direct naar inhoud van Artikel 18 Wonen
Plan: Legmeerpolder
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0362.11-VG02

Artikel 18 Wonen

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis- verbonden beroep of bedrijf tot maximaal 30 % van de vloeroppervlakte van de woning;
  • b. woongebouwen;
  • c. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

met de daarbij behorende:

  • d. erven;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

18.2 Bouwregels
18.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen/ woongebouwen worden gebouwd;
  • c. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' mag niet worden overschreden;
  • d. de dakhelling van een hoofdgebouw, mag niet meer dan 60° bedragen. Deze contouren gelden voor tenminste twee dakvlakken.

18.2.2 Aan- en uitbouwen

Aan- en uitbouwen ten behoeve van de woonfunctie mogen worden opgericht:

  • a. binnen het bouwvlak, hiervoor gelden de bepalingen voor hoofdgebouwen binnen het bouwvlak zoals gesteld in lid 18.2.1.
  • b. buiten het bouwvlak. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de diepte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan 2 meter van de buiten het bouwvlak gelegen gronden behorende bij de bestemming Wonen (gemeten vanaf de grens van het bouwvlak);
    • 2. de goothoogte van een aan- en uitbouw mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondbouwlaag van het hoofdgebouw;
    • 3. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag maximaal gelijk zijn aan de goothoogte van het hoofdgebouw;
    • 4. de dakhelling van een aan- en uitbouw mag niet meer dan 60° bedragen.

18.2.3 Bijgebouwen en overkappingen

Bijgebouwen en overkappingen mogen worden opgericht:

  • a. binnen het bouwvlak, hiervoor geldt voor bijgebouwen de bepalingen voor hoofdgebouwen binnen het bouwvlak zoals gesteld in lid 18.2.1;
  • b. binnen het bouwvlak, hiervoor geldt voor overkappingen een maximale bouwhoogte van 3 meter;
  • c. buiten het bouwvlak. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 40% van de oppervlakte van de buiten het bouwvlak gelegen gronden (behorende bij de bestemming Wonen). De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 45 m². Voor gronden gelegen buiten het bouwvlak behorende bij de bestemming Wonen met een oppervlakte van 250 m² of meer mag de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen maximaal 75 m² bedragen;
    • 2. de goot- en de bouwhoogte van bijgebouwen mogen niet meer bedragen dan 3 respectievelijk 4,5 meter;
    • 3. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
    • 4. de dakhelling van een bijgebouw mag niet meer dan 60° bedragen.

18.2.4 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. ondergrondse bouwwerken mogen gesitueerd worden zowel binnen als buiten het bouwvlak;
  • b. de diepte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan één bouwlaag met een diepte (vrije hoogte) van 3 meter;
  • c. voor zover gelegen buiten het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de oppervlakte van de ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan 40% van de buiten het bouwvlak (behorende bij de bestemming Wonen) bestemde gronden met een maximum van 45 m²;
    • 2. voor gronden gelegen buiten het bouwvlak behorende bij de bestemming Wonen met een oppervlakte van 250 m² of meer mag de gezamenlijke oppervlakte van ondergrondse bouwwerken maximaal 75 m² bedragen;
  • d. het realiseren van ondergrondse bouwwerken mag geen nadelige effecten hebben op de bodem- en waterhuishouding. Hiertoe dient de aanvrager (vooraf) een watervergunning aan te vragen bij Waternet.

18.2.5 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  • b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:
    1. 6 meter voor palen en masten;
    2. 3 meter voor lichtmasten en voor het overige;
  • c. voor het bouwen van paardenbakken ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden gelden de volgende bepalingen:
    • 1. paardenbakken mogen slechts worden opgericht ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden en dienen te worden gerealiseerd buiten het bouwvlak voor Wonen bestemde gronden;
    • 2. de paardenbak mag een oppervlakte hebben van maximaal 1200 m²;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van het aantal bijgebouwen en de paardenbak mag niet meer bedragen dan 50% van de buiten het bouwvlak voor Wonen bestemde gronden;
    • 4. de afstand van enig punt van de omheining van de paardenbak tot de gevel van nabijgelegen woningen van derden moet minimaal 50 meter bedragen
    • 5. de paardenbak mag worden voorzien van buitenverlichting (maximaal 4) met een maximale hoogte van 4 meter, mits de afstand van de lichtmast (ipv paardenbak) tot nabijgelegen woningen van derden minimaal 75 meter bedraagt;
    • 6. de omheining van een paardenbak mag niet hoger zijn dan 1.50 meter.

18.3 Afwijken van de bouwregels
18.3.1 Afwijken ten behoeve van lessenaarsdak

Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in lid 18.2.1 onder d ten behoeve van een ´lessenaarsdak´.

18.3.2 Voorwaarden voor afwijken

De in lid 18.3.1 genoemde afwijking kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.

18.4 Specifieke gebruiksregels
18.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken of doen gebruiken van meer dan 30% van de vloeroppervlakte van een woning, met inbegrip van de daarbij behorende aan- en/of bijgebouwen, als kantoor- en/of praktijkruimte ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  • b. het gebruiken en inrichten van de daken van aan- en uitbouwen van woningen dan wel van bijgebouwen als dakterras;
  • c. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • e. het bedrijfsmatig (commercieel) houden van paarden, zoals het stallen en africhten van paarden van derden en de verhuur van paarden aan derden.