6.3 Bouwregels
Op de tot 'Wonen - Uit te werken' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd: bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:
6.3.1 Woningen
-
a. de goot- respectievelijk bouwhoogte van grondgebonden woningen bedraagt ten hoogste 6 m/11 m;
-
b. de goot- respectievelijk bouwhoogte van gestapelde woningen bedraagt ten hoogste 9 m/14 m;
-
c. het gezamenlijk te bebouwen oppervlak aan aan- en bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 50% van de bij het hoofdgebouw behorende zij- en/of achtererf bedragen, met een maximum van 50 m2, met dien verstande dat een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 25 m2 van het zij- en achtererf onbebouwd en onoverdekt dient te zijn;
-
d. aan- en uitbouwen (bijbehorende bouwwerken) en overkappingen dienen op een afstand van ten minste 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden geplaatst;
-
e. aan- en bijgebouwen en overkappingen zijn niet toegestaan voor de voorgevel van het hoofdgebouw;
-
f. indien op de plankaart een gevellijn wordt aangeduid, mogen de gevels van hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' uitsluitend in en/of ten oosten van deze gevellijn worden gebouwd.
6.3.2 Maatschappelijke voorzieningen
-
a. het totale bedrijfsvloeroppervlakte ten dienste van maatschappelijke voorzieningen mag niet meer bedragen dan 2.000 m2.
6.3.3 Nutsvoorzieningen
-
a. de oppervlakte van een nutsgebouw mag niet meer bedragen dan 50 m2;
-
b. de goothoogte van een nutsgebouw bedraagt niet meer dan 5 m.
6.3.4 Voorlopig bouwverbod
Zolang en voor zover de in lid 6.2 bedoelde uitwerking geen rechtskracht heeft, is bouwen verboden. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in dit lid op voorwaarde dat het bouwplan in overeenstemming is met het ontwerp-uitwerkingsplan.
6.3.5 Nadere eisen
-
a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de situering, de afmeting, dakbeëindiging, de kapvorm en de goot- en bouwhoogte van de in dit artikel genoemde bebouwing, indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is in verband met:
-
1. het realiseren van de met het plan beoogde stedenbouwkundige kwaliteit;
-
2. de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
-
3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
-
b. Nadere eisen zoals bedoeld in dit lid onder a kunnen ook worden gesteld ten behoeve van het verkrijgen van een harmonieuze ruimtelijke opbouw van het plangebied.