behoeve van centrale voorzieningen mag niet meer bedragen dan 20 m2;
  • b. de bebouwing ten behoeve van centrale voorzieningen dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 15° en niet meer dan 30°;
  • c. de goothoogte en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
  • d. de oppervlakte en bouwhoogte van een stacaravan mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 35 m² en 3,5 m;
  • e. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
14.3 Specifieke gebruiksregels
14.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik van gronden strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het permanent bewonen van de recreatievoorziening;
  • b. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken gerede, dan wel onklare machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan;
  • c. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben in enigerlei vorm van andere al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen en materialen, anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van de verblijfsrecreatie.

14.3.2 Kampeerterrein

Bij het inrichten ten behoeven van een kampeerterrein ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein” gelden de volgende regels

  • a. van de terreinoppervlakte moet ten minste 40% gereserveerd worden voor groenvoorziening, speelplaatsjes en wegen;
  • b. de netto standplaatsoppervlakte voor kort kamperen (passanten) per standplaatsen, mag niet minder bedragen dan 60 m2, met dien verstande dat geen der zijden van een standplaats korter mag zijn dan 7,5 m;
  • c. de netto standplaatsoppervlakte voor seizoen- of jaarplaats en voor tenten, toercaravans of kampeerauto’s per standplaats mag niet minder bedragen dan 100 m2, met dien verstande, dat geen der zijden van een standplaats korter mag zijn dan 9 m;
  • d. de netto standplaatsoppervlakte voor stacaravans per standplaats niet minder mag bedragen dan 130 m2, met dien verstande, dat geen der zijden korter mag zijn dan 10 m;
  • e. indien de onder b. c. en d. genoemde standplaatsen van parkeergelegenheid worden voorzien, dienen de genoemde netto standplaatsoppervlakten met 15 m2 te worden vergroot;
  • f. stacaravans mogen gedurende het gehele jaar op het terrein geplaatst worden;
  • g. het aantal parkeerplaatsen dient ten minste 100% van het aantal standplaatsen te bedragen, met dien verstande dat ten minste 10% op een centrale parkeerplaats gelegen moet zijn.
14.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van bepaalde in lid 14.3.2 onder b. en c. tot 80% van de daar genoemde maten, mits ten gevolge van het gewijzigde aantal standplaatsen geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het open karakter van het landschap en de karakteristiek van het lintdorp.

Artikel 15 Recreatie - Volkstuin

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Volkstuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. volkstuinen;

met de daarbij behorende:

  • b. gemeenschappelijke voorzieningen;
  • c. hobbykasjes;
  • d. bergkisten;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • f. open terreinen.
15.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend ten behoeve van deze bestemming, bouwwerken worden gebouwd, waarbij is bepaald dat:

  • a. per tuin niet meer dan één hobbykas mag worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 8 m2;
    • 2. de hoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
  • b. per tuin niet meer dan één bergkist mag worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 2 m2;
    • 2. de hoogte mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • c. voor zover gelegen achter Oosteinde 54, een gebouw ten behoeve van gemeenschappelijke voorzieningen mag worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m2;
    • 2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 2 m.
15.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het houden van (klein) vee zoals schapen, geiten en varkens;
  • b. het gebruik, het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken gerede, dan wel onklare machines;
  • c. het gebruik of opgeslagen hebben in enigerlei vorm van andere al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen en materialen.

Artikel 16 Sport

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sportvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  • b. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. wegen en paden;
  • d. open terreinen waaronder parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen.
16.2 Bouwregels
16.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen uitsluitend ten behoeve van deze bestemming bouwwerken worden gebouwd.

16.2.2 Gebouwen

Voor gebouwen geldt dat gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd, en waarbij is bepaald dat:

  • a. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte, maximum bouwhoogte’ staat aangegeven;
  • b. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage' staat aangegeven.

16.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van ballenvangers en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 15 m;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 8 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

Artikel 17 Tuin

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;

met daarbij behorend:

  • b. erkers aan de voor- en zijkant van woongebouwen;
  • c. bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding “bijgebouwen”;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
17.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend ten behoeve van deze bestemming, bouwwerken worden gebouwd, waarbij is bepaald dat:

  • a. erkers mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de diepte mag niet meer bedragen dan 1 m;
    • 2. de breedte mag niet meer bedragen dan 2/3 van de gevelbreedte van de woning;
  • b. bijgebouwen mogen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “bijgebouwen” met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de goothoogte en bouwhoogte van een bijgebouw niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;
    • 2. de bijgebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°;
    • 3. de nokrichting van de bijgebouwen of, indien er geen sprake is van een noklijn, de hoofdrichting van de dakvlakken, dient haaks op of evenwijdig aan de voorgevel van de woning geprojecteerd te worden;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van:
    • 1. erf- of terreinafscheidingen waarvan de bouwhoogte 1 m achter de voorgevel of het verlengde daarvan niet meer dan 2 m en daarvoor niet meer dan 1 m mag bedragen;
    • 2. vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 8 m.
17.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van bepaalde in lid 17.2 sub c tot een bouwhoogte van niet meer dan 6 m mits daarmee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het open karakter van het landschap, geen bezwaar bestaat uit het oogpunt van verkeersveiligheid.

17.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van bepaalde in lid 17.1 voor het aanleggen van buitenbakken ten behoeve van de paardensport mits:

  • a. de afstand tot de niet op hetzelfde perceel gelegen woningen niet minder bedraagt dan 20 m;
  • b. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder bedraagt dan 5 m;
  • c. de aanleg en het gebruik geschieden achter de naar de weg toegekeerde bouwgrens;
  • d. de oppervlakte van de buitenbak niet meer dan 800 m2 bedraagt.

Artikel 18 Verkeer

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen;
  • b. nutsvoorzieningen;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “garage” garages;
  • d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “nutsvoorziening” een gasdrukmeet-en regelstation;
  • e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “onderdoorgang” een onderdoorgang;
  • f. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “ontsluiting” een inrit;

met daarbij behorende:

  • g. rijwegen;
  • h. voet- en fietspaden;
  • i. ruiterpaden;
  • j. parkeerplaatsen;
  • k. bermen;
  • l. kaden;
  • m. straatmeubilair;
  • n. bruggen;
  • o. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen.

18.2 Bouwregels

Ten aanzien van de bebouwing wordt bepaald, dat:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 8 m;
  • b. de bouwhoogte van garages niet meer mag bedragen dan 3 m;

Artikel 19 Verkeer - Railverkeer

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegtracé;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “onderdoorgang” een onderdoorgang;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “verkeer’’ wegen en paden;
  • d. nutsvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
19.2 Bouwregels

Ten aanzien van de bebouwing wordt bepaald, dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 9 m.

Artikel 20 Water

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “woonschepenligplaats” woonschepenligplaatsen;
  • c. voor de waterhuishouding en het verkeer in en over het water noodzakelijke bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “sluis” een sluis;
  • e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “brug” een brug;
  • f. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “railverkeer’’ railverkeer;
  • g. nutsvoorzieningen.
20.2 Bouwregels
20.2.1 Algemeen

Ten aanzien van de bebouwing wordt bepaald dat:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen mag dan 3 m, gemeten ten opzichte van de bouwhoogte van de aangrenzende oever, met dien verstande dat uitsluitend bij recreatieve routes de onderdoorgang van bruggen ten opzichte van het waterpeil niet minder mag bedragen dan 1,5 m;
  • b. de bouwhoogte van bebouwing ten behoeve van een sluis niet meer mag bedragen dan 6 m.

20.2.2 Woonschepenligplaats

Ter plaatse van de aanduiding “woonschepenligplaats” zijn woonschepen toegestaan met inachtneming van de volgende regels:

  • a. per aanduidingsvlak is ten hoogste één woonschip toegestaan;
  • b. de bouwhoogte, gemeten vanaf de wateroppervlakte, mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • c. woonschepen dienen plat te worden afgedekt, dan wel van een kap te worden voorzien waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 15° en niet meer dan 30°.
20.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van bepaalde in 20.2.1 sub a voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het scheepvaartverkeer, tot een bouwhoogte van 10 m.

20.4 Specifieke gebruiksregels
20.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik van gronden strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik als ligplaats voor woonschepen (buiten de aanduidingvlakken) of recreatie- of pleziervaartuigen, met dien verstande dat kleine vaartuigen met een lengte van minder dan 5 m, die zijn afgemeerd grenzend aan een erf waarop een woning is gerealiseerd, wel zijn toegestaan.

20.4.2 Afmeerplaatsen

Afmeerplaatsen zijn toegestaan voor zover grenzend aan openbaar gebied.

20.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.5.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de in lid 20.1 bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werkzaamheden, met uitzondering van normale werkzaamheden, uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het graven, vergraven of dichten van waterlopen en het maken van dammen;
  • b. het verwijderen van rietkragen;
  • c. het aanbrengen van voorzieningen bij afmeerplaatsen ten behoeve van dagrecreatie in het kader van het aanleggen van recreatieve routes en bijbehorende voorzieningen;
  • d. het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen en beplantingen.

20.5.2 Toetsingscriterium omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning als door de in lid 20.5.1 genoemde werken of werkzaamheden, dan wel door de gevolgen daarvan, hetzij direct, hetzij indirect de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de gronden niet onevenredig worden of niet onevenredig kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden tot herstel van de waarden niet worden of niet kunnen worden verkleind.

Artikel 21 Wonen

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "detailhandel” detailhandel;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - transportbedrijf” een transportbedrijf;
  • d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “kantoor” een kantoor;
  • e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “bedrijf aan huis” een aan huis verbonden bedrijf;
  • f. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “beroep aan huis” een aan huis verbonden beroep;
  • g. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “woonschepenligplaats” erven;
  • h. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “bed & breakfast’’ een bed & breakfast.

met de daarbij behorende:

  • i. bijgebouwen;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • k. erven.
21.2 Bouwregels
21.2.1 Woningen

Ten aanzien van het bouwen van woningen wordt bepaald, dat:

  • a. woningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de bouwvlakken;
  • b. per bouwvlak mag maximaal één woning worden gebouwd tenzij anders is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’;
  • c. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte’;
  • d. de woning dient van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 45° en niet meer dan 60°, met uitzondering van gebroken kappen (mansardekappen) waarvan het eerste dakvlak vanaf de goot een helling mag hebben van maximaal 70° en het aansluitende dakvlak een helling mag hebben van maximaal 50°;
  • e. de gezamenlijke voorgevelbreedte van de hoofdgebouwen binnen het betreffende maatvoeringsvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum breedte’;
  • f. de diepte van een woning niet meer mag bedragen dan 15 m;
  • g. de inhoud van een woning niet meer mag bedragen dan 715 m³, indien er sprake is van een stolpwoning aangegeven met de aanduiding ‘karakteristiek’ de inhoud niet meer mag bedragen dan 1.500 m³;
  • h. de nokrichting of, indien geen sprake is van een noklijn, de hoofdrichting van de dakvlakken dient haaks op of evenwijdig aan de zijdelingse grens van het bouwvlak geprojecteerd te worden;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' bedraagt het maximum bebouwingsoppervlak van een woning niet meer dan op de verbeelding is aangegeven.

21.2.2 Bijgebouwen

Ten aanzien van het bouwen van bijgebouwen wordt bepaald, dat:

  • a. bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van de woning of het denkbeeldig verlengde daarvan gebouwd te worden;
  • b. in geval van een bebouwingsgebied kleiner of gelijk aan 100 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 50% van het bouwperceel verminderd met de oppervlakte van de woning tot het maximum 60 m2;
  • c. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 60 m2 vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2;
  • d. in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2 mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer bedragen dan 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning niet meer mag bedragen dan 10 m2, met dien verstande dat uitsluitend bij vrijstaande woningen de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en/of uitbreidingen per woning 25 m2 mag bedragen;
  • f. de goothoogte en bouwhoogte van een bijgebouw niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m, tenzij ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte, maximum bouwhoogte' anders is aangegeven;
  • g. de bijgebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°, met dien verstande dat de dakhelling van bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' niet minder mag bedragen dan 45°;
  • h. de nokrichting van de bijgebouwen of, indien er geen sprake is van een noklijn, de hoofdrichting van de dakvlakken, dient haaks op of evenwijdig aan de voorgevel van de woning geprojecteerd te worden;
  • i. ter plaatse van de aanduiding “kas” mag een kas worden gebouwd;
  • j. ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – hooikaakberg’’ mag:
    • 1. voor zover gelegen buiten het bouwvlak, uitsluitend als bijgebouw worden gebruikt;
    • 2. voor zover gelegen binnen het bouwvlak, voor woondoeleinden en als bijgebouw worden gebruikt;
    • 3. geen groter oppervlak hebben dan 100 m2;
    • 4. geen hogere bouwhoogte hebben dan 12 m;
  • k. In afwijking van het bepaalde in artikel 21.2.2 onder a, mogen ter plaatse van de aanduiding “bijgebouwen” bijgebouwen worden gebouwd.

21.2.3 Dakopbouwen op bijgebouwen

Ten aanzien van dakopbouwen op bijgebouwen wordt bepaald, dat;

  • a. alleen toegestaan is op aangebouwde bijgebouwen;
  • b. de goothoogte van de dakopbouwen maximaal 3 meter bedraagt;
  • c. de bouwhoogte ondergeschikt is aan de bouwhoogte van de kap van het hoofdgebouw;
  • d. de dakhelling van de dakopbouw gelijk is aan de dakhelling van de kap van het hoofdgebouw.

21.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.

21.2.5 Woonschepenligplaats

Ten aanzien van erven ten behoeve van woonschepenligplaats ter plaatse van de aanduiding ‘woonschepenligplaats’ wordt bepaald, dat:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij woonschepen mag per aanduidingsvlak niet meer bedragen dan 40 m2;
  • b. de goothoogte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 3 m, met dien verstande dat het gebouw niet meer dan 2,25 m boven de kruin van de weg uitkomt;
  • c. bijgebouwen van een kap worden voorzien waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 45°;
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 2 m, met dien verstande dat het bouwwerk niet meer dan 1,5 m boven de kruin van de weg uitkomt.

21.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van bepaalde in:

  • a. lid 21.2.1 onder b: voor het splitsen van woningen in niet meer dan twee wooneenheden, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de overige bouwregels als omschreven in lid 21.2.1 blijven onverkort van toepassing;
    • 2. de inhoud van de woning niet minder mag bedragen dan 150 m3;
    • 3. met betrekking tot de bijgebouwen is het bepaalde in lid 21.2.2 van overeenkomstige toepassing met dien verstande, dat voor de zinsnede "per woning" in lid 21.2.2 onder b, c en d "per twee woningen" gelezen dient te worden;
    • 4. aangetoond dient te worden dat in de vergroting van het aantal benodigde parkeerplaatsen zal worden voorzien op de bij de woning behorende gronden, dan wel op gronden in de directe nabijheid van de woning ten behoeve waarvan de ontheffing wordt toegepast;
  • b. lid 21.2.1 onder d voor een dakhelling van niet meer en niet minder dan respectievelijk 80° en 20°;
  • c. lid 21.2.1 onder d voor het plat afdekken van woningen of delen ervan;
  • d. lid 21.2.2 onder b, c en d, voor het bebouwen van een grotere oppervlakte met bijgebouwen, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte per woning mag niet meer bedragen dan 150 m2, onverminderd het bepaalde in lid 21.3 onder d2;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte per woning mag niet meer bedragen dan 1/3 van het achtererfgebied, onverminderd het bepaalde in lid 21.3 onder d1;
    • 3. mits daarmee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het karakter van het open landschap en de doorzichten naar het open landschap;
    • 4. sub e, f en g van lid 21.2.2 zijn van overeenkomstige toepassing;
    • 5. mits daarmee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het karakter van het open landschap en de doorzichten naar het open landschap;
  • e. lid 21.2.2 onder f voor een dakhelling van niet meer en niet minder dan respectievelijk 80° en 20°;
  • f. lid 21.2.4 tot een hoogte van niet meer dan 6 m, met uitzondering van erfafscheidingen, mits daarmee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het open karakter van het landschap.
21.4 Specifieke gebruiksregels
21.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor opslag-, los- of laadplaats voor handelsdoeleinden;
  • b. het bedrijfsmatig beoefenen of laten beoefenen van de ruiter-, zwem- of tennissport, dan wel het bedrijfsmatig exploiteren of laten exploiteren van zwembaden en sauna's;
  • c. het gebruik ten behoeve van het aanbrengen of aanleggen van kaden, aanlegplaatsen of steigers, ten behoeve van recreatie- en pleziervaartuigen, met dien verstande dat kleine vaartuigen met een lengte van minder dan 5 m, die zijn afgemeerd grenzend aan een erf waarop een woning is gerealiseerd, wel zijn toegestaan;
  • d. het gebruik van gebouwen als recreatieve nachtverblijfsruimte met uitzondering van de gebouwen met de aanduiding 'bed & breakfast';
  • e. het bedrijfsmatig stallen of laten stallen van (klein) vee zoals schapen, geiten en varkens;
  • f. de aanleg en het gebruik van buitenbakken ten behoeve van de paardensport.

21.4.2 Aan huis verbonden beroep of bedrijf

Aan huis verbonden beroep en bedrijf zijn in overeenstemming met de woonfunctie, met dien verstande dat:

  • a. niet meer dan 1/3 deel van het totale oppervlak van de woning, inclusief bijgebouwen, voor de uitoefening van het beroep of bedrijf wordt gebruikt, met een maximum van 50 m²;
  • b. er alleen activiteiten worden uitgevoerd die niet omgevingsvergunningsplichtig zijn in het kader van de milieuwetgeving en die genoemd worden in categorie 1 (niet zijnde risicovolle bedrijven) uit de bij deze regels behorende bijlage B “Staat van Bedrijfsactiviteiten” of die activiteiten die in zijn geheel niet meldingsplichtig zijn;
  • c. geen horeca- en/of detailhandels activiteiten worden uitgeoefend;
  • d. de beroepsactiviteiten door de bewoners worden uitgeoefend;
  • e. geen personeel werkzaam is, met uitzondering van huis- en tandartspraktijken;
  • f. op eigen terrein of in de directe omgeving voldoende parkeerruimte beschikbaar is;
  • g. buitenopslag ten behoeve van de activiteit niet is toegestaan;
  • h. het gebruik naar aard, omvang en ruimtelijke uitstraling -naar het oordeel van burgemeester en wethouders- past in de woonomgeving.

21.4.3 Detailhandel

Ten aanzien van detailhandel ter plaatse van de aanduiding "detailhandel" wordt bepaald, dat de oppervlakte ten hoogste 1500 m2 bvo mag bedragen.

21.4.4 Bed & breakfast

Voor de uitoefening van bed and breakfast als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast', gelden de volgende regels:

  • a. het aantal logieseenheden mag niet meer bedragen dan 2;
  • b. het aantal personen aan wie tegelijkertijd verblijf wordt geboden mag niet meer bedragen dan 5;
  • c. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • d. het straat- en bebouwingsbeeld mag niet onevenredig worden geschaad.
21.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van bepaalde in

  • a. lid 21.4.1 onder d voor het bieden van recreatief nachtverblijf, mits:
    • 1. het aantal logieseenheden niet meer bedraagt dan 2;
    • 2. aan niet meer dan 5 personen tegelijkertijd verblijf wordt geboden;
    • 3. uitsluitend bestaande gebouwen voor logieseenheden gebruikt worden.
  • b. lid 21.4.1 onder f voor het aanleggen van buitenbakken mits:
    • 1. de afstand tot de niet op hetzelfde perceel gelegen woningen niet minder bedraagt dan 20 m;
    • 2. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder bedraagt dan 5 m;
    • 3. de aanleg en het gebruik geschieden achter de naar de weg toegekeerde bouwgrens;
    • 4. de oppervlakte van de buitenbak niet meer dan 800 m² bedraagt.
21.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden om ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:
    • 1. aan panden die na het jaar 1940 zijn gebouwd;
    • 2. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan;
    • 3. waarvoor ten tijde van het inwerking treden van dit bestemmingsplan reeds vergunning voor het slopen is verleend;
    • 4. welke voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een vergunning voor het bouwen is verleend ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders.
  • c. De onder a bedoelde vergunning kan worden verleend indien met de sloopactiviteiten de beeldbepalende c.q. kenmerkende elementen van het cultuurhistorisch waardevolle bouwwerk niet op onaanvaardbare wijze worden verstoord.

Artikel 22 Waarde - Archeologie

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor behoud van de aanwezige archeologische waarden.

22.2 Bouwregels

Op de in lid 22.1 bedoelde gronden geldt dat geen bouwwerken mogen worden gebouwd voor zover het bouwwerken betreft:

  • a. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - 1“;
  • b. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - 2“ met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 0,35 m;
  • c. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - 3“ met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 0,40 m;
  • d. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - 4“ met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 0,40 m.
  • e. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - 5“ met een oppervlakte groter dan 10.000 m² en dieper dan 0,40 m.
22.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van bepaalde in lid 22.2 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de onderliggende bestemmingen, die niet voldoen aan de in lid 22.2 genoemde bouwregels, op voorwaarde dat;

  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport overlegt waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat wordt verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, het bevoegd gezag advies inwint bij een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige;
  • c. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied.
22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de in lid 22.1 bedoelde gronden, buiten de bestaande bouwvlakken, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het aanbrengen van diepwortelende beplanting of bomen;
  • b. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • c. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het graven van sloten alsmede het aanleggen van een drainage;
  • e. het verrichten van graafwerkzaamheden;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, het planten, vellen, rooien of beschadigen van bomen anders dan bij wijze van verzorging van het aanwezige houtgewas;
  • g. het maken van dammen, kaden en oeververzwaringen;
  • h. het graven, uitdiepen, verbreden en dempen van watergangen.

Voor zover het werkzaamheden betreft:

  • 1. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - 1“;
  • 2. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - 2“ met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 0,35 m;
  • 3. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - 3“ met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 0,40 m;
  • 4. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - 4“ met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 0,40 m.
  • 5. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - 5“ met een oppervlakte groter dan 10.000 m² en dieper dan 0,40 m.

22.4.2 Uitzonderingen
  • a. De in de leden 22.2 en 22.4.1 vervatte vereisten zijn niet van toepassing op bestaande bouwvlakken binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden'.
  • b. De in lid 22.4.1 vervatte vereisten zijn niet van toepassing:
    • 1. op normale onderhoudswerkzaamheden;
    • 2. op werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
    • 3. op werkzaamheden als bedoeld in artikel 15 lid 2 van de Boswet;
    • 4. voor het verlagen van de bodem en het afgraven van gronden, voor zover daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingswet.

22.4.3 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 22.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport overlegt waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat wordt verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. het bevoegd gezag advies heeft ingewonnen bij een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige;
  • c. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied.

Artikel 23 Waarde - Landschap

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en/of het herstel van de aldaar voorkomende dan wel de daaraan eigen landschappelijke waarden.

23.2 Bouwregels

Op deze gronden mag niet worden gebouwd.

23.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik van gronden strijdig met de bestemming, in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik als staan- of ligplaats voor onderkomens;
  • b. het gebruik als opslag-, stort- of bergplaats van andere al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.
23.4 Omgevingsvergunning voor werken geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden
23.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de in lid 23.1 bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde en niet zijnde werkzaamheden van ondergeschikte betekenis, uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden en het scheuren van grasland;
  • c. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
  • e. het graven, vergraven of dichten van waterlopen;
  • f. het beplanten, aanbrengen van houtgewas op en bebossen van gronden, die ten tijde van het kracht worden van dit plan als niet zijnde beplant met houtgewas of niet als bosgronden konden worden aangemerkt;
  • g. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
  • h. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, anders dan bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand, met dien verstande, dat geen aanlegvergunning is vereist voor het periodiek kappen van griendhout en ander hakhout, voor zover betreffende de normale uitoefening van het ten tijde van het van kracht worden bestaande bodemgebruik. Geen vergunning is nodig met betrekking tot houtgewas, waarvoor een beschikking aanwezig is als bedoeld in artikel 13 van de Boswet.

23.4.2 Toetsingscriterium vergunningverlening
  • a. Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning als door de in lid 23.4.1 genoemde werken of werkzaamheden, dan wel door de gevolgen daarvan, hetzij direct, de landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden van de gronden niet onevenredig worden of niet onevenredig kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden tot herstel van de waarden niet worden of niet kunnen worden verkleind.
  • b. Alvorens te beslissen omtrent de omgevingsvergunning wordt door het bevoegd gezag zo nodig advies aan de Directeur Landbouw, Natuur en Openluchtrecreatie gevraagd.
  • c. Voor werken en werkzaamheden die de archeologische waarden kunnen aantasten, dient voor de vergunningverlening een afweging gemaakt te worden tussen het nut van de activiteit en de inbreuk op de archeologische waarden. In de afweging dient mee te worden gewogen of voorafgaand aan de werken en werkzaamheden de mogelijkheid wordt geboden om archeologische waarden veilig te stellen.

Artikel 24 Waarde - Landschap - Stelling van Amsterdam

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landschap - Stelling van Amsterdam' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en versterken van de kernkwaliteiten van het Nationaal landschap en werelderfgoed 'De Stelling van Amsterdam' (een samenhangend systeem van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen, een groene en relatief stille ring rond Amsterdam en relatief grote openheid).

24.2 Bouwregels
24.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mag niet worden gebouwd.
24.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan op grond van artikel 3.6, lid 1, onder d. van de Wet ruimtelijke ordening nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en omvang van bouwwerken, voor zover dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van het UNESCO-werelderfgoed Stelling van Amsterdam.

24.4 Afwijken van de bouwregels
24.4.1

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 24.2.1 en toestaan dat ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, mits:

  • a. daardoor de kwaliteiten, zoals bepaald in artikel 24.1 niet worden geschaad;
  • b. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de provincie

24.4.2 Weigeringsgrond omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning voor bouwen ten behoeve van de in artikel 24.1 bedoelde gronden of de eveneens voorkomende bestemming kan worden geweigerd indien door de bouwwerken of bouwwerkzaamheden, het belang van het Nationaal landschap en werelderfgoed 'De Stelling van Amsterdam' onevenredig wordt geschaad.

24.4.3 Onderzoeksplicht

Burgemeester en wethouders dienen voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen ten behoeve van de in artikel 24.1 bedoelde gronden of de eveneens voorkomende bestemming advies in te winnen bij de provincie.

24.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.5.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem en/of gronden;
  • b. het bebossen en beplanten van gronden.

24.5.2 Uitzondering

Een omgevingsvergunning voor het aanleggen als bedoeld onder a is niet vereist voor de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. het normale onderhoud van paden, water, tuinen en groenvoorzieningen;
  • b. werken en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

24.5.3 Weigering

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden geweigerd indien door de werken of werkzaamheden, het belang van het werelderfgoed 'De Stelling van Amsterdam' onevenredig wordt geschaad.

Artikel 25 Waterstaat - Waterkering

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:

  • a. de waterkering;
  • b. de waterbeheersing;

met de daarbij behorende:

  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
25.2 Bouwregels

Ten aanzien van de bebouwing wordt bepaald dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 3 m.

25.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van bepaalde in lid 25.2, uitsluitend nadat aan de waterbeheerder schriftelijk advies is gevraagd, voor de bouw van een afmeerlocatie in de vorm van aanlegsteigers en of overstapplaatsen ten behoeve van het gebruik van recreatieve routes.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 26 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 27 Algemene bouwregels

27.1 Parkeren
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geldt dat moet worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen en deze in stand moeten worden gelaten. Hiervoor wordt getoetst aan het ten tijde van de vergunningaanvraag geldende gemeentelijk parkeerbeleid.
  • b. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a en worden toegestaan dat in minder parkeerplaatsen wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
27.2 Bestaande situatie

Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemmingen, geldt dat:

  • bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  • bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.

In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

Artikel 28 Algemene gebruiksregels

  • a. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik of laten gebruiken van gebouwen of onbebouwde gronden als seksinrichting.
  • b. Voorts wordt onder strijdig gebruik verstaan de gronden ten behoeve van bebossing te gebruiken of te laten gebruiken.
  • c. Het is verboden te kamperen op de in dit plan begrepen gronden, tenzij anders in de regels is aangegeven.
  • d. Ter plaatse van de aanduidingen “bedrijf aan huis” en “beroep aan huis” mag onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 2 het gehele voor beroep of bedrijf aan huis aangeduide deel van een bijgebouw ten behoeve van het beroep of bedrijf aan huis worden gebruikt.

Artikel 29 Algemene aanduidingsregels

29.1 vrijwaringszone - dijk

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone – dijk” mag niet eerder worden gebouwd dan nadat de aanvrager/vergunninghouder ontheffing heeft verkregen van de dijkbeheerder en advies is ingewonnen bij de dijkbeheerder.

29.2 vrijwaringszone - landschappelijke waarden
29.2.1 Omschrijving van de aanduiding

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - landschappelijke waarden' zijn de gronden mede bestemd voor de instandhouding van de openheid van het landschap en dienen de gronden niet als erf te worden beschouwd als bedoeld in artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.

29.2.2 Bouwen

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - landschappelijke waarden' mogen geen bouwwerken ten behoeve van de in Hoofdstuk 2 opgenomen bestemmingen worden opgericht, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de vorm van aanlegplaatsen of steigers tot een maximale bouwhoogte van 1 meter.

29.3 milieuzone - geurzone

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' mag niet eerder worden gebouwd dan nadat er bedrijfsbeëindiging heeft plaatsgevonden op het perceel Warder 79.

29.4 wetgevingszone - wijzigingsgebied

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' binnen de bestemming 'Wonen' ten behoeve van het realiseren van een nieuwe woning een bouwvlak te vestigen, zoals verbeeld in bijlage C behorende bij deze regels, met inachtneming van het volgende dat:

  • a. de wijzing alleen gronden mag betreffen welke het eigendom zijn van de gemeente, dan wel gronden waarvan de eigenaar of een ander zakelijk gerechtigde om een wijzing heeft verzocht;
  • b. het agrarisch bedrijf op het perceel Warder 79 is beëindigd;
  • c. de maximum oppervlakte van het bouwvlak 70 m2 bedraagt;
  • d. de maximum breedte 10 m aan de naar de weg gekeerde zijde bedraagt;
  • e. de maximum goothoogte 4,5 m bedraagt;
  • f. de maximum bouwhoogte 9 m bedraagt;
  • g. het bepaalde in artikel 21 van overeenkomstige toepassing is.
29.5 veiligheidszone - lpg

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' is geen nieuwvestiging of uitbreiding van de bestaande vloeroppervlakte van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen toegestaan.

29.6 veiligheidszone - barim

Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - barim' zijn geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten toegestaan.

Artikel 30 Algemene afwijkingsregels

30.1 Bevoegdheid

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van bepaalde in het plan bepaalde voor:

  • a. de bouw van utilitaire bouwwerken, waaronder transformatorhuisjes, gasdrukregelen meetstations en gemalen, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25 m2;
    • 2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 m;
    • 3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6 m;
  • b. het afwijken van een vastgesteld onderdeel van de grens, richting of het profiel van een weg met niet meer dan 5 m, indien bij definitieve uitmeting blijkt, dat een zodanige afwijking noodzakelijk is;
  • c. het afwijken van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte en voorgevelbreedte van de woonhuizen met niet meer dan 60 cm;
  • d. het afwijken van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van de woningen met niet meer dan 60 cm, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied';
  • e. het in agrarische bedrijfsgebouwen opslaan van goederen en materialen, waarvan de aanwezigheid voor de agrarische bedrijfsvoering niet noodzakelijk is, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de opslag van goederen en materialen mag geenszins leiden tot noodzakelijke uitbreiding van de agrarische bedrijfsbebouwing;
    • 2. de opslag van goederen en materialen mag niet leiden tot een vergroting van de verkeersaantrekking;
    • 3. het agrarische karakter van de betrokken gronden en/of de omgeving daarvan niet onevenredig mag worden aangetast;
    • 4. de gebouwen waarin wordt opgeslagen mogen geen uiterlijke wijziging ondergaan;
    • 5. de opslag van goederen en materialen mag in ieder geval niet gepaard gaan met of het leiden tot het bedrijfsmatig herstellen of vervaardigen van goederen en materialen en/of het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van de betrokken goederen en materialen ter plaatse;
  • f. de plaatsing van zendmasten ten dienste van de mobiele communicatie met een maximale hoogte van 50 m, mits daarmee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het open karakter van het landschap.
30.2 Voorwaarden

De afwijkingsbevoegdheden als bedoeld in lid 30.1 mogen uitsluitend worden toegepast indien de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van deze gronden niet onevenredig worden aangetast.

30.3 Stolp

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de voorgeschreven inhoudsmaat en bouwhoogte van woningen, indien er een architectonisch verantwoorde stolpwoning:wordt gerealiseerd met een maximum van respectievelijk 1.500 m3 inhoud en 15 meter bouwhoogte, met dien verstande dat:

  • a. bij de afwijking de stolpwoning:maximaal 20% van de oppervlakte van het perceel bedraagt;
  • b. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 3 meter bedraagt;
  • c. de breedte van het perceel minimaal 8 meter breder is dan de breedte van de stolp;
  • d. bij de afwijking tevens een beeldkwaliteitplan wordt vastgesteld.

Artikel 31 Algemene wijzigingsregels

31.1 Wijzigingsbevoegdheid I: bestemmings- en bouwgrens
31.1.1 Toepasselijkheid wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bestemmingen en bouwgrenzen wijzigen, met inachtneming van hetgeen hieronder is bepaald.
  • b. De wijziging mag alleen gronden betreffen welke het eigendom van de gemeente zijn, dan wel gronden, waarvan de eigenaar of een ander zakelijk gerechtigde om een wijziging heeft verzocht.

31.1.2 Grenzen wijzigingsbevoegdheid

Bij de wijziging mag/mogen:

  • a. de bestemmingsgrens en/of de bouwgrens met niet meer dan respectievelijk 10 m en 5 m veranderd worden, met dien verstande, dat:
    • 1. de bouwgrenzen van de bestemming 'Bedrijf - Agrarisch hulpbedrijf' (artikel 7) niet worden gewijzigd;
    • 2. de afstand van de naar de weg toegekeerde bouwgrens tot de bestemming 'Verkeer' (artikel 18) niet wordt verkleind;
  • b. de oppervlakte van de bestemming 'Bedrijf' (artikel 6) niet wordt vergroot;
  • c. de oppervlakte van de bestemming 'Water' (artikel 20) niet worden verkleind tenzij dit elders gecompenseerd wordt;
  • d. de totale oppervlakte van gerealiseerde groenvoorziening niet wordt verminderd;
  • e. de ligging van de wegen binnen de als 'Natuur' (artikel 12) aangewezen gronden niet wordt gewijzigd;
  • f. de ligging van de overige wegen met niet meer dan 5% wordt gewijzigd.
31.2 Wijzigingsbevoegdheid II: agrarisch met waarden-wonen
31.2.1 Toepasselijkheid wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen:

  • a. de gronden gelegen binnen het bouwvlak van de bestemming 'Agrarisch met waarden' (artikel 5) wijzigen in de bestemming 'Wonen' (artikel 21) , waarbij aangetoond dient te worden dat omliggende bedrijven door de wijziging niet in hun bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt en waarbij de Provincie Noord-Holland geraadpleegd zal worden;
  • b. de bestemming 'Wonen' (artikel 21), met uitzondering van het binnen die bestemming opgenomen bouwvlak, wijzigen in de bestemming 'Agrarisch met waarden' (artikel 5), met dien verstande dat de wijziging alleen geldt voor dat gedeelte van deze gronden waar van agrarisch gebruik sprake is.

31.2.2 Voorwaarden aan wijziging

Bij de wijziging in de bestemming "Wonen" als bedoeld in lid 31.2.1 onder a. worden de volgende regels in acht genomen:

  • a. het betrokken agrarisch bedrijf wordt/is beëindigd en voortzetting daarvan, in redelijkheid, niet meer te verwachten is;
  • b. de resterende achterliggende gronden dienen te worden toegevoegd aan de productiegronden van het veenweidegebied.
  • c. bij de sloop van tenminste 500 m2 bestaande in onbruik geraakte bedrijfsbebouwing mag 1 woning worden gebouwd;
  • d. bij de sloop van tenminste 1000 m2 bestaande in onbruik geraakte bedrijfsbebouwing mogen 2 woningen worden gebouwd;
  • e. de landschappelijke en cultuurhistorische effecten van de wijziging in een beeldkwaliteitsplan zijn beschreven en verbeeld.

31.2.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere voorwaarden stellen voor het verwezenlijken van de wijzigingsbevoegdheid. Deze voorwaarden kunnen omvatten:

  • a. amovering van de in onbruik geraakte bouwwerken, zoals gebouwen en/of delen daarvan;
  • b. het verwijderen van verhardingsoppervlakten;
  • c. de aanleg van water dan wel plas/drasgronden ten dienste van de landschappelijke inpassing en/of de waterberging;
  • d. de aanleg van groenelementen/houtwallen in het kader van een landschappelijke dan wel ecologische aanvulling.

31.2.4 Grenzen wijzigingsbevoegdheid
  • a. De wijziging mag uitsluitend worden toegepast indien de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van deze gronden niet onevenredig worden aangetast.
  • b. Op de gronden welke door toepassing van lid 31.2.1 de bestemming 'Wonen' of de bestemming 'Agrarisch met waarden', is het bepaalde in respectievelijk 21 en artikel 5 van overeenkomstige toepassing.
31.3 Wijzigingsbevoegdheid III: demping
31.3.1 Toepasselijkheid wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen:

  • a. de bestemming 'Water' (artikel 20) wijzigen in de bestemming 'Agrarisch met waarden' (artikel 5);
  • b. de bestemming 'Agrarisch met waarden' (artikel 5) wijzigen in de bestemming 'Water' (artikel 20); ten behoeve van het compenseren en of vergroten van het wateroppervlak, het realiseren van de ecologische verbindingszone en het aanleggen van plas/dras oevers ten dienste van de ecologie en de waterberging.
31.3.2 Grenzen van de wijzigingsbevoegdheid
  • a. De wijzigingsbevoegdheid van de bestemming 'Water' (artikel 20) in de bestemming “Agrarisch met waarden” (artikel 6) mag uitsluitend worden toegepast indien de landschappelijke, natuurlijke en aardkundige waarden niet onevenredig worden aangetast.
  • b. Indien de wijzigingsbevoegdheid zoals genoemd in lid 31.3.1 onder a. wordt toegepast, moet de hoeveelheid water die gedempt wordt op hetzelfde of een aansluitend perceel in hetzelfde peilgebied met ten minste 100% worden gecompenseerd, middels het aanleggen of verbreden van een watergang of het aanleggen van een plas/drasoever.
  • c. De kavel mag na slootdemping niet breder worden dan 80 m.
  • d. Op gronden die door toepassing van lid 31.3.1 sub a. de bestemming 'Agrarisch met waarden' hebben gekregen, is het bepaalde in artikel 6 van overeenkomstige toepassing.
  • e. Op gronden die door toepassing van lid 31.3.1 sub b. de bestemming 'Water' hebben gekregen, is het bepaalde in artikel 21 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 32 Overige regels

32.1 Andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op die wettelijke regelingen zoals die luiden op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan.

32.2 Relatie

Waar op de verbeelding de figuur 'relatie' is weergegeven, dienen de op deze manier met elkaar verbonden bouwvlakken als één bouwvlak te worden beschouwd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 33 Overgangsregels

33.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
33.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 34 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Dorpskernen 2016'.