direct naar inhoud van Regels
Plan: Landelijk Gebied noord en zuid
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0353.201203Lgebied-VG02

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Landelijk Gebied noord en zuid" met identificatienummer NL.IMRO.0353.201203Lgebied-VG02 van de gemeente IJsselstein.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aanduidingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde aanduiding.

1.7 achtererf:

gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het gebouw is gelegen.

1.8 afhankelijke woonruimte:

bebouwing bij een woning, welke qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht.

1.9 agarisch loonbedrijf

een bedrijf, dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van werktuigen.

1.10 ander-werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid.

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 bed&breakfast:

het bedrijfsmatig en op kleine schaal tegen betaling aanbieden van logies/overnachting in een daarvoor geschikte woning (hoofd- of bijgebouw) gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf met ontbijt-, lunch en dinermogelijkheid aan verblijfsgasten. Deze voorziening is nadrukkelijk niet bedoeld voor het laten overnachten van tijdelijke arbeiders en seizoensarbeiders.

1.13 bestaand:
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat en is gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is van het hoofdgebouw.

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 cultuur en ontspanning:

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op kunst en cultuur, spel, vermaak en ontspanning, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

1.24 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.25 dienstverlening:

het beroeps- of bedrijfsmatig aanbieden, verkopen en/of leveren van diensten.

1.26 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond.

1.27 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover dit bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt.

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 gebruiken:

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.

1.30 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.31 horeca:

een bedrijf waar hoofdzakelijk overdag en/of in de avonduren dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals bijvoorbeeld een café, restaurant, hotel, pension, en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

1.32 intensieve veehouderij:

het bedrijfsmatig houden van dieren zonder dat het bedrijf hoeft te beschikken over grond bestemd voor de voerproductie van deze dieren. De dieren worden in stallen of hokken gehouden. Waar in dit bestemmingsplan wordt gesproken over intensieve veehouderij wordt in principe gedoeld op het hebben van een bedrijfsmatige tak van varkens, kippen, vleeskuikens, vleeskalveren, stieren voor de roodvleesproductie, eenden, pelsdieren, konijnen, kalkoenen of parelhoenders (waarvoor een milieuvergunning is verleend). De melkveehouderij wordt niet als intensieve veehouderij beschouwd.

1.33 kampeermiddelen:

een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.34 kelder:

een (gedeelte van) een gebouw waarvan de diepte gemeten wordt vanaf de begane grondvloer waaronder wordt gebouwd en dat in hoofdzaak dient als bergruimte.

1.35 kantoor:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen.

1.36 loonbedrijf

een bedrijf, dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van civieltechnische diensten en/of cultuurtechnische diensten of het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van werktuigen.

1.37 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, zorg-, welzijns- en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.

1.38 mantelzorg:

het bieden van zorg in een woning aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.39 niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publieksgericht zijn, en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

1.40 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen.

1.41 overkapping:

een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats en dat, voor zover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een

gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.

1.42 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.
1.43 publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publiekaantrekkende werking hebben en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan.

1.44 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.45 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.

1.46 theeschenkerij

een aan de bestemming ondergeschikt horecabedrijf, geen café/ restaurant of daaraan gelijk te stellen horecabedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt. De activiteiten zijn vooral gericht op het overdag verstrekken van in hoofdzaak alcoholvrije dranken en eenvoudige etenswaren.

1.47 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.48 uitvoeren:

het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.

1.49 vloeroppervlak:

totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten op de begane grond, de verdiepingen en de zolder.

1.50 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt.

1.51 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.52 zijerf:

gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 dakhelling:

langs het dakvlak gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 horizontale diepte van een gebouw:

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.6 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 ondergeschikte bouwonderdelen:

bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, airco-installaties, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen en/of maximale bouwhoogtes niet meer dan 1 m bedraagt.

2.9 verticale diepte:

de diepte, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer waaronder wordt gebouwd.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. veehouderijbedrijven, met uitsluitend als nevenactiviteit een intensieve veehouderij;
  • b. de verkoop van de door het eigen bedrijf geproduceerde producten;
  • c. mestvergistingsinstallaties;
  • d. paardenbakken;
  • e. bedrijfswoningen;
  • f. extensief recreatief medegebruik;
  • g. wandel- en fietspaden;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf'', tevens voor een agrarisch loonbedrijf', inclusief verhuur en reparatie behorend tot categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'dierenpension', tevens voor een dierenpension als nevenactiviteit;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': het behoud en bescherming van de daar aanwezige cultuurhistorische waarden;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt': tevens een volwaardige fruitteeltbedrijf, met in achtneming van het bepaalde in lid 3.4.4;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij': tevens een volwaardige intensieve veehouderij;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'paardenfokkerij': tevens voor een paardenfokkerij;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak': tevens ten behoeve van een paardenbak;
  • o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehandelsbedrijf': tevens voor een veehandelsbedrijf;
  • p. ter plaatse van de aanduiding 'kinderdagverblijf': tevens een kinderdagverblijf;
  • q. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - jaagpad': tevens voor een jaagpad;
  • r. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - keukenapparatuur' tevens voor de verkoop van keukenapparatuur;
  • s. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - hobbymatig stallen en repareren van auto's', tevens voor het hobbymatig stallen en repareren van auto's;
  • t. ter plaatse van de aanduiding 'rijbak' voor een paardrijbak;
  • u. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals verhardingen, laad- en losvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groen, water en nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.2.1 Algemeen
  • a. hoofdgebouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. hoofdgebouwen en bijgebouwen dienen evenwijdig aan de kavelrichting te worden opgericht;
  • c. herbouw van gebouwen die zijn aangeduid met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is uitsluitend toegestaan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. het aantal woningen, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, niet toeneemt;
    • 2. de uiterlijke verschijningsvorm van het gebouw bij herbouw gehandhaafd blijft.
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - gebouwen', zijn uitsluitend erfafscheidingen toegestaan.
3.2.2 Gebouwen
  • a. indien bouwvlakken middels het figuur 'relatie' met elkaar zijn verbonden, worden deze bouwvlakken gerekend als 1 bouwvlak;
  • b. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 10 m;
  • d. de bouwhoogte van kassen bedraagt ten hoogste 5,5 m;
  • e. de afstand van gebouwen ten opzichte van een watergang bedraagt ten minste 3 m;
  • f. de afstand van gebouwen ten opzichte van een perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt' bedraagt het gezamenlijk grondoppervlak van kassen, inclusief boogkassen, ten hoogste 300 m2;
  • h. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen per bedrijf ten behoeve van intensieve veehouderij als nevenactiviteit, bedraagt ten hoogste 2.000 m2.
3.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij agrarische gebouwen
  • a. bijgebouwen mogen uitsluitend achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw worden gebouwd;
  • b. de goot- respectievelijk bouwhoogte van een bijgebouw bedraagt ten hoogste 3 m en 5 m;
  • c. de inhoud en oppervlakte van een mestbassin bedraagt respectievelijk ten hoogste 2.500 m3 en 750 m2;
  • d. de bouwhoogte van silo's bedraagt ten hoogste 15 m;
  • e. de bouwhoogte van hooibergen bedraagt ten hoogste 15 m.
3.2.4 Bedrijfswoningen
  • a. per agrarisch bedrijf is ten hoogste 1 bedrijfswoning toegestaan;
  • b. in afwijking van het bepaalde in dit lid onder b zijn indien de aanduiding 'maximum aantal woonheden' is aangegeven, meer bedrijfswoningen toegestaan, met een maximum van het met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 800 m3, met dien verstande dat, indien ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan de inhoud van een woning meer bedraagt dan 800 m3, de afwijkende inhoudsmaat wordt gezien als maximaal toelaatbaar;
  • d. de afstand van bedrijfswoningen ten opzichte van een watergang bedraagt ten minste 3 m;
  • e. de afstand van bedrijfswoningen ten opzichte van een perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m;
  • f. de goothoogte van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 6 m;
  • g. de bouwhoogte van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 10 m.
3.2.5 Bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen
  • a. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • b. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen en overkappingen, behorende bij bedrijfswoningen, bedraagt ten hoogste 50 m2.
3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn:
    • 1. van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevel van hoofdgebouwen en de openbare weg 1 m;
    • 2. van erf- en terreinafscheidingen elders 2 m;
    • 3. van overkappingen 3 m;
    • 4. van overig straatmeubilair 6 m;
    • 5. van antennes 5 m;
    • 6. van tuinmeubilair 2 m;
    • 7. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m.
  • b. in aanvulling op het bepaalde onder a. mag de bouwhoogte van een mestbassin niet meer dan 7 m bedragen en mag de bouwhoogte van een mestvergistingsinstallatie niet meer dan 15m bedragen; Mestbassins en mestvergistingsinstallaties mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. sleuf- en mestsilo's zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, met dien verstande dat bestaande sleufsilo's gelegen buiten het bouwvlak mogen worden gehandhaafd;
  • d. maximaal 6 lichtmasten per paardenbak ter plaatse van de aanduidng 'rijbak' zijn toegestaan, met dien verstande dat de maximale hoogte 4 meter bedraagt.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Verruimen bouwvlak

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder a voor het verruimen en/of veranderen van het agrarisch bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. sprake is van een bestaand agrarisch bedrijf;
  • b. dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is;
  • c. na afwijking de maximum oppervlakte van ten hoogste 1,5 ha mag bedragen;
  • d. de bestaande bij het agrarisch bedrijf behorende bebouwing binnen de afwijkende grenzen van het bouwvlak gelegen blijft;
  • e. alvorens de omgevingsvergunning ter afwijking wordt verleend, kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies vragen bij een landschapsdeskundige.
3.3.2 Verhogen goot- en bouwhoogte bedrijfsgebouw

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.2.2 onder c en d voor het verhogen van de goot- en bouwhoogte van het bedrijfsgebouw met 15%, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is en met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwinnen bij een natuur- en landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
3.3.3 Verkleinen bouwafstand

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.2.2 onder d en e voor de bouw van gebouwen op ten minste 1,5 m afstand naar andere gebouwen of perceelsgrenzen, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is en met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwinnen bij een natuur- en landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. advies zoals bedoeld in dit lid onder b niet hoeft te worden ingewonnen, indien het bouwplan betrekking heeft op herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen of silo's ter voortzetting van het betrokken bedrijf.
3.3.4 Verruimen inhoud en bouwhoogte mestbassins

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.2.3 onder c voor het vergroten een mestbassin tot een inhoud van ten hoogste 4.500 m3 en met een bouwhoogte van ten hoogste 6 m, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is en met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwinnen bij een natuur- en landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies vragen bij een agrarische deskundige met de vraag:
    • 1. of er sprake is van een volwaardig, dan wel reëel agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in Artikel 1;
    • 2. of het verlenen van de afwijking voor een doelmatige bedrijfsvoering dan wel een doelmatige voortzetting van het bedrijf noodzakelijk is.
  • d. advies zoals bedoeld in dit lid onder c niet hoeft te worden ingewonnen, indien het bouwplan betrekking heeft op herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen of silo's ter voortzetting van het betrokken bedrijf.
3.3.5 Verhogen bouwhoogte silo's en hooibergen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.2.3 onder d en e voor het verhogen van de bouwhoogte van silo's en hooibergen naar ten hoogste 23 m, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is en met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwinnen bij een natuur- en landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies vragen bij een agrarische deskundige met de vraag:
    • 1. of er sprake is van een volwaardig, dan wel reëel agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in Artikel 1;
    • 2. of het verlenen van de afwijking voor een doelmatige bedrijfsvoering dan wel een doelmatige voortzetting van het bedrijf noodzakelijk is.
  • d. advies zoals bedoeld in dit lid onder c niet hoeft te worden ingewonnen, indien het bouwplan betrekking heeft op herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen of silo's ter voortzetting van het betrokken bedrijf.
3.3.6 Splitsing bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.2.4 onder a voor de splitsing in 2 woningen, indien sprake is van een bedrijfswoning met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden', met dien verstande dat:

  • a. sprake is van een agrarische bedrijfswoning met inpandig bedrijfsgedeelte;
  • b. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot;
  • c. de karakteristieke verschijningsvorm gehandhaafd blijft;
  • d. de wijze waarop de woningen aaneen zijn gebouwd niet wordt gewijzigd;
  • e. de nieuwe wooneenheid is gerelateerd aan het agrarisch bedrijf werkzame personen;
  • f. omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd mogen worden;
  • g. afwijking niet mogelijk is indien voor de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan woningsplitsing reeds heeft plaatsgevonden.
3.3.7 Verruimen inhoud bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.2.4 onder c voor uitbreiding van de bestaande bedrijfswoning met 250 m3 voor een tweede wooneenheid voor de "rustende boer", met dien verstande dat:

  • a. het betrokken bedrijf nog niet over een tweede agrarische bedrijfswoning beschikt of heeft beschikt;
  • b. deze uitbreiding vanwege persoonlijke omstandigheden noodzakelijk is;
  • c. de tweede wooneenheid wordt aangebouwd aan de bestaande bedrijfswoning;
  • d. de inhoud van de bedrijfswoning, inclusief de tweede wooneenheid gezamenlijk ten hoogste 800 m3 bedraagt;
  • e. omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd mogen worden;
  • f. de tweede wooneenheid, na het beëindigen van de functie ten behoeve van de 'rustende boer', geen zelfstandige wooneenheid mag gaan vormen.
3.3.8 Verhogen goot- en bouwhoogte bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.2.4 onder f en g voor het verhogen van de goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoning met 15%, met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwinnen bij een natuur- en landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.
3.3.9 Vergroten inhoud bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.2.4 onder c voor het verruimen van de inhoud van de bedrijfswoning met 15%, met dien verstande dat

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijk waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend, kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwinnen bij een natuur- en landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.
3.3.10 Lichtmasten bij paardenbakken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.2.6 voor de realisatie van lichtmasten aan of nabij paardenbakken met dien verstande dat:

  • a. de maximale hoogte van de lichtmasten is 4 meter;
  • b. maximaal 6 lichtmasten per paardenbak zijn toegestaan;
  • c. de masten worden direct aan of bij de paardenbak geplaatst;
  • d. maximaal 60 LUX/m² gemeten 1 meter boven de bodem van de bak;
  • e. de lichtbundel wordt door middel van een afscherming gericht op de paardenbak;
  • f. verlichting mag gebruikt worden van 7.00 uur 's ochtends tot 22.00 uur 's avonds.
3.3.11 Sleuf- en mestsilo's

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.2.6 voor de realisatie van sleuf- en mestsilo's buiten het bouwvlak met dien verstande dat:

  • a. een sleuf- of mestsilo aansluitend aan het bouwvlak moet worden gesitueerd;
  • b. een silo de bestemmingsgrenzen niet mag overschrijden.

3.3.12 Verhogen bouwhoogte terreinafscheidingen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.2.6 onder a, eerste lid, voor het verhogen van de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevel (en het verlengde daarvan) van hoofdgebouwen en de openbare weg tot een hoogte van 1,5 m, met dien verstande dat:

  • a. dit noodzakelijk wordt geacht uit oogpunt van de bedrijfsvoering
  • b. de erf- en terreinafscheidingen passen bij het karakter van de lintbebouwing;
  • c. het hekwerk wordt uitgevoerd als een open constructie;
  • d. terughoudend kleurgebruik wordt toegepast;
  • e. de verkeersveiligheid niet in het geding is;
  • f. de belangen van eigenaren en/of gebruikers van omliggende percelen niet onevenredig worden geschaad
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Algemeen

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op de onbebouwde gronden niet toegestaan, met dien verstande dat opslag van goederen die niet ten dienste staan van de uitoefening van het agrarisch bedrijf slechts is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • b. paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en hebben een maximale afmeting van 20 m bij 40 m.
3.4.2 Vrijwaringszone - bodembewerking
  • a. het is verboden gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - bodembewerking' te scheuren of te frezen.
3.4.3 Evenemententerrein

Ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein' is het houden van een vakantieweek toegestaan, waarvoor inclusief de opbouw- en afbouwwerkzaamheden maximaal 4 weken gemoeid zijn.

3.4.4 Fruitteelt

De afstand van de gronden die in gebruik zijn ten behoeve van de fruitteelt ten opzichte van een woning van derden dient ten minste 50 m te bedragen.

3.4.5 Lichtmasten bij paardrijbak

Met betrekking tot het gebruik van lichtmasten bij een paardrijbak ter plaatse van de aanduiding 'rijbak' gelden de volgende regels:

  • a. de masten worden direct aan of bij de paardenbak geplaatst;
  • b. maximaal 60 LUX/m² gemeten 1 meter boven de bodem van de bak;
  • c. de lichtbundel wordt door middel van een afscherming gericht op de paardenbak;
  • d. verlichting mag gebruikt worden van 7.00 uur 's ochtends tot 22.00 uur 's avonds.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Opslag en stalling bij gedeeltelijke bedrijfsbeëindiging

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.1 om in geval van vrijkomende bedrijfsgebouwen, niet zijnde het hoofdbedrijfsgebouw, bij gedeeltelijke bedrijfsbeëindiging, het tijdelijk gebruik voor opslag ten behoeve van elders gevestigde niet-agrarische bedrijven of caravanstalling toe te staan, met dien verstande dat:

  • a. aan later ingediende aanvragen om agrarische bebouwing pas medewerking kan worden verleend nadat de voor niet-agrarische gebruik gebruikte opstallen weer voor agrarisch gebruik geschikt zijn gemaakt of zijn vervangen door een nieuw agrarisch bedrijfsgebouw;
  • b. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies vragen bij een agrarische deskundige met de vraag:
    • 1. of er sprake is van een volwaardig, dan wel reëel agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in Artikel 1;
    • 2. of het verlenen van de afwijking voor een doelmatige bedrijfsvoering dan wel een doelmatige voortzetting van het bedrijf noodzakelijk is.
  • c. advies zoals bedoeld in dit lid onder b niet hoeft te worden ingewonnen, indien het bouwplan betrekking heeft op herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen of silo's ter voortzetting van het betrokken bedrijf.

3.5.2 Verkleinen afstand spuitzone

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.4.4 voor kleinere afstanden in het geval van nieuwe spuitzones, mits een windhaag of een constructie met gelijkwaardige filterende werking wordt gerealiseerd met een minimale hoogte van 2,5 m.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    • 2. het aanleggen of verharden van paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 3. het scheuren of frezen van grasland;
    • 4. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
    • 5. het vellen of rooien van houtgewassen;
    • 6. het beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;
    • 7. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, dammen, kaden, dijken en taluds;
    • 8. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  • b. Het verbod als bedoeld in lid 3.6 onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    • 1. betrekking hebben op normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 4. uitgevoerd worden in het kader van de landinrichting.
  • c. De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.6 onder a zijn slechts toelaatbaar, indien:
    • 1. de landschappelijke en natuurwaarden van de in dit lid bedoelde gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
    • 2. de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
    • 3. het dempen van sloten er niet toe leidt dat kavels ontstaan met een breedte van meer dan 75 m;
    • 4. het aanbrengen van de in lid 3.6, onder a sub 8, genoemde leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur - gelet op de waarde van het natuurgebied - van geringe betekenis moet worden geacht;
    • 5. bij het scheuren of frezen van grasland een afstand van 1 m uit de slootkant wordt aangehouden.
  • d. Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwinnen bij een landschapsdeskundige.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 wetgevingszone - wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het plan ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' te wijzigen ten behoeve van religieus gebruik van het bestaande gebouw. Een en ander is uitsluitend toegestaan als parkeren op eigen terrein wordt opgelost en indien de omliggende bedrijven geen hinder ondervinden van het gewijzigde gebruik en onder de volgende voorwaarden:

  • a. er dient door de aanvrager te worden aangetoond dat er geen milieuhygiënische belemmeringen voor de realisatie van de bestemming bestaan;
  • b. minimaal bebouwingspercentage van 70%, maximaal 90%;
  • c. de maximale bouwhoogte is 12 m;
  • d. de voorgevelrooilijn ligt op tenminste 5 m uit de rand van de weg. Voorgevels mogen uitsluitend in de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  • e. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.
3.7.2 Wijziging ten behoeve van fruitteeltbedrijven

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door aan gronden binnen de bestemming de aanduiding 'fruitteelt' toe te kennen, ten behoeve van de verplaatsing van een ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan bestaand volwaardig fruitteeltbedrijf, indien deze verplaatsing noodzakelijk is in verband met de doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling dan wel om milieutechnische redenen.

3.7.3 Wijziging ten behoeve van vergroten agrarisch bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten aanzien van het verruimen en/of veranderen van het agrarisch bouwvlak, tot een maximum van oppervlakte van 2,5 ha, met dien verstande dat:

  • a. sprake is van een bestaande grondgebonden veehouderij;
  • b. verruiming of verandering noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling;
  • c. wijziging pas is toegestaan, nadat schriftelijk advies is ingewonnen bij een landschapsdeskundige;
  • d. wijziging mag plaatsvinden tot een maximum oppervlakte van 2,5 ha, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. de uitbreiding is ruimtelijk aanvaardbaar;
    • 2. waarde uitbreiding plaatsvindt in waterbeschermingsgebieden, mag het belang van de waterwinning niet aangetast worden;
    • 3. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing;
    • 4. de uitbreiding draagt bij aan verbetering van het dierenwelzijn;
    • 5. de uitbreiding draagt bij aan vermindering van de milieubelasting;
    • 6. de uitbreiding draagt bij aan verbetering van de volksgezondheid.
3.7.4 Wijziging ten behoeve van opwekken duurzame energie
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten aanzien van het vergroten van een bouwvlak ten behoeve van het opwekken van duurzame energie, zoals, maar niet beperkt tot, biomassavergisting, met dien verstande dat:
    • 1. de vestiging van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie wordt gerealiseerd op een (voormalige) agrarisch bouwperceel;
    • 2. het grondoppervlak van het bouwvlak ten hoogste 2,5 ha bedraagt;
    • 3. de bestaande bij het agrarisch bedrijf behorende bebouwing binnen de gewijzigde grenzen van het bouwvlak gelegen blijft;
    • 4. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing;
    • 5. de omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
  • b. wijziging pas is toegestaan, nadat schriftelijk advies is ingewonnen bij een landschapsdeskundige.
3.7.5 Wijziging ten behoeve van functieverandering bij bedrijfsbeëindiging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen naar de bestemming Bedrijf of Wonen, indien sprake is van een algehele bedrijfsbeëindiging van een ter plaatse gevestigd agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:

  • a. het bouwperceel niet optimaal gepositioneerd en uitgerust voor grondgebonden landbouw;
  • b. met uitzondering van historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing of bedrijfswoning, de oppervlakte van de overige bedrijfsgebouwen worden gereduceerd met ten minste 50%;
  • c. in geval de bestemming wordt gewijzigd naar Wonen, geldt dat:
    • 1. uitsluitend de agrarische bedrijfswoningen met het daaraan gebouwde agrarische bedrijfsgebouw, waarvan het agrarische gebruik beëindigd is als woning mogen worden gebruikt;
    • 2. de oppervlakte van de voormalige agrarische bebouwing mag niet worden vergroot;
    • 3. het ter plaatse aanwezige aantal woningen niet mag worden vermeerderd;
    • 4. het gebruik ten behoeve van Wonen uitsluitend is toegestaan, indien de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven, vanwege de daarvan te ondervinden (milieu)hinder niet wordt belemmerd;
    • 5. verplaatsing van de agrarische bedrijfswoning niet is toegestaan;
    • 6. de hoogte- en inhoudsmaten van de betrokken gebouwen dienen te worden gehandhaafd overeenkomstig de maten, zoals deze luidden ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan;
    • 7. voor het overige artikel Wonen onverkort van toepassing is.
  • d. in geval de bestemming wordt gewijzigd naar Bedrijf, geldt dat:
    • 1. als vormen van bedrijfsmatig gebruik in het algemeen zijn toegestaan:
      • volwaardige loonwerk- en veehandelsbedrijven;
      • opslag ten behoeve van elders gevestigde bedrijven en caravanstallingen;
      • dierenpensions;
      • maneges;
      • kampeerboerderijen;
      • bedrijven tot en met categorie 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
    • 2. er geen sprake mag zijn van een broedplaatsfunctie voor startende bedrijven;
    • 3. van de bestaande voormalige bedrijfsbebouwing gebruik dient te worden gemaakt;
    • 4. de oppervlakte van de voormalige agrarische bebouwing niet mag worden vergroot;
    • 5. de bedrijfsmatige vormen van gebruik zoals bedoeld in dit lid onder b.1 en b.2 uitsluitend zijn toegestaan, indien de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven vanwege de daarvan te ondervinden (milieu)hinder, niet wordt belemmerd;
    • 6. het niet is toegestaan om de onbebouwde bij de wijziging betrokken gronden te gebruiken voor stalling en opslag;
    • 7. de aanwezigheid van een goede ontsluiting en voldoende parkeergelegenheid verzekerd dient te zijn;
    • 8. voldoende afstand tot geluidsgevoelige functies dient te worden aangehouden;
    • 9. voor de vestiging van maneges de aanwezigheid van, voor ruiters toegankelijke, (bos)gebieden gewenst is;
    • 10. de hoogte- en inhoudsmaten van de betrokken gebouwen dienen te worden gehandhaafd overeenkomstig de maten, zoals deze luidden ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan;
    • 11. het niet is toegestaan de betreffende gronden en bouwwerken na wijziging van de bestemming te gebruiken op een wijze of tot een doel dat strijdig is met de dan aan de grond toegekende bestemming;
    • 12. voor het overige artikel Bedrijf onverkort van toepassing is.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschap

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden, zijn bestemd voor:

  • a. veehouderijbedrijven;
  • b. wandel- en fietspaden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt': tevens een volwaardige fruitteeltbedrijf, met in achtneming van het bepaalde in lid 4.4;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - jaagpad': tevens voor een jaagpad;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': het behoud en bescherming van de daar aanwezige cultuurhistorische waarden;
  • f. water, alsmede voor behoud en versterking van de landschappelijke waarden.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.2.1 Algemeen
  • a. hoofdgebouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. hoofdgebouwen en bijgebouwen dienen evenwijdig aan de kavelrichting te worden opgericht;
  • c. herbouw van gebouwen die zijn aangeduid met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is uitsluitend toegestaan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. het aantal woningen, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, niet toeneemt;
    • 2. de uiterlijke verschijningsvorm van het gebouw bij herbouw gehandhaafd blijft.
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - gebouwen', zijn uitsluitend erfafscheidingen toegestaan.
4.2.2 Gebouwen
  • a. indien bouwvlakken middels het figuur 'relatie' met elkaar zijn verbonden, worden deze bouwvlakken gerekend als 1 bouwvlak;
  • b. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 10 m;
  • d. de bouwhoogte van kassen bedraagt ten hoogste 5,5 m;
  • e. de afstand van gebouwen ten opzichte van een watergang bedraagt ten minste 3 m;
  • f. de afstand van gebouwen ten opzichte van een perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt' bedraagt het gezamenlijk grondoppervlak van kassen, inclusief boogkassen, ten hoogste 300 m2;
  • h. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen per bedrijf ten behoeve van intensieve veehouderij als nevenactiviteit, bedraagt ten hoogste 2.000 m2.
4.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij agrarische gebouwen
  • a. bijgebouwen mogen uitsluitend achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw worden gebouwd;
  • b. de goot- respectievelijk bouwhoogte van een bijgebouw bedraagt ten hoogste 3 m en 5 m;
  • c. de inhoud en oppervlakte van een mestbassin bedraagt respectievelijk ten hoogste 2.500 m3 en 750 m2;
  • d. de bouwhoogte van silo's bedraagt ten hoogste 15 m;
  • e. de bouwhoogte van hooibergen bedraagt ten hoogste 15 m.
4.2.4 Bedrijfswoningen
  • a. per agrarisch bedrijf is ten hoogste 1 bedrijfswoning toegestaan;
  • b. in afwijking van het bepaalde in dit lid onder b zijn indien de aanduiding 'maximum aantal woonheden' is aangegeven, meer bedrijfswoningen toegestaan, met een maximum van het met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 800 m3, met dien verstande dat, indien ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan de inhoud van een woning meer bedraagt dan 800 m3, de afwijkende inhoudsmaat wordt gezien als maximaal toelaatbaar;
  • d. de afstand van bedrijfswoningen ten opzichte van een watergang bedraagt ten minste 3 m;
  • e. de afstand van bedrijfswoningen ten opzichte van een perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m;
  • f. de goothoogte van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 6 m;
  • g. de bouwhoogte van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 10 m.
4.2.5 Bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen
  • a. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • b. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen en overkappingen, behorende bij bedrijfswoningen, bedraagt ten hoogste 50 m2.
4.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn:
    • 1. van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevel van hoofdgebouwen en de openbare weg 1 m;
    • 2. van erf- en terreinafscheidingen elders 2 m;
    • 3. van overkappingen 3 m;
    • 4. van overig straatmeubilair 6 m;
    • 5. van antennes 5 m;
    • 6. van tuinmeubilair 2 m;
    • 7. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m.
  • b. in aanvulling op het bepaalde onder a. mag de bouwhoogte van een mestbassin niet meer dan 7 m bedragen en mag de bouwhoogte van een mestvergistingsinstallatie niet meer dan 15 m bedragen; Mestbassins en mestvergistingsinstallaties mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • a. sleuf- en mestsilo's zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, met dien verstande dat bestaande sleufsilo's gelegen buiten het bouwvlak mogen worden gehandhaafd.

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Verruimen bouwvlak

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 onder a voor het verruimen en/of veranderen van het agrarisch bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. sprake is van een bestaand agrarisch bedrijf;
  • b. dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is;
  • c. na afwijking de maximum oppervlakte van ten hoogste 1,5 ha mag bedragen;
  • d. de bestaande bij het agrarisch bedrijf behorende bebouwing binnen de afwijkende grenzen van het bouwvlak gelegen blijft;
  • e. alvorens de omgevingsvergunning ter afwijking wordt verleend, kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies vragen bij een landschapsdeskundige.
4.3.2 Verhogen goot- en bouwhoogte bedrijfsgebouw

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 4.2.2 onder c en d voor het verhogen van de goot- en bouwhoogte van het bedrijfsgebouw met 15%, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is en met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwinnen bij een natuur- en landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.
4.3.3 Verkleinen bouwafstand

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 4.2.2 onder d en e voor de bouw van gebouwen op ten minste 1,5 m afstand naar andere gebouwen of perceelsgrenzen, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is en met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwinnen bij een natuur- en landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. advies zoals bedoeld in dit lid onder b niet hoeft te worden ingewonnen, indien het bouwplan betrekking heeft op herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen of silo's ter voortzetting van het betrokken bedrijf.
4.3.4 Verruimen inhoud en bouwhoogte mestbassins

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 4.2.3 onder c voor het vergroten een mestbassin tot een inhoud van ten hoogste 4.500 m3 en met een bouwhoogte van ten hoogste 6 m, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is en met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwinnen bij een natuur- en landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies vragen bij een agrarische deskundige met de vraag:
    • 1. of er sprake is van een volwaardig, dan wel reëel agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in Artikel 1;
    • 2. of het verlenen van de afwijking voor een doelmatige bedrijfsvoering dan wel een doelmatige voortzetting van het bedrijf noodzakelijk is.
  • d. advies zoals bedoeld in dit lid onder c niet hoeft te worden ingewonnen, indien het bouwplan betrekking heeft op herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen of silo's ter voortzetting van het betrokken bedrijf.
4.3.5 Verhogen bouwhoogte silo's en hooibergen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 4.2.3 onder d en e voor het verhogen van de bouwhoogte van silo's en hooibergen naar ten hoogste 23 m, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is en met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwinnen bij een natuur- en landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies vragen bij een agrarische deskundige met de vraag:
    • 1. of er sprake is van een volwaardig, dan wel reëel agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in Artikel 1;
    • 2. of het verlenen van de afwijking voor een doelmatige bedrijfsvoering dan wel een doelmatige voortzetting van het bedrijf noodzakelijk is.
  • d. advies zoals bedoeld in dit lid onder c niet hoeft te worden ingewonnen, indien het bouwplan betrekking heeft op herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen of silo's ter voortzetting van het betrokken bedrijf.
4.3.6 Splitsing bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 4.2.4 onder a voor de splitsing in 2 woningen, indien sprake is van een bedrijfswoning met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden', met dien verstande dat:

  • a. sprake is van een agrarische bedrijfswoning met inpandig bedrijfsgedeelte;
  • b. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot;
  • c. de karakteristieke verschijningsvorm gehandhaafd blijft;
  • d. de wijze waarop de woningen aaneen zijn gebouwd niet wordt gewijzigd;
  • e. de nieuwe wooneenheid is gerelateerd aan het agrarisch bedrijf werkzame personen;
  • f. omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd mogen worden;
  • g. afwijking niet mogelijk is indien voor de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan woningsplitsing reeds heeft plaatsgevonden.
4.3.7 Verruimen inhoud bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 4.2.4 onder c voor uitbreiding van de bestaande bedrijfswoning met 250 m3 voor een tweede wooneenheid voor de "rustende boer", met dien verstande dat:

  • a. het betrokken bedrijf nog niet over een tweede agrarische bedrijfswoning beschikt of heeft beschikt;
  • b. deze uitbreiding vanwege persoonlijke omstandigheden noodzakelijk is;
  • c. de tweede wooneenheid wordt aangebouwd aan de bestaande bedrijfswoning;
  • d. de inhoud van de bedrijfswoning, inclusief de tweede wooneenheid gezamenlijk ten hoogste 800 m3 bedraagt;
  • e. omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd mogen worden;
  • f. de tweede wooneenheid, na het beëindigen van de functie ten behoeve van de 'rustende boer', geen zelfstandige wooneenheid mag gaan vormen.
4.3.8 Verhogen goot- en bouwhoogte bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 4.2.4 onder f en g voor het verhogen van de goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoning met 15%, met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwinnen bij een natuur- en landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.
4.3.9 Vergroten inhoud bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 4.2.4 onder c voor het verruimen van de inhoud van de bedrijfswoning met 15%, met dien verstande dat

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijk waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend, kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwinnen bij een natuur- en landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.
4.3.10 Lichtmasten bij paardenbakken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 4.2.6 voor de realisatie van lichtmasten aan of nabij paardenbakken met dien verstande dat:

  • a. de maximale hoogte van de lichtmasten is 4 meter;
  • b. maximaal 6 lichtmasten per paardenbak zijn toegestaan;
  • c. de masten worden direct aan of bij de paardenbak geplaatst;
  • d. maximaal 60 LUX/m² gemeten 1 meter boven de bodem van de bak;
  • e. de lichtbundel wordt door middel van een afscherming gericht op de paardenbak;
  • f. verlichting mag gebruikt worden van 7.00 uur 's ochtends tot 22.00 uur 's avonds.
4.3.11 Sleuf- en mestsilo's

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 4.2.6 voor de realisatie van sleuf- en mestsilo's buiten het bouwvlak met dien verstande dat:

  • a. een sleuf- of mestsilo aansluitend aan het bouwvlak moet worden gesitueerd;
  • b. een silo de bestemmingsgrenzen niet mag overschrijden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. het scheuren en frezen van gronden is slechts toegestaan ten dienste van ruwvoerteelt voor het eigen agrarische bedrijf;
  • b. het aanbrengen van kuilplaten is niet toegestaan;
  • c. de afstand van de gronden die in gebruik zijn ten behoeve van de fruitteelt ten opzichte van een woning van derden dient ten minste 50 m te bedragen.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van:

  • d. het bepaalde in lid 4.4 onder a voor het scheuren en frezen van de gronden voor andere activiteiten dan ten dienste van ruwvoerteelt, met dien verstande dat de natuur- en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • e. het bepaalde in lid 4.4 onder c voor kleinere afstanden in het geval van nieuwe spuitzones, mits een windhaag of een constructie met gelijkwaardige filterende werking wordt gerealiseerd met een minimale hoogte van 2,5 m.

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de gronden als genoemd in lid 4.1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning aanleg werken de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    • 2. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
    • 3. het vellen of rooien van houtgewassen;
    • 4. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, dammen, kaden, dijken en taluds;
    • 5. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 6. het aanleggen of verharden van paden en het aanbrengen van verhardingen.
  • b. Het verbod als bedoeld in dit lid onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    • 1. betrekking hebben op normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming, het vellen of rooien van geriefbosjes daaronder niet begrepen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 4. plaatsvinden binnen een bouwvlak;
    • 5. uitgevoerd worden in het kader van de landinrichting.
  • c. De werken of werkzaamheden als bedoeld in dit lid onder b zijn slechts toelaatbaar, indien:
    • 1. de aan de gronden eigen zijnde waarde voor wat betreft openheid niet onevenredig wordt aangetast;
    • 2. de mogelijkheden voor herstel van die waarde niet onevenredig wordt of kan worden verkleind;
    • 3. het dempen van sloten er niet toe leidt dat kavels ontstaan met een breedte van meer dan 75 m;
    • 4. het aanbrengen van de in dit lid onder a sub 5 genoemde leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur - gelet op de aanwezige landschappelijke waarden - van geringe betekenis moet worden geacht.

Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning ingevolge lid 4.6 onder a te beslissen kan het bevoegd gezag schriftelijk advies vragen bij de agrarische deskundige en de natuur- en landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of de omgevingsvergunning respectievelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is en of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.

4.7 Wijzigingsbevoegdheid
4.7.1 Wijziging ten behoeve van verruimen en/ of veranderen van het agrarisch bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten aanzien van het verruimen en/of veranderen van het agrarisch bouwvlak, tot een maximum van oppervlakte van 2,5 ha, met dien verstande dat:

  • a. sprake is van een bestaande grondgebonden veehouderij;
  • b. verruiming of verandering noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling;
  • c. wijziging pas is toegestaan, nadat schriftelijk advies is ingewonnen bij een landschapsdeskundige;
  • d. wijziging mag plaatsvinden tot een maximum oppervlakte van 2,5 ha, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. de uitbreiding is ruimtelijk aanvaardbaar;
    • 2. waarde uitbreiding plaatsvindt in waterbeschermingsgebieden, mag het belang van de waterwinning niet aangetast worden;
    • 3. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing;
    • 4. de uitbreiding draagt bij aan verbetering van het dierenwelzijn;
    • 5. de uitbreiding draagt bij aan vermindering van de milieubelasting;
    • 6. de uitbreiding draagt bij aan verbetering van de volksgezondheid.

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Landschap en cultuur

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap en cultuur' aangewezen gronden, zijn bestemd voor:

  • a. veehouderijbedrijven;
  • b. wandel- en fietspaden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'akkerbouw': tevens voor akkerbouwbedrijven;
  • d. water, alsmede voor behoud en versterking van de landschappelijke en cultuurwaarden;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': het behoud en bescherming van de daar aanwezige cultuurhistorische waarden;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij': tevens voor een zorgboerderij.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

5.2.1 Algemeen
  • a. hoofdgebouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. hoofdgebouwen en bijgebouwen dienen evenwijdig aan de kavelrichting te worden opgericht;
  • c. herbouw van gebouwen die zijn aangeduid met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is uitsluitend toegestaan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. het aantal woningen, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, niet toeneemt;
    • 2. de uiterlijke verschijningsvorm van het gebouw bij herbouw gehandhaafd blijft.
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - gebouwen', zijn uitsluitend erfafscheidingen toegestaan.
5.2.2 Gebouwen
  • a. indien bouwvlakken middels het figuur 'relatie' met elkaar zijn verbonden, worden deze bouwvlakken gerekend als 1 bouwvlak;
  • b. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 10 m;
  • d. de bouwhoogte van kassen bedraagt ten hoogste 5,5 m;
  • e. de afstand van gebouwen ten opzichte van een watergang bedraagt ten minste 3 m;
  • f. de afstand van gebouwen ten opzichte van een perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m;
  • g. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen per bedrijf ten behoeve van intensieve veehouderij als nevenactiviteit, bedraagt ten hoogste 2.000 m2.
5.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij agrarische gebouwen
  • a. bijgebouwen mogen uitsluitend achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw worden gebouwd;
  • b. de goot- respectievelijk bouwhoogte van een bijgebouw bedraagt ten hoogste 3 m en 5 m;
  • c. de inhoud en oppervlakte van een mestbassin bedraagt respectievelijk ten hoogste 2.500 m3 en 750 m2;
  • d. de bouwhoogte van silo's bedraagt ten hoogste 15 m;
  • e. de bouwhoogte van hooibergen bedraagt ten hoogste 15 m;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' zijn bestaande bijgebouwen toegestaan, waarvan de omvang en hoogte maximaal de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan bestaande omvang en hoogte mag bedragen.
5.2.4 Bedrijfswoningen
  • a. per agrarisch bedrijf is ten hoogste 1 bedrijfswoning toegestaan;
  • b. in afwijking van het bepaalde in dit lid onder b zijn indien de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven, meer bedrijfswoningen toegestaan, met een maximum van het met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 800 m3, met dien verstande dat, indien ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan de inhoud van een woning meer bedraagt dan 800 m3, de afwijkende inhoudsmaat wordt gezien als maximaal toelaatbaar;
  • d. de afstand van bedrijfswoningen ten opzichte van een watergang bedraagt ten minste 3 m;
  • e. de afstand van bedrijfswoningen ten opzichte van een perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m;
  • f. de goothoogte van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 6 m;
  • g. de bouwhoogte van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 10 m.
5.2.5 Bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen
  • a. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • b. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen en overkappingen, behorende bij bedrijfswoningen, bedraagt ten hoogste 50 m2.
5.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn:
    • 1. van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevel van hoofdgebouwen en de openbare weg 1 m;
    • 2. van erf- en terreinafscheidingen elders 2 m;
    • 3. van overkappingen 3 m;
    • 4. van overig straatmeubilair 6 m;
    • 5. van antennes 5 m;
    • 6. van tuinmeubilair 2 m;
    • 7. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m.
  • b. in aanvulling op het bepaalde onder a. mag de bouwhoogte van een mestbassin niet meer dan 7 m bedragen en mag de bouwhoogte van een mestvergistingsinstallatie niet meer dan 15 m bedragen; Mestbassins en mestvergistingsinstallaties mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. sleuf- en mestsilo's zijn ook buiten het bouwvlak toegestaan, met dien verstande dat deze slechts aansluitend aan het bouwvlak gesitueerd mogen worden.

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Verruimen bouwvlak

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 onder a voor het verruimen en/of veranderen van het agrarisch bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. sprake is van een bestaand agrarisch bedrijf;
  • b. dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is;
  • c. na afwijking de maximum oppervlakte van ten hoogste 1,5 ha mag bedragen;
  • d. de bestaande bij het agrarisch bedrijf behorende bebouwing binnen de afwijkende grenzen van het bouwvlak gelegen blijft;
  • e. alvorens de omgevingsvergunning ter afwijking wordt verleend, kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies vragen bij een landschapsdeskundige.
5.3.2 Verhogen goot- en bouwhoogte bedrijfsgebouw

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 5.2.2 onder c en d voor het verhogen van de goot- en bouwhoogte van het bedrijfsgebouw met 15%, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is en met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwinnen bij een natuur- en landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
5.3.3 Verkleinen bouwafstand

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 5.2.2 onder d en e voor de bouw van gebouwen op ten minste 1,5 m afstand naar andere gebouwen of perceelsgrenzen, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is en met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwinnen bij een natuur- en landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. advies zoals bedoeld in dit lid onder b niet hoeft te worden ingewonnen, indien het bouwplan betrekking heeft op herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen of silo's ter voortzetting van het betrokken bedrijf.
5.3.4 Verruimen inhoud en bouwhoogte mestbassins

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 5.2.3 onder c voor het vergroten een mestbassin tot een inhoud van ten hoogste 4.500 m3 en met een bouwhoogte van ten hoogste 6 m, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is en met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwint bij een natuur- en landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies vragen bij een agrarische deskundige met de vraag:
    • 1. of er sprake is van een volwaardig, dan wel reëel agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in artikel 1;
    • 2. of het verlenen van de afwijking voor een doelmatige bedrijfsvoering dan wel een doelmatige voortzetting van het bedrijf noodzakelijk is.
  • d. advies zoals bedoeld in dit lid onder c niet hoeft te worden ingewonnen, indien het bouwplan betrekking heeft op herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen of silo's ter voortzetting van het betrokken bedrijf.
5.3.5 Verhogen bouwhoogte silo's en hooibergen

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 5.2.3 onder d en e voor het verhogen van de bouwhoogte van silo's en hooibergen naar ten hoogste 23 m, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is en met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwinnen bij een natuur- en landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies vragen bij een agrarische deskundige met de vraag:
    • 1. of er sprake is van een volwaardig, dan wel reëel agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in artikel 1;
    • 2. of het verlenen van de afwijking voor een doelmatige bedrijfsvoering dan wel een doelmatige voortzetting van het bedrijf noodzakelijk is.
  • d. advies zoals bedoeld in dit lid onder c niet hoeft te worden ingewonnen, indien het bouwplan betrekking heeft op herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen of silo's ter voortzetting van het betrokken bedrijf.
5.3.6 Splitsing bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 5.2.4 onder a voor de splitsing in 2 woningen, indien sprake is van een bedrijfswoning met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden', met dien verstande dat:

  • a. sprake is van een agrarische bedrijfswoning met inpandig bedrijfsgedeelte;
  • b. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot;
  • c. de karakteristieke verschijningsvorm gehandhaafd blijft;
  • d. de wijze waarop de woningen aaneen zijn gebouwd niet wordt gewijzigd;
  • e. de nieuwe wooneenheid is gerelateerd aan het agrarisch bedrijf werkzame personen;
  • f. omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd mogen worden;
  • g. afwijking niet mogelijk is indien voor de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan woningsplitsing reeds heeft plaatsgevonden.
5.3.7 Verruimen inhoud bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 5.2.4 onder c voor uitbreiding van de bestaande bedrijfswoning met 250 m3 voor een tweede wooneenheid voor de "rustende boer", met dien verstande dat:

  • a. het betrokken bedrijf nog niet over een tweede agrarische bedrijfswoning beschikt of heeft beschikt;
  • b. deze uitbreiding vanwege persoonlijke omstandigheden noodzakelijk is;
  • c. de tweede wooneenheid wordt aangebouwd aan de bestaande bedrijfswoning;
  • d. de inhoud van de bedrijfswoning, inclusief de tweede wooneenheid gezamenlijk ten hoogste 800 m3 bedraagt;
  • e. omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd mogen worden;
  • f. de tweede wooneenheid, na het beëindigen van de functie ten behoeve van de 'rustende boer', geen zelfstandige wooneenheid mag gaan vormen.
5.3.8 Verhogen goot- en bouwhoogte bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 5.2.4 onder f en g voor het verhogen van de goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoning met 15%, met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwinnen bij een natuur- en landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.
5.3.9 Vergroten inhoud bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 5.2.4 onder c voor het verruimen van de inhoud van de bedrijfswoning met 15%, met dien verstande dat

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijk waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend, kan het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies vragen bij een natuur- en landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.
5.3.10 Lichtmasten bij paardenbakken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 5.2.6 voor de realisatie van lichtmasten aan of nabij paardenbakken met dien verstande dat:

  • a. de maximale hoogte van de lichtmasten is 4 meter;
  • b. maximaal 6 lichtmasten per paardenbak zijn toegestaan;
  • c. de masten worden direct aan of bij de paardenbak geplaatst;
  • d. maximaal 60 LUX/m² gemeten 1 meter boven de bodem van de bak;
  • e. de lichtbundel wordt door middel van een afscherming gericht op de paardenbak;
  • f. verlichting mag gebruikt worden van 7.00 uur 's ochtends tot 22.00 uur 's avonds.

5.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. het scheuren en frezen van gronden is slechts toegestaan ten dienste van ruwvoerteelt voor het eigen agrarische bedrijf;
  • b. het aanbrengen van kuilplaten is niet toegestaan.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van:

  • a. het bepaalde in lid 5.4 onder a voor het scheuren en frezen van de gronden voor andere activiteiten dan ten dienste van ruwvoerteelt, met dien verstande dat de natuur- en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.
  • b. het bepaalde in lid 5.4 onder b voor het plaatsen van kuilplaten binnen het bouwvlak, mits deze voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is en voorts de natuur- en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.

5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de gronden als genoemd in lid 5.1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning aanleg werken de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    • 2. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
    • 3. het vellen of rooien van houtgewassen;
    • 4. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, dammen, kaden, dijken en taluds;
    • 5. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 6. het aanleggen of verharden van paden en het aanbrengen van verhardingen.
  • b. Het verbod als bedoeld in dit lid onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    • 1. betrekking hebben op normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming, het vellen of rooien van geriefbosjes daaronder niet begrepen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 4. plaatsvinden binnen een bouwvlak;
    • 5. uitgevoerd worden in het kader van de landinrichting.
  • c. De werken of werkzaamheden als bedoeld in dit lid onder b zijn slechts toelaatbaar, indien:
    • 1. de aan de gronden eigen zijnde waarde voor wat betreft openheid niet onevenredig wordt aangetast;
    • 2. de mogelijkheden voor herstel van die waarde niet onevenredig wordt of kan worden verkleind;
    • 3. het dempen van sloten er niet toe leidt dat kavels ontstaan met een breedte van meer dan 75 m;
    • 4. het aanbrengen van de in dit lid onder a sub 5 genoemde leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur - gelet op de aanwezige landschappelijke waarden - van geringe betekenis moet worden geacht.

Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning ingevolge lid 5.6 te beslissen kan het bevoegd gezag schriftelijk advies vragen bij de agrarische deskundige en de natuur- en landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of de omgevingsvergunning respectievelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is en of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.

5.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten aanzien van het verruimen en/of veranderen van het agrarisch bouwvlak, tot een maximum van oppervlakte van 2,5 ha, met dien verstande dat:

  • a. sprake is van een bestaande grondgebonden veehouderij;
  • b. verruiming of verandering noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling;
  • c. wijziging pas is toegestaan, nadat schriftelijk advies is ingewonnen bij een landschapsdeskundige;
  • d. wijziging mag plaatsvinden tot een maximum oppervlakte van 2,5 ha, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. de uitbreiding is ruimtelijk aanvaardbaar;
    • 2. waarde uitbreiding plaatsvindt in waterbeschermingsgebieden, mag het belang van de waterwinning niet aangetast worden;
    • 3. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing;
    • 4. de uitbreiding draagt bij aan verbetering van het dierenwelzijn;
    • 5. de uitbreiding draagt bij aan vermindering van de milieubelasting;
    • 6. de uitbreiding draagt bij aan verbetering van de volksgezondheid.

Artikel 6 Agrarisch met waarden - Openheid

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Openheid' aangewezen gronden, zijn bestemd voor volwaardige veehouderijbedrijven, water, alsmede voor:

  • a. behoud en versterking van de landschappelijke waarden;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'akkerbouw': tevens voor akkerbouwbedrijven;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - schuur': tevens voor een bestaande schuur;
  • d. extensief recreatief medegebruik.
6.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van het beheer en onderhoud van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. terreinafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale hoogte van 1,5 m;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' zijn bestaande bijgebouwen toegestaan, waarvan de omvang en hoogte maximaal de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan bestaande omvang en hoogte mag bedragen.

6.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 6.2 voor de bouw van agrarische gebouwen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, indien zulks ter plaatse uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling noodzakelijk is, met dien verstande dat:
    • 1. het gezamenlijk grondoppervlak - inclusief het grondoppervlak aan gebouwen die op de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Openheid zijn gerealiseerd - ten hoogste 50 m² per bedrijf bedraagt;
    • 2. de goothoogte van een gebouw ten hoogste 3 m en de bouwhoogte ten hoogste 4 m bedraagt;
    • 3. het grondoppervlak van de bedrijfskavel waarop een gebouw wordt geplaatst ten minste 1 ha bedraagt;
    • 4. de afstand van een gebouw tot het bij het bedrijf behorende bouwvlak ten minste 500 m bedraagt;
    • 5. de situering geen onevenredige afbreuk doet aan de landschappelijke waarden.
  • b. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 6.1 voor het veranderen en vergroten van de aan deze gronden grenzende agrarische bouwvlakken, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling noodzakelijk is, met dien verstande dat:
    • 1. de bestaande bij het agrarisch bedrijf behorende bebouwing binnen de gewijzigde grenzen van het bouwvlak gelegen blijft;
    • 2. het bouwvlak met niet meer dan 25% mag worden vergroot.

6.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. het scheuren en frezen van gronden is slechts toegestaan ten dienste van ruwvoerteelt voor het eigen agrarische bedrijf;
  • b. het aanbrengen van kuilplaten is niet toegestaan.

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. het is verboden op of in de gronden als genoemd in lid 6.1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning aanleg werken de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    • 2. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
    • 3. het vellen of rooien van houtgewassen;
    • 4. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, dammen, kaden, dijken en taluds;
    • 5. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  • b. het verbod als bedoeld in dit lid onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    • 1. betrekking hebben op normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming, het vellen of rooien van geriefbosjes daaronder niet begrepen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 4. plaatsvinden binnen een bouwvlak;
    • 5. uitgevoerd worden in het kader van de landinrichting.
  • c. de werken of werkzaamheden als bedoeld in dit lid onder a zijn slechts toelaatbaar, indien:
    • 1. de aan de gronden eigen zijnde waarde voor wat betreft openheid niet onevenredig wordt aangetast;
    • 2. de mogelijkheden voor herstel van die waarde niet onevenredig wordt of kan worden verkleind;
    • 3. het dempen van sloten er niet toe leidt dat kavels ontstaan met een breedte van meer dan 75 m;
    • 4. het aanbrengen van de in dit lid onder a sub 5 genoemde leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur - gelet op de aanwezige landschappelijke waarden - van geringe betekenis moet worden geacht.

Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 6.5 onder a te beslissen kan het bevoegd gezag schriftelijk advies vragen bij de agrarische deskundige en de natuur- en landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of de omgevingsvergunning respectievelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is en of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.

6.6 Wijzigingsbevoegdheid
6.6.1 wijzigen ten behoeve van doelmatige bedrijfsvoering
  • a. burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak, indien dit in verband met een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling noodzakelijk is, met dien verstande dat:
    • 1. de vergroting is afgestemd op de voorgenomen bedrijfsuitbreiding;
    • 2. de bestaande bij het agrarisch bedrijf behorende bebouwing binnen de gewijzigde grenzen van het bouwvlak gelegen blijft;
    • 3. het grondoppervlak van het bouwvlak ten hoogste 1,5 ha bedraagt;
    • 4. de situering, de vorm en de grootte van het bouwvlak geen onevenredige afbreuk doet aan de landschappelijke waarden en aan bestaande waardevolle doorzichten.
  • b. burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de in lid 6.1 bedoelde gronden te wijzigen teneinde een nieuw agrarische bouwvlak met de bestemming Agrarisch of ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt' aan te wijzen ten behoeve van de vestiging of verplaatsing van een volwaardig veehouderijbedrijf dan wel de verplaatsing van een ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaand volwaardig fruitteeltbedrijf, indien dit in verband met de doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling dan wel om milieutechnische redenen noodzakelijk is, met dien verstande dat:
    • 1. het grondoppervlak van het bouwvlak ten hoogste 1 ha bedraagt;
    • 2. het grondoppervlak van het betrokken perceel ten minste 1 ha en de breedte ten minste 60 m bedraagt;
    • 3. de agrarische bedrijfswoning slechts mag worden gebouwd, na of gelijktijdig met het tot stand komen van bedrijfsgebouwen, waarvan de aard en omvang is afgestemd op de bedrijfsomvang;
    • 4. de situering, de vorm en de grootte van de nieuwe bouwvlakken geen onevenredige afbreuk doet aan de landschappelijke waarden en aan bestaande waardevolle doorzichten.
6.6.2 wijzigen ten behoeve van nieuwe bedrijvigheid
  • c. burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de in lid 6.1 bedoelde gronden te wijzigen in de bestemming Agrarisch met de aanduiding 'fruitteelt' indien dit in verband met de doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling dan wel om milieutechnische redenen noodzakelijk is, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse na de planwijziging uitsluitend erfafscheidingen mogen worden opgericht;
    • 2. de planwijziging geen onevenredige afbreuk doet aan de landschappelijke waarden.
  • d. burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de in lid 6.1 bedoelde gronden te wijzigen teneinde ten behoeve van bestaand volwaardig veehouderijbedrijf een nieuw agrarische bouwvlak met de bestemming Agrarisch op afstand aan te wijzen, indien dit uit oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling dan wel om milieutechnische redenen noodzakelijk is, met dien verstande dat:
    • 1. het gezamenlijke grondoppervlak van het bestaande en het nieuwe bouwvlak ten hoogste 2 ha bedraagt;
    • 2. het bestaande en het nieuwe bouwvlak als één bouwvlak wordt aangemerkt en om die reden geen extra bedrijfswoning mag worden gebouwd op het nieuwe bouwvlak;
    • 3. de situering, de vorm en de grootte van het bouwvlak geen onevenredige afbreuk doet aan de landschappelijke waarden.

Artikel 7 Bedrijf

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

alsmede voor:

  • b. ter plaatse van de aanduiding 'gemaal': uitsluitend een gemaal;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': uitsluitend voor nutsvoorzieningen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'opslag': uitsluitend voor opslag;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – aannemingsbedrijf: tevens voor een aannemersbedrijf;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – glaszettersbedrijf': tevens voor een glaszettersbedrijf;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – handel in veevoer': tevens voor een handel in veevoer;
  • h. ter plaatse van de 'specifieke vorm van bedrijf – handelsonderneming': een handelsonderneming;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – installatiebedrijf': tevens voor een installatiebedrijf;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – landbouwmechanisatiebedrijf': tevens voor een bedrijf ten behoeve van landbouwmechanisatie behorend tot categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten';
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf': tevens voor een 'loonbedrijf' inclusief verhuur en reparatie behorend tot categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - meubelmakerij': tevens voor een meubelmakerij;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie': uitsluitend voor een zend- en ontvangstinstallatie;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'waterstaat': tevens voor de bescherming en instandhouding van waterstaatsvoorzieningen;
  • o. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': het behoud en bescherming van de daar aanwezige cultuurhistorische waarden;
  • p. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals, groen, water, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en ontsluitingswegen;
  • q. windmolens;

een en ander met dien verstande dat:

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten dienste van de bestemming gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. het bouwvlak van de individuele kadastrale percelen mag ten hoogste worden bebouwd tot 100% dan wel tot het op de verbeelding weergegeven bebouwingspercentage, de bedrijfswoning daaronder begrepen;
  • b. per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan; indien op een bedrijf ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan meer bedrijfswoningen aanwezig zijn, is dat aantal aan bedrijfswoningen toegestaan;
  • c. op de gronden met de aanduiding 'bedrijfswoning' mag 1 bedrijfswoning worden gebouwd;
  • d. de inhoud van een bedrijfswoning mag ten hoogste 600 m3 bedragen, met dien verstande dat indien ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan de inhoud van een woning meer bedraagt dan 600 m3, geldt voor de betrokken woning die inhoud als de maximaal toelaatbare;
  • e. de goothoogte van een bedrijfswoning mag ten hoogste 4.5 m en de bouwhoogte ten hoogste 8 m bedragen;
  • f. tenzij op de kaart anders is aangegeven mag de goothoogte van een bedrijfsgebouw ten hoogste 6 m en de bouwhoogte ten hoogste 10 m bedragen;
  • g. het gezamenlijk grondoppervlak van de bij een bedrijfswoning behorende bijgebouwen mag ten hoogste 50 m2 bedragen;
  • h. de goot- respectievelijk bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag ten hoogste 3m/6m bedragen;
  • i. de goothoogte van een aangebouwd bijgebouw mag ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning bedragen;
  • j. de afstand van gebouwen tot andere gebouwen en perceelsgrenzen dient ten minste 3 m te bedragen;
  • k. de bouwhoogte van de antenne-installatie op de gronden met de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie' ten behoeve van (mobiele) telecommunicatie mag ten hoogste 80 m bedragen;
  • l. windmolens mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd met een maximum van 1 windmolen per bouwvlak en met dien verstande dat de bouwhoogte van een windmolen niet meer dan 20 m mag bedragen;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte' is ten hoogste het aangeduide aantal m² aan bedrijfsbebouwing toegestaan.

7.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen omtrent situering van de gebouwen mede in verband met de inrichting van de onbebouwde terreinen voor wat betreft de aan- en afvoerroutes van goederen en de parkeerruimte voor (vracht)verkeer met dien verstande dat daardoor de gebruikswaarde van het bedrijfsterrein niet onevenredig wordt geschaad.

7.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 7.2 onder a door het verhogen van het bebouwingspercentage met ten hoogste 20% indien dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;
  • b. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 7.2 onder e ten behoeve van een goothoogte van ten hoogste 5,5 m en een bouwhoogte van ten hoogste 9 m;
  • c. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 7.2 onder f tot een bouwhoogte van ten hoogste 15 m, indien dit voor een doelmatige bedrijfsuitoefening noodzakelijk is;
  • d. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 7.2 onder j voor het bouwen op geringere afstanden van, dan wel op de erfscheiding, indien zulks, mede gezien de bestaande situatie, wenselijk is;
  • e. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 7.2 onder d voor het verruimen van de inhoud van de bedrijfswoning met 15%.

7.5 Afwijken van de gebruiksregels

het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 7.1 teneinde bedrijven toe te laten die niet in de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, indien en voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de in lid 7.1 genoemde categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

7.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten te wijzigen in die zin dat de categorie-indeling van bedrijven in positieve zin kan worden gewijzigd, indien en voor zover een wijziging van de belasting van de desbetreffende typen van bedrijven op het milieu als gevolg van technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geeft.

Artikel 8 Bedrijf - Waterzuiveringsinstallatie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Waterzuiveringsinstallatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een (geluidzoneringsplichtige) inrichting voor de inzameling en behandeling van afvalwater;
  • b. de berging van afvalwater;

met de daarbij behorende:

  • c. opslag van (vervuilde) grond en slib;
  • d. wegen en paden;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  • i. overige voorzieningen.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen, niet zijnde woningen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.2.2 Bouwwerken

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. het bebouwingspercentage bedraagt maximaal 80%;
  • c. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder artikel 8.2.2, lid c, mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende bouwhoogte':
  • 1. 12% van het bouwvlak bebouwd worden tot een maximale bouwhoogte van 10 m; en
  • 2. 12% van het bouwvlak bebouwd worden tot een maximale bouwhoogte van 12 m.
  • e. de goot- en bouwhoogte van overige gebouwen bedraagt maximaal de goot- en bouwhoogte zoals deze aanwezig is op het moment van ter inzage legging van het ontwerpplan;
  • f. de maximale bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt 2 meter;
  • g. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt 3 m.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, in afwijking van artikel 8.2.2, een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, tot een maximale bouwhoogte van 15 m, met dien verstande dat:

  • a. de hogere bouwhoogte voor maximaal 12% van het bouwvlak geldt;
  • b. de landschappelijke waarden niet in onevenredige mate worden aangetast;
  • c. vooraf advies is verkregen van een natuur- en landschapsdeskundige over de gevolgen van de verhoging van de bouwhoogte voor de landschappelijke waarden.

Artikel 9 Bos

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bossen;
  • b. bosbouw en houtproductie;
  • c. extensief recreatief medegebruik;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals (on)verharde paden, groen, water en nutsvoorzieningen.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd, met een maximale bouwhoogte van 3 m.

Artikel 10 Cultuur en ontspanning

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'atelier'; een centrum voor creatieve en educatieve functies en gebruik;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en (ontsluitings)wegen.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van de bestemming en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd;
  • b. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de oppervlakte van de op het moment van terinzagelegging van het ontwerpplan aanwezige bebouwing (inclusief overkappingen) mag met ten hoogste 15% worden uitgebreid;
  • d. bedrijfswoningen zijn ter plaatse niet toegestaan;
  • e. overigens geldt het volgende:
  max. goothoogte   max. bouwhoogte  
bedrijfsgebouwen   6 m   10 m  
terreinafscheiding     2 m  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (inclusief overkappingen)     3 m  

Artikel 11 Horeca

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een horecabedrijf met zalenverhuur uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten, een museum en een expositieruimte;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast'; uitsluitend een bed & breakfast met ten hoogste 4 kamers;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': het behoud en bescherming van de daar aanwezige cultuurhistorische waarden;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en (ontsluitings)wegen.

11.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van de bestemming, de daarbij behorende bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen) en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de oppervlakte van de op het moment van terinzagelegging van het ontwerpplan aanwezige bebouwing (inclusief overkappingen), mag niet worden uitgebreid;
  • d. overigens geldt het volgende:
  max. aantal   max. inhoud   max. oppervlak   max. goothoogte   max. bouwhoogte  
bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen)   één   600 m³     6 m   10 m  
bijgebouwen bij/per woning       50 m²   3 m   6 m  
bedrijfsgebouwen         6 m   10 m  
terreinafscheiding           2 m  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (inclusief overkappingen)           3 m  

Artikel 12 Maatschappelijk

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats': een begraafplaats;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'cultuur en ontspanning': verenigingsleven, met dien verstande dat horeca-activiteiten zoals bedoeld in de Staat van Horeca-activiteiten hier niet zijn toegestaan;
  • c. bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte mag maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte bedragen;
  • c. de goothoogte mag maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goothoogte bedragen.
12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw mag maximaal 1 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw mag maximaal 2 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van pergola's achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw mag maximaal 2,5 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag maximaal 5 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2 m bedragen.

Artikel 13 Natuur

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden;
  • b. watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen en waterbergingsgebieden;
  • c. extensief recreatief medegebruik;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': het behoud en bescherming van de daar aanwezige cultuurhistorische waarden;
  • e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals water, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen;
  • f. de bescherming en instandhouding van geomorfologische waarden.

13.2 Bouwregels

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken die ten dienste staan van deze bestemming, waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

13.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde is maximaal 2 m.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing van het bepaalde in 13.2.1 verlenen en toestaan dat gebouwen worden gebouwd, mits:

  • a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 30 m²;
  • b. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  • c. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Natuur zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
13.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 13.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
13.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 13.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van de in 13.1 genoemde doeleinden;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de watersystemen/waterbergingsgebieden;
  • c. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betreffende bevoegde en daartoe aangewezen instantie.

Artikel 14 Natuur - Oevers en water

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur - Oevers en water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden;
  • b. watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen en waterbergingsgebieden;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals water, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen;
  • d. de bescherming en instandhouding van geomorfologische waarden.

14.2 Bouwregels

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken die ten dienste staan van deze bestemming, waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

14.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde is maximaal 2 m.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 14.2.1 verlenen en toestaan dat gebouwen worden gebouwd, mits:

  • a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 30 m²;
  • b. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  • c. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Natuur - Oevers en water zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
14.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 14.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
14.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 14.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van de in 14.1 genoemde doeleinden;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de watersystemen/waterbergingsgebieden;
  • c. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betreffende bevoegde en daartoe aangewezen instantie.

Artikel 15 Recreatie - Dagrecreatie

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. dagrecreatie;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'manege': voor een manege;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin': voor een volkstuinencomplex;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - midgetgolfbaan': voor een midgetgolfbaan met ondergeschikte horecavoorzieningen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - paardrijschool': voor een paardrijschool;
  • f. bijbehorende voorzieningen.

15.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

15.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. De bouwhoogte mag maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte bedragen;
  • c. De goothoogte mag maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goothoogte bedragen;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder a. zijn buiten het bouwvlak tuinhuisjes toegestaan ten behoeve van volkstuinen, met een maximum vloeroppervlakte van 10 m2 per tuinhuisje;
  • e. op de gronden met de aanduiding 'bedrijfswoning' mag 1 bedrijfswoning worden gebouwd;
  • f. de inhoud van een bedrijfswoning mag ten hoogste 600 m3 bedragen, met dien verstande dat indien ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan de inhoud van een woning meer bedraagt dan 600 m3, geldt voor de betrokken woning die inhoud als de maximaal toelaatbare;
  • g. de goothoogte van een bedrijfswoning mag ten hoogste 4.5 m en de bouwhoogte ten hoogste 8 m bedragen;
  • h. het gezamenlijk grondoppervlak van de bij een bedrijfswoning behorende bijgebouwen mag ten hoogste 50 m2 bedragen;
  • i. de goot- respectievelijk bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag ten hoogste 3m/6m bedragen;
  • j. de goothoogte van een aangebouwd bijgebouw mag ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning bedragen.
15.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw mag maximaal 1 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw mag maximaal 2 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van pergola's achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw mag maximaal 2,5 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag maximaal 5 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2 m bedragen;

Artikel 16 Recreatie - Jachthaven

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Jachthaven' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. jachthaven, ten hoogste 220 ligplaatsen;
  • b. botenloodsen, met drie geïntegreerde verblijfsrecreatieve groepsaccommodaties en een maximum oppervlakte van 3.970 m2;
  • c. havenkantoor met bar en restaurant uit ten hoogste horeca-categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten, met dien verstande dat de oppervlakte van de horecavoorzieningen ten hoogste 310 m2 bedraagt;
  • d. ondergeschikte detailhandel ten behoeve van verkoop van producten gelieerd aan een jachthaven;
  • e. een kampeerveld voor ten hoogste 16 kampeermiddelen, waarvan maximaal 2 trekkershutten;
  • f. water ten behoeve van de wateraanvoer- en afvoer;
  • g. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, water, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en verhardingen.

16.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen mag maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte bedragen;
  • c. de goothoogte van gebouwen mag maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goothoogte bedragen;
  • d. de goothoogte van een trekkershut bedraagt ten hoogste 3 m;
  • e. de maximale oppervlakte van een trekkershut bedraagt ten hoogste 15 m2.
  • f. de totale oppervlakte van bedrijfsgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum oppervlak (m)' aangegeven bebouwingsoppervlak van het perceel;
  • g. in afwijking van bepaalde in dit lid onder a mogen overdekte barbecuevoorzieningen en toiletgebouwen bij parkeerterreinen ook buiten het bouwvlak worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
    • 1. het oppervlakte aan overdekte barbecuevoorzieningen ten hoogste 25 m2 bedraagt;
    • 2. het oppervlakte aan toiletgebouwen bij parkeerterreinen ten hoogste 32 m2 bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte ten hoogste 4 m bedraagt.
  • h. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  • i. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde en overkappingen, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

 

Artikel 17 Recreatie - Verblijfsrecreatie

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein': voor een kampeerterrein;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning': voor een recreatiewoning;
  • c. 1 bedrijfswoning;
  • d. voorzieningen, met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

17.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

17.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte mag 6 m bedragen;
  • c. de goothoogte mag maximaal 3 m bedragen;
  • d. in uitzondering op het bepaalde in b en c mag de goot- respectievelijk bouwhoogte van de bedrijfswoning maximaal 6/10 m bedragen;
  • e. in uitzondering op het bepaalde in b en c mag de goot- respectievelijk bouwhoogte van de recreatiewoning maximaal 3/5 m bedragen;
  • f. een was- en toiletgebouw ten dienste van het kampeerterrein mag een oppervlakte van niet meer dan 60 m2 hebben;
  • g. de bedrijfsgebouwen ten dienste van het kampeerterrein mogen een gezamenlijk oppervlakte van niet meer dan 400 m2 hebben;
  • h. er is ten hoogste 1 recreatiewoning toegestaan.
17.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen.
17.3 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de recreatiewoning permanent te bewonen.

 

Artikel 18 Tuin

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'dierenasiel' zijn tevens voorzieningen toegestaan ten behoeve van een dierenasiel zoals parkeervoorzieningen en uitloopgebieden;
  • c. boomgaarden.

18.2 Bouwregels
18.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. zwembaden en/of overkappingen mogen niet gebouwd worden;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag maximaal 1 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag maximaal 2 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van pergola's achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mag maximaal 2,5 m bedragen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'dierenasiel' bedraagt de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen ten hoogste 5 m;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' zijn bestaande bijgebouwen toegestaan, waarvan de omvang en hoogte maximaal de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan bestaande omvang en hoogte mag bedragen;
  • g. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag maximaal 5 m bedragen;
  • h. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2 m bedragen.

18.3 Afwijken van de bouwregels
18.3.1 Afwijken erkers

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 18.2.1 voor het bouwen van erkers bij de hoofdgebouwen van de op de aangrenzende gronden gelegen woningen, mits:

  • a. de horizontale diepte maximaal 1,5 m bedraagt;
  • b. het oppervlakte maximaal 6 m² bedraagt;
  • c. de diepte van de overblijvende, niet met gebouwen bebouwde gronden minimaal 2 m bedraagt;
  • d. voor zover de erker wordt gebouwd tegen een gevel van het hoofdgebouw de breedte maximaal 2/3 van de breedte van die gevel bedraagt;
  • e. de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 m.
18.3.2 Afwijken aan- of uitbouwen, bijgebouwen en/of overkappingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 18.2.1 voor het bouwen van aan- of uitbouwen, bijgebouwen en/of overkappingen behorend bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, mits:

  • a. de goothoogte maximaal 3 m bedraagt dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, indien meer dan 3 m, + 0,25 m;
  • b. de bouwhoogte maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw - 2 m bedraagt, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 4,5 m;
  • c. de diepte van de overblijvende, niet met gebouwen bebouwde gronden minimaal 2 m bedraagt.
18.3.3 Voorwaarden afwijken

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 18.3.1 en lid 18.3.2 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
  • c. parkeerplaatsen op eigen terrein, dan wel het gebruik hiervan, hiermee niet komen te vervallen.

 

Artikel 19 Verkeer

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten, wandel- en fietspaden met een functie gericht op zowel verblijf als op de afwikkeling van het verkeer;
  • b. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  • c. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': het behoud en bescherming van de daar aanwezige cultuurhistorische waarden;
  • e. nutsvoorzieningen.

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

19.2 Bouwregels
19.2.1 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte mag maximaal 15 m² bedragen;
  • b. de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen.
19.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag maximaal 3,5 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten mag maximaal 9 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag maximaal 5 m bedragen.

 

Artikel 20 Verkeer - Railverkeer

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. trambaan en de daarbij behorende voorzieningen waaronder begrepen (tram)haltes, fietsenstallingvoorzieningen en nutsvoorzieningen;
  • b. ter plaatse waar de bestemming andere bestemmingen kruist bovendien voor wegen, paden en bruggen;
  • c. bermen, waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen.

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

20.2 Bouwregels
20.2.1 Gebouwen

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

20.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag maximaal 3,5 m bedragen;
  • b. het oppervlak mag maximaal 10 m² bedragen per bouwwerk, een gebouw zijnde.

 

Artikel 21 Water

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  • b. extensief recreatief medegebruik;
  • c. met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.

21.2 Bouwregels
21.2.1 Gebouwen

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

21.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bruggen en viaducten mag maximaal 8 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 4 m bedragen. Indien de bestaande bouwhoogte meer bedraagt dan de toegestane bouwhoogte, dan geldt deze bestaande bouwhoogte als de maximaal toegestane bouwhoogte.

21.3 Specifieke gebruiksregels
  • a. het is verboden gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - bodembewerking' te scheuren of te frezen.

 

Artikel 22 Water - Rivier

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - Rivier' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de waterhuishouding en waterberging;
  • b. natuurlijke afvoer van het water van de Hollandsche IJssel;
  • c. rivierbedding en de bijbehorende oevers;
  • d. verkeer te water en de watersport met bijbehorende voorzieningen.

22.2 Bouwregels
22.2.1 Algemeen

Op de voor Water - Rivier bestemde gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd zoals duikers en oeververbindingen met een maximale bouwhoogte van 5 m.

22.2.2 Vlonders en aanlegsteigers

Voor het bouwen van vlonders en aanlegsteigers gelden de volgende regels:

  • a. Er zijn slechts vlonders en aanlegsteigers toelaatbaar indien deze het waterbergend vermogen van de betreffende watergang niet of nauwelijks verminderen;
  • b. De vlonders en aanlegsteigers mogen slechts gebouwd worden aansluitend aan gronden met de bestemming 'Wonen' en/of de bestemming 'Verkeer'.
  • c. Voor het bouwen dient eveneens een vergunning verkregen te zijn bij Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.

 

Artikel 23 Wonen

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het bestaande aantal woningen;
  • b. niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • c. parkeren op eigen erf;
  • d. een paardenhouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
  • e. een hoveniersbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'hovenier';
  • f. een dierenasiel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dierenasiel';
  • g. opslag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': het behoud en bescherming van de daar aanwezige cultuurhistorische waarden;
  • i. hobbymatige agrarische activiteiten;
  • j. met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.

23.2 Bouwregels
23.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. per bouwvlak is ten hoogste één woning toegestaan, met dien verstande dat indien de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is opgenomen, dat aantal aangegeven woningen als maximum geldt;
  • c. de goothoogte mag maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goothoogte bedragen; Indien geen goothoogte is aangegeven dan is de bestaande goothoogte de maximale goothoogte;
  • d. de bouwhoogte mag maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte bedragen. Indien geen bouwhoogte is aangegeven dan is de bestaande bouwhoogte de maximale bouwhoogte;
  • e. de inhoud van een woning mag maximaal 800 m³ bedragen, tenzij met de aanduiding 'maximum volume (m3)' een andere inhoud van een woning is aangegeven.
23.2.2 Aan- en bijgebouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de breedte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen of aangebouwde overkappingen aan de achtergevel van het hoofdgebouw mag maximaal de breedte van de achtergevel van het hoofdgebouw bedragen;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen op het zij- en achtererf achter de voorgevelrooilijn mag bij woningen maximaal 50 m² bedragen, tenzij met de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' een andere oppervlakte voor bijgebouwen is aangegeven;
  • d. het zij- en achtererf mag niet voor meer dan 50% worden bebouwd;
  • e. de goothoogte mag maximaal 3 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte mag maximaal 6 m bedragen.
23.2.3 Kelders

Kelders mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd, waarbij de verticale diepte maximaal 3 m mag bedragen, het bepaalde in lid 23.2.2 sub a t/m f is van overeenkomstige toepassing.

23.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag maximaal 2 m bedragen, van overige erf- en terreinafscheidingen mag de bouwhoogte maximaal 1 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen.

23.3 Afwijken van de bouwregels
23.3.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 23.2.2 onder c voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen met maximaal 20 m², uitsluitend in verband met het gebruik van voornoemde bouwwerken als afhankelijke woonruimte, mits een dergelijk gebruik noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
  • a. lid 23.2.2 onder c voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot maximaal 200 m², indien meer dan 100 m² aan bijgebouwen aanwezig is, waarbij het volgende in acht wordt genomen:
    • 1. maximaal 50% van de oppervlakte groter dan 100 m² mag worden herbouwd, indien ten minste dezelfde oppervlakte wordt geamoveerd;
    • 2. deze vrijstelling wordt niet verleend voor bijgebouwen die zijn aangewezen als rijks- dan wel gemeentelijk monument;
    • 3. de totale oppervlakte aan bebouwing mag niet meer bedragen dan 60% van de oppervlakte van het bouwvlak.
  • b. lid 23.2 voor een grotere maximale inhoudsmaat van woningen indien het een woning betreft die onderdeel uitmaakt van een veel groter hoofdgebouw en de afmetingen van dit hoofdgebouw in geen enkel opzicht worden uitgebreid.

23.4 Specifieke gebruiksregels
23.4.1 Niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Binnen deze bestemming is gebruik van een deel van de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van een niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

23.5 Afwijken van de gebruiksregels
23.5.1 Afwijken publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 23.1, teneinde binnen een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen de uitoefening van een publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis toe te staan. Hiervoor dient aan de volgende criteria de worden voldaan:

  • a. maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, mag worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat dit nooit meer mag bedragen dan 60 m²;
  • b. degene die de activiteit in de woning of het daarbij behorende bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • c. het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en de parkeersituatie ter plaatse;
  • d. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de woonomgeving;
  • e. er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit, met een maximum van 15% van de omzet;
  • f. aan huis verbonden activiteiten die vallen onder categorie A van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging zijn toegestaan, voor zover ze voldoen aan de hiervoor genoemde criteria.
  • g. de totale bebouwde oppervlakte voor niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps of bedrijfsactiviteit:, publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis: en niet-agrarische nevenactiviteiten dat wordt toegestaan op grond van artikel 23.4.1, 23.5.1, 23.5.2 mag niet meer bedragen dan 60 m2.

23.5.2 Afwijking ten behoeve van Bed & Breakfast en theeschenkerij
a Bed & Breakfast

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 23.1 voor het realiseren van een bed&breakfast: voorziening bij burgerwoningen met dien verstande dat:

b Theeschenkerij

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 23.1 voor het realiseren van een theeschenkerij bij burgerwoningen met dien verstande dat:

  • 1. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
  • 2. de theeschenkerij door de bewoner wordt uitgeoefend;
  • 3. het toegestane aantal woningen niet mag worden uitgebreid;
  • 4. nieuwbouw of vergroting van het bestaand bebouwd oppervlak niet is toegestaan;
  • 5. het bebouwde oppervlak voor een 'theeschenkerij' ten hoogste 60 m² bedraagt;
  • 6. een terras is toegestaan 2 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw, mits het terras functioneel is verbonden met de theeschenkerij en landschappelijk wordt ingepast;
  • 7. de oppervlakte van een terras ten hoogste 40 m² bedraagt;
  • 8. het oprichten van bouwwerken geen gebouwen zijnde, voor reclameborden en/of neonreclame is niet toegestaan. Hetzelfde geldt voor lichtmasten en lichtbakken;
  • 9. op het eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
  • 10. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • 11. speelvoorzieningen zijn toegestaan, met een maximale bouwhoogte van ten hoogste 2,5 m en een maximale oppervlakte van 10 m2;
  • 12. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • 13. er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dat wil zeggen dat de afstand van de theeschenkerij inclusief de bijbehorende voorzieningen, zoals terras, tot woningen van derden ten minste 10 meter bedraagt en ten minste 30 meter indien er op grond van de VNG publicatie geen sprake is van 'gemengd gebied';
  • 14. de totale bebouwde oppervlakte voor niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps of bedrijfsactiviteit:, publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:, niet-agrarische nevenactiviteiten dat wordt toegestaan op grond van artikel 23.4.1, 23.5.1, 23.5.2 mag niet meer bedragen dan 60 m2.
23.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
23.6.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning voor het slopen de beeldbepalende panden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' geheel of gedeeltelijk te slopen.

23.6.2 Toelaatbaarheid
  • a. een vergunning als bedoeld in lid 23.6.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door de uitvoering van de sloopwerkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke waarden van een bouwwerk en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen;
  • b. alvorens te besluiten over de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het slopen wint het bevoegd gezag advies in van de gemeentelijke monumentencommissie.
23.6.3 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning voor het slopen als bedoeld in lid 23.6.1 is niet vereist voor:

  • a. sloopwerkzaamheden, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. sloopwerkzaamheden, welke worden uitgevoerd in overeenstemming met een vergunning krachtens de Monumentenwet 1988;
  • c. sloopwerkzaamheden, welke onderdeel uitmaken van een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  • d. sloopwerkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.

 

Artikel 24 Zender

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Zender' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een radio- en televisiezender;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, parkeer- en nutsvoorzieningen.

24.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. de zendmast mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. op de gronden zonder bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van de zendmast bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 25 Leiding - Brandstof

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de aanleg en instandhouding van een brandstoftransportleiding alsmede secundair voor de andere op deze gronden liggende bestemmingen, voor zover zij met de bestemming Leiding – Brandstof samenvallen.

25.2 Bouwregels

Binnen de bestemming mogen geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht.

25.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 25.2 voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en gebouwen ten dienste van de voor deze gronden geldende hoofd- en/of dubbelbestemming, met dien verstande dat:

  • a. er geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen als bedoeld in 25.2;
  • b. er vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder.

25.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning aanleg werken de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren binnen de gronden als bedoeld in 25.1;

  • a. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
  • b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • c. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • d. diepploegen;
  • e. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  • f. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • g. het permanent opslaan van goederen waaronder begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • h. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van waterlopen;
  • i. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.

Artikel 26 Leiding - Gas

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de aanleg, het onderhoud en instandhouding van ondergrondse leidingen voor riooltransport. De hartlijn van de leiding voor riooltransport is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas'.

26.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in lid 26.1 bedoeld, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 3 m;
  • b. Ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

26.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 26.2 ten behoeve van bouwwerken die zijn toegestaan ingevolge de ter plaatse aangewezen bestemming, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de leidingen en nutsvoorzieningen, daartoe wordt vooraf advies ingewonnen van de leidingbeheerder of diens opvolger.

26.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
26.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden op de in lid 26.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
26.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 26.4.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 26.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • d. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning.
26.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. Een omgevingsvergunning wordt verleend, voor zover het leidingbelang door de werken of werkzaamheden niet onevenredig wordt geschaad;
  • b. Een omgevingsvergunning wordt pas verleend, nadat schriftelijk advies is gevraagd bij de leidingbeheerder.

Artikel 27 Leiding - Riool

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de aanleg, het onderhoud en instandhouding van ondergrondse leidingen voor riooltransport. De hartlijn van de leiding voor riooltransport is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - riool'.

27.2 Bouwregels
  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in lid 27.1 bedoeld, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

27.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 27.2 ten behoeve van bouwwerken die zijn toegestaan ingevolge de ter plaatse aangewezen bestemming, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de leidingen en nutsvoorzieningen, daartoe wordt vooraf advies ingewonnen van de leidingbeheerder of diens opvolger.

27.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
27.4.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden op de in lid 27.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

27.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 27.4.1 is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 27.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • d. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning.
27.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. Een omgevingsvergunning wordt verleend, voor zover het leidingbelang door de werken of werkzaamheden niet onevenredig wordt geschaad;
  • b. Een omgevingsvergunning wordt pas verleend, nadat schriftelijk advies is gevraagd bij de leidingbeheerder.

 

Artikel 28 Waarde - Archeologie - 1

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de bescherming en instandhouding van een rijksmonument, alsmede secundair voor de andere op deze gronden liggende bestemmingen.

28.2 Bouwregels

Op de tot Waarde - Archeologie - 1 bestemde gronden mogen slechts worden gebouwd bouwwerken krachtens de in 28.1 genoemde bestemmingen, mits de belangen van het rijksmonument zich daartegen niet verzetten.

28.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om of in de gronden, die op de plankaart zijn aangewezen voor Waarde - Archeologie - 1, zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
    • 1. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 0 cm;
    • 2. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
    • 3. verlagen of verhogen van het waterpeil;
    • 4. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    • 5. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 6. het aanbrengen of verwijderen van diepgewortelde beplantingen.
  • b. Het verbod als bedoeld in 28.3 onder a is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning aanleg werken of een ontgrondingvergunning.

Artikel 29 Waarde - Archeologie - 3

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de bescherming en instandhouding van archeologische waarden, alsmede secundair voor de andere op deze gronden liggende bestemmingen.

29.2 Bouwregels

Op de gronden, gelegen buiten de aangegeven bouwvlakken, die bestemd zijn als 'Waarde - Archeologie - 3' mogen slechts worden gebouwd bouwwerken krachtens de in 29.1 genoemde bestemmingen, mits de archeologische belangen zich daartegen niet verzetten.

29.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden om of in de gronden, die op de plankaart zijn aangewezen voor Waarde - Archeologie - 3 en gelegen buiten de aangegeven bouwvlakken, zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
    • 1. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 cm;
    • 2. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
    • 3. verlagen of verhogen van het waterpeil;
    • 4. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    • 5. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 6. het aanbrengen of verwijderen van diepgewortelde beplantingen.
  • b. Het verbod als bedoeld in 29.3 onder a is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
    • 1. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m2;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning aanleg werken of een ontgrondingvergunning, of;
    • 4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  • c. De aanvrager van een omgevingsvergunning aanleg werken als bedoeld in lid 29.3, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, is vastgesteld.
  • d. Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning aanleg werken indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in 29.3 onder c genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van een omgevingsvergunning aanleg werken verbonden regels.
  • e. Het bevoegd gezag kan de volgende regels aan de omgevingsvergunning aanleg werken verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • f. Indien het bepaalde in 29.3 onder e.3 van toepassing is, wordt in de regels geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

29.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de op de plankaart als terrein van hoge archeologische waarde aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de plankaart te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat terplaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn op zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.

Artikel 30 Waarde - Ecologie

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor :

  • a. de instandhouding en ontwikkeling van de ecologische verbindingszone;
  • b. de instandhouding en/of ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel aan deze gronden eigen landschaps- en natuurlijke waarden;
  • c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals water, paden en nutsvoorzieningen.

30.2 Bouwregels

Op de voor Waarde - Ecologie aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, ingevolge dit plan toegestane bouwwerken slechts worden opgericht indien en voor zover de belangen van de ecologische verbindingszone en de ter plaatse voorkomende dan wel aan deze gronden eigen landschaps- en natuurwaarden dit toestaan.

30.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het waarborgen van de landschappelijke, ecologische en natuurlijke kwaliteit ter plaatse;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

30.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van meststoffen en/of bestrijdingsmiddelen ten gevolge waarvan een onevenredige aantasting van de natuurwaarden plaatsvindt;
  • b. de nieuwvestiging van agrarische functies of teelten die voor de bedrijfsvoering (al dan niet deels) afhankelijk zijn van het gebruik van meststoffen en/of bestrijdingsmiddelen als bedoeld in 30.4 onder a;

Alsmede het gebruiken en laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken op een wijze die:

  • c. de instandhouding en/of ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel aan deze gronden eigen natuur-, ecologische- en landschappelijke waarden aantast of negatief kan beïnvloeden.

30.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    • 2. het aanleggen of verharden van paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 3. het scheuren of frezen van grasland;
    • 4. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
    • 5. het vellen of rooien van houtgewassen;
    • 6. het beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;
    • 7. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, dammen, kaden, dijken en taluds;
    • 8. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  • b. Het verbod als bedoeld in lid 30.5 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    • 1. betrekking hebben op normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 4. uitgevoerd worden in het kader van de landinrichting.
  • c. De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 30.5 zijn slechts toelaatbaar, indien:
    • 1. de landschappelijke en natuurwaarden van de in lid 30.1 bedoelde gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
    • 2. de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
    • 3. het dempen van sloten er niet toe leidt dat kavels ontstaan met een breedte van meer dan 75 m;
    • 4. het aanbrengen van de in lid 5, onder h, genoemde leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur - gelet op de waarde van het natuurgebied - van geringe betekenis moet worden geacht;
    • 5. bij het scheuren of frezen van grasland een afstand van 1 m uit de slootkant wordt aangehouden.

Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een ecologisch adviseur.

Artikel 31 Waterstaat - Waterkering

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de aanleg en instandhouding van een waterkering, de waterbeheersing en waterlopen, alsmede secundair voor de andere op deze gronden liggende bestemmingen, voor zover zij met de bestemming waterstaatsdoeleinden secundaire waterkering (dubbelbestemming) samenvallen.

31.2 Bouwregels

Op de tot Waterstaat - Waterkering bestemde gronden mogen slechts worden gebouwd bouwwerken krachtens de in lid 31.1 genoemde bestemmingen, mits de belangen van de waterkering zich daartegen niet verzetten, alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de waterkerende functie van deze gronden. Bouwen binnen de kernzone van de waterkering is niet toegestaan.

31.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden binnen de bestemming zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning aanleg werken van het bevoegd gezag de navolgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde, uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 10 m2;
  • b. het meer dan 0,5 m ophogen af afgraven van gronden, het egaliseren van gronden, anders dan noodzakelijk is in verband met het normale gebruik van de gronden;
  • c. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende installaties of apparatuur;
  • d. het dempen of verleggen van waterlopen.

Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 32 Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 33 Algemene bouwregels

33.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag - tenzij in Hoofdstuk 2 van deze regels anders is bepaald - niet meer bedragen dan:

  • a. van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevel van hoofdgebouwen en de openbare weg 1 m;
  • b. van erf- en terreinafscheidingen elders 2 m;
  • c. van overkappingen 3 m;
  • d. van overig straatmeubilair 6 m;
  • e. van antennes 5 m;
  • f. van tuinmeubilair 2 m;
  • g. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m.
33.2 Afstand woningen en agrarische bedrijvigheid
  • a. De afstand tussen woningen en de grens van bouwvlakken met een agrarische bedrijfsbestemming, waarop grondgebonden veehouderij dan wel intensieve veehouderij toelaatbaar is ingevolge Hoofdstuk 2, mag niet minder bedragen dan de afstand zoals aanwezig op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  • b. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde onder a. voorzover zulks - uit een oogpunt van milieuwetgeving - geen nadelige invloed heeft voor het op het bouwvlak gevestigde agrarisch bedrijf.

Artikel 34 Algemene gebruiksregels

34.1 Algemeen

Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. het gebruik van gronden en wateren als permanente ligplaats voor woonboten of (woon-)schepen;
  • d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

34.2 Beroeps- en bedrijfsactiviteiten aan huis

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval niet verstaan:

het gebruik van gedeelten van bedrijfswoningen (anders dan met de bestemming "Wonen") voor aan-huis-verbonden beroepen en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten mits:

  • a. de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
  • b. het vloeroppervlak in gebruik voor kantoor- en/of praktijkruimte of de bedrijfsmatige activiteit ten hoogste 60 m² bedraagt;
  • c. ten behoeve van de kantoor- en/of praktijkruimte of de bedrijfsmatige activiteit wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  • d. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • e. geen horeca of detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • f. het beroep of de activiteit door de bewoner wordt uitgeoefend.

34.3 Nevenfuncties
34.3.1 tabel 1: nevenfuncties

In relatie tot de bestemmingen en bouwmogelijkheden is in de navolgende tabel aangegeven welke (bedrijfsmatige) nevenfuncties op bouwvlakken passend/toelaatbaar zijn, met inachtneming van de daarbij behorende regels.

Tabel 1

Nevenfunctie
 
Ter plaatse van agrarische bouwvlakken   Ter plaatse van de bouwvlakken met de bestemming Bedrijf   Ter plaatse van de overige bouwvlakken  
agrarische activiteiten bij wijze van hobby/wonen   O   O   indien aangeduid  
agrarische loonbedrijven in de categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten   O   O   N  
veehandelsbedrijven/africhtingsbedrijven voor paarden   O   O   N  
hoveniersbedrijven   O   O   N  
opslag/ stalling in de categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten   O   O   N  
verkoop eigen producten   O   N   N  
zorgboerderij   O   N   N  
paardrijactiviteiten   O   N   N  
kleinschalig kamperen   O   N   N  
verhuur fietsen/kano's   O   N   N  
dierenpension voor kleine huisdieren   A   N   N  
overige bedrijven in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zonder maatgevend milieuaspect verkeer   N   O   N  
overige bedrijven in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten met maatgevend milieuaspect verkeer   N   A   N  
kleinschalig kamperen   O   N   N  
verhuur fietsen/kano's   O   N   N  

O: toelaatbaar bij wijze van medebestemming

N: niet toelaatbaar

A: toelaatbaar na afwijking

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van de categorieën nevenfuncties zoals genoemd in tabel 1 teneinde nevenfuncties toe te laten die naar aard, omvang en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de nevenfuncties uit tabel 1.

34.3.2 Overige niet-agrarische nevenfuncties

Onder Overige niet-agrarische nevenfuncties worden begrepen:

  • 1. boerengolf;
  • 2. poldersport;
  • 3. bed&breakfast
  • 4. kampeerboerderij
  • 5. theeschenkerij
  • 6. tentoonstellingsruite/museum
  • 7. atelier

Voor deze Overige niet-agrarische nevenfuncties geldt het bepaalde, zoals opgenomen in Beleidsnotitie buitengebied IJsselstein behorende bij deze regels.

34.3.3 regels bij artikel 34.3.1 en 34.3.2

Algemeen

De volgende algemene criteria zijn voor alle nevenactiviteiten van toepassing:

  • a. De maximale oppervlaktemaat voor agrarische nevenfuncties is 400 m². Deze oppervlaktemaat kan zowel bebouwde als onbebouwde gronden omvatten die gebruikt worden voor de (diverse) nevenfuncties;
  • b. De nevenfuncties mogen geen negatieve (milieu) gevolgen hebben voor omringende agrarische bedrijven en burgerwoningen. Omringende agrarische bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering beperkt worden door de nevenfunctie(s) van een ander agrarisch bedrijf of een nevenfunctie bij een woonbestemming of niet-agrarische bedrijfsbestemming;
  • c. De realisatie van de nevenfunctie mag niet leiden tot een onevenredige toename van het gemotoriseerd verkeer;
  • d. Er moet voldaan worden aan alle overige relevante wet- en regelgeving.

Bed&breakfast als niet-agrarische bedrijfsactiviteit

Bed & Breakfast is een aan de agrarische functie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt. Onder een Bed & Breakfast voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.

Aan de volgende voorwaarden dient te worden voldaan:

  • a. de regels voor bedrijf aan huis, zoals opgenomen in lid 34.2 is onverminderd van toepassing op een bed&breakfast als niet-agrarische bedrijfsactiviteit;
  • b. Het toegestane aantal woningen mag niet worden uitgebreid;
  • c. Een bed & breakfast voorziening is toegestaan als nevenfunctie bij een agrarische hoofdfunctie;
  • d. Voor de nevenfunctie mag van het oppervlak, zoals opgenomen, maximaal 75 m² vloeroppervlak van voormalige agrarische bebouwing worden gebruikt. Nieuwbouw of vergroting van het bestaand bebouwd oppervlak is niet toegestaan;
  • e. Het maximaal aantal bedden ten dienste van een bed & breakfast is 4 tot 6;
  • f. Een bed & breakfast voorziening mag niet als zelfstandige wooneenheid functioneren;
  • g. Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor lichtmasten en lichtbakken is niet toegestaan;
  • h. Er dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  • i. Speelvoorzieningen zijn toegestaan;
  • j. De maximale bouwhoogte van speelvoorzieningen is 2,50 meter.

Theeschenkerij als niet-agrarische nevenactiviteit.

Een theeschenkerij is een bij een agrarisch bedrijf behorende gelegenheid waar thee en andere niet-alcoholische dranken geschonken worden en waar streekgebonden of producten van het eigen bedrijf verstrekt worden. Aan de volgende voorwaarden dient te worden voldaan:

  • a. de regels voor bedrijf aan huis, zoals opgenomen in lid 34.2 is onverminderd van toepassing op een theeschenkerij;
  • b. Het toegestane aantal woningen mag niet worden uitgebreid;
  • c. Een theeschenkerij is toegestaan als nevenfunctie bij een agrarische hoofdfunctie;
  • d. Voor de nevenfunctie mag van het oppervlak, zoals opgenomen, maximaal 75  m² vloeroppervlak van voormalige agrarische bebouwing worden gebruikt. Nieuwbouw of vergroting van het bestaand bebouwd oppervlak is niet toegestaan;
  • e. Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor lichtmasten en lichtbakken is niet toegestaan;
  • f. Er dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  • g. Speelvoorzieningen zijn toegestaan;
  • h. De maximale bouwhoogte van speelvoorzieningen is 2,5 meter.

Kinderopvang

De kinderdagopvang dient een ondergeschikte nevenactiviteit te zijn bij een volwaardig agrarisch bedrijf. Aan de volgende voorwaarden dient te worden voldaan:

  • a. De kinderopvang wordt gerealiseerd in een voormalig agrarisch gebouw, nieuwbouw of vergroting van het bestaand bebouwd oppervlak is niet toegestaan;
  • b. Er dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, voor zowel de werknemers als voor de ouders die hun kinderen brengen en halen;
  • c. De vestiging van een kinderdagopvang mag in geen geval de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven belemmeren. Bepalend hierbij zijn de normen uit de wet geurhinder veehouderij;
  • d. Voldoen aan de criteria uit de Wet kinderopvang.

34.4 Vervolgfuncties

In tabel 2: vervolgfuncties is aangegeven welke niet-agrarische vervolgfuncties passend/toelaatbaar zijn met inachtneming van de daarbijbehorende regels.

34.4.1 tabel 2: vervolgfuncties

Tabel 2

Vervolgfunctie   Ter plaatse van agrarische bouwvlakken   Ter plaatse van de bouwvlakken binnen de bestemming Wonen   Ter plaatse van de bouwvlakken binnen de bestemming Bedrijf   Ter plaatse van overige bouwvlakken  
wonen/hobbyboer   W   O   W   indien aangeduid  
agrarische loonbedrijven in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten   W   N     N  
veehandelsbedrijven/africhtingsbedrijven voor paarden   W   N   W   N  
overige bedrijven in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten met maatgevend milieuaspect verkeer   N   N   W   N  
hoveniersbedrijven   N   N   W   N  
opslag/stalling in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten inclusief hobbymatig stallen en repareren van auto's   W   N   W   N  
diensten ten behoeve van beheer openbare ruimte   A   N   N   N  
kampeerboerderijen   A   N   N   N  
sociale, medische en paramedische instellingen   zie tabel 1   N   zie tabel 1   N  
expositieruimten/ateliers   zie tabel 1   N   zie tabel 1   N  

O: toelaatbaar bij wijze van medebestemming

N: niet toelaatbaar

A: toelaatbaar na afwijking

W: toelaatbaar na wijziging

34.4.2 regels bij tabel 2

Afwijking dan wel wijziging is mogelijk met inachtneming van het volgende:

  • a. de belangen van landschap, natuur en cultuurhistorie;
  • b. de wenselijkheid van zinvol gebruik van gebouwen en onbebouwde gronden, ook ter versteviging van het economisch draagvlak in het plangebied;
  • c. de belangen van de agrarische bedrijven, in die zin dat uitdrukkelijk moet worden nagegaan of de vervolgfuncties - uit oogpunt van milieuwetgeving - geen nadelige invloed hebben op de reeds in het plangebied gevestigde agrarische bedrijven.

Agrarische loonbedrijven als vervolgfunctie

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning ter afwijking verlenen van de bepaling in tabel 2 dat alleen agrarische loonbedrijven in categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan teneinde agrarische loonbedrijven toe te laten die voorkomen in categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten indien hierdoor geen onevenredige milieuhinder plaatsvindt.

Reclame-uitingen en parkeren en laad- en losgelegenheid, opslag en handhaving woonfunctie

  • a. Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor lichtmasten en lichtbakken is niet toegestaan;
  • b. Opslag of stalling in de open lucht is niet toegestaan;
  • c. Bij een vervolgfunctie dient de woonfunctie te worden gehandhaafd.

Africhtingsbedrijf voor paarden / paardrijactiviteiten

  • a. De maximale omvang van een buitenrijbaan bedraagt 20.00 x 40.00 m;
  • b. Het aantal bedraagt niet meer dan één per bouwvlak;
  • c. Een overdekte rijbaan of paardrijhal is niet toegestaan.

Verkeerssituatie

De hier bedoelde functies zijn alleen toegestaan op bouwvlakken aan wegen die goed ontsloten zijn; met betrekking tot de overige bouwvlakken kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning ter afwijking verlenen, indien de ontsluiting - gelet op de aard en de omvang van het gebruik, de gesteldheid van de weg en de verkeerssituatie - voldoende moet worden geacht.

Artikel 35 Algemene aanduidingsregels

35.1 Archeologisch waardevol gebied - 1
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'Archeologisch waardevol gebied - 1' zijn de betreffende gronden tevens bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings-)waarden;
  • b. het is verboden om of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning aanleg werken en werkzaamheden de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
    • 1. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 cm;
    • 2. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
    • 3. verlagen of verhogen van het waterpeil;
    • 4. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    • 5. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 6. het aanbrengen of verwijderen van diepgewortelde beplantingen.
  • c. het verbod als bedoeld onder b is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
    • 1. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2500 m2;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning; of,
    • 4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
    • 5. als binnen een bouwvlak reeds bebouwing aanwezig is of als uitbreiding van een bouwvlak aan de achterzijde (vanaf de weg gezien) plaatsvindt.
  • d. de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld onder b die betrekking heeft op gronden, met de betreffende aanduiding, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, is vastgesteld;
  • e. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld onder d genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van een omgevingsvergunning verbonden regels.
  • f. het bevoegd gezag kan de volgende regels aan de omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • g. Indien het bepaalde onder f sub 2 en 3 van toepassing is, wordt in de regels geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken;
  • h. burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de aanduiding geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien uit een archeologisch rapport blijkt dat zich in de gronden geen archeologische waarden bevinden.

35.2 Archeologisch waardevol gebied - 2
  • a. ter plaatse van de aanduiding Archeologisch waardevol gebied - 2' zijn de betreffende gronden tevens bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings-) waarden;
  • b. het is verboden om of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning aanleg werken en werkzaamheden de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
    • 1. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 200 cm;
    • 2. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
    • 3. verlagen of verhogen van het waterpeil;
    • 4. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    • 5. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 6. het aanbrengen of verwijderen van diepgewortelde beplantingen.
  • c. het verbod als bedoeld onder b is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
    • 1. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 2.500 m2;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning; of,
    • 4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
    • 5. als binnen een bouwvlak reeds bebouwing aanwezig is of als uitbreiding van een bouwvlak aan de achterzijde (vanaf de weg gezien) plaatsvindt.
  • d. de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld onder b die betrekking heeft op gronden, met de betreffende aanduiding, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, is vastgesteld;
  • e. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld onder d genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van een omgevingsvergunning verbonden regels.
  • f. het bevoegd gezag kan de volgende regels aan de omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • g. indien het bepaalde onder f sub 2 en 3 van toepassing is, wordt in de regels geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken;
  • h. burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de aanduiding geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien uit een archeologisch rapport blijkt dat zich in de gronden geen archeologische waarden bevinden.

35.3 Archeologisch waardevol gebied - 3
  • a. ter plaatse van de aanduiding Archeologisch waardevol gebied - 3' zijn de betreffende gronden tevens bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings-) waarden;
  • b. het is verboden om of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning aanleg werken en werkzaamheden de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
    • 1. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 cm;
    • 2. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
    • 3. verlagen of verhogen van het waterpeil;
    • 4. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    • 5. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 6. het aanbrengen of verwijderen van diepgewortelde beplantingen.
  • c. het verbod als bedoeld onder b is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
    • 1. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 10 ha;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning; of,
    • 4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
    • 5. als binnen een bouwvlak reeds bebouwing aanwezig is of als uitbreiding van een bouwvlak aan de achterzijde (vanaf de weg gezien) plaatsvindt.
  • d. de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld onder b die betrekking heeft op gronden, met de betreffende aanduiding, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, is vastgesteld;
  • e. het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld onder d genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van een omgevingsvergunning verbonden regels.
  • f. het bevoegd gezag kan de volgende regels aan de omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • g. indien het bepaalde onder f sub 2 en 3 van toepassing is, wordt in de regels geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken;
  • h. burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de aanduiding geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien uit een archeologisch rapport blijkt dat zich in de gronden geen archeologische waarden bevinden.

35.4 Cultuurhistorische waarden
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' zijn de betreffende gronden tevens bestemd voor het behoud van de aanwezige cultuurhistorische waarden van gebouwen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' kunnen burgemeester en wethouders, nadat de monumentencommissie is gehoord, nadere eisen stellen met betrekking tot de uitwendige hoofdvorm zoals deze wordt bepaald door goothoogte, nokrichting, dakvorm, dakhelling en gevelindeling teneinde te waarborgen dat de aan het pand eigen cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast, met dien verstande dat deze nadere eisen een doelmatige bedrijfsvoering niet onevenredig mogen belemmeren.

35.5 Evenemententerrein

Ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein' zijn de gronden medebestemd voor een evenemententerrein.

35.6 Vrijwaringszone - straalpad

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone – straalpad' mag de bouwhoogte van bouwwerken niet meer bedragen dan is aangeduid met de aanduiding 'hoogte (m)'.

35.7 Geluidzone - industrie

De ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

35.8 wetgevingszone - wijzigingsgebied 2

Burgemeester en wethouders zijn, op grond van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 2' te wijzigen naar de bestemming 'Natuur', waarbij de aanleg van bos, wandel- en fietspaden is toegestaan.

35.9 wetgevingszone - wijzigingsgebied 3

Burgemeester en wethouders zijn, op grond van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 3' te wijzigen naar de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie', waarbij de aanleg van bos, wande- en fietspaden is toegestaan en waarbinnen voorts maximaal 5 woningen mogen worden gerealiseerd, waarbij voldaan moet worden aan de bouwregels zoals die gelden voor bedrijfswoningen, namelijk:

  • a. de goot- en bouwhoogte van een woning bedraagt ten hoogste respectievelijk 6 m en 10 m;
  • b. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste respectievelijk 3 m en 6 m;
  • c. de inhoud van een woning bedraagt ten hoogste 800 m3;
  • d. de gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen en overkappingen behorende bij een woning bedraagt ten hoogste 50 m2.

35.10 Milieuzone - stiltegebied

Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - stiltegebied' zijn geen nieuwe ontwikkelingen toegelaten die het natuurlijk heersende geluidsniveau van 40 dB(A) structureel aantasten. Dit betekent in ieder geval dat onderstaande functies niet zijn toegestaan:

  • a. lawaaisporten;
  • b. nieuwvestiging van intensieve recreatie;
  • c. laagvliegbewegingen;
  • d. windmolens;
  • e. dierenpensions.

Een geluidsrapport dient te worden overlegd wanneer nieuwe functies zijn gepland binnen het stiltegebied.

Artikel 36 Algemene afwijkingsregels

36.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  • b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • c. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.

36.2 Voorwaarden afwijken

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 36.1 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 37 Algemene wijzigingsregels

37.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. De belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. Het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

37.2 Ruimte voor ruimte
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van bouwvlakken met de bestemmingen 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschap' en 'Agrarisch met waarden - Landschap en cultuur' te wijzigen in de bestemming 'Tuin' en 'Wonen', met dien verstande dat planwijziging uitsluitend wordt toegepast indien:
    • 1. de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse daadwerkelijk is beëindigd;
    • 2. het bouwperceel is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw;
    • 3. in voldoende mate is zeker gesteld dat alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en alle (verspreid liggende) kassen worden gesloopt;
    • 4. ten minste 1.000 m² (cultuurhistorisch niet waardevolle) bedrijfsbebouwing wordt gesloopt of ten minste 5.000 m² kassen wordt gesloopt; bedrijfsgebouwen en kassen waarvoor wel omgevingsvergunning aanwezig is, maar die nog niet zijn gerealiseerd, tellen hierbij niet mee;
    • 5. de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied en geen aantasting plaatsvindt van bestaande of te ontwikkelen bijzondere waarden (landschappelijke, natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische waarden) op het perceel of in de directe omgeving daarvan;
    • 6. de nieuwe woning gerealiseerd wordt op het voormalige agrarische bouwvlak en ter plaatse van de nieuw te realiseren woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat mogelijk is; hiervan is sprake als voldaan kan worden aan alle van toepassing zijnde wet- en regelgeving inzake wegverkeerslawaai, industrielawaai, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodemkwaliteit;
    • 7. de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van (agrarische) bedrijven in de omgeving niet onevenredig worden belemmerd;
    • 8. er dient in voldoende mate rekening gehouden te worden met aan te houden afstanden tot aan een agrarische bedrijfsbestemming, waarop grondgebonden veehouderij dan wel intensieve veehouderij toelaatbaar is, ingevolge de regels zoals opgenomen in Hoofdstuk 2.
  • b. Bij toepassing van de in dit lid onder a genoemde wijzigingsbevoegdheid worden de volgende regels in acht genomen:
    • 1. karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing mag niet worden gesloopt;
    • 2. per voormalig agrarisch bedrijfscomplex mag, indien alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en tussen de 1.000 m² en 2.500 m² wordt gesloopt, één woning worden teruggebouwd;
    • 3. per voormalig agrarisch bedrijfscomplex mag, indien alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en tussen de 2.500 m² en 4.000 m² wordt gesloopt, twee woningen worden teruggebouwd;
    • 4. per voormalig agrarisch bedrijfscomplex mag, indien alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en meer dan 4.000 m² wordt gesloopt, drie woningen worden teruggebouwd;
    • 5. Voor kassen geldt dat er 5.000 m2 aan bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt voor één woning; Afwijking van deze maatvoering is mogelijk mits dit leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit;
    • 6. de nieuwe woning wordt gesitueerd binnen de voormalige bouwkavel in samenhang met de te handhaven boerderij of bedrijfswoning en wordt landschappelijk goed ingepast, tenzij situering van de nieuwe woning op een andere locatie in het landelijk gebied leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit.
  • c. Een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de natuur- en landschapsdeskundige omtrent de vraag of voldaan wordt aan het gestelde in lid 37.2 onder a 5 en aan de milieudeskundige omtrent de vraag of aan het gestelde lid 37.2 onder a 6 en a 7 wordt voldaan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 38 Overgangsrecht

38.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%;
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

38.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

38.3 Persoonsgebonden overgangsrecht

Voor de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - persoonsgebonden overgangsrecht' geldt het volgende:

  • a. in afwijking van het bepaalde in artikel 38.2 sub d, geldt het bepaalde in artikel 38.2 sub a en b wel voor gebruik als bedrijfsmatige opslag. Dit gebruik mag worden voortgezet tot maximaal het met de aanduiding 'maximum oppervlakte (m)' aangegeven maximale oppervlakte, door diegene die het gebouw gebruiken als bedrijfsmatige opslag ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
  • b. Zodra het onder a bedoelde gebruik wordt beëindigd is gebruik als bedrijfsopslag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - persoonsgebonden overgangsrecht' niet meer toegestaan.

Artikel 39 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als regels van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied noord en zuid'