Nieuw Calslagen 2016
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0358.09A-VG01 |
Plantype: | gemeentelijke overheid/bestemmingsplan |
regels
HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Nieuw Calslagen" van de gemeente Aalsmeer;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0358.09A-VG01 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen;
1.3 aan-huis-gebonden bedrijf:
het door (één van) de hoofdbewoners bedrijfsmatig verlenen van diensten, niet zijnde de uitoefening van een beroep aan huis, dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, niet vallend onder vergunningsplicht van de Wet Milieubeheer en geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door de beperkte omvang ervan in de woning en de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend met overwegend behoud van de woonfunctie en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4 aan-huis-gebonden beroep:
het uitoefenen van een vrij beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op het terrein van de administratieve, juridische, medische, therapeutische, kunstzinige, ontwerp-technische dienstverlening of hiermee gelijk te stellen dienstverlening door (één van) de hoofdbewoners, dat door de beperkte omvang ervan in diens woning en de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend met overwegend behoud van de woonfunctie en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 bestaande situatie (bebouwing en gebruik):
bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning c.q. het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.11 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.12 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.13 bouwgrens:
1.14 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.15 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.16 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.17 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.18 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.19 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.20 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
1.21 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.22 gevoelige objecten:
woningen, scholen, gezondheidszorggebouwen, bedrijfsgebouwen, woonwagens en woonboten;
1.23 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.24 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf;
1.25 kap:
de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling;
1.26 kunstobject:
een uiting van één der beeldende kunsten, geen gebouw of overkapping zijnde;
1.27 luchthavenindelingbesluit (Lib):
Uitvoeringsbesluit op basis van de Wet luchtvaart waarin de ruimtelijke gevolgen van het gebruik van de luchthaven Schiphol zijn vastgelegd;
1.28 nok:
het snijpunt van twee hellende vlakken;
1.29 peil
voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of een tuin grenst: de hoogte van die weg of tuin ter plaatse van de hoofdtoegang van het gebouw;
in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.30 personenauto:
voertuig van de voertuigcategorie M met de voertuigclassificatie M1 niet zijnde een gehandicaptenvoertuig of een motorrijtuig met beperkte snelheid;
1.31 pleziervaartuig
Een vaartuig, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie.
1.32 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.33 vrijstaande woning:
een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw;
1.34 woning:
Een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding en daardoor is aan te merken als wooneenheid, niet zijnde een bijzondere woonvorm, dan wel voor de huisvesting van niet meer dan drie personen naast de huishouding dan wel vier personen wanneer er daarnaast geen huishouding in het gebouw is ondergebracht.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwingspercentage:
het deel van het bouwvlak uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel (dakkapellen uitgezonderd);
2.4 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS
Artikel 3 Groen
3.1 bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen.
3.1.2 Toegestaan gebruik
Onder de hiervoor genoemde bestemming is toegestaan:
de uitoefening van openbare spelactiviteiten;
verblijfsvoorzieningen
sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
bruggen, landhoofden, steigers en oevervoorzieningen;
duikers en duikerbruggen;
fiets- en voetpaden;
verhardingen;
kunstobjecten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - kunstobject';
nutsvoorzieningen;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gericht op het gebruik van de groenvoorzieningen, de waterhuishouding of op het tegengaan van geluidsbelasting op de gevels van woningen, zoals straatmeubilair, speelvoorzieningen, oevervoorzieningen, duikers en bruggen;
(ondergrondse) inzamelpunten voor huishoudelijke afvalstoffen.
3.2 bouwregels
3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
de bouwhoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen;
in afwijking van het bepaalde onder a. mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - kunstobject' de bouwhoogte niet meer bedragen dan 15 meter met een oppervlakte van maximaal 20 m2.
Artikel 4 Natuur
4.1 bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke en de landschappelijke waarden.
4.1.2 Toegestaan gebruik
Onder de hiervoor genoemde bestemming is toegestaan:
sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
bossages, riet- en oeverlanden;
oevervoorzieningen;
duikers;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gericht op de instandhouding van de natuur en waterhuishouding;
waterhuishoudkundige voorzieningen;
infrastructurele voorzieningen met het oog op het beheer van de bestemming.
4.2 bouwregels
Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
4.3 specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo wordt in ieder geval gerekend:
het gebruik van gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of produkten, behoudens voorzover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
het gebruik van gronden als staan- of ligplaats, alsmede kampeerterrein of recreatieterrein.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Verboden werkzaamheden
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
het ontgronden, af- en vergraven, egaliseren, diepploegen van gronden;
het kappen van bomen en/of houtgewas;
het op - of aanbrengen van verhardingen;
het aanbrengen van drainage;
het opbrengen van grond en/of baggerspecie.
4.4.2 Toegestane werkzaamheden
Het in lid 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
het normale onderhoud betreffen;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
4.4.3 Voorwaarden voor omgevingsvergunning
De in lid 4.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onomkeerbare effecten optreden die afbreuk doen aan de oorspronkelijke bodemopbouw, natuurwetenschappelijke en/of landschappelijke waarden van de gronden.
Artikel 5 Verkeer - Verblijf
5.1 bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen
De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wegverkeer en bijbehorende voorzieningen.
5.1.2 Toegestaan gebruik
Onder de hiervoor genoemde bestemming is toegestaan:
woonstraten en pleinen;
bruggen en overkluizingen;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming;
ongebouwde parkeervoorzieningen;
voet- en rijwielpaden;
groenvoorzieningen, bermen en watergangen;
nutsvoorzieningen;
fietsenstallingen en straatmeubilair;
de uitoefening van openbare spelactiviteiten;
(ondergrondse) inzamelpunten voor huishoudelijke afvalstoffen.
5.2 bouwregels
5.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 7 meter bedragen.
Artikel 6 Water
6.1 bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor de waterhuishouding en bijbehorende voorzieningen.
6.1.2 Toegestaan gebruik
Onder de hiervoor genoemde bestemming is toegestaan:
waterhuishoudkundige voorzieningen;
het aanleggen van pleziervaartuigen aan steigers of voorzover grenzend aan de bestemming 'Wonen-1' en 'Wonen-2', met uitzondering ter plaatse van de aanduiding (-lp);
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend binnen de aanduidingen (ste-1), (ste-2) en (br);
groenvoorzieningen langs de oevers, als overgang tussen land en water, zoals rietkragen;
steigers, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding (ste-1) en (ste-2);
sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
landhoofden en oevervoorzieningen;
bruggen en viaducten ten behoeve van verkeer en/of langzaam verkeer uitsluitend ter plaatse van de aanduiding (br).
6.2 bouwregels
6.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen;
Binnen de aanduiding (ste-2) mag de breedte van een steiger niet meer bedragen dan 2 meter en de oppervlakte niet meer zijn dan 100 m2.
Artikel 7 Wonen - 1
7.1 bestemmingsomschrijving
7.1.1 Algemeen
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, met bijbehorende voorzieningen.
7.1.2 Toegestaan gebruik
Onder de hiervoor genoemde bestemming is toegestaan:
hoofdgebouwen in de vorm van vrijstaande woningen;
bijgebouwen;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep of -bedrijf;
tuinen en erven;
parkeervoorzieningen en verhardingen;
groenvoorzieningen, in de vorm van plantsoenen, park en solitaire beplanting;
water, in de vorm van vijvers, sloten en daarmee gelijk te stellen waterlopen, met inbegrip van bijbehorende oevers en beschoeiingen;
steigers en vlonders;
aan de bestemming ondergeschikte fiets- en voetpaden.
7.2 bouwregels
7.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
per bouwvlak is maximaal 1 woning toegestaan;
de oppervlakte van een hoofdgebouw, voorzover gelegen boven het peil, mag niet meer beslaan dan 350 m2;
hoofdgebouwen dienen voor minimaal eenderde van de oppervlakte te bestaan uit een gebouw met een goothoogte van ten minste 4 meter en ten hoogste 4,5 meter en een bouwhoogte van ten minste 8 meter en ten hoogste 10 meter;
hoofdgebouwen dienen voor minimaal eenderde van de oppervlakte te bestaan uit een gebouw met goothoogte van ten minste 3 meter en ten hoogste 4 meter en een bouwhoogte van ten minste 6 meter en ten hoogste 8 meter;
hoofdgebouwen dienen te worden afgedekt met een kap;
de dakhelling mag niet minder dan 40 graden en niet meer dan 60 graden bedragen;
de nokrichting van hoofdgebouwen dient parallel aan de lijn noord-zuid te zijn;
dakuitbouwen zijn toegestaan over een breedte van ten hoogste 1/3 van het dakvlak van de hoogste dakkap en van de laagste dakkap voorzover dit dakvlak grenst aan de hoogste dakkap;
ter plaatse van dakuitbouwen mag de goothoogte ten hoogste 6 meter bedragen.
7.2.2 Bijgebouwen
Voor het bouwen van bijgebouwen, gelden de volgende regels:
de totale oppervlakte mag niet meer bedragen dan 16 m2 per bouwperceel;
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
de totale oppervlakte van bebouwing van een carport, overkapping en bijgebouw mag niet meer bedragen dan 60 m2 per bouwperceel;
de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 meter;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.
7.2.4 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
de ondergrondse bouwdiepte van ondergronds bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 meter onder peil;
het realiseren van ondergrondse bouwwerken mag geen nadelige effecten hebben op de bodem- en waterhuishouding. Hiertoe dient de aanvrager vooraf advies te hebben ontvangen van de waterbeheerder.
7.3 voorwaarden m.b.t. het afgeven van een omgevingsvergunning voor bouwen
7.3.1 Parkeerbehoefte
Een omgevingsvergunning voor bouwen kan slechts worden verleend indien voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwperceel voor auto's;
De parkeerbehoefte voor een vrijstaande woning is 2,0 parkeerplaats per woning.
7.3.2 Afwijken van de regels
Indien uit een door de aanvrager van een omgevingsvergunning te overleggen parkeerbalans blijkt dat niet (geheel) kan worden voldaan aan voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein waarbij rekening gehouden wordt met dubbelgebruik en de benodigde parkeerplaatsen niet in de openbare ruimte kunnen worden gerealiseerd, kunnen Burgemeester en wethouders in afwijking van het bepaalde in 7.3.1 een omgevingsvergunning verlenen, in het geval dat:
de (resterende) parkeerbehoefte meer dan 2 parkeerplaatsen betreft, of;
met de verwezenlijking van het bouwplan een bijzonder gemeentelijk belang is gemoeid.
7.3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van:
de aard, de plaats en de inrichting van de parkeer- of stallingsgelegenheid;
de aanwezigheid en aanduiding van parkeer- of stallingsgelegenheid uitsluitend ten behoeve van invaliden.
7.4 specifieke gebruiksregels
De uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en -bedrijven in het hoofdgebouw en/of bijgebouwen is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarden dat:
de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
het bruto vloeroppervlak voor de uitoefening van het aan-huis-gebonden beroep en/of -bedrijf niet groter is dan 30% van het gezamenlijke bruto vloeroppervlak van hoofdgebouw en bijgebouwen;
het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;
geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
het beroep of bedrijf alleen door de bewoner(s) wordt uitgeoefend;
er geen vergunningplichtige activiteiten plaatsvinden als bedoeld in de Wet milieubeheer;
er geen horeca-activiteiten of detailhandel plaatsvinden;
het gebruik als prostitutiebedrijf of seksinrichting niet is toegestaan.
Artikel 8 Wonen - 2
8.1 bestemmingsomschrijving
8.1.1 Algemeen
De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, met bijbehorende voorzieningen.
8.1.2 Toegestaan gebruik
Onder de hiervoor genoemde bestemming is toegestaan:
hoofdgebouwen in de vorm van vrijstaande woningen en één botenhuis;
bijgebouwen;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep of -bedrijf;
tuinen en erven;
parkeervoorzieningen en verhardingen;
groenvoorzieningen, in de vorm van plantsoenen, park en solitaire beplanting;
water, in de vorm van vijvers, sloten en daarmee gelijk te stellen waterlopen, met inbegrip van bijbehorende oevers en beschoeiingen;
steigers en vlonders;
aan de bestemming ondergeschikte fiets- en voetpaden.
8.2 bouwregels
8.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
het aantal woningen mag per bouwvlak niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
indien het hoofdgebouw wordt gebouwd in de vorm van een botenhuis vermindert het 'maximum aantal wooneenheden' met 1;
op percelen kleiner dan of gelijk aan 550 m2 mag de oppervlakte van een hoofdgebouw, voorzover gelegen boven het peil, niet meer bedragen dan 170 m2 en niet meer dan 40% van het bouwperceel beslaan;
op percelen groter dan 550 m2 mag de oppervlakte van een hoofdgebouw, voorzover gelegen boven het peil, niet meer bedragen dan 220 m2;
hoofdgebouwen dienen voor minimaal eenderde van de oppervlakte te bestaan uit een gebouw met een goothoogte van ten minste 4 meter en ten hoogste 4,5 meter en een bouwhoogte van ten minste 8 meter en ten hoogste 9 meter;
hoofdgebouwen dienen voor minimaal eenderde van de oppervlakte te bestaan uit een gebouw met goothoogte van ten minste 3 meter en ten hoogste 4 meter en een bouwhoogte van ten minste 6 meter en ten hoogste 7 meter;
hoofdgebouwen dienen te worden afgedekt met een kap;
de dakhelling mag niet minder dan 40 graden en niet meer dan 60 graden bedragen;
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - nokrichting noord zuid' dient de nokrichting van gebouwen parallel aan de lijn noord-zuid te worden gebouwd;
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - nokrichting oost west' dient de nokrichting van gebouwen parallel aan de lijn oost-west te worden gebouwd;
dakuitbouwen zijn toegestaan over een breedte van ten hoogste 1/3 van het dakvlak van de hoogste dakkap;
ter plaatse van dakuitbouwen mag de goothoogte ten hoogste 5,5 meter bedragen.
8.2.2 Bijgebouwen
Voor het bouwen van bijgebouwen, gelden de volgende regels:
bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
de totale oppervlakte mag niet meer bedragen dan 8 m2 per bouwperceel;
de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
bouwwerken in de vorm van carports en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
de totale oppervlakte aan bebouwing van een carport, overkapping en bijgebouw mag niet meer bedragen dan 30 m2 per bouwperceel;
de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 meter;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.
8.2.4 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 meter onder peil;
het realiseren van ondergrondse bouwwerken mag geen nadelige effecten hebben op de bodem- en waterhuishouding. Hiertoe dient de aanvrager vooraf advies te hebben ontvangen van de waterbeheerder.
8.3 voorwaarden m.b.t. het afgeven van een omgevingsvergunning voor bouwen
8.3.1 Maximaal geluidsniveau
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van hoofdgebouwen binnen de bouwvlakken aangeduid met [sba-hgiw] mag niet eerder worden afgegeven dan nadat is aangetoond dat voor deze hoofdgebouwen een binnenwaarde van maximaal 35 dB(A) gegarandeerd kan worden bij een maximaal optredend geluidsniveau zoals weergegeven is de bijlage 1 behorende bij deze regels.
8.3.2 Parkeerbehoefte
Een omgevingsvergunning voor bouwen kan slechts worden verleend indien voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwperceel voor auto's;
De parkeerbehoefte voor een vrijstaande woning is 2,0 parkeerplaats per woning.
8.3.3 Afwijken van regels
Indien uit een door de aanvrager van een omgevingsvergunning te overleggen parkeerbalans blijkt dat niet (geheel) kan worden voldaan aan voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein waarbij rekening gehouden wordt met dubbelgebruik en de benodigde parkeerplaatsen niet in de openbare ruimte kunnen worden gerealiseerd, kunnen Burgemeester en wethouders in afwijking van het bepaalde in 8.3.2 een omgevingsvergunning verlenen, in het geval dat:
de (resterende) parkeerbehoefte meer dan 2 parkeerplaatsen betreft, of;
met de verwezenlijking van het bouwplan een bijzonder gemeentelijk belang is gemoeid.
8.3.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van:
de aard, de plaats en de inrichting van de parkeer- of stallingsgelegenheid;
de aanwezigheid en aanduiding van parkeer- of stallingsgelegenheid uitsluitend ten behoeve van invaliden.
8.4 specifieke gebruiksregels
De uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en -bedrijven in het hoofdgebouw en/of bijgebouwen is uitsluitend toegestaan onder de voorwaarden dat:
de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
het bruto vloeroppervlak voor de uitoefening van het aan-huis-gebonden beroep en/of -bedrijf niet groter is dan 30% van het gezamenlijke bruto vloeroppervlak van hoofdgebouw en bijgebouwen;
het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;
geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
het beroep of bedrijf alleen door de bewoner(s) wordt uitgeoefend;
er geen vergunningplichtige activiteiten plaatsvinden als bedoeld in de Wet milieubeheer;
er geen horeca-activiteiten of detailhandel plaatsvinden;
het gebruik als prostitutiebedrijf of seksinrichting niet is toegestaan.
Artikel 9 Waarde - Archeologie - 1
9.1 bestemmingsomschrijving
De als 'Waarde - Archeologie - 1' bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor:
het behoud van de archeologische waarden;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die nodig zijn voor de bescherming en de instandhouding van de archeologische waarden.
9.2 bouwregels
9.2.1 Bepaling 1
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen dient een inventariserend veldonderzoek (IVO) te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein, die blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van Burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, indien de aanvraag leidt tot grondroerende werkzaamheden:
van 50m2 of meer en;
dieper dan 0,4 meter onder peil.
9.2.2 Bepaling 2
Een inventariserend veldonderzoek (IVO) zoals bedoeld in 9.2.1 is niet vereist als uit archeologisch bureauonderzoek blijkt dat er ter plaatse sprake is van een negatieve archeologische verwachting.
9.2.3 Bepaling 3
Aan de omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in 9.2.1 kunnen, indien 9.2.2niet van toepassing is, in het belang van de archeologische waarden de volgende voorschriften worden verbonden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door Burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Bepaling 1
Op en onder de in 9.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van Burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het aanleggen) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe onder meer wordt gerekend het egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
het aanbrengen van drainage;
het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen.
9.3.2 Bepaling 2
Een omgevingsvergunning voor het aanleggen als bedoeld in 9.3.1 is niet vereist indien:
de werken en/of werkzaamheden het normale onderhoud van wegen, water, groenvoorzieningen en tuinen betreffen;
de werken en/of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
alsmede:
uit archeologisch bureauonderzoek blijkt dat er ter plaatse sprake is van een negatieve archeologische verwachting.
9.3.3 Bepaling 3
De omgevingsvergunning voor het aanleggen kan worden geweigerd indien door de werken of werkzaamheden, het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.
9.3.4 Bepaling 4
De omgevingsvergunning voor het aanleggen kan slechts worden verleend indien een inventariserend veldonderzoek naar mogelijk aanwezige archeologische waarden in de betrokken gronden heeft plaatsgevonden.
9.3.5 Bepaling 5
Aan de omgevingsvergunning voor het aanleggen kunnen in het belang van de archeologische waarden de volgende voorschriften worden verbonden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door Burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Artikel 10 Waarde - Archeologie - 2
10.1 bestemmingsomschrijving
De als 'Waarde - Archeologie - 2' bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor:
het behoud van de archeologische waarden;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die nodig zijn voor de bescherming en de instandhouding van de archeologische waarden.
10.2 bouwregels
10.2.1 Bepaling 1
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen dient een inventariserend veldonderzoek (IVO) te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein, die blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van Burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, indien de aanvraag leidt tot grondroerende werkzaamheden.
10.2.2 Bepaling 2
Een inventariserend veldonderzoek (IVO) zoals bedoeld in 10.2.1 is niet vereist als uit archeologisch bureauonderzoek blijkt dat er ter plaatse sprake is van een negatieve archeologische verwachting.
10.2.3 Bepaling 3
Aan de omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in 10.2.1 kunnen, indien 10.2.2 niet van toepassing is, in het belang van de archeologische waarden de volgende voorschriften worden verbonden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
verplichting tot het doen van opgravingen;
verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Bepaling 1
Op en onder de in 10.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het aanleggen) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe onder meer wordt gerekend het egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
het aanbrengen van drainage;
het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen.
10.3.2 Bepaling 2
Een omgevingsvergunning voor het aanleggen als bedoeld in 10.3.1 is niet vereist indien:
de werken en/of werkzaamheden het normale onderhoud van wegen, water, groenvoorzieningen en tuinen betreffen;
de werken en/of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
alsmede:
uit archeologisch bureauonderzoek blijkt dat er ter plaatse sprake is van een negatieve archeologische verwachting.
10.3.3 Bepaling 3
De omgevingsvergunning voor het aanleggen kan worden geweigerd indien door de werken of werkzaamheden, het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.
10.3.4 Bepaling 4
De omgevingsvergunning voor het aanleggen kan slechts worden verleend indien een inventariserend veldonderzoek naar mogelijk aanwezige archeologische waarden in de betrokken gronden heeft plaatsgevonden.
10.3.5 Bepaling 5
Aan de omgevingsvergunning voor het aanleggen kunnen in het belang van de archeologische waarden de volgende voorschriften worden verbonden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door Burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Artikel 11 Waterstaat - Waterkering
11.1 bestemmingsomschrijving
De als 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor:
de inrichting, bescherming en het onderhoud van de waterkering;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die nodig zijn voor het onderhoud en de instandhouding van de waterkering.
11.2 bouwregels
Ten behoeve van de in 11.1 genoemde bestemmingsomschrijving mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gerealiseerd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter.
11.3 afwijken van bouwregels
Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2 voor het bouwen op de andere voor deze gronden geldende bestemmingen. Alvorens de omgevingsvergunning te verlenen dient er een watervergunning te zijn verleend door het Hoogheemraadschap van Rijnland.
Artikel 12 Waterstaat - Waterberging
12.1 bestemmingsomschrijving
De als 'Waterstaat - Waterberging' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor:
de afvoer en opslag van oppervlaktewater;
de waterhuishouding;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de afvoer en opslag van water en de waterhuishouding.
12.2 bouwregels
Op en onder de in lid 12.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de in lid 12.1 genoemde bestemming, met dien verstande dat de hoogte niet meer mag bedragen dan 2,5 meter.
HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS
Artikel 13 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 14 Algemene bouwregels
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings- en bouwgrenzen te overschrijden:
tot ten hoogste 2 meter ten behoeve van hijsinrichtingen en andere ondergeschikte delen van gebouwen, voor zover deze de vrije doorgang van het verkeer niet belemmeren;
ten behoeve van stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter;
ten behoeve van gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan maximaal 1 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,2 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 meter langs een rijweg, 2,4 meter boven een rijwielpad en 2,2 meter boven een voetpad, voorzover dit rijwielpad of voetpad geen deel uitmaakt van bedoelde strook van 1,5 meter.
Artikel 15 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, het Luchthavenindelingbesluit Schiphol en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij omgevingsvergunning afwijken van:
de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages met uitzondering van de bouwhoogte, uitsluitend indien dit nodig is voor een technisch betere realisering van het plan;
de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt.
Artikel 16 Algemene aanduidingsregels
16.1 luchtvaartverkeerzone - gebruik
16.1.1 Omschrijving
Voor de gronden met de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone - gebruik' gelden de volgende bepalingen:
nieuwe gevoelige bestemmingen zijn niet toegestaan;
in afwijking van het bepaalde onder a. zijn woningen en bijbehorende bouwwerken welke ten tijde van de ter visie legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan aanwezig zijn en rechtmatig worden bewoond toegestaan;
in afwijking van het bepaalde onder a. zijn overige gevoelige objecten welke ten tijde van de ter visie legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan rechtmatig aanwezig zijn toegestaan;
in afwijking van het bepaalde onder a. zijn bedrijfsgebouwen toegestaan.
16.1.2 Specifieke gebruiksregels
Voor het gebruik van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
op de gronden binnen de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone - gebruik' zijn geen woningen, woonwagens, woonboten, gebouwen met een onderwijsfunctie zoals bedoeld in artikel 1 van het bouwbesluit of gebouwen met een gezondheidsfunctie zoals bedoeld in artikel 1 van het bouwbesluit toegestaan, behoudens bestaand gebruik.
16.1.3 Afwijking van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 16.1.2 indien de minister van Infrastructuur en Milieu een verklaring van geen bezwaar heeft afgeven zoals bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart.
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Artikel 17 Overgangsrecht
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
17.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van lid 17.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 17.1 met maximaal 10%.
17.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 17.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
17.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 17.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
17.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 17.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
17.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 17.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 18 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Nieuw Calslagen 2016".