Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bestemmingsplan Voorstraat 30 - 32
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0351.Voorstraat3032-vg01
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
 
Lid 1.1 plan:
het bestemmingsplan Voorstraat 30-32 met identificatienummer NL.IMRO.0351.Voorstraat3032-vg01 van de gemeente Woudenberg;
 
Lid 1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
Lid 1.3 aan- en uitbouw:
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en in bouwkundig opzicht te onderscheiden is en ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
Lid 1.4 aan-huis-gebonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
Lid 1.5 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
Lid 1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
Lid 1.7 aangebouwd bijgebouw:
een aangebouwd gebouw dat niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
Lid 1.8 achtererf:
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevellijn van de woning of achter de denkbeeldige lijn van het verlengde daarvan;
 
Lid 1.9 afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
 
Lid 1.10 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
Lid 1.11 bebouwingspercentage:
de oppervlakte van gebouwen binnen het bouwvlak of, bij afwezigheid daarvan, het bestemmingsvlak, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat vlak;
 
Lid 1.12 bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
 
Lid 1.13 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen:
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
 
Lid 1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
Lid 1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
Lid 1.16 bevoegd gezag:
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
 
Lid 1.17 Bijgebouw:
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een vrijstaand gebouw dat niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
Lid 1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
 
Lid 1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
Lid 1.20 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van kelder- en kapverdiepingen;
 
Lid 1.21 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
Lid 1.22 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
Lid 1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
Lid 1.24 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
 
Lid 1.25 Dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
 
Lid 1.26 Dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;
 
Lid 1.27 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen, met uitzondering van motorbrandstoffen, aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf;
 
Lid 1.28 Dienstverlening:
het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
 
Lid 1.29 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
Lid 1.30 hoofdgebouw:
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
Lid 1.31 huishouden:
een samenwoning van een groep mensen in gezinsverband of daarmee vergelijkbare samenstelling, waarbij geen sprake is van een van tevoren vaststaande tijdelijkheid van de samenwoning;
 
Lid 1.32 kantoor:
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten, al dan niet met ondergeschikte baliefunctie, op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied;
 
Lid 1.33 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit), waarbij het vloeroppervlak voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten maximaal 50 m² mag bedragen; tot kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten wordt tevens het bieden van bed & breakfast gerekend tot een maximum van 3 kamers;
 
Lid 1.34 Mantelzorg:
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
 
Lid 1.35 mantelzorgwoning:
een tijdelijke extra woonruimte in (een aan- of uitbouw van) een woning of bijgebouw, die qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning, bestemd voor bewoning door een mantelzorgvrager of een mantelzorgverlener en waarin zich zelfstandige voorzieningen bevinden;
 
Lid 1.36 mantelzorgwoning, tijdelijke unit:
een tijdelijke mantelzorgwoning is een mantelzorgwoning in de vorm van een tijdelijk op een perceel aanwezige unit die hetzij geheel hetzij in delen over de weg verplaatsbaar is;
 
Lid 1.37 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;
 
Lid 1.38 ondergeschikte functie:
functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt, met een maximum van 50 m2;
 
Lid 1.39 onderkomen:
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;
 
Lid 1.40 opslag:
opslag van goederen die naar hun aard geen regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze een bewerking ondergaan en/of zonder dat deze verhandeld worden;
 
Lid 1.41 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
 
Lid 1.42 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouwen zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand;
 
Lid 1.43 peil:
  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
     
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
     
Lid 1.44 perceelgrens:
een grenslijn tussen bouwpercelen onderling;
 
Lid 1.45 Praktijkruimte:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied;
 
Lid 1.46 Seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam)prostitutie, waaronder tevens begrepen wordt een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
Lid 1.47 voorgevel:
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
 
Lid 1.48 Voorgevelrooilijn:
de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen;
 
Lid 1.49 vrijstaand bijgebouw:
een vrijstaand gebouw dat niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en bouwkundig niet aansluit aan het hoofdgebouw;
 
Lid 1.50 woning:
een complex van ruimten geschikt voor de huisvesting van één huishouden.
  
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
Lid 2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
Lid 2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
Lid 2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
Lid 2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
Lid 2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Tuin
 
Lid 3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen alsmede voor parkeren bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
 
Lid 3.2 Bouwregels
 
Lid 3.2.1 Aan- of uitbouwen
Voor het bouwen van aan- of uitbouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. aan- en uitbouwen dienen aan het hoofdgebouw te worden gebouwd;
     
  2. aan- en uitbouwen aan de voorgevel van het hoofdgebouw zijn toegestaan tot een diepte van maximaal 1,5 m, een breedte van maximaal 70% van de voorgevel en een oppervlakte van maximaal 6 m²;
     
  3. aan- en uitbouwen aan de zijgevel van het hoofdgebouw zijn toegestaan tot een diepte van maximaal 1,5 m, een breedte van maximaal 70% van de zijgevel en een oppervlakte van maximaal 6 m², met dien verstande dat de afstand tot de voorgevel of de denkbeeldige lijn hiervan minimaal 3 m bedraagt;
     
  4. de hoogte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw +30 cm.
     
Lid 3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd met een maximum hoogte van:
  1. 1 meter voor erfafscheidingen, en
     
  2. 2 meter voor overige bouwwerken, geen gebouw zijnde;
     
Lid 3.3 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden om caravans en boten langer dan 14 dagen op gronden, zoals bedoeld in lid 3.1, te stallen.
  
Artikel 4 Verkeer – Verblijfsgebied
 
Lid 4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, waarbij opstelstroken en busstroken niet worden meegeteld;
     
  2. nutsvoorzieningen;
     
  3. de bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.
     
Lid 4.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met een maximum hoogte van:
     
    1. 9 meter voor lichtmasten, en
    2. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  1. nutsgebouwen en fietsenstallingen worden gebouwd met een maximum hoogte van 2,5 meter.
     
Artikel 5 Wonen
 
Lid 5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen met bijbehorende erven, parkeren, en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
 
Lid 5.2 Bouwregels
 
Lid 5.2.1 Toegestane bouwwerken
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
  1. hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen;
     
  2. bijgebouwen;
     
  3. overkappingen;
     
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
     
Lid 5.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd in het bouwvlak, met dien verstande dat het aantal woningen niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ is aangegeven;
     
  2. ter plaatse van de aanduiding:
    1. ‘aaneengebouwd’ mogen uitsluitend aaneengebouwde woningen worden gebouwd;
       
    2. ‘gestapeld’ mogen uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd;
       
  3. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)' is aangeduid.
     
Lid 5.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen, garages en bergplaatsen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen, garages en bergplaatsen gelden de volgende bepalingen:
  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn;
     
  2. van een aanbouw mag de diepte ten opzichte van de gevel waaraan wordt gebouwd niet meer bedragen dan 3,5 meter;
     
  3. het gezamenlijk te bebouwen oppervlak aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 50% van de bij het hoofdgebouw behorende zij- en/of achtererf bedragen, met een maximum van 50 m², met dien verstande dat een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 25 m2 van het gezamenlijke zij- en achtererf onbebouwd en onoverdekt dient te blijven; bij het berekenen dient ook de bebouwde oppervlakte van overkappingen te worden meegerekend;
     
  4. het oppervlak aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 75 m²
     bedragen, indien de oppervlakte van het bij het hoofdgebouw behorende zij- en achtererf meer bedraagt dan 750 m²; bij het berekenen dient ook de bebouwde oppervlakte van overkappingen te worden meegerekend;
  1. de maximale oppervlakte van een vrijstaand of aangebouwd bijgebouw en overkapping mag niet meer bedragen dan 50 m²;
     
  2. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal 3,3 meter bedragen, de
     bouwhoogte maximaal 5,5 meter.
 
Lid 5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van woningen, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van pergola's mag maximaal 3 meter bedragen;
     
  2. de hoogte van overkappingen mag maximaal 3 meter bedragen;
     
  3. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 meter bedragen;
     
  4. de bouwhoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag maximaal 2 meter bedragen;
     
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde vlaggenmasten, mag maximaal 2 meter bedragen.
     
Lid 5.3 Specifieke gebruiksregels
 
Lid 5.3.1 Aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
Onder de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in samenhang met het wonen wordt verstaan het gebruik van gedeelten van woningen ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover:
  1. aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten gerealiseerd worden binnen het hoofdgebouw;
     
  2. het vloeroppervlak ten behoeve van kantoor- en praktijkruimten en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 30% van het vloeroppervlak van de woning met een maximum van 50 m², inclusief aan- en uitbouwen;
     
  3. ten behoeve van de kantoor- en praktijkruimten en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
     
  4. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
     
Lid 5.3.2 Strijdig gebruik
  1. Het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte en het gebruik van een bijgebouw bij de woning, ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan;
     
  2. Het is niet toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor meer woningen dan is aangegeven met de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’;
     
  3. Het is niet toegestaan gronden en hoofdgebouwen voor meer dan één woning te gebruiken.
     
Lid 5.4 Afwijken van de gebruiksregels
 
Lid 5.4.1 Gebruik afhankelijke woonruimte
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 5.3.2 en toestaan dat een vrijstaand of aangebouwd bijgebouw of een tijdelijke unit gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, met inachtneming van het volgende:
  1. het besluit tot afwijking wordt slechts verleend ten behoeve van mantelzorg bij een (bedrijfs)woning welke krachtens het geldende bestemmingsplan een (bedrijfs)woning is toegestaan en ook feitelijk aanwezig is en dusdanig gebruikt wordt;
     
  2. het besluit tot afwijking wordt slechts verleend indien sprake is van een goed woon- en leefklimaat;
     
  3. de maximale oppervlakte dat gebruikt wordt voor mantelzorg bedraagt 80 m²;
     
  4. een tijdelijke unit of een tijdelijk uitbreiding van het maximaal toegestaan bebouwingsoppervlak dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:
    1. leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
       
  5. het besluit tot afwijking wordt verleend voor de duur van de periode waarin mantelzorg wordt geboden.
     
Lid 5.4.2 Gebruik aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 5.3.1 onder a om aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toe te staan in bijgebouwen, behorende bij het hoofdgebouw, met dien verstande dat bed en breakfast niet is toegestaan in bijgebouwen.
 
Artikel 6 Waarde – Archeologie – 1
 
Lid 6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
 
Lid 6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
     
  2. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de activiteiten of bouwwerken:
     
  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  1. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
     
  2. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
     
Lid 6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 6.2 onder b, met dien verstande dat:
  1. de voor de betrokken bestemming geldende regels in acht worden genomen;
     
  2. aan de hand van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
     
  3. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
     
  4. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder c bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan het afwijkingsbesluit regels te verbinden, gericht op:
     
  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
     
  2. het doen van opgravingen;
     
  3. begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige.
     
Lid 6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
Lid 6.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage, tenzij deze werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een afwijkingsbesluit is genomen, zoals in lid 6.3 bedoeld, is verleend;
     
  2. het ophogen van gronden met meer dan 30 cm;
     
  3. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
     
  4. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
     
  5. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
     
  6. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
     
Lid 6.4.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod
Het verbod van lid 6.4.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 6.2 in acht is genomen;
     
  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;
     
  3. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²;
     
  4. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
     
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
     
Lid 6.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals in lid 6.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:
  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
     
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:
     
  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
     
  2. het doen van opgravingen;
     
  3. begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige;
     
  4. het bedoelde in lid 6.4.3 onder a en b, positief is beoordeeld door de provinciaal archeoloog.
     
Lid 6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door voor een of meer bestemmingsvlakken de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 1 geheel of gedeeltelijk van de plankaart te verwijderen, indien:
  1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
     
  2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
     
Hoofdstuk 3 Algemene regels
 
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
  
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
 
Lid 8.1 Strijdig gebruik
Een gebruik in strijd met de in het plan gegeven bestemming en met het in of krachtens het plan ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken bepaalde, is in ieder geval het gebruik van:
  1. gronden en bouwwerken als seksinrichting, tenzij dit gebruik als zodanig uitdrukkelijk is toegestaan;
     
  2. onbebouwde gronden als stand- of ligplaats van onderkomens, of opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden, tenzij dit gebruik in redelijke mate verband houdt met de verwezenlijking of het beheer van de bestemming.
     
Lid 8.2 Voorwaardelijke verplichting parkeren
Gronden mogen niet worden gebruikt ten behoeve van de functies zoals bedoeld in artikel 5 lid 1
 
zonder dat zeven parkeerplaatsen zijn gerealiseerd en/of in stand worden gehouden ter plaatse van de bestemming en “Verkeers-Verblijfsgebied” en/of ‘Wonen’ in het plangebied van het bestemmingsplan ‘Voorstraat 30-32’.
  
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
 
Lid 9.1 Algemene afwijkingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het plan:
  1. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
     
  2. indien en voorzover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings- en bouwgrenzen en van aanduidingen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
     
  3. voor afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
     
  4. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van 20 meter;
     
  5. ten behoeve van het bouwen van masten en bijbehorende installaties voor telecommunicatie, al of niet op of aan gebouwen of andere bouwwerken, tot vanaf peil een bouwhoogte van 40 meter, waarbij als voorwaarde kan worden gesteld dat gebruik dient te worden gemaakt van bestaande masten voor telecommunicatie of andere bestaande hoge objecten, zoals hoge gebouwen, lichtmasten of hoogspanningsmasten, indien deze aanwezig zijn binnen een redelijke afstand van de gevraagde locatie.
     
 
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
 
Lid 10.1 Algemene wijzigingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, voorzover daaraan behoefte bestaat en zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet schaadt, de ligging van grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen te wijzigen zodanig, dat:
  1. de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot, en
     
  2. geen van de grenzen met meer dan 10 m wordt verschoven.
     
 
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
 
Artikel 11 Overgangsrecht
 
Lid 11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
     
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
     
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
     
  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
     
  2. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
     
Lid 11.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
     
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
     
  3. Indien het gebruik, bedoeld sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
     
  4. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
     
 
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
  
Regels van het bestemmingsplan 'Voorstraat 30-32'.
   
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Woudenberg in de openbare vergadering van 20 april 2017.