direct naar inhoud van Regels
Plan: Zeister Warande
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0355.BPzeisterwarande-VS01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Zeister Warande van de gemeente Zeist.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0355.BPzeisterwarande-VS01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aaneengebouwde woning:

een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen.

1.6 ander bouwwerk:

een bouwwerk geen gebouw zijnde.

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bedrijf aan huis:

het door de bewoners bedrijfsmatig uitoefenen van bedrijfsactiviteiten in de woning en bijbehorende bouwwerken:

  • a. die in de van deze regels deel uitmakende Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 1 of 2, danwel daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft de gevolgen voor de omgeving, en
  • b. die geen horeca of detailhandel zijn, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit.
1.9 beroep aan huis:

het door de bewoners beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, maatschappelijk en daarmee gelijk te stellen gebied, in de woning en de bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie.

1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.13 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.16 bouwlaag:

een voor mensen toegankelijk deel van een gebouw, dat aan de onder- en bovenzijde door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren wordt begrensd.

1.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.21 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.22 gestapelde woning:

een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat.

1.23 grondgebonden woning:

woning in de vorm van een twee-onder-één-kap woning, rijtjeswoning en/of vrijstaande woning.

1.24 hoofdgebouw:

een gebouw, dat binnen een bouwperceel door constructie of afmetingen als hét of één van de belangrijkste valt aan te merken.

1.25 onderkomen:

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat of die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent.

1.26 peil:
  • a. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:
  • de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen:
  • de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen.
1.27 rijtjeswoning:

een woning die onderdeel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen.

1.28 seksinrichting:

een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting wordt in elk geval verstaan een bordeel.

1.29 twee-aaneen-gebouwde woning:

een woning die onderdeel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit twee hoofdgebouwen.

1.30 vrijstaande woning:

een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw.

1.31 voorgevel:

de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, één van die gevels.

1.32 voorgevelrooilijn:

de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen.

1.33 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.

1.34 wooneenheid:

eenheid in de vorm van een woning.

1.35 zijdelingse perceelgrenzen:

de grenzen van een bouwperceel aan de zijkanten van het bijbehorende hoofdgebouw.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 de verticale bouwdiepte:

vanaf het peil tot de bovenkant van de onderste vloer van het gebouw.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen - Landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen - Landschapswaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen met behoud en herstel van landschappelijke- en ecologische waarden;
  • b. watergangen en waterpartijen;
  • c. ondergeschikte verhardingen niet zijnde parkeerplaatsen;
  • d. sculpturen en andere kunstzinnige werken
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage', tevens een (half) ondergrondse parkeervoorziening.
3.2 Bouwregels
  • a. Op en in de gronden als bedoeld in lid 3.1, mogen uitsluitend worden gebouwd bij de bestemming behorende andere bouwwerken, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
bouwwerken   maximale bouwhoogte  
vlaggenmasten   10 m  
verlichting   3 m  
overige andere bouwwerken   3 m  
  • a. in afwijking van het gestelde onder a. mag ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' tevens een gebouwde parkeervoorziening gerealiseerd worden met een maximale bouwhoogte van 1,2 meter boven maaiveld.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Vergunningplicht

Behoudens het bepaalde in lid 3.3.2 is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, onderstaande werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van het aanleggen van verhardingen ten behoeve van het op grond van het in 3.1 toegestane gebruik;
  • b. verlagen van de bodem en afgraven van gronden, dieper dan 0,3 m onder het maaiveld, anders dan normaal spit en ploegwerk, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet;
  • c. het ophogen en egaliseren van de gronden, waaronder het aanleggen van geluid- en andere wallen;
  • d. aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  • e. het verlagen van het grondwaterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  • f. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • g. vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben.
3.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in lid 3.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken of werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. als bedoeld in lid 3.3.1 bij f, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning voor bouwen is vereist;
  • c. als bedoeld in lid 3.3.1, bij g, voor zover daarvoor een vergunning is vereist op grond van de gemeentelijke bomenverordening;
  • d. het vellen, rooien of beschadigen van fruitbomen;
  • e. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het plan;
  • f. graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten, die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
3.3.3 Toetsingscriteria

Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 3.3.1, zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, alle waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen,

  • a. niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel
  • b. de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met ten hoogste twee rijstroken;
  • b. verhardingen voor woonstraten, pleinen, auto-, fiets- en voetgangersverkeer en parkeervoorzieningen;
  • c. voorzieningen, zoals in- en uitvoeg- en opstelstroken, bushaltes en geluidwerende voorzieningen;
  • d. parkeerstroken en -voorzieningen;
  • e. fiets- en voetpaden;
  • f. bermen, groen- en speelvoorzieningen;
  • g. watergangen;
  • h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. bij een en ander behorende andere voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, afvalverzamelvoorzieningen en beeldende kunst.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Toegestane bouwwerken

Op de gronden als bedoeld in lid 4.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. ondergeschikte gebouwen en andere bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals abri's;
  • b. andere bouwwerken, zoals lichtmasten, informatieborden, verkeerstekens en - regelinstallaties en straatmeubilair.
4.2.2 Bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. van gebouwen mag de oppervlakte niet meer dan 20 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedragen;
  • b. van andere bouwwerken mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
bouwwerken   max. bouwhoogte  
licht- en andere masten   10 m  
beeldende kunst   8 m  
overige speelvoorzieningen   5 m  
overige andere bouwwerken   3 m  
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de stedenbouwkundige, landschappelijke inpassing en ligging van bouwwerken.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen,
  • b. beroep of bedrijf aan huis,
  • c. verkeers-, verblijfs- en parkeervoorzieningen,
  • d. tuinen, erven, watergangen en waterpartijen en groen- en speelvoorzieningen,

alsmede voor:

  • e. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage', tevens een (half) ondergrondse parkeervoorziening.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Toegestane bouwwerken

Op en in de gronden als bedoeld in lid 5.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. woningen,
  • b. bijbehorende bouwwerken,
  • c. met de functies 'groen', 'verkeer' of 'water' verband houdende andere bouwwerken, en
  • d. andere bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair niet zijnde overkappingen.
5.2.2 Bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in lid 5.2.1 gelden de volgende bepalingen:

  • a. Woningen mogen uitsluitend binnen bouwvlakken worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aangeduide aantal wooneenheden niet worden overschreden;
  • c. binnen bouwvlakken mogen woningen uitsluitend worden gebouwd op de daarbij aangegeven wijze ter plaatse van de aanduiding:
    naam aanduiding   bouwwijze  
    'aaneengebouwd'   aaneen, niet gestapeld  
    'twee-aaneen'   halfvrijstaand of vrijstaand  
    'gestapeld'   gestapeld  
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld':
    • 1. zijn er buiten het bouwvlak geen bijbehorende bouwwerken toegestaan;
    • 2. geldt voor de bouwhoogte de aangeduide 'maximum bouwhoogte (m)';
  • e. ter plaatse van de aanduidingen 'aaneengebouwd' en 'twee-aan-een':
    • 1. geldt dat goot- en bouwhoogte van woningen niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte';
    • 2. dient de voorgevel van de woningen in of maximaal 1 meter achter de op de verbeelding opgenomen 'gevellijn' gesitueerd te worden;
    • 3. mag de dakhelling van een kap op de woning niet meer dan 60 graden bedragen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aan-een' mag de afstand van de niet geschakelde zijde van de woning tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan drie meter bedragen;
  • g. elke woning / elk appartement heeft:
    • 1. een gevel waar de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai niet hoger is dan de voorkeurswaarde van 48 dB Lden voor elk van de onderscheidende wegen;
    • 2. een buitenruimte waar de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai bij voorkeur niet hoger is dan 48 dB Lden, maar zeker niet hoger dan 53 dB Lden voor elk van de onderscheiden wegen.
5.2.3 Parkeergarage

Ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' is een parkeergarage toegestaan met dien verstande dat de bouwhoogte boven het maaiveld maximaal 1,2 m mag bedragen. De ondergrondse bouwdiepte mag niet meer dan 4 meter bedragen.

5.2.4 Bijbehorende bouwwerken
  • a. Bijbehorende bouwwerken buiten een bouwvlak zijn enkel toegestaan ten behoeve van grondgebonden woningen;
  • b. bijbehorende bouwwerken dienen op ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van de betreffende woning te worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, mag bij elke woning niet meer dan 40 m² bedragen, onverminderd het bepaalde onder d en e;
  • d. in aanvulling op het bepaalde onder c mag de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken toenemen met 2% van het bouwperceel, tot een maximum van 100 m², onverminderd het bepaalde onder e;
  • e. in aanvulling op het bepaalde onder c en d, mag de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij elke woning niet meer bedragen dan 50% van het bouwperceel;
  • f. van bijbehorende bouwwerken mag de goothoogte niet meer dan 3 m bedragen, de bouwhoogte niet meer dan 4,5 m en de dakhelling niet meer dan 60°;
  • g. in aanvulling op het gestelde in lid f geldt dat indien het bijbehorend bouwwerk een uitbreiding van het hoofdgebouw binnen een bouwvlak betreft, een maximale goothoogte van 7 meter geldt en een maximale bouwhoogte van 11 meter.
5.2.5 Andere bouwwerken

De bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:

bouwwerken   maximale bouwhoogte  
vlaggen- en andere masten   5 m  
erf- of perceelafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, op een terrein met daarop een gebouw   2 m  
overige erf- en perceelafscheidingen   1 m  
overige andere bouwwerken   3 m  
5.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan in een omgevingsvergunning nadere eisen stellen aan de omvang en situering van de bebouwing vanwege de:

  • a. ruimtelijke structuur;
  • b. een architectonische en/of ecologische ontwikkeling;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. het behoud van parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • e. de aansluiting op structurele groenelementen;
  • f. de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
5.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 5.2.4 lid c en d voor meer vierkante meters bijbehorende bouwwerken ten behoeve van lichamelijk gehandicapten, met dien verstande dat:
    • 1. de bijbehorende bouwwerken achter de voorgevelrooilijn van de woning worden gesitueerd;
    • 2. het totale oppervlak aan bijbehorende bouwwerken per woning, buiten het bebouwingsvlak, ten hoogste 100 m² mag bedragen;
    • 3. een bouwperceel, voor zover gelegen buiten het bebouwingsvlak voor ten hoogste 50 % bebouwd wordt;
  • b. 5.2.5 voor de realisering van balustrades, balkonhekken en balkonmuurtjes, met dien verstande dat de totale hoogte niet meer mag bedragen dan 4 m;
  • c. 5.2.4 lid b voor het toestaan van bijbehorende bouwwerken op minder dan drie meter van de voorgevel van het hoofdgebouw, mits het gebruik van de aangrenzende gronden en opstallen daardoor niet onevenredig wordt beperkt.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Beroep- of bedrijf aan huis

De gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een beroep - of bedrijf aan huis mag niet meer bedragen dan 30% van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de bijbehorende bouwwerken, en in ieder geval niet meer dan 100 m2.

5.5.2 Strijdig gebruik gebouwen

Het gebruik van de gebouwen ten behoeve van de woonfunctie wordt als strijdig gebruik beschouwd wanneer binnen een periode van maximaal één jaar na gereedkoming van de woonbebouwing de inrichting van de openbare ruimte niet gereed is.

5.5.3 Strijdig gebruik onbebouwde gronden

Naast hetgeen daaromtrent in de Algemene gebruiksregels in Artikel 8 is bepaald, moet als strijdig gebruik in ieder geval worden aangemerkt, het gebruik van de in lid 5.1 bedoelde gronden, die onbebouwd zijn, voor:

  • a. buitenopslag van goederen ten behoeve van de uitoefening van een beroep - of bedrijf aan huis;
  • b. behoudens in- en uitladen, overige bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning;
  • c. het gebruik als opslag,-, stort- of bergplaats van al dan niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, -stoffen of -producten, voor zover niet in overeenstemming te achten met de tuin of het erf bij een woning.
5.5.4 Voorwaardelijke verplichting beplanting

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming zonder de aanleg cq. realisatie en/of instandhouding van de beplanting (voor zover gelegen binnen de grenzen van het plangebied) conform het in bijlage 1 opgenomen beplantingsplan in combinatie met de in bijlage 2 opgenomen bomeninventarisatie, teneinde te komen tot een goede inpassing van de bebouwing.
5.5.5 Voorwaardelijke verplichting geluidbeleid

Het gebruik van de gronden voor wonen is alleen toegestaan als is aangetoond dat elke woning / elk appartement:

  • a. een gevel heeft waar de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai niet hoger is dan de voorkeurswaarde van 48 dB Lden voor elk van de onderscheidende wegen;
  • b. een buitenruimte heeft waar de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai bij voorkeur niet hoger is dan 48 dB Lden, maar zeker niet hoger dan 53 dB Lden voor elk van de onderscheiden wegen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Ondergrondse gebouwen

Voor het bouwen van ondergrondse gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwdiepte mag maximaal 4 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van keermuren ten behoeve van ingangspartijen mag niet meer dan 1.20 meter bedraagt.
7.2 Parkeernormen
  • a. De omgevingsvergunning voor het bouwen kan alleen worden verleend als bij nieuwbouw dan wel bij de vergroting van een bestaand bouwwerk wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, zoals opgenomen in de Parkeerbeleidsnota Zeist van 3 mei 2004. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging;
  • b. In afwijking van het bepaalde in 7.2 lid a geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - afwijkende parkeernorm' geldt een parkeernorm van 1,76 parkeerplaats per woning.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Als gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval aangemerkt het gebruik van:

  • a. gronden en bouwwerken als of ten behoeve van een seksinrichting;
  • b. onbebouwde gronden:
    • 1. als stand- of ligplaats van onderkomens;
    • 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten;

een en ander tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.

8.2 Parkeernormen
  • a. Gerealiseerde parkeervoorzieningen mogen niet zodanig worden gewijzigd, dat hierdoor niet meer voldoende parkeergelegenheid aanwezig is, zoals opgenomen in de Parkeerbeleidsnota Zeist van 3 mei 2004. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging.
  • b. Bij functiewijziging dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, zoals opgenomen in de Parkeerbeleidsnota Zeist van 3 mei 2004. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging.
  • c. In afwijking op het gestelde onder a en b geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - afwijkende parkeernorm' een parkeernorm van 1,76 parkeerplaats per woning.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan afwijken van het plan voor:

  • a. geringe afwijkingen die in het belang zijn voor een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  • b. het overschrijden van de voorgeschreven bouwhoogtes ten behoeve van lichtkappen, technische installaties en andere ondergeschikte bouwdelen;
  • c. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m² en de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
  • d. afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings- en bouwgrenzen en van aanduidingsgrenzen voor zover die noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 1 m bedragen;
  • e. het overschrijden van bouwgrenzen, indien dit noodzakelijk is voor de bouw van galerijen, ingangsportalen, trappenhuizen, balkons, en erkers tot ten hoogste 1.25 m;
  • f. het bouwen van masten en bijbehorende installaties voor telecommunicatie, al of niet op of aan gebouwen of andere bouwwerken, tot vanaf peil een bouwhoogte van 40 m, waarbij als voorwaarde kan worden gesteld dat gebruik dient te worden gemaakt van bestaande masten voor telecommunicatie of andere bestaande hoge objecten, zoals hoge gebouwen, lichtmasten of hoogspanningsmasten, indien deze aanwezig zijn binnen een redelijke afstand van de gevraagde locatie;
  • g. een overschrijding van de in de regels voorgeschreven maten, afmetingen en percentages, tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • h. voor het vergroten van een woning zo nodig met overschrijding van de eventueel gestelde eisen ten aanzien van de vloeroppervlakte van de betreffende woning, zulks ten behoeve van het treffen van voorzieningen voor gehandicapten, mits die bebouwing wordt uitgevoerd in één bouwlaag en de oppervlakte daarvan maximaal 24 m² bedraagt.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Zeister Warande.