direct naar inhoud van Regels
Plan: Benschop Uitbreiding, noordelijk deel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0331.08Benschopuitbrn-BP01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Benschop Uitbreiding, noordelijk deel van de gemeente Lopik.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0331.08Benschopuitbrn-BP01met de bijbehorende regels en bijlage.

1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.4 aan- of uitbouw:

een uitbreiding van het hoofdgebouw die qua afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw.

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 agrarisch bedrijf:

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren; nader te onderscheiden in:

  • a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van fruit-, sier- en bollenteelt en bosbouw;
  • b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee geheel of nagenoeg geheel op open grond, onder grondgebonden veehouderij wordt mede verstaan paardenfokkerij;
  • c. glastuinbouw: de teelt van tuinbouwgewassen geheel of nagenoeg geheel met behulp van kassen;
  • d. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  • e. sierteelt: de teelt van siergewassen zonder gebruikmaking van kassen;
  • f. bollenteelt: de teelt van bollen;
  • g. bosbouw: de teelt van bomen vanwege de houtproductie;
  • h. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of vissen, zonder of nagenoeg zonder gebruik te maken van dag­licht;
  • i. intensieve veehouderij: het houden van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en geheel of nagenoeg geheel zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
  • j. paardenfokkerij: het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij waarbij het africhten van en de han­del in paarden in ondergeschikte mate plaatsvindt; onder paardenfokkerij wordt niet ver­staan paardrijdactiviteiten, paardrijschool en manege;
  • k. veehandelsbedrijf.

1.8 agrarisch bedrijf bij wijze van deeltijd:

een agrarisch bedrijf in de omvang van minder dan een halve arbeidskracht.

1.9 agrarische activiteiten bij wijze van hobby:

agrarische bezigheden, voornamelijk bij wijze van liefhebberij.

1.10 agrarisch deskundige:

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen, op het gebied van landbouw en tuinbouw.

1.11 archeologische deskundige:

een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige of onafhankelijke commissie van deskundigen op het gebied van archeologie.

1.12 archeologische waarde:

de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.14 bebouwingspercentage:

het met een aanduiding of in de regels aangegeven percentage, dat aangeeft hoeveel van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen.

1.15 bed & breakfast:

logies met ontbijt in het woongedeelte van het hoofdgebouw.

1.16 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op dan wel bij een terrein bestemd voor (het gezin van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming, wenselijk is.

1.17 bestaand:
  • bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
1.18 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 bijgebouw:

een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw. Bewoning van bijgebouwen is niet toegestaan.

1.21 boerengolf:

een variatie op het reguliere golfspel waarbij het weiland (circa 8 ha of meer) wordt gebruikt als golfbaan.

1.22 boog- en gaaskassen:

halfronde of min of meer halfronde, al dan niet verplaatsbare constructies overtrokken met licht­doorlatend materiaal anders dan glas, bestemd voor (agrarisch) gebruik als trek- of kweekkas of om gewassen te beschermen tegen weersinvloeden.

1.23 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.24 bouwgrens:

een als zodanig aangegeven lijn, die niet door bebouwing mag worden overschreden, behoudens de krachtens het plan toegestane overschrijdingen.

1.25 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de eerste bouwlaag (de begane grond); zoals verbeeld op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0331.08Benschopuitbrn-BP01_0015.jpg"

1.26 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.27 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.28 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.29 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.30 bouwwerk, geen gebouw zijnde:

elk bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde.

1.31 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.32 dakopbouw:

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is/zijn geplaatst.

1.33 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.34 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.

1.35 duurzaam volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan redelijkerwijs is aan te nemen dat dit gedurende planperiode een omvang zal hebben van ten minste een volledige arbeidskracht met een daarbij passende bedrijfsomvang en dat voldoet aan de geldende milieueisen en ook op lange termijn aan deze eisen kan blijven voldoen.

1.36 erf:

de grond deel uitmakende van een bouwperceel, behorende bij één woning, waarop geen hoofdgebouw is of mag worden gebouwd krachtens de vigerende bestemming.

1.37 erker:

een uitbouw van de gevel van het hoofdgebouw.

1.38 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.39 gestapelde woning:

een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat.

1.40 geluidgevoelig gebouw:

woningen en gebouwen die op grond van art. 1 Wgh worden aangemerkt als andere geluidsgevoelige gebouwen, met uitzondering van die gebouwen behorende bij de betreffende inrichting

1.41 geurgevoelig object:

geurgevoelig object als bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

1.42 hindergevoelig object:

geur- en geluidgevoelige objecten en gebouwen.

1.43 hoge boog- en gaaskassen:

al dan niet verplaatsbare constructies hoger dan 1,5 m ten behoeve van vollegrondstuinbouw, fruitteelt of sierteelt, overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas of met gaas, bestemd als trek- of kweekkas of bescherming van het gewas.

1.44 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht.

1.45 hoofdtak:

functie die in hoofdzaak het inkomen van het betreffende bedrijf genereert.

1.46 intensieve veehouderij bij wijze van neventak:

intensieve veehouderij waarbij de productieomvang in ondergeschikte mate (minder dan de helft) onderdeel uitmaakt van de totale productieomvang van het grondgebonden agrarisch bedrijf met dien verstande dat de omvang van de intensieve veehouderij niet meer dan 70% van de minimale omvang van een zelfstandig volwaardig bedrijf in de desbetreffende bedrijfstak mag bedragen.

1.47 kampeermiddel:
  • a. een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
  • b. enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;
  • c. een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.48 kleinschalige dagrecreatieve voorziening

voorzieningen ten behoeve van wandelen, fietsen, vissen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van aanlegsteigers, picknickplaatsen, vissteigers, observatiepunten, informatieborden en banken.

1.49 kleinschalige horecagelegenheid:

een bij een agrarisch bedrijf behorende theeschenkerij of proeverij van streekeigen producten dan wel producten afkomstig van het eigen bedrijf.

1.50 kleinschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen:

a. "kleinschalig kamperen";

b. verblijfsrecreatie met gebruikmaking van voorzieningen in de vorm van kampeerboerderijen;

c. recreatief nachtverblijf;

d. bed & breakfast.

1.51 kap:

een afdekking van een gebouw met schuine zijde waarvan de hellingshoek ten minste 20 graden en ten hoogste 60 graden bedraagt.

1.52 kunstobject:

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw of overkapping zijnde.

1.53 kunstwerken:

civieltechnische werken voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf.

1.54 lage boog- en gaaskassen:

al dan niet verplaatsbare constructies lager dan 1,5 m ten behoeve van vollegrondstuinbouw, fruitteelt of sierteelt, overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas of met gaas, bestemd als trek- of kweekkas of om gewassen te beschermen tegen weersinvloeden.

1.55 landschapswaarde:

de aan een gebied toegekende waarde wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van bodem, water, terreinvormen, niet-levende en levende natuur en het menselijk grondgebruik in onderlinge samenhang en wisselwerking.

1.56 loonbedrijf:

een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van civieltechnische dien­sten en/of cultuurtechnische diensten of het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van werktuigen.

1.57 manege:

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, zulks in combinatie met een of meer van de navolgende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en pony's, horeca-activiteiten (kantine, foyer en dergelijke), logies- en/of verenigingsaccommodatie, een verkooppunt voor paardrijartikelen en het houden van wedstrijden of andere evenementen.

1.58 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en/of fauna in relatie met de bijbehorende abiotische randvoorwaarden (bodem, water, terreinvormen).

1.59 nevenfuncties:

ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een bedrijf.

1.60 niet-permanente standplaats:

een gedeelte van een kampeerterrein dat bestemd is voor het plaatsen van kampeermiddelen gedurende de periode 15 maart tot en met 31 oktober.

1.61 niet-permanente bewoning

bewoning van een recreatiewoning of een kampeermiddel gedurende een gedeelte van het jaar waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.62 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.63 ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt.

1.64 ondersteunend glas:

kassen die uitsluitend bestemd zijn voor ondersteuning van vollegrondstuinbouw of sierteelt.

1.65 openbare weg:

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

1.66 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met ten hoogste aan één zijde een gesloten wand.

1.67 paardenstalling:

het houden van paarden en pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen en te wei­den; onder paardenstalling worden geen maneges verstaan.

1.68 paardenbak:

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk grond kennelijk ingericht voor het af­richten en/of trainen van paarden dan wel het uitoefenen van de paardensport met een opper­vlak van maximaal 800 m².

1.69 peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan een weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil.
1.70 perceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.

1.71 permanente standplaats:

een gedeelte van een kampeerterrein dat bestemd is voor het plaatsen van een stacaravan die gedurende het gehele jaar aanwezig mag zijn en als nachtverblijf uitsluitend mag worden gebruikt door personen, die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.72 poldersport:

sportieve groepsactiviteiten in de vorm van kanovaren, survival, zeskamp en vlotten bouwen en daarmee gelijk te stellen activiteiten in een polderlandschap.

1.73 praktijkruimte:

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.74 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.75 recreatiewoning:

een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt.

1.76 recreatief nachtverblijf:

kortdurend verblijf door een persoon,gezin of andere groep van personen die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen.

1.77 ruwvoederteelt:

de teelt van veevoeder met een hoog percentage onverteerbare stoffen zoals maïs.

1.78 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.79 sport- en spelvoorzieningen:

attributen voor sport en spel.

1.80 stacaravan:

een voor recreatieve bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

1.81 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van abri's zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halte-aanduidingen, parkeerregulerende constructies, roadbarriers, afvalinzamelsystemen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, rijwielstandaards, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, speelvoorzieningen e.d.

1.82 verblijfsmiddelen:

voor verblijf geschikte al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, arken, caravans, woonwagens en andere soortgelijke voorzieningen, alsmede tenten, een en ander voor zover geen bouwwerken en/of kampeermiddelen zijnde.

1.83 verkoop eigen producten:

het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren bij wijze van neventak van een agrarisch bedrijf, voor zover deze agrarische producten op het ei­gen bedrijf zijn geteeld en hooguit op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf zijn verwerkt of bewerkt.

1.84 voorgevel:

de gevel van een woning die naar aard en oriëntatie als belangrijkste beeldbepalende gevel kan worden aangemerkt.

1.85 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.

1.86 zijerf:

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

1.87 zorgboerderij:

de opvang van volwassenen of gehandicapten, inclusief nachtverblijf, hetzij als niet-agrarische neventak, hetzij als vervolgfunctie op een agrarisch bouwperceel, waarbij het meewerken in het agrarisch bedrijf of bij het kleinschalig houden van dieren een wezenlijk onderdeel is van de therapie en waarbij kleinschalige recreatieve voorziening en/of een theeschenkerij zijn toegestaan.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken, exclusief dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de hoogte van een bouwlaag:

tussen de bovenzijde van de vloeren van geheel of gedeeltelijk onder elkaar gelegen bouwlagen; indien sprake is van één bouwlaag is de hoogte daarvan gelijk aan de goothoogte.

2.7 lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van scheidsmuren; bij het ontbreken van gevelvlakken gelden de uiterste grenzen van het dakvlak, horizontaal gemeten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, zijnde een grondgebonden veehouderij, ruwvoederteelt, akker- en vollegrondstuinbouw, fruitteelt en / of sierteelt;
  • b. ter plaatse van het bouwvlak voor bedrijfsgebouwen, dierverblijven, bijgebouwen, bedrijfswoning(en) met bijbehorend tuin en erf, parkeervoorzieningen en andere bouwwerken, zoals hooibergen, voersilo's, kuilvoerplaten en mestopslag;
  • c. kleinschalige natuurontwikkeling;
  • d. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  • e. één bedrijfswoning per agrarisch bedrijf en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  • f. ondergeschikte nevenfuncties, zoals aangegeven in 3.4.3 Nevenfuncties.
  • g. water, waterbeheer en waterberging;
  • h. bij de bestemming behorende tuinen en erven en toegangswegen.

Met dien verstande dat:

  • i. mestopslag in de vorm van een vaste mestplaats uitsluitend is toegestaan ter plaatste van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-vaste mestplaats', mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
  • 1. de vaste mestplaat wordt afgedekt met een dak met open nok voor voldoende ventilatie of een gelijkwaardige maatregel om geurhinder op geurgevoelige objecten te voorkomen;
  • 2. de omvang van de vaste mestplaat niet groter is dan 6 x 10m;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-dierverblijven uitgesloten' geen dierverblijven en opslag van vaste mest zijn toegestaan.

3.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, met uitzondering van terreinafscheidingen, afschermende werken ten behoeve van fruitteelt en beregeningsinstallaties, onderkomens voor beregeningsinstallaties en de afschermende geluidsvoorziening onder 3.2 c;
  • b. de afstand van gebouwen tot de zijerfscheiding moet ten minste 2 m bedragen, tenzij de zijerfscheiding wordt gevormd door een sloot. In dat geval moet de afstand van de gebouwen tot de bovenkant van de insteek van de sloot ten minste 2 m bedragen;
  • c. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding-hinderscherm' is, conform het geluidsonderzoek met kenmerk AH.2014.1148.00R001, een wand toegestaan met een bouwhoogte van 2,5 m of een voorziening met gelijkwaardige geluidsafschermende werking, mits deze wand over de gehele lengte van de aanduiding en aaneengesloten wordt gerealiseerd. Tevens dient deze wand aan de zijde van de geplande woningbouw (westzijde) ingeplant te worden;
  • d. in afwijking van het bepaalde in 3.2 Bouwregels onder c is ter plaatste van de specifieke bouwaanduiding-loods het realiseren van een loods toegestaan, met een goothoogte van 5 meter en een bouwhoogte van 7 meter, mits deze loods samen met de wand als bedoeld onder 3.2 Bouwregels onder c een aaneengesloten geheel vormt;
  • e. het bepaalde in 3.2 Bouwregels onder b, is niet van toepassing op de loods als bedoeld onder d, ter plaatste van de specifieke bouwaanduiding-loods;
  • f. de oppervlakte van het onderkomen voor een beregeningsinstallatie buiten het bouwvlak mag maximaal 15 m2 bedragen met een goothoogte van maximaal 3 m en een bouwhoogte van maximaal 6 m;
  • g. ondersteunend glas en hoge boog- en gaaskassen zijn niet toegestaan;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is een bedrijfswoning toegestaan, waarbij de inhoud van woning, inclusief aan- en uitbouwen maximaal 660 m3 mag bedragen met een goothoogte van maximaal 3,5 m en een bouwhoogte van maximaal 10 m;
  • i. per woning mag een bijgebouw gerealiseerd worden met een maximale oppervlakte van 50 m2, een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 6 m;
  • j. bij silo's bedraagt de bouwhoogte maximaal 12 m;
  • k. bij overige gebouwen bedraagt de goothoogte maximaal 4,5 m en de bouwhoogte maximaal 10 m;
  • l. de bouwhoogte van terreinafscheidingen binnen het bouwvlak bedraagt:
  • 1. voor de voorgevel maximaal 1m;
  • 2. achter de voorgevel maximaal 2m;
  • m. de bouwhoogte van terreinafscheidingen buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 1,5 m;
  • n. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m;
  • o. ten behoeve van de nevenfuncties mag maximaal 100m2 (van de toegestane oppervlakte) aan gebouwen, binnen het bouwvlak, worden gerealiseerd.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Goot en/of bouwhoogte en/of inhoudsmaat

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2 Bouwregels onder h en i voor:

  • a. de verhoging van de maximale goothoogte van woningen tot maximaal 4,5 meter, met dien verstande dat de verhoging van de goothoogte dient te passen in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving;
  • b. de verhoging van de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen en overige gebouwen, mits de verhoging:
  • 1. noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering of zorgt voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 2. past in de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving;
  • c. de vergroting van de inhoud van de woning tot 750m3, mits passend binnen de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving.

3.3.2 Afstand sloot

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de minimale afstand tot de bovenkant van de insteek van de sloot, zoals bepaald in 3.2 Bouwregels onder b, met dien verstande dat:

  • a. de bebouwing op zorgvuldige wijze ruimtelijk wordt ingepast;
  • b. er geen problemen ontstaan met de waterhuishouding of het onderhoud van de watergangen.

3.3.3 Begrenzing bouwvlakken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de begrenzing van bouwvlakken, met dien verstande dat:

  • a. de overschrijding van de maatvoering noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering; deze noodzaak is in ieder geval aanwezig wanneer overschrijding van het bouwvlak noodzakelijk is om aan de milieuvoorschriften te kunnen voldoen;
  • b. de maatvoering niet verder wordt overschreden dan vanwege de milieuvoorschriften noodzakelijk is; indien overschrijding om andere redenen wordt mogelijk gemaakt, mag het bouwvlak niet meer dan 500m2 worden overschreden;
  • c. de overschrijding van het bouwvlak in beginsel aan de achterzijde van het bestaande bouwvlak plaats vindt. Indien dit niet mogelijk is wordt het verzoek ter toetsing voorgelegd aan een onafhankelijk agrarisch deskundige, omtrent de vraag of een andere uitbreidingsrichting vanuit bedrijfsmatige, milieu- of dierenwelzijnsoverwegingen noodzakelijk is;
  • d. de overschrijding op zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast.

3.3.4 Melkstal buiten bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bouwen van een melkstal buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. De oppervlakte van de melkstal niet meer bedraagt dat 100 m2, de goothoogte niet meer dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 6 m bedraagt;
  • b. Per bedrijf ten hoogste 1 melkstal is toegestaan;
  • c. De rijafstand van de melkstal tot het bouwvlak minimaal 500m bedraagt;
  • d. Een ongunstig verkavelingspatroon de bouw van een melkstal noodzakelijk maakt;
  • e. De melkstal noodzakelijk is uit het oogpunt van kwaliteit en hygiëne;
  • f. Een verzoek voor de bouw van een melkstal wordt ter toetsing voorgelegd aan een onafhankelijk agrarisch deskundige, omtrent de vraag of aan de voorwaarden onder sub d. en e. is voldaan;

3.3.5 Extra woonruimte

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van vergroting van de maximale inhoudsmaat van de bedrijfswoning met 180m3, ten behoeve van de huisvesting van een tweede arbeidskracht of een rustende boer, met dien verstande dat:

  • a. Een verzoek om afwijking wordt voorgelegd aan een onafhankelijk agrarisch deskundige, omtrent de vraag of er sprake is van een duurzaam, volwaardig agrarisch bedrijf en of de extra huisvesting noodzakelijk is voor de huisvesting van een tweede arbeidskracht of de rustende boer;
  • b. Uitbreiding van de woning dient plaats te vinden binnen het bestaande hoofdgebouw; alleen als dit niet doelmatig is, kan met een omgevingsvergunning ontheffing verleend worden voor uitbreiding van de woning door middel van nieuwbouw;
  • c. De omgevingsvergunning genoemd onder b wordt niet verleend, indien op het bouwvlak reeds een woning aanwezig is die voor de bedoelde huisvesting geschikt of geschikt te maken is.

3.3.6 Mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het toegestane aantal en de inhoud van de woningen ten behoeve van het realiseren van een tijdelijke zelfstandige woonruimte in een bedrijfswoning of andere woning, niet zijnde een recreatiewoning, of in een bijgebouw, indien daarvoor dringende sociale, verzorgings- of sociaaleconomische redenen worden gegeven, met dien verstande dat:

  • a. de inhoud van de bedoelde woonruimte niet meer dan 250 m³ mag bedragen;
  • b. de goot- en bouwhoogte van de bedoelde woonruimte mogen niet meer bedragen dan die van de betreffende woning respectievelijk de maximale goot- en bouwhoogte van het betreffende bijgebouw;
  • c. ingeval de bedoelde woonruimte in een van de woning vrijstaand gebouw wordt gebouwd, de afstand van dat bijgebouw tot de woning niet meer dan 20 m mag bedragen;
  • d. de woonruimte op ten minste 44 meter van Dorp wordt gerealiseerd;
  • e. het bouwen op een zodanige wijze dient te geschieden dat de extra zelfstandige woonruimte bij beëindiging van de tijdelijke huisvesting en bij intrekking van de omgevingsvergunning ongedaan kan worden gemaakt;
  • f. aanvrager een verklaring van zijn arts dient te overleggen waaruit blijkt dat huisvesting ten behoeve van mantelzorg noodzakelijk is. Indien er geen verklaring van de arts kan worden overlegd winnen burgemeester en wethouders ten behoeve van de indicatiestelling advies in bij een door hen aan te wijzen indicatieorgaan.'
  • g. burgemeester en wethouders trekken de verleende omgevingsvergunning in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer nodig is.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Algemeen
  • a. Het gebruik van de gronden als vaste mestopslag is uitsluitend toegestaan ter plaatste van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-vaste mestplaats' en mits de opslag is afgedekt met een dak met open nok voor voldoende ventilatie of een gelijkwaardige maatregel om geurhinder op geurgevoelige objecten te voorkomen;
  • b. Het gebruik van de gronden als glastuinbouw, bosbouw, bollenteelt, intensieve veehouderij en intensieve kwekerij is niet toegestaan;
  • c. Er dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

3.4.2 Aan-huis-verbonden beroep

In een woning en/of de bijbehorende bijgebouwen zijn een aan-huis-verbonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteiten mogen aan de woonfunctie geen afbreuk doen en dienen daaraan ondergeschikt te zijn in die zin dat de woonfunctie de primaire functie dient te blijven; dit betekent dat niet meer dan 50 m² van het vloeroppervlak van de woning of het bijgebouw ten behoeve van de activiteiten mag worden gebruikt;
  • b. de activiteiten mogen geen hinder opleveren voor de woonsituatie;
  • c. de activiteiten mogen zowel naar de aard als ten aanzien van de visuele aspecten ervan geen afbreuk doen aan het karakter van de woning en de woonomgeving;
  • d. de activiteiten mogen geen detailhandel en/of horeca betreffen, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • e. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale verkeersafwikkeling en geen onevenredige parkeerdruk in het openbaar gebied veroorzaken;
  • f. er mag geen bedrijfsmatige opslag in de open lucht plaatsvinden.

3.4.3 Nevenfuncties

Ter plaatse van het bouwvlak is gebruik van bestaande gebouwen voor ondergeschikte nevenfuncties van de agrarische bedrijfsvoering toegestaan, mits de nevenfuncties geen negatief effect hebben op de agrarische functies ter plaatse. Onderstaande functies zijn hierbij toegestaan:

  • a. verkoop van agrarische streekeigen producten met een maximale oppervlakte van 100 m2;
  • b. africhtingsbedrijven voor paarden met een maximale oppervlakte van 1.000 m2;
  • c. mestvergisting / co-vergisting met een maximale oppervlakte van 600 m2;
  • d. hoveniersbedrijf met een maximale oppervlakte van 200 m2;
  • e. opslag / stalling van niet-agrarische goederen in bestaande bebouwing, niet zijnde kassen met een maximale oppervlakte van 500 m2;
  • f. kano-, roeiboot- of fietsenverhuur met een maximale oppervlakte van 100 m2;
  • g. boerengolf met een maximale oppervlakte van 2 ha;
  • h. poldersport met een maximale oppervlakte van 2 ha;
  • i. deltavliegen / paragliden met een maximale oppervlakte van 2 ha;
  • j. kleinschalig kamperen met een maximale oppervlakte van 3.000 m2;
  • k. bed en breakfast in de woning of in een bijgebouw met een maximale oppervlakte van 100 m2;
  • l. kampeerboerderij met een maximale oppervlakte van 200 m2;
  • m. kleinschalige horecagelegenheid met een maximale oppervlakte van 100 m2;
  • n. tentoonstellingsruimte en / of museum met een maximale oppervlakte van 500 m2;
  • o. zorgboerderij

Ten aanzien van de nevenfuncties gelden de volgende regels:

  • 1. Het is niet toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de vorm van reclameborden, neonreclame, lichtbakken en/ of lichtmasten op te richten;
  • 2. Buitenopslag is niet toegestaan;
  • 3. Permanente bewoning van kampeermiddelen en recreatiewoningen is niet toegestaan;
  • 4. Het plaatsen van kampeermiddelen op agrarische bouwvlakken is toegestaan met inachtneming van het volgende:
  • kampeermiddelen mogen uitsluitend worden geplaatst in de periode 1 maart tot 1 november;
  • het plaatsen van stacaravans is niet toegestaan;
  • ten behoeve van kleinschalig kamperen mogen sanitaire voorzieningen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • er dient rekening te worden gehouden met een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Nevenfuncties

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.3 Nevenfuncties, voor de volgende nevenfuncties:

  • a. Loonbedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten met een maximale oppervlakte van 500m2;
  • b. Overige bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten met een maximale oppervlakte van 200m2;
  • c. Veehandelsbedrijven (met veetransport) met een maximale oppervlakte van 200m2;
  • d. Kinderboerderij met een maximale oppervlakte van 1.500m2;
  • e. Paardenstalling / -houderij met een maximale oppervlakte van 1.000m2, met dien verstande dat een binnenrijbaan niet is toegestaan;
  • f. Bed en breakfast in bijgebouw met een maximale oppervlakte van 100m2;
  • g. Recreatief nachtverblijf met een maximale oppervlakte van 300m2;
  • h. Dierenpension / hondenfokkerij met een maximale oppervlakte van 200m2;
  • i. Zorgboerderij met een maximale oppervlakte van 200m2;

Met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • 1. De nevenfuncties zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de bouwvlakken;
  • 2. De nevenfuncties dienen op zorgvuldige wijze ingepast te worden, waarbij rekening gehouden wordt met de belangen van landschap, natuur en cultuurhistorie. Hierbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de mate van kwetsbaarheid van het betrokken deelgebied en de ligging van het perceel, mede ten opzichte van zowel natuurgebied als bebouwde kom;
  • 3. De nevenfunctie moet inpasbaar zijn, qua aard en omvang;
  • 4. De nevenfunctie moet wenselijk zijn, ook ter versterking van het economische draagvlak in het plangebied;
  • 5. De nevenfunctie moet milieutechnisch inpasbaar zijn, mede in relatie tot de mogelijke beperkingen voor (agrarische) bedrijven en de gevolgen voor omliggende woningen;

3.5.2 Nevenfuncties buiten het bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.3 Nevenfuncties, om nevenfuncties op de gronden buiten, maar aansluitend aan de achterzijde op het bouwvlak toe te staan, met dien verstande dat:

  • a. op deze gronden niet mag worden gebouwd;
  • b. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

3.5.3 Staat van bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de Staat van bedrijfsactiviteiten, teneinde:

  • a. bedrijven toe te laten in maximaal één categorie hoger, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op specifieke werkwijze en getoetst aan de in de Staat van Bedrijfsactiviteiten aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de ingevolge 3.5.1 Nevenfuncties algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, indien en voor zover het betrokken bedrijf geen inrichting is als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder en naar aard en invloed op de omgeving (gelet op specifieke werk­wijze) geacht kan worden te behoren tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. dempen, graven, afdammen, vergroten of herprofileren van sloten of ander oppervlaktewater;
  • b. aanleg van verharde wandel-, fiets- en ruiterpaden en verhardingen > 50 m2 ;
  • c. aanleg van paardenbakken aansluitend aan achterzijde bouwvlak.

3.6.2 Uitzonderingen

Het in 3.6.1 Verbod vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. worden aangelegd of uitgevoerd binnen de bouwvlakken;
  • d. ten behoeve van de realisering van bestemmingen en bouwmogelijkheden op grond van planwijziging of omgevingsvergunning.

3.6.3 Toelaatbaarheid

De in 3.6.1 Verbod genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien aangetoond kan worden dat de betrokken waarden niet onevenredig worden geschaad, gelet op:

  • a. het belang dat met die ingreep is gediend;
  • b. de belangen van het landschap, natuur en cultuurhistorie, waarbij in het bijzonder wordt gelet op de belangen van cultuurhistorisch waardevolle verkaveling;
  • c. het waterhuishoudkundig belang (kwalitatief en kwantitatief), met het oog op de waterhuishoudkundige doelstellingen.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de Staat van bedrijfsactiviteiten te wijzigen zodanig dat de categorie-indeling van bedrijven kan worden gewijzigd, voor zover wijziging van de milieubelasting van het desbetreffende bedrijfstype daartoe aanleiding geeft.

3.7.2 Vervolgfuncties

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Agrarisch, ter plaatste van de bouwvlakken, te wijzigen ten behoeve van de volgende vervolgfuncties:

  • a. Wonen / hobbyboeren;
  • b. Agrarische loonbedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • c. Veehandelsbedrijven met veetransport;
  • d. Africhtingsbedrijven voor paarden;
  • e. Hoveniersbedrijf;
  • f. Opslag/ stalling van niet-agrarische goederen in bestaande bebouwing, niet zijnde kassen;
  • g. Bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • h. Kinderboerderij;
  • i. Paardenstalling;
  • j. Kampeerterrein met een maximum van 2ha;
  • k. Kampeerboerderij;
  • l. Horecacategorie in de categorie 1 van de Staat van horeca-activiteiten;
  • m. Dierenpension en/ of hondenfokkerij;
  • n. Tentoonstellingsruimte en/of museum;
  • o. Zorgboerderij;

Met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a Algemeen
  • 1. Voor de vervolgfuncties mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd. Evenmin mogen de gebouwen, zoals aanwezig op het tijdstip dat de vervolgfunctie mogelijk wordt gemaakt, qua oppervlakte en hoogte worden uitgebreid;
  • 2. Alvorens de vervolgfunctie is toegestaan, dient 50 % van de bestaande bedrijfsbebouwing te zijn gesloopt.
  • 3. De vervolgfuncties dienen op zorgvuldige wijze ingepast te worden, waarbij rekening gehouden wordt met de belangen van landschap, natuur en cultuurhistorie. Hierbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de mate van kwetsbaarheid van het betrokken deelgebied en de ligging van het perceel, mede ten opzichte van zowel natuurgebied als bebouwde kom;
  • 4. De vervolgfunctie moet wenselijk zijn, ook ter versterking van het economische draagvlak in het plangebied;
  • 5. De vervolgfunctie moet milieutechnisch inpasbaar zijn, mede in relatie tot de mogelijke beperkingen voor (agrarische) bedrijven en de gevolgen voor omliggende woningen;
  • 6. De vervolgfunctie moet inpasbaar zijn, qua aard en omvang, mede in relatie tot de situering van de aanwezige bebouwing;
  • 7. Bij de beoordeling van de wenselijkheid van de vervolgfunctie wordt meegewogen of de vervolgfunctie bijdraagt aan de behoefte de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied zoveel mogelijk te versterken, met name in relatie tot niet-agrarische functies ter plaatse van agrarische bouwvlakken, onder meer door landschapsbouw en landschappelijke inpassing, sanering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en stimulering van herstel / behoud van karakteristieke panden en streekeigen karakteristieken;
  • 8. Permanente bewoning van kampeermiddelen en recreatiewoningen is niet toegestaan;
  • 9. Een binnenrijbaan is niet toegestaan, ook niet binnen het bouwvlak;
  • 10. Wijziging ten behoeve van kampeerterrein mag uitsluitend betrekking hebben op niet-permanente standplaatsen;
  • 11. Bij wijziging ten behoeve van kampeerterrein kunnen ook gronden buiten het bouwvlak worden betrokken. Deze gronden dienen in beginsel direct aansluitend op het bestaande bouwvlak gesitueerd te worden;
  • 12. Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de vorm van reclameborden, neonreclame, lichtbakken en/ of lichtmasten is niet toegestaan;
  • 13. Buitenopslag is niet toegestaan;
  • 14. Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;

b Registratie: geen uitbreiding van bebouwing
  • 1. In het wijzigingsplan wordt bij wijze van bouwregel bepaald, dat de gebouwen in geen enkel opzicht mogen worden uitgebreid;
  • 2. In het wijzigingsplan wordt door middel van een specifieke aanduiding aangegeven dat het een vervolgfunctie betreft op een voormalig agrarisch bouwvlak.

c Nieuwbouw in geval van sanering bestaande bebouwing

Ten behoeve van nieuwbouw in ruil voor afbraak van de bestaande (bedrijfs-)bebouwing, kan met de wijziging afgeweken worden van het bepaalde onder a Algemeen, sub 1, mits er geen sprake is van bebouwing die solitair, danwel in samenhang met andere bebouwing cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en met inachtneming van het volgende:

  • 1. indien de bijgebouwen geheel of gedeeltelijk worden gesloopt, mag maximaal 50% worden teruggebouwd;
  • 2. de herbouw dient te passen in een (her)inrichtingsplan voor het betreffende bouwvlak, waarbij erfbeplanting wordt aangebracht en waarbij doorzichten naar de achterliggende polders indien mogelijk worden hersteld.

d Extra woningen na sanering bebouwing

Ten behoeve van één extra woning, in ruil voor afbraak van tenminste 1.000m2 van de op het bouwvlak aanwezige bedrijfsbebouwing, kan met de wijziging afgeweken worden van het bepaalde onder a Algemeen, mits er geen sprake is van bebouwing die solitair, danwel in samenhang met andere bebouwing cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en met inachtneming van het volgende:

  • 1. Er dient zekerheid te zijn verkregen dat afbraak werkelijk zal plaatsvinden;
  • 2. de nieuw te bouwen woning dient te passen in een (her)inrichtingsplan voor het betreffende bouwvlak, waarbij erfbeplanting wordt aangebracht en waarbij doorzichten naar de achterliggende polders zo mogelijk worden hersteld;
  • 3. de inhoud van de extra woning mag niet meer bedragen dan 600 m³;
  • 4. na afbraak van de hiervoor bedoelde bebouwing mag ten behoeve van de extra woning ten hoogste één bijgebouw worden gebouwd met een oppervlakte van 50 m² en een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 6 m;
  • 5. voor het overige is het bepaalde onder 3.2 Bouwregels van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. parkeerplaatsen;
  • d. onder- en bovengrondse voorzieningen ten behoeve van het inzamelen van afval;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. water, waterlopen en kunstwerken;
  • h. straatmeubilair en geluidwerende voorzieningen;
  • i. waterberging

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  • b. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. de bouwhoogte van palen en (vlaggen-)masten bedraagt ten hoogste 7 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden van Dorp 119, met dien verstande dat hier geen hindergevoelige objecten zijn toegestaan.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd volgens de volgende regels:

5.2.1 Bijgebouwen en overkappingen
  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 15 m²;
  • b. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen bedraagt niet meer 3 m;
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde anders dan overkappingen
  • a. de bouwhoogte voor palen en (vlaggen-)masten bedraagt ten hoogste 7 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2m.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebiedsontsluitingswegen;
  • b. erftoegangswegen;
  • c. verblijfsgebieden;
  • d. parkeerplaatsen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en straatmeubilair.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen, overkappingen en abri's zijnde, worden gebouwd en gelden de volgende regels;

  • a. de bouwhoogte van abri's bedraagt ten hoogste 3 m;
  • b. de oppervlakte van abri's bedraagt ten hoogste 6 m²;
  • c. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt ten hoogste 6 m;
  • d. de bouwhoogte van palen en (vlaggen-)masten bedraagt ten hoogste 7 m;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m.

6.3 Specifieke gebruiksregel

Als verboden gebruik wordt in elk geval aangemerkt de verkoop en opslag van motorbrandstoffen.

Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen;
  • b. verblijfsgebied;
  • c. voet- en fietspaden;
  • d. parkeerplaatsen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. water, waterlopen en kunstwerken;
  • g. bruggen en oeververbindingen;
  • h. waterberging;
  • i. speelvoorzieningen en –plaatsen;
  • j. nutsvoorzieningen.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd en gelden de volgende regels;

  • a. de bouwhoogte van palen en (vlaggen-)masten bedraagt ten hoogste 7 m;
  • b. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3m.

Artikel 8 Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water, watergangen, waterberging, kunstwerken, duikers en taluds;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'brug': bruggen en oeververbindingen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'groen' voor opgaand groen en steigers;
  • d. wegverkeer ten behoeve van langzaam verkeer, calamiteitenverkeer, reinigingsdiensten en onderhoud ter plaatse van bruggen.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 4 m;
  • b. er is maximaal 1 steiger per perceel toegestaan;
  • c. de breedte van de steiger, gemeten evenwijdig aan de oever, bedraagt maximaal 2 meter en de diepte maximaal 1,5 meter.

8.3 Specifieke gebruiksregel
  • a. het opgaand groen onder 8.1 Bestemmingsomschrijving sub c dient in stand gehouden te worden.
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag het opgaand groen uitsluitend worden onderbroken door een steiger overeenkomstig 8.2 Bouwregels sub b en c.

Artikel 9 Wonen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten zoals bedoeld in lid 9.4 Specifieke gebruiksregel;
  • c. groenvoorzieningen, tuinen en erven;
  • d. water;
  • e. parkeren,

met dien verstande dat het maximum aantal woningen voor alle bestemmingsvlakken gezamenlijk niet meer dan 55 bedraagt.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Hoofdgebouwen

Ten aanzien van de in lid 9.1 Bestemmingsomschrijving bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. daar waar op de verbeelding een bouwvlak is aangegeven dienen hoofdgebouwen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. hoofdgebouwen mogen vrijstaand, twee-aan-een, aaneengeschakeld en gestapeld worden gebouwd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan aangegeven;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van hoofdgebouwen niet meer bedragen dan aangegeven;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' mag het bebouwingspercentage van gebouwen niet meer bedragen dan aangegeven.

9.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
  • a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen minimaal 1 meter achter de voorgevellijn van de woning te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' zijn uitsluitend bijgebouwen toegestaan;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 50 m² indien het perceel waarop gebouwd wordt 250 m² of kleiner is;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 65 m² indien het perceel waarop gebouwd wordt groter dan 250 m² is;
  • e. de oppervlakte aan bebouwing bedraagt niet meer dan 50% van de oppervlakte van de bebouwbare gronden buiten het bouwvlak;
  • f. per woning mogen maximaal twee vrijstaande bijgebouwen worden gebouwd;
  • g. de breedte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen aan de zijgevel van de woning bedraagt ten hoogste 75% van de oorspronkelijke gevelbreedte van de voorgevel van de woning, met een maximale breedte van 5 m;
  • h. de goothoogte van aan- en uitbouwen niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning met een maximum van 4 m;
  • i. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen niet meer mag bedragen dan 3 m;
  • j. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer mag bedragen dan 75% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw met een maximum van 6 m;
  • k. aan- en uitbouwen aan de achtergevel van de woning mogen plat afgedekt worden of dienen een van de woning afgeleide kapvorm, -helling en nokrichting te hebben, waarbij:
    • 1. de goothoogte niet hoger mag zijn dan de eerste volledige bouwlaag boven peil en
    • 2. de bouwhoogte niet hoger mag zijn dan 4 m;
  • l. de diepte van aan- en uitbouwen en overkappingen aan de achtergevel van de woning mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • m. in afwijking van het bepaalde in dit lid onder a mogen aan de voorzijde van een woning erkers worden gebouwd, waarbij geldt dat:
    • 1. de diepte maximaal 1,5 m bedraagt;
    • 2. de breedte niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de woning;
    • 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning met een maximum van 4 m;
    • 4. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 7,5 m²;
    • 5. de afstand tot de openbare weg niet minder bedraagt dan 1,5 m;
    • 6. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 0,5 m bedraagt dan wel dat deze in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' zijn uitsluitend bijgebouwen toegestaan, met een maximale goothoogte van 3 meter en een maximale bouwhoogte van 6 meter en mag het aanduidingsvlak maximaal 100% bebouwd worden.

9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde anders dan overkappingen
  • a. de bouwhoogte voor palen en (vlaggen-)masten bedraagt ten hoogste 7 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gesitueerd achter de naar de openbare weg gekeerde gevellijn van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 2 m;
  • c. de bouwhoogte van overige erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2m.

9.3 Afwijken van de Bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.3 onder c, voor het bouwen van een erf- en/of terreinafscheiding tot een hoogte van maximaal 2 m, gesitueerd voor de naar de openbare weg gekeerde zijgevellijn van het hoofdgebouw; op voorwaarde, dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de kwaliteit van de openbare ruimte, zoals een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. het aantal parkeervoorzieningen;
  • e. de functionele en ruimtelijke structuur, zoals aansluiting op (structurele) groenelementen en waterelementen;
  • f. de bebouwingsmogelijkheden, gebruiksmogelijkheden en/of bezonning van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • g. het milieu;
  • h. waarbij geldt dat de maximale hoogte van erf- en/of terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn, en de maximale hoogte van erf- en/of terreinafscheidingen tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn maximaal 1 m mag bedragen.

9.4 Specifieke gebruiksregel
9.4.1 Realiseren opgaand groen

De gebouwen zoals bedoeld in artikel 9 Wonen mogen slechts in gebruik worden genomen indien het opgaand groen, zoals aangegeven in lid 8.1 Bestemmingsomschrijving sub c is aangelegd en in stand wordt gehouden.

9.4.2 Hinder afschermende voorziening

De gebouwen zoals bedoeld in artikel 9 Wonen mogen slechts in gebruik worden genomen indien de afschermende wand of gelijkwaardige voorziening, conform het geluidsonderzoek met kenmerk AH.2014.1148.00R001, zoals aangegeven in lid 3.2 Bouwregels, sub c is gerealiseerd en in stand gehouden.

9.4.3 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Ter plaatse van de in lid 9.1 Bestemmingsomschrijving bedoelde gronden is de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan, waarbij de volgende regels van toepassing zijn:

  • a. de oppervlakte ten behoeve van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit mag niet meer bedragen dan 30% van het vloeroppervlak van een woning met een maximum van 50 m²;
  • b. uitsluitend bedrijfsactiviteiten als bedoeld in categorie 1 van de bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan evenals daaraan naar aard en omvang gelijk te stellen bedrijfsactiviteiten;
  • c. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale verkeersafwikkeling en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken;
  • d. er mogen geen reclameborden groter dan 0,20 m² bij of aan de woning worden geplaatst;
  • e. de activiteiten mogen geen detailhandel, horeca of exploitatie van een seksinrichting betreffen, met uitzondering van detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit;
  • f. de ondergeschikte detailhandel als nevenactiviteit van het gebruik van woningen voor het bij de functie van wonen passende gebruik mag geen aantasting van het kernwinkelapparaat en de winkelvoorzieningen tot gevolg hebben en mag tot maximaal 10% van de toegestane oppervlakte voor het bij de functie wonen passende gebruik plaatsvinden, tot een maximum van 5 m²;
  • g. de activiteiten mogen geen buitenopslag van roerende zaken tot gevolg hebben.

9.4.4 Geen hindergevoelig object

Ter plaate van de aanduiding 'bijgebouwen' is het gebruik als hindergevoelig object niet toegestaan.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 2

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar geldende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de (mogelijk) aanwezige archeologische waarden. De belangen ten behoeve van de archeologische waarden zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarvan de oppervlakte groter is dan 200 m2 en die leiden tot ingrepen in de bodem dieper dan 50 cm ten opzichte van maaiveld.

10.3 Afwijken van de bouwregels
10.3.1 Algemeen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.2 Bouwregels voor het bouwen ten behoeve van de doeleinden van de onderliggende bestemmingen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied of een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde, een afwijking in redelijkheid niet kan worden geweigerd;
  • b. Alvorens afwijking te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologische deskundige te overleggen;
  • c. In afwijking van het bepaalde onder a. en b. kan worden afgeweken indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de aanvraag reeds een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.4.1 Verbod is verleend; het bepaalde in de onderliggende bestemmingen blijft onverminderd van toepassing.

10.3.2 Regels afwijking
  • a. Aan een afwijking kunnen de volgende regels worden verbonden:
  • b. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een door de gemeente aan te wijzen deskundige op archeologisch gebied.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken
10.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) ter plaatse van de in lid 10.1 Bestemmingsomschrijving bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen die een terreinoppervlak vanaf 200 m2 beslaan en dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld;
  • b. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • c. het bodemverlagen of afgraven waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden en/of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  • h. het verhogen of verlagen van de grondwaterstand.

10.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 10.4.1 Verbod is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied; hieronder valt onderhoud aan bestaande kabels en leidingen;
  • b. werkzaamheden die in uitvoering waren ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. werkzaamheden in het kader van het uitvoeren van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige.

10.4.3 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.4.1 Verbod is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.

10.4.4 Adviesverplichting

Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.4.1 Verbod te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige te overleggen.

10.4.5 Voorschriften vergunning

Voor zover de in lid 10.4.1 Verbod genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

Artikel 11 Waarde - Archeologie 3

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar geldende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de (mogelijk) aanwezige archeologische waarden. De belangen ten behoeve van de archeologische waarden zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.

11.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarvan de oppervlakte groter is dan 2.500 m2 en die leiden tot ingrepen in de bodem dieper dan 100 cm ten opzichte van maaiveld.

11.3 Afwijken van de bouwregels
11.3.1 Algemeen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2 Bouwregels voor het bouwen ten behoeve van de doeleinden van de onderliggende bestemmingen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied of een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde, een afwijking in redelijkheid niet kan worden geweigerd;
  • b. Alvorens afwijking te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologische deskundige te overleggen;
  • c. In afwijking van het bepaalde onder a. en b. kan worden afgeweken indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de aanvraag reeds een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.4.1 Verbod is verleend; het bepaalde in de onderliggende bestemmingen blijft onverminderd van toepassing.

11.3.2 Regels afwijking
  • a. Aan een afwijking kunnen de volgende regels worden verbonden:
  • b. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een door de gemeente aan te wijzen deskundige op archeologisch gebied.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken
11.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) ter plaatse van de in lid 11.1 Bestemmingsomschrijving bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen die een terreinoppervlak vanaf 2.500 m2 beslaan en dieper reiken dan 100 cm beneden maaiveld;
  • b. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • c. het bodemverlagen of afgraven waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden en/of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  • h. het verhogen of verlagen van de grondwaterstand.

11.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 11.4.1 Verbod is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied; hieronder valt onderhoud aan bestaande kabels en leidingen;
  • b. werkzaamheden die in uitvoering waren ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. werkzaamheden in het kader van het uitvoeren van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige.

11.4.3 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.4.1 Verbod is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van het archeologisch materiaal.

11.4.4 Adviesverplichting

Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.4.1 Verbod te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van een archeologisch deskundige te overleggen.

11.4.5 Voorschriften vergunning

Voor zover de in lid 11.4.1 Verbod genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend indien aan de vergunning de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

Artikel 12 Waterstaat - Waterkering

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar geldende bestemmingen, mede bestemd voor waterkering. De belangen ten behoeve van de waterkering zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.

12.2 Bouwregels

Ten behoeve van de in lid 12.1 Bestemmingsomschrijving bedoelde bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 3 m.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2 Bouwregels voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen conform de bij de betreffende bestemming opgenomen regels indien en voor zover het belang van de waterkering hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.
Bij de belangenafweging wordt door burgemeester en wethouders advies gevraagd aan de beheerder van de waterkering.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken
12.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) ter plaatse van de in lid 12.1 Bestemmingsomschrijving bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

  • a. het ophogen van gronden;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,80 m, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
  • c. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • e. het verlagen van het waterpeil;
  • f. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • g. het aanleggen of verwijderen van oeverbeschoeiingen;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie-, of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • i. het aanbrengen van constructies, die verband houden met bovengrondse leidingen;
  • j. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • k. het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • l. alle overige werkzaamheden die de waterkering kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van de waterkering.

12.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 12.4.1 Verbod is niet van toepassing:

  • a. op normale onderhoudswerkzaamheden gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de waterkering;
  • b. op andere werken en/of werkzaamheden die uit een oogpunt van bescherming van de waterkering van niet ingrijpende betekenis zijn.

12.4.3 Toelaatbaarheid

Het bepaalde in lid 12.4.1 Verbod is slechts toelaatbaar, indien is gebleken dat de in dat lid genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de waterkering.

12.4.4 Adviesverplichting

Het bevoegd gezag kan uitsluitend vergunning verlenen zoals bedoeld in lid 12.4.1 Verbod na schriftelijk advies van de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene bouwregels

De bouwregels als bedoeld in artikelen 4 Groen tot en met 12 Waterstaat - Waterkering zijn van overeenkomstige toepassing op ondergronds bouwen, met dien verstande, dat:

  • a. uitsluitend ondergronds mag worden gebouwd onder bovengrondse gebouwen;
  • b. uitsluitend ondergronds mag worden gebouwd tussen peil en 3,5 m onder peil;
  • c. ondergrondse bouwwerken niet mogen worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel;
  • d. ondergrondse bouwwerken uitsluitend toegankelijk mogen zijn vanuit bovengronds gelegen gebouwen.

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:

  • a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%
  • b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch beter realiseren van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag ten hoogste 10% worden vergroot.

De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 16 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  • a. het oprichten van gebouwen ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 150 m3 en een goothoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. een enigszins andere situering en/of begrenzing van bouwpercelen, dan wel bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en bouwvlakken en/of aanduidingen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, op voorwaarde, dat de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, bestemmingsvlak dan wel bouwvlak met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd.

Artikel 17 Overige regels

Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de planregels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken
18.1.1

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
18.1.2

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 18.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 18.1.1 met maximaal 10%.

18.1.3

Lid 18.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

18.2 Overgangsrecht gebruik
18.2.1

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

18.2.2

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 18.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

18.2.3

Indien het gebruik, bedoeld in het lid 18.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

18.2.4

Lid 18.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Benschop Uitbreiding, noordelijk deel.