Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Blaricummermeent Deelplan Woongebied D' van de Gemeente Blaricum;
1.2 verbeelding
de verbeelding van het bestemmingsplan 'Blaricummermeent Deelplan Woongebied D';
1.3 aan huis verbonden beroep
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
1.4 aan huis verbonden bedrijf
het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijvigheid dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;
1.5 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge deze regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak of figuur betreft;
1.7 aaneengebouwde woning
bebouwing welke wordt gekenmerkt door aaneengebouwde hoofdgebouwen;
1.8 achtererfgebied
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
1.9 atelier
een werkruimte voor een kunstenaar;
1.10 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.11 bebouwingspercentage
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd; hierbij worden ondergrondse bouwwerken die zichtbaar zijn boven peil meegerekend, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen;
1.12 bed and breakfast
overnachtingsaccomodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een kortdurend verblijf met het serveren van een ontbijt in een woning, gedreven door de bewoner van die woning;
1.13 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.14 bestaand
- bij bebouwing: vergunde bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, met dien verstande dat hieronder niet worden begrepen bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan
- bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen,
met dien verstande dat hieronder niet worden begrepen gebruik dat weliswaar bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar in strijd is met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan
1.15 bestemmingsgrens
een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak;
1.16 bestemmingsvlak
een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.19 bouwperceel
de aaneengesloten bebouwde en/of onbebouwde grond, behorende bij een bestaand of op te richten bouwwerk of complex van bouwwerken;
1.20 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 complex van bouwwerken
een verzameling van meerdere bij elkaar behorende bouwwerken;
1.24 drie-aaneengebouwde-woning
een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van drie-aaneengebouwde woningen, waarbij tevens twee-aaneengebouwde woningen zijn toegestaan;
1.25 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.26 gestapelde woning
boven dan wel beneden en/of naast elkaar gesitueerde woningen (niet zijnde vrijstaande woningen, halfvrijstaande woningen of aaneengesloten woningen), waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid gewaarborgd is;
1.27 gevellijn
de als zodanig aangegeven lijn, waarop een gevel van een hoofdgebouw die naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerd is moet zijn georiënteerd;
1.28 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.29 kunstwerk
een bouwwerk geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, dam, duiker, tunnel, sluis, via- of aquaduct, voorziening ter voorkoming of beperking van vervuiling van de waterhuishouding, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
1.30 maaiveld
de bovenkant van een afgewerkt terrein dat een gebouw c.q. bouwwerk omgeeft;
1.31 meerpaal
paal waaraan je een schip vastlegt;
1.32 ondergronds bouwwerk
een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil;
1.33 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport;
1.34 patiowoning
een woning waarbij de (bepalende) buitenruimte geheel of gedeeltelijk is ingesloten door de bouwmassa van de woning, de aangrenzende woning(en) en/of muren zodat een binnenplaats of binnenhof wordt gevormd;
1.35 peil
- voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg vermeerder met maximaal 0,2 meter, ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: maximaal 0,2 meter boven de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.36 perceelgrens
een grenslijn tussen (bouw)percelen onderling;
1.37 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.38 talud
helling, glooiing aan de zijkant van een weg of dijk;
1.39 twee-aaneengebouwde woning
een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee-aaneengebouwde woningen;
1.40 vloeroppervlakte
de som van de binnenwerks gemeten vloeroppervlakten van de ruimten (op alle bouwlagen);
1.41 vlonder
een langs een oever gelegen bouwwerk dat bestaat uit een vloerconstructie;
1.42 voorgevel
de naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde gevel die georiënteerd is op de voorgevelrooilijn zoals die door een bestemmingsplan of bouwverordening wordt bepaald en bij twijfel de voorgevel in de feitelijke situatie
1.43 voorgevelrooilijn
de denkbeeldig doorgetrokken lijn van het naar de weg gekeerde deel van het bouwvlak ter plaatse van
de voorgevel van het hoofdgebouw, dan wel de ligging van de bouwvlakken op de verbeelding indien geen
hoofdgebouw aanwezig is;
1.44 voorzieningen van algemeen nut
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
1.45 watergang/waterloop
een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan;
1.46 waterkeringen
alle dijken, kaden, natuurlijke hoogten en ophogingen, bestemd om in het openbaar belang water te keren, met inbegrip van het gehele lichaam van de dijk en kaden;
1.47 weg
voor het openbaar verkeer openstaande weg of pad inclusief de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die weg behorende paden, bermen of zijkanten;
1.48 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van een huishouden;
1.49 woonwerk woning
gebouw of gebouwen waarbij naast het wonen ook uitdrukkelijk bedrijvigheid plaatsvindt en het werkdeel zowel functioneel als in architectonisch opzicht afzonderlijk herkenbaar is.
1.50 zone onbebouwd
een zone op de verbeelding waar geen bouwwerken zijn toegestaan.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsscheiding van het bouwperceel;
2.2 afstand tussen gebouwen
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;
2.3 brutovloeroppervlak van een gebouw
gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.6 de goothoogte van een bouwwerk
tussen het peil en de bovenkant van goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.7 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.8 grondoppervlak van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.9 lengte, breedte en diepte bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren);
2.10 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- groenvoorzieningen;
- fiets- en voetpaden;
- straatmeubilair;
- speelvoorzieningen;
- water;
- kunstuitingen;
- kunstwerken, bruggen en kademuren;
- kunstwerken ten behoeve van waterstaatsdoeleinden;
- voorzieningen ten behoeve van het beheer en onderhoud van het groen en de daarnaast gelegen waterpartijen.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:
- gebouwen zijn niet toegestaan;
- de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 1 m;
- de bouwhoogte van bouwwerken, lichtmasten zijnde, bedraagt maximaal 6 m;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m;
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- (permanente) buitenopslag van goederen en materialen;
- het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wegen met hoofdzakelijk een functie voor het doorgaande verkeer;
- verblijfsgebied voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer;
- pleinen ter plaatste van de aanduiding 'plein';
- speelvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- fiets- en voetpaden;
- parkeervoorzieningen;
- bermstroken, taluds en beplantingen;
- verkeersvoorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- nutsvoorzieningen;
- kunstwerken;
- waterbeheer en waterberging met de daarbij behorende voorzieningen;
- water en kruisingen met water.
4.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
- op of in deze gronden mogen gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd;
- de maximale bouwhoogte bedraagt 3 m;
- de maximale oppervlakte van een gebouw bedraagt 25 m².
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
- de maximale oppervlakte per overkapping bedraagt 30 m²;
- de maximale bouwhoogte van lichtmasten, bewegwijzering en verkeersregulering maximaal 12 m bedragen;
- de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 5 m.
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, passend binnen de uitgangspunten zoals opgenomen in het stedenbouwkundige plan, kwaliteitshandboek en het inrichtingsplan openbare ruimte (IPOR);
- een bed & breakfast met maximaal 2 kamers voor maximaal 4 personen;
- bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals tuinen en erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en toegangswegen en openbaar toegankelijke (wijk)gebieden zoals speeltuinen, pleintjes, etc.
5.2.1 Hoofdgebouwen
Voor de situering van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
- hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- de afstand van de voorgevel van de bebouwing moet minimaal 1 m verspringen ten opzichte van de voorgevel van de bebouwing op direct aangrenzende percelen. Dit geldt niet voor onderling tweeaaneen gebouwde woningen, drie-aaneen gebouwde woningen en aaneengebouwde woningen;
- bij eindwoningen van rijtjeshuizen, de niet aan-eengebouwde zijde van twee-onder-één-kap en drie-onder-één-kap woningen, woonwerkwoningen en vrijstaande woningen moet de afstand tot de zijdelingseperceelsgrens minimaal 3 m bedragen, danwel 3,5 meter indien naast de woning een parkeerplaats wordt voorzien;
- de afstand van woningen tot de openbare weg moet minimaal 3 m bedragen;
- bij kavels van 1.000 m² en groter moet de afstand van het hoofdgebouw tot een perceelsgrens minimaal 5 m bedragen;
- de maximale gevellengte van hoofdgebouwen op een kavel van 1.000 m2 en groter bedraagt maximaal 25 meter en geldt voor alle gevels;
- hoofdgebouwen op een kavel van 1.000 m2 of groter dienen uitgevoerd te worden met kap;
- gestapelde woningen en meer dan drie-aaneengebouwde woningen zijn niet toegestaan;
Voor de hoogte van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
- de goothoogte van vrijstaande woningen, drie en twee-aaneengebouwde woningen, aaneengebouwde woningen en woonwerkwoningen bedraagt maximaal 6,5 m;
- de bouwhoogte van vrijstaande woningen, drie en twee-aaneengebouwde woningen, aaneengebouwde woningen en woonwerkwoningen met kap bedraagt maximaal 10 m;
- de bouwhoogte van vrijstaande woningen, drie en twee-aaneengebouwde woningen, aaneengebouwde woningen en woonwerkwoningen zonder kap bedraagt maximaal 6,5 m;
Voor het bebouwing van bouwpercelen gelden de volgende bepalingen:
de oppervlakte van vrijstaande woningen en woonwerkwoningen bedraagt niet meer dan:
- in geval van een bouwperceel kleiner dan of gelijk aan 500 m2: 40% van het bouwperceel;
- in geval van een bouwperceel groter dan 500 m2 en kleiner dan of gelijk aan 1.000 m2: 200 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 500 m2;
- in geval van een bebouwingsgebied groter dan 1.000 m2: 200 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 500 m2;
- het bebouwingspercentage voor twee-aaneengebouwde woningen en drie-aaneengebouwde woningen is maximaal 40% per bouwperceel.
5.2.2 Nutsvoorzieningen
Voor het bouwen van voorzieningen ten behoeve van algemeen nut gelden de volgende bepalingen:
- het gebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- de maximale bouwhoogte bedraagt 5 meter.
5.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- bijbehorende bouwwerken worden minimaal 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan gebouwd;
- bij aangebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt de goothoogte maximaal 0,3 m boven de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw en bij vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt de goothoogte maximaal 3 m;
- de maximale bouwhoogte bedraagt 5 m;
- het bebouwingspercentage bedraagt maximaal 50% van het achtererfgebied;
- de maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken inclusief overkappingen bedraagt, met in achtname van het bepaalde in artikel 5 lid 2.3 sub d, de in het navolgende schema opgenomen oppervlakten:
totale oppervlakte per bouwperceel behorende bij een woning | maximale gezamenlijke oppervlakte |
tot 300 m² | 20 m² |
van 301 tot 500 m² | 30 m² |
van 501 tot 750 m² | 40 m² |
van 751 m² en groter | 50 m² |
5.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
- de bouwhoogte van een erfafscheiding voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 1 m;
- de bouwhoogte van een erfafscheiding achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw, op meer dan 1 m van openbaar toegankelijk gebied, bedraagt maximaal 2 m;
- de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter de voorgevelrooilijn bedraagt 2 m;
- de maximale bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt 4 m;
- de maximale bouwhoogte van nutsvoorzieningen bedraagt 3 m;
- in afwijking van het bepaalde in artikel 5 lid 2.4 sub a zijn voor de voorgevelrooilijn erfafscheiding toegestaan tot een hoogte van 2 meter indien:
- het betreft erfafscheidingen van donkergroen/zwart geplastificeerd gaas of bouwstaalmatten met een maaswijdte van minimaal 10 cm x 10 cm en een transparantie van minimaal 90%, bij toegangspoorten 50%, en deze van groenblijvende beplanting worden voorzien;
- het hekwerk of de bouwstaalmat uitsluitend dient als constructieve ondersteuning voor groenblijvende beplanting;
- de erfafscheiding met niets anders is bekleed dan met groenblijvende, winterharde beplanting.
5.2.5 Zone onbebouwd
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - onbebouwd' mogen geen bouwwerken worden gebouwd met uitzondering van keerconstructies voor het overbruggen van hoogteverschillen in het talud tot maximaal 50% van de breedte van het talud gemeten parallel aan de watergang, beschoeiingen en kadeconstructies langs de watergangen
5.3.1 Stellen nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen ten aanzien van:
- het verspringen van de afstand van de voorgevel van de bebouwing ten opzichte van de voorgevel van de bebouwing op direct aangrenzende percelen met minimaal 1 meter;
- de situering van de voorgevel van de woning in relatie tot de openbare weg;
- de situering en afmetingen, indeling en vormgeving van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde;
- de situering en afmetingen van de percelen;
- de aard en het type van de toe te laten bedrijfsactiviteiten ten aanzien van de woonwerkwoningen;
- het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein.
5.3.2 Voorwaarden nadere eisen
Nadere eisen als bedoeld in
artikel 5 lid 3.1 mogen slechts worden gesteld indien dit noodzakelijk is:
- ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- ter voorkoming van onevenredige aantasting van de milieukwaliteit (waaronder externe veiligheid);
- ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeerdruk in het plangebied;
- ter waarborging van de sociale veiligheid;
- ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Bouwen buiten het bouwvlak
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bouwen buiten het bouwvlak, onder voorwaarden dat:
- het stedenbouwkundige plan en de beeldkwaliteitseisen in acht genomen worden;
- de verkeersveiligheid wordt gewaarborgd;
- de parkeerdruk in het gebied niet onevenredig wordt aangetast.
5.4.2 Bouwen van een derde bouwlaag
- de maximale bouwhoogte niet meer bedraagt dan 10 m;
- de derde bouwlaag moet ten opzichte van de onderliggende laag minimaal 4,5 m naar achteren liggen.
5.4.3 Bouwen van gestapelde woningen of meer dan drie-aaneengebouwde woningen
- voor gestapelde woningen geldt:
- gestapelde woningbouw uitsluitend is toegestaan in directe aansluiting op pleinen;
- de bouwhoogte maximaal 14 m bedraagt;
- het bebouwingspercentage voor de overige aaneengebouwde woningen is maximaal 50% per bouwperceel, waarbij bij een complex van bouwwerken het bebouwingspercentage wordt berekend over de gronden van het bouwperceel behorende bij het complex van bouwwerken;
- voor rijwoningen geldt:
- het bebouwingspercentage voor de overige aaneengebouwde woningen is maximaal 50% per bouwperceel;
- het stedenbouwkundige plan en de beeldkwaliteitseisen in acht genomen worden;
- de parkeerdruk in het gebied niet onevenredig wordt aangetast.
5.4.4 Bouwen tot op perceelgrens
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 5 lid 2.1 sub a onder 3, ten einde toe te staan dat het hoofdgebouw tot op de perceelsgrens wordt gebouwd onder de voorwaarden dat het stedenbouwkundige plan en de beeldkwaliteitseisen in acht genomen worden.
5.4.5 Bouwhoogte
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de in
artikel 5 lid 2.1 sub b onder 2 voorgeschreven bouwhoogte tot een maximum van 11 m voor maximaal 25% van het totale woningbouwprogramma zoals voorzien in de Blaricummermeent met dien verstande dat:
- de ruimere bouwhoogte stedenbouwkundig inpasbaar is binnen het betreffende deelplan.
5.4.6 Bouwen van een patiowoning
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 5 lid 2.1 sub c bij de bouw van een patiowoning met dien verstande dat:
- per woning dient de binnenplaats of binnenhof minimaal 20 m² te bedragen, gevormd door de zijmuren van naburige dan wel op het eigen bouwperceel aanwezige gebouwen;
bij behorende bouwwerken worden geïntegreerd in het hoofdgebouw.
5.4.7 Erfafscheidingen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 5 lid 2.4 voor het realiseren van erfafscheiding, op minder dan 1 m van openbaar toegankelijk gebied, tot een hoogte van maximaal 2 meter met dien verstande dat:
- in aansluiting op de openbare ruimte de volgende randvoorwaarden gelden:
- de erfafscheiding dient minimaal op 75 cm van de erfgrens gesitueerd te worden;
- tussen het openbaar toegankelijk gebied en de erfafscheiding voorzien wordt in een groene haag;
- het bevoegd gezag nadere voorwaarden kan stellen aan de hoogte en situering van de erfafscheiding vanuit het oogpunt verkeersveiligheid.
5.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- horeca;
- detailhandel;
- seksinrichtingen;
- het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
5.5.1 Aan huis verbonden beroep
De uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep is toegestaan, mits:
- de hiertoe benodigde vloeroppervlakte maximaal 30% van de vloeroppervlakte bedraagt met een maximum van 100 m2, zulks met inbegrip van bijbehorende bouwwerken;
- degene die de bedrijfsvoering van het aan-huis-verbonden beroep uitoefent, tevens de bewoner van de woning is;
- het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
- geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep.
5.5.2 Instandhoudingsverplichting groen
Hagen welke aanwezig zijn, daar waar het perceel grenst aan de openbare ruimte, dienen in stand gelaten te worden met dien verstande dat maximaal 1 onderbreking van de haag met een maximale breedte van 4 meter voor in- en uitritten is toegestaan.
5.5.3 Dakterrassen
Het gebruik van daken van hoofdgebouwen en bijebehorende bouwwerken t.b.v. dakterrassen is niet toegestaan.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Aan huis verbonden bedrijf
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 5 lid 1 sub a voor de uitoefening van een bedrijf aan huis in het hoofdgebouw of aangebouwd bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat:
- de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
- bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
- geen ontheffing wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, die onder de werking van het Actviteitenbesluit valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
- het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
- het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
- het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
- parkeren, ten behoeve van het wonen en het aan huis verbonden bedrijf, plaats vindt op eigen terrein, waarbij aangesloten dient te worden bij de parkeernormen zoals opgenomen in het Kwaliteitshandboek van dit betreffende deelplan dan wel het ASVV van het CROW;
- geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
- maximaal 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van aan huis gebonden beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 100 m².
5.6.2 Atelier
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 5 lid 1 sub a voor een atelier waar in een zelfstandige ruimte aan huis gebonden beroepen op de begane gronden mogen worden uitgeoefend, met dien verstande dat:
- de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
- bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
- het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
- het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijbehorende bouwwerk uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
- het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
- parkeren, ten behoeve van het wonen en het bedrijf aan huis, plaatsvindt op eigen terrein, waarbij aangesloten dient te worden bij de parkeernormen zoals opgenomen in het Kwaliteitshandboek van dit betreffende deelplan dan wel het ASVV van het CROW;
- geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
- de gehele begane grond mag worden gebruikt als atelier.
5.6.3 Woonwerkwoningen
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 5 lid 1 sub a voor een woonwerkwoning waar naast wonen kleinschalige bedrijfsactiviteiten en bed and breakfast worden uitgeoefend onder voorwaarde dat:
- deze bedrijfsactiviteiten voorkomen in de milieucategorie 1 tot en met 2 zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten bij dit plan;
- bedrijven/bedrijfsactiviteiten zijn toegelaten die niet zijn vermeld in de Staat van bedrijfsactiviteiten, maar naar aard en invloed vergelijkbaar zijn met de genoemde bedrijven en bedrijfsactiviteiten;
- het bedrijfsgebouw afzonderlijk herkenbaar is;
- in parkeren op eigen terrein wordt voorzien conform de parkeernormen zoals opgenomen in het CROW als gepubliceerd in het ASVV.
5.6.4 Webwinkels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 5 lid 1 sub a jo.
artikel 5 lid 5.1 voor de vestiging van een internetwinkel met (beperkte) afhaal- en afrekenmogelijkheid ter plaatse van woonwerkwoningen, met dien verstande dat:
- de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;
- het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
- maximaal 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van aan huis gebonden beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 100 m².
Artikel 6 Waarde - Archeologie - 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
- Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op:
- vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid, of;
- een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 50 m², of;
- een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 1,3 m of heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
- In afwijking van het bepaalde onder b mag overeenkomstig de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) worden gebouwd indien:
- het totale verstoringsoppervlak bij de initiële bouw niet groter is dan overeengekomen is met de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek danwel dienst rechtsopvolger welke als bijlage bij deze regels is opgenomen.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 6 lid 2, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regel, met dien verstande dat:
- de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het betrokken terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
- uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
- er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
- schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door aan de omgevingsvergunning de regels te verbinden, gericht op het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- in de situatie als bedoeld onder b sub 2 kan het bevoegd gezag de volgende regels aan de omgevingsvergunning verbinden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties, waarbij wordt aangegeven wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werken of werkzaamheden.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming
Waarde - Archeologie - 2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
- afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 1,3 m;
- heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
- verlagen of verhogen van het waterpeil;
- aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
- landbouwactiviteiten die jaarlijks een deel van de grond afplaggen.
6.4.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod
Het verbod van
artikel 6 lid 4.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
- worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 6 lid 2 sub a is verleend;
- een oppervlakte beslaan van ten hoogste 50 m²;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- een maximale verstoringsdiepte hebben welke niet meer bedraagt dan het ophogingspakket van de betreffende bouwgronden;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
- ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
6.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals in
artikel 6 lid 4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
6.4.4 Verlenen omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag verleent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, indien naar haar oordeel uit archeologsch onderzoek blijkt dat:
- er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
- schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van de aan de omgevingsvergunning verbonden regels.
6.4.5 Nadere regels
In de situatie als bedoeld in
artikel 6 lid 4.4 sub b, kan het bevoegd gezag de volgende regels aan de omgevingsvergunning verbinden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoen aan het door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties, waarbij wordt aangegeven wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werken of werkzaamheden.
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
- Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen indien op grond van nader archeologisch onderzoek gebleken is dat het bestemmingsplan ter plaatse in verdere bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
- Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen of de bestemming Waarde - Archeologie - 2 geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
- uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
- het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 7 Waarde - Archeologie - 3
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
- Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 7 lid 1 bedoelde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op:
- vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid, of;
- een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 200 m², of;
- een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 1,3 m of heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
In afwijking van het bepaalde onder b. mag overeenkomstig de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) worden gebouwd indien:
- het totale verstoringsoppervlak bij de initiële bouw niet groter is dan overeengekomen is met de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek danwel dienst rechtsopvolger welke als bijlage bij deze regels is opgenomen.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 7 lid 2, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regel, met dien verstande dat:
- de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het betrokken terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
- uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
- er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
- schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door aan de omgevingsvergunning de regels te verbinden, gericht op het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- in de situatie als bedoeld onder b sub 2 kan het bevoegd gezag de volgende regels aan de omgevingsvergunning verbinden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties, waarbij wordt aangegeven wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werken of werkzaamheden.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming
Waarde - Archeologie - 3 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
- afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 1,3 m;
- heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
- verlagen of verhogen van het waterpeil;
- aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
- landbouwactiviteiten die jaarlijks een deel van de grond afplaggen.
7.4.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod
Het verbod van
artikel 7 lid 4.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
- worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 7 lid 2 sub b is verleend;
- een oppervlakte beslaan van ten hoogste 200 m²;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- een maximale verstoringsdiepte hebben welke niet meer bedraagt dan het ophogingspakket van de betreffende bouwgronden;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
- ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
7.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals in
artikel 7 lid 4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
7.4.4 Verlenen omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag verleent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, indien naar haar oordeel uit archeologisch onderzoek blijkt dat:
- er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
- schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van de aan de omgevingsvergunning verbonden regels.
7.4.5 Nadere regels
In de situatie als bedoeld in
artikel 7 lid 4.4 sub b, kan het bevoegd gezag de volgende regels aan de omgevingsvergunning verbinden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoen aan het door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties, waarbij wordt aangegeven wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werken of werkzaamheden.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
- Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen indien op grond van nader archeologisch onderzoek gebleken is dat het bestemmingsplan ter plaatse in verdere bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
- Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen of de bestemming Waarde - Archeologie - 3 geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
- uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
- het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 8 Waarde - Archeologie - 4
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
8.2 Bouwregels
- Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 8 lid 1 bedoelde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
- Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op:
- vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid, of;
- een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m², of;
- een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 1,5 m of heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
- In afwijking van het bepaalde onder b. mag overeenkomstig de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) worden gebouwd indien:
- het totale verstoringsoppervlak bij de initiële bouw niet groter is dan overeengekomen is met de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek danwel dienst rechtsopvolger welke als bijlage bij deze regels is opgenomen.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 8 lid 2, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regel, met dien verstande dat:
- de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het betrokken terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
- uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
- er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
- schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door aan de omgevingsvergunning de regels te verbinden, gericht op het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- in de situatie als bedoeld onder b sub 2 kan het bevoegd gezag de volgende regels aan de omgevingsvergunning verbinden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties, waarbij wordt aangegeven wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werken of werkzaamheden.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming
Waarde - Archeologie - 4 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
- afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 1,5 m;
- heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
- verlagen of verhogen van het waterpeil;
- aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
- landbouwactiviteiten die jaarlijks een deel van de grond afplaggen.
8.4.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod
Het verbod van
artikel 8 lid 4.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
- worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 8 lid 2 sub b is verleend;
- een oppervlakte beslaan van ten hoogste 500 m²;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- een maximale verstoringsdiepte hebben welke niet meer bedraagt dan het ophogingspakket van de betreffende bouwgronden;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
- ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
8.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals in
artikel 8 lid 4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
8.4.4 Verlenen omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag verleent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, indien naar haar oordeel uit archeologisch onderzoek blijkt dat:
- er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
- schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van de aan de omgevingsvergunning verbonden regels.
8.4.5 Nadere regels
In de situatie als bedoeld in
artikel 8 lid 4.4 sub b, kan het bevoegd gezag de volgende regels aan de omgevingsvergunning verbinden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoen aan het door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties, waarbij wordt aangegeven wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werken of werkzaamheden.
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
- Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen indien op grond van nader archeologisch onderzoek gebleken is dat het bestemmingsplan ter plaatse in verdere bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
- Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen of de bestemming Waarde - Archeologie - 4 geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
- uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
- het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 9 Waarde - Archeologie - 5
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
9.2 Bouwregels
- Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 9 lid 1 bedoelde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
- Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op:
- vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid, of;
- een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m², of;
- een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 1,5 m of heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
- In afwijking van het bepaalde onder b. mag overeenkomstig de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) worden gebouwd indien:
- het totale verstoringsoppervlak bij de initiële bouw niet groter is dan overeengekomen is met de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek danwel dienst rechtsopvolger welke als bijlage bij deze regels is opgenomen.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 9 lid 2, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regel, met dien verstande dat:
- de aanvrager een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van het betrokken terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
- uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat:
- er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
- schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door aan de omgevingsvergunning de regels te verbinden, gericht op het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- in de situatie als bedoeld onder b sub 2 kan het bevoegd gezag de volgende regels aan de omgevingsvergunning verbinden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties, waarbij wordt aangegeven wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werken of werkzaamheden.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming
Waarde - Archeologie - 5 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
- afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 1,5 m;
- heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
- verlagen of verhogen van het waterpeil;
- aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
- aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
- landbouwactiviteiten die jaarlijks een deel van de grond afplaggen.
9.4.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod
Het verbod van
artikel 9 lid 4.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
- worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 9 lid 2 sub b is verleend;
- een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2.500 m²;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- een maximale verstoringsdiepte hebben welke niet meer bedraagt dan het ophogingspakket van de betreffende bouwgronden;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
- ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
9.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals in
artikel 9 lid 4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
9.4.4 Verlenen omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag verleent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, indien naar haar oordeel uit archeologisch onderzoek blijkt dat:
- er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
- schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van de aan de omgevingsvergunning verbonden regels.
9.4.5 Nadere regels
In de situatie als bedoeld in
artikel 9 lid 4.4 sub b, kan het bevoegd gezag de volgende regels aan de omgevingsvergunning verbinden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoen aan het door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties, waarbij wordt aangegeven wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werken of werkzaamheden.
9.5 Wijzigingsbevoegdheid
- Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen indien op grond van nader archeologisch onderzoek gebleken is dat het bestemmingsplan ter plaatse in verdere bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
- Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen of de bestemming Waarde - Archeologie - 5 geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:
- uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
- het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 10 Waterstaat - Waterkering
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de waterkering.
10.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- op de gronden mogen ten behoeve van de in artikel 10 lid 1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
10.3 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van
artikel 10 lid 2 sub b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en vooraf advies wordt gevraagd aan de waterbeheerder.
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene bouwregels
12.1 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, airco's, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
12.2 Bouwregels t.b.v. een zwembad
Zwembaden zijn toegestaan, onder de voorwaarden dat:
- per perceel maximaal 1 (niet-overdekt) zwembad wordt gebouwd uitsluitend binnen het achterfgebied;
- het zwembad niet overdekt is, tenzij de regeling voor bijbehorende bouwwerken in acht wordt genomen;
- de hoogte van het zwembad zonder overkapping mag niet meer bedragen dan 0,4 m;
- het bebouwingspercentage inclusief bijbehorende bouwwerken maximaal 50% van het achtererfgebied bedraagt indien het zwembad overdekt is, waarbij tevens de maximale oppervlakten voor bijbehorende bouwwerken in acht worden genomen;
- de afstand van het zwembad tot de perceelsgrens mag niet minder dan 3 meter bedragen;
- het zwembad uitsluitend voor hobbymatig gebruik wordt benut.
12.3 Ondergrondse werken
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
12.4.1 Onder bebouwing
Tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald, zijn ondergrondse ruimten uitsluitend toegestaan geheel of gedeeltelijk onder bovengrondse bebouwing, voor zover:
- bijbehorende voorzieningen voor licht- en luchttoetreding en toegangen niet zijn gesitueerd aan de straatzijde van het (hoofd)gebouw;
- de hoogte, gemeten ten opzichte van de beganegrondvloer, van de in sub a bedoelde toegangen niet meer dan 3 m bedraagt;
- de gezamenlijke breedte van de in sub a genoemde voorzieningen en toegangen niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de achtergevel tot een maximum van 9 m (gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld);
- in afwijking op het bepaalde onder a, zijn voorzieningen voor licht- en luchttoetreding toegestaan aan de niet van de weg afgekeerde zijden van het gebouw binnen een strook van 1 m vanuit de gevel van het gebouw, voor zover de gezamenlijke breedte van de voorzieningen niet meer bedraagt dan 25% van de breedte van de desbetreffende gevel (gemeten vanaf het maaiveld) en die gelegen is op ten hoogste 1,5 m onder het maaiveld of de afgewerkte beganegrondvloer;
- de gedeelten van ondergrondse ruimten die niet gelegen zijn onder een bovengronds gebouw, dienen meegerekend te worden in de ingevolge hoofdstuk 2 toegestane oppervlakte aan gebouwen;
- ondergrondse ruimten moeten voldoen aan de elders in de planregels voorgeschreven afstanden tot de perceelsgrenzen.
12.4.2 Niet onder bebouwing
Het bouwen van ondergrondse ruimten, voor zover dit niet plaatsvindt geheel of gedeeltelijk onder een gebouw dat geheel boven het maaiveld is gelegen, is uitsluitend toegestaan, indien:
- de afstand tot gebouwen die boven het maaiveld zijn gelegen ten minste 10 m bedraagt;
- ten hoogste één gevel zichtbaar is vanaf de weg;
- de oppervlakte van de ondergrondse bebouwing wordt meegerekend in de ingevolge hoofdstuk 2 toegestane oppervlakte aan gebouwen.
12.4.3 Afwijking toegang ondergrondse ruimte
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in
artikel 12 lid 4.1 om ondergrondse ruimten met de toegang aan de niet van de weg afgekeerde zijden van het hoofdgebouw toe te laten, met dien verstande dat:
- de breedte van de toegang niet meer mag bedragen dan 50% van de breedte van de gevel tot een maximum van 5 m (gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld);
- de toegang tot de ondergrondse ruimte niet gekeerd is naar de openbare weg;
- de afstand van de toegangsdeur tot de weg minimaal 25 m bedraagt;
- geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van het groene karakter;
- afwijking slechts kan worden verleend voor één ondergrondse toegang.
12.4.4 Voorwaarde voor de afwijking
De bevoegdheid tot afwijken zoals bedoeld
artikel 12 lid 4.3 wordt uitsluitend toegepast indien vooraf advies is ingewonnen bij de BEL-commissie Ruimtelijke Kwaliteit omtrent de vraag of voldaan wordt aan het bepaalde in
artikel 12 lid 4.3.
Artikel 13 Algemene gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
13.1 Algemeen
Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen.
13.2 Parkeernormen
- Voor het parkeren van motorvoertuigen en/of fietsen, alsmede voor het laden of lossen van goederen dienen voldoende voorzieningen te worden getroffen op het betreffende bouwperceel, tenzij hierin op een andere wijze wordt voorzien.
- Bij de beoordeling van de benodigde voorzieningen wordt het geldende parkeerbeleid gehanteerd en aanvullend, voor zowel maatvoering als normering, de ASVV van CROW (2012).
Artikel 14 Algemene afwijkingsregels
14.1 Algemeen
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, zijn burgemeester en wethouders bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van de desbetreffende bepalingen van het plan:
- voor de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer of het wegverkeer, zoals wachthuisjes, alsmede telefooncellen en toiletgebouwtjes met dien verstande dat de inhoud per bouwwerk maximaal 50 m3 bedraagt en de bouwhoogte maximaal 4 meter bedraagt;
- voor het afwijken van de in de regels voorgeschreven maten en afmetingen, dit met uitzondering van de maximale bouwhoogte van hoofdgebouwen, met ten hoogste 10% indien dit leidt tot een betere realisering van bestemmingen of bouwwerken of indien dit noodzakelijk is in verband met de toestand van het terrein;
- voor het overschrijding van bestemmingsgrenzen of aanduidingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
- voor het overschrijding van bestemmingsgrenzen of aanduidingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
14.2 Voorwaarden
Met een omgevingsvergunning zoals bedoeld in
artikel 14 lid 1 kan van de regels worden afgeweken, indien hierdoor geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de stedenbouwkundige en beeldkwaliteit;
- de milieukwaliteit;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de brandveiligheid en openbare veiligheid.
Artikel 15 Algemene wijzigingsregels
Het bevoegd gezag kan het plan op grond van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening wijzigen voor zover het betreft de in artikel 6 bedoelde Lijst van bedrijfsactiviteiten, waarbij bedrijven en bedrijfsactiviteiten kunnen worden toegevoegd. De wijzigingsbevoegdheid kan onder andere worden toegepast in de volgende gevallen:
- bij veranderde marktomstandigheden;
- bij technologische ontwikkelingen van de bedrijfsactiviteiten;
De wijziging wordt getoetst aan de volgende aspecten:
- de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de directe omgeving;
- de milieukwaliteit;
- de verkeersveiligheid;
- de parkeerdruk in het plangebied;
- de sociale veiligheid;
- de brandveiligheid en rampenbestrijding.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
16.2 Gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het plan 'Blaricummermeent Deelplan Woongebied D '.