direct naar inhoud van Artikel 24 Wonen
Plan: Buitengebied 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0335.BPBuitengebied2012-vg01

Artikel 24 Wonen

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn, met inachtneming van het bepaalde in artikel 38.4 Neven- en vervolgfuncties, bestemd voor:

  • a. wonen, met bijbehorende bijgebouwen, aanbouwen, uitbouwen van de woning en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. parkeervoorzieningen en ontsluitingspaden;
  • c. tuinen en erven;
  • d. paardenbakken ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden met de bijbehorende voorzieningen in de vorm van longeercirkels en paardencarrousels;
  • e. het hobbymatig houden van dieren, waaronder paarden;
  • f. een caravanstalling, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling' en binnen bestaande bebouwing;
  • g. een dierenpension met een maximaal oppervlakte van 140 m2, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - dierenpension';
  • h. een dierenartsenpraktijk, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - dierenartsenpraktijk';
  • i. een praktijkruimte, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'praktijkruimte';
  • j. een kantoor, praktijkruimte en fotostudio, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - theetuin': tevens voor een theetuin;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting': tevens voor een ontsluitingsweg;
  • m. opslag in gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - opslag 1';
  • n. opslag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag' en binnen bestaande bebouwing.
24.2 Bouwregels

Op de voor Wonen aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd woningen, met daarbij behorende bijgebouwen, aanbouwen, uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:

  • a. per bouwvlak mag ten hoogste één woning worden gebouwd, tenzij op de plankaart een ander aantal is aangegeven met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  • b. woningen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. bij- en aanbouwen mogen ook buiten een bouwvlak gebouwd worden;
  • c. de inhoud van een woning mag ten hoogste 650 m3 bedragen; Bij het berekenen van de inhoud van een bedrijfswoning worden ondergrondse bouwwerken niet meegeteld;
  • d. indien ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan de inhoud van een woning meer bedraagt dan in onder c is bepaald, geldt voor de betrokken woning die inhoud als de maximaal toelaatbare;
  • e. het ter plaatse aanwezige aantal woningen mag niet worden vermeerderd;
  • f. herbouw van een woning ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is uitsluitend toegestaan ten behoeve van ten hoogste het aantal woningen als aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mits de uiterlijke verschijningsvorm gehandhaafd blijft;
  • g. de goothoogte van een woning mag ten hoogste 4,5 m en de bouwhoogte ten hoogste 8m bedragen, met dien verstande dat bestaande hogere hoogtes mogen worden gehandhaafd;
  • h. het gezamenlijk grondoppervlak van de bij een woning behorende bijgebouwen mag ten hoogste 50 m2 bedragen, met dien verstande van de bij een woning behorende onbebouwde gronden ten hoogste 50% mag worden bebouwd en met dien verstande dat bestaande grotere oppervlaktes mogen worden gehandhaafd;
  • i. de goot- respectievelijk bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag ten hoogste 3m/5m bedragen, met dien verstande dat bestaande hogere hoogtes mogen worden gehandhaafd;
  • j. de goothoogte van een aanbouw, uitbouw of aangebouwd bijgebouw mag ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning bedragen; de bouwhoogte mag ten hoogste 5 m bedragen;
  • k. de afstand van de gebouwen tot de erfafscheiding dient ten minste 3m te bedragen;
  • l. de bijgebouwen dienen te worden opgericht achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw;
  • m. de hoogte van een hekwerk ten dienste van een paardenbak mag niet meer bedragen dan 1,8 m;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - opslag 1' is ten hoogste 350 m² aan gebouwen ten behoeve van opslag toegestaan;
  • o. nieuw op te richten gebouwen mogen uitsluitend evenwijdig aan de kavelrichting worden opgericht;
  • p. dakkapellen op het dakvlak aan de voorzijde van een woning zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de dakkapel voorzien is van een plat dak;
    • 2. de hoogte niet meer bedraagt dan 1,75 m, gemeten vanaf de voet van de dakkapel;
    • 3. de onderzijde zich meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet bevindt;
    • 4. de bovenzijde zich meer dan 0,5 m onder de daknok bevindt;
    • 5. de zijkanten zich meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak bevinden;
    • 6. de gezamenlijk breedte van de dakkapellen niet meer dan 50% van het dakvlak aan de voorzijde beslaat.
  • q. de praktijkruimte ter plaatse van de aanduiding 'praktijkruimte', mag een oppervlakte hebben van ten hoogste 63 m²;
  • r. het kantoor, de fotostudio en de praktijkruimte ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' tezamen een oppervlakte mogen hebben van ten hoogste 185 m2.
24.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn, met het oog op een goede ruimtelijke en milieutechnische inpassing, bevoegd nadere eisen te stellen met betrekking tot de situering van nieuw te bouwen woningen.

24.4 Afwijken van de bouwregels
24.4.1 tijdelijke zelfstandige woonruimte

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het toegestane aantal en de inhoud van woningen, ten behoeve van het realiseren van een tijdelijke zelfstandige woonruimte in een bedrijfswoning of andere woning, niet zijnde een recreatiewoning, of in een bijgebouw, indien daarvoor dringende sociale, verzorgings- of sociaaleconomische redenen worden gegeven, met dien verstande dat:

  • a. de inhoud van de bedoelde woonruimte niet meer dan 250 m³ mag bedragen;
  • b. de goot- en bouwhoogte van de bedoelde woonruimte mogen niet meer bedragen dan die van de betreffende woning respectievelijk de maximale goot- en bouwhoogte van het betreffende bijgebouw;
  • c. ingeval de bedoelde woonruimte in een van de woning vrijstaand gebouw wordt gebouwd, de afstand van dat bijgebouw tot de woning niet meer dan 20 m mag bedragen;
  • d. het bouwen op een zodanige wijze dient te geschieden dat de extra zelfstandige woonruimte bij beëindiging van de tijdelijke huisvesting en bij intrekking van de afwijking ongedaan kan worden gemaakt;
  • e. alvorens te beslissen op een verzoek om afwijking, wint het bevoegd gezag advies in bij een door hen aan te wijzen medisch adviseur;
  • f. het bevoegd gezag trekt de verleende omgevingsvergunning in, indien de bij het verlenen van de vrijstelling bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer nodig is.

De omgevingsvergunningen als bedoeld in dit artikel worden uitsluitend verleend indien de bebouwingskarakteristiek van de omgeving niet wordt aangetast en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.

24.4.2 overig
  • a. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 24.2 onder a ten behoeve van splitsing in twee woningen ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' indien en voor zover:
    • 1. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot;
    • 2. de karakteristieke verschijningsvorm gehandhaafd blijft;
    • 3. de wijze waarop de woningen aaneen zijn gebouwd niet wordt gewijzigd;
    • 4. omgevingsvergunning wordt niet verleend indien voor de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan woningsplitsing reeds heeft plaatsgevonden.
  • b. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 24.2 onder g tot een goothoogte van ten hoogste 5.5 m en een bouwhoogte van ten hoogste 9 m.
  • c. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 24.2 onder h voor de bouw van een aan de woning aangebouwde kantoor- of praktijkruimte voor beoefenaren van aan huis gebonden beroepen, waarvan het oppervlak ten hoogste 50 m2 mag bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen en kantoor- of praktijkruimte ten hoogste 75 m2 bedraagt;
    • 2. de kantoor- of praktijkruimte wordt opgericht achter de voorgevellijn van de woning;
    • 3. de goothoogte van de kantoor- of praktijkruimte ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning bedraagt en de bouwhoogte maximaal 5m bedraagt;
    • 4. van de bij een woning behorende onbebouwde gronden ten hoogste 50% mag worden bebouwd.
  • d. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 24.2 onder h tot:
    • 1. ten hoogste 75 m2, voorzover en indien de bestaande landschappelijke waarden niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. ten hoogste 150 m2, indien de nieuwbouw gepaard gaat met een amovering van ten minste 50% van de bestaande erfbebouwing, de woning niet meegerekend.
  • e. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde 24.2 onder h voor een hoger bebouwingspercentage, indien zulks, mede gezien de bestaande situatie, wenselijk is en indien de landschappelijke waarden van de gronden niet in onevenredige mate worden aangetast;
  • f. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 24.2 onder k voor het bouwen op geringe afstand van, dan wel op de erfafscheiding, indien zulks, mede gezien de bestaande situatie, wenselijk is en geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, die van de aangrenzende gronden daaronder begrepen;
  • g. het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 24.2 onder o. voor het toestaan van het oprichten van gebouwen niet evenwijdig aan de kavelrichting, mits dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van het landschap.

24.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. de afstand van een paardenbak tot een naburig bouwperceel bedraagt tenminste 30 m;
  • b. een paardenbak dient landschappelijk te worden ingepast aan de hand van een door de landschapsdeskundige goedgekeurd beplantingsplan;
  • c. een paardenbak mag maximaal 800 m2 groot zijn. Indien ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een groter oppervlakte aanwezig was, geldt deze oppervlakte als maximaal toelaatbaar;
  • d. buitenverlichting is niet toegestaan bij een paardenbak;
  • e. ten hoogste 50 m² van alle aan-, uit- en bijgebouwen mag worden gebruikt ten dienste van het hobbymatig houden van paarden;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - opslag 1' is een opslag toegestaan, met een maximum van 6 m alsmede voor de voorgevelrooilijn;
24.6 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in artikel 24.1 voor ambachtelijke bedrijvigheid in woningen, bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen van woningen, mits:
    • 1. de woonfunctie van de gronden in overwegende mate gehandhaafd blijft;
    • 2. geen afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
    • 3. ten gevolge van de beroeps- of bedrijfsactiviteit geen onevenredige toename van de verkeersbelasting in de omgeving optreedt;
    • 4. de beroeps- of bedrijfsuitoefening geschiedt door degene die ter plaatse woonachtig is.
  • b. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in artikel 24.5 onder e. tot een oppervlakte van 75 m².
24.7 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen teneinde 250 m² aan bijgebouwen per woning toe te staan met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. de nieuwbouw dient gepaard te gaan met een amovering van ten minste 50% van de bestaande erfbebouwing, de woning niet meegerekend;
    • 2. nieuwbouw dient bij te dragen aan een aanmerkelijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op de betrokken locatie, tot uitdrukking komend in de verhouding tussen hoofdgebouw en bijgebouwen en de ruimtelijke inrichting van het erf;
    • 3. omliggende bedrijven worden door de wijziging niet belemmerd in hun bedrijfsvoering;
  • b. Alvorens omtrent het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in 24.7. onder a te beslissen winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de agrarisch deskundige met betrekking tot de vraag of omliggende bedrijven niet worden beperkt in hun bedrijfsvoering.